Stephan Wetzels
Denken en Zijn

De geloofwaardigheid van Angela de Jong. Of: de ondergang van een tv-recensent

De geloofwaardigheid van Angela de Jong
Of: de ondergang van een tv-recensent

Recensenten zijn er op alle denkbare terreinen. De literair recensent, de culinaire recensent, de techniek recensent, de theater recensent; je struikelt erover in onze mediacratie waarin alles altijd beoordeeld moet worden en zovelen op zoek zijn naar een bevestiging van hun mening, of juist een steuntje in de rug nodig hebben om een ‘eigen’ mening te kunnen vormen.

Maar hoeveel verschillende recensenten er ook zijn, één ding hebben ze gemeenschappelijk: recenseren vereist geen enkel bijzonder talent. Natuurlijk is enige kennis van zaken prettig en een redelijke pen noodzakelijk, maar bijzondere talenten zijn dat niet. Kritiek leveren is geen kunst, het is veelal de uitweg wanneer iemand tot de conclusie is gekomen dat het beheersen van een echte kunst er gewoon niet inzit.

Toch is er zelfs een gradatie binnen de recensenten, zoals dat binnen iedere beroepsgroep het geval is. Zo zijn de maatschappijleraar en de gymnastiekdocent de lachertjes van het onderwijs en de bedrijfsarts en consultatiearts mislukt in de geneeskunde om wat voorbeelden te noemen. Nuttig, maar niet met een bijzonder talent.

Wat betreft de recensent, is televisierecensent het laagste wat je kunt zijn
Er bestaat waarschijnlijk geen enkele andere bezigheid die minder talent, inspanning, intellect en inzicht verlangt dan televisiekijken en er een kritische mening over vormen. Natuurlijk weet de televisierecensent ook wel dat hij een clowntje is voor de bühne, dankbaar dat hij er geld mee mag verdienen. Hij schrijft ter vermaak voor het ja-knikkende gepeupel en is zich bewust van die rol. En een van de opvallendste clowntjes is Angela de Jong. Sinds jaar en dag schrijft zij in het Algemeen Dagblad stukjes in haar rubriek Angela kijkt tv. Ja zo eenvoudig als het klinkt, zo eenvoudig is het ook.

Angela kijkt tv en schrijft haar mening op
Angela kijkt naar boeren en vindt er iets van. Angela kijkt naar bakkers en vindt er iets van. Angela kijkt naar entertainers en vindt er iets van. Angela kijkt altijd naar goed bekeken, heel slecht bekeken of op zijn minst programma’s met veel publiciteit, waar gegarandeerd vele anderen ook iets van vinden en zichzelf teruglezen bij Angela. Geen diepzinnige analyses of literaire recensies, maar gewoon doorsnee populisme en volksvermaak. Een beetje stoken, lekker kritisch, af en toe de vinger op de zere plek leggen en dat is het. Tv-kijken en er iets van vinden.

En dan is het hoogst haalbare op enig moment gezag hebben in hetgeen je schrijft. En dat is Angela overkomen. De juiste rubriek met de juiste toon in het juiste tijdperk, en daarom belangrijk worden. En toen ging het mis. In plaats van dat gezag te verdiepen, ging Angela in zichzelf geloven en verruilde ze haar clownspakje voor een mantelpak. Ze werd de Sainte-Beuve die ook een A la recherche du temps perdu wil schrijven.

Want in plaats van afstand te bewaren, zakelijk en professioneel te blijven, hield Angela het niet meer bij alleen televisiekijken, maar is Angela zelf een onderdeel geworden van de televisie. Ze is zichzelf belangrijker gaan vinden dan het televisiewerk wat ze moet toelichten. En dat is voor een recensent een doodzonde. Angela bij De Wereld Draait Door, VI, De Slimste Mens, WNL, De Wereld Draait Door, Beau, VI, Jinek of als opvulling in het zoveelste Linda de Mol-vehikel Weet ik veel.

Angela zou als tv-criticus moeten walgen hier te figureren in een compleet uitgemolken formule met de belegen schijndiepte van ‘de weetjes’, het clichématige publiek wat er omheen is geflanst in het uitwisselbaar decor, en het allerergste, die vreselijk pijnlijke en geforceerde humor. Ja er is altijd wel wat ruimte voor een seksgrapje. Van de balzak van Johnny tot aan de vraag ‘waarom kreunt een Nederlander als hij klaarkomt’. Let er eens op. Of beter, vermijd het programma als de pest en lees een boek van Nietzsche als je wil ontdekken hoe slim je bent.

Een recensent die zijn vak serieus neemt, moet heel ver wegblijven bij deze formule televisie, al krijg je er geen stuiver voor. Ik wil stukken lezen van een onafhankelijke geest. Ik wil degene die voor mij als abonnee schrijft, niet zelf zien geilen en paraderen in dit soort en vele andere programma’s. In plaats van het beest te temmen, laat Angela zich er al te graag door likken. Het is moeilijk te begrijpen waarom zij haar gehele geloofwaardigheid op het spel zet en waarom dat überhaupt wordt toegestaan door haar werkgever. Je moet nooit iemand laten likken, daar waar schoongeveegd moet worden.

Het is alleen maar te verklaren vanuit het feit dat ze haar lezers als nog dommer beschouwt dan de vele programma’s die ze moet recenseren. ‘De lezers zullen het wel begrijpen, de lezers vinden mij geweldig slim, de lezers zien mij graag op televisie en houden van mijn kritiek en de lezers begrijpen vast wel dat mijn onafhankelijkheid niet in het geding is wanneer ik mijzelf uitleen aan commerciële pulp of meelach met Eva.’

Maar het is natuurlijk niet alleen minachting voor de kijker, het is ook Angela die kritisch moet zijn, maar geen enkele zelfkritiek meer heeft of nog erger, is bezweken onder commerciële of narcistische belangen.

Toch is ze nog niet verloren en is er nog redding mogelijk. Ze kan zich op één manier onwaarschijnlijk verheffen en de hoogste onder de recensenten worden. En dat is de onthulling dat dit alles slechts een sociaal-experiment was. Angela deed dit niet voor zichzelf nee, het oprechte geveins was voor een hoger doel. Het valse lachen bij Linda voor de hogere zaak. Het pregnante narcisme ironie.

Alleen door zelf onderdeel van het wereldje te worden, is er werkelijk kritisch over te schrijven. Ja, Angela onthult ons straks dat ze geproefd heeft van het valse theater en de platte bijbehorende roem! Om zich er vervolgens voorgoed van terug te trekken, er van te kotsen en dit allemaal als geloofwaardiger dan ooit aan het papier en de lezers toe te vertrouwen.

De recensent was dood, leve de recensent! 

Nog iets te willen hebben: Overwegingen bij het hoger beroep van Michael P.

Een niet juridisch verantwoorde verhandeling per se

Post Scriptum 5/7/2019. Uitspraak hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:5542

Michael P. gaat in hoger beroep tegen de 28 jaar cel en TBS die hij opgelegd heeft gekregen voor het verkrachten en doden van Anne Faber. In deze overweging sta ik stil bij de mogelijke zin van dit beroep, waarbij ik hier en daar wat stellingen opper die dienen als aanzet tot verder nadenken.

Hoewel de nabestaanden terecht teleurgesteld zijn in het hoger beroep, was het niet meer dan vanzelfsprekend dat het zou worden ingesteld. Michael P. heeft niets meer te verliezen, omdat hij niets meer is. Alles wat aan niets wordt toegevoegd, is oneindig veel en dat is wat het hoger beroep is: alles wat hij nog heeft.

Het is een menselijke al te menselijke gedachte dat een veroordeelde omwille van de nabestaanden afziet van hoger beroep. En het strookt ook niet met de conclusie van de rechtbank dat P. een gewetenloze en niets ontziende man is die zijn eigen perverse wensen laat voorgaan boven het leven en welzijn van zijn medemensen. Afzien van hoger beroep is diametraal in strijd met deze vaststelling en zou P. de onwerkelijke blijk van empathisch vermogen geven.

Wat als hij had afgezien van beroep en advocaat Niels Dorrestein namens P. had gezegd: ‘Dit is een eerste act van oprechte spijt – dit boek moet dicht voor de nabestaanden. Ze hebben nog zoveel boeken te dichten, daar hoort P. niet bij. Hij beseft dat en ziet af van zijn recht op beroep.’ Geeft dat ruimte voor sympathie? De wereld van daders en advocaten lijkt echter te vreemd om zo’n verklaring redelijk te denken. Mij lukt het niet.

Dit gezegd hebbende is het hoger beroep nu eenmaal een fundamenteel recht van een veroordeelde, met als enige risico de kans op een hogere straf. Die kans lijkt hier afwezig. Gelet op het feit dat 30 jaar en TBS onder deze omstandigheden de maximaal te eisen straf is, riskeert Michael P. feitelijk haast niets meer. Eens te meer aangezien TBS in zijn geval een zeer langdurig traject zal worden met een redelijke kans dat hij nooit meer uit zijn behandeling komt. De enige logische redenering is dat een lagere gevangenisstraf leidt tot een eerdere behandeling, wat kan leiden tot een eerdere terugkeer in de samenleving.

Wat wel opmerkelijk is, is dat de Hoge Raad in jurisprudentie heeft aangegeven dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging alleen samen kan worden opgelegd met een tijdelijke gevangenisstraf en dus niet samen met een levenslange gevangenisstraf. Dat is ook de reden waarom de rechtbank geen levenslang heeft overwogen: P. zou onbehandeld vrij kunnen komen. Nu echter levenslang in Nederland als levenslang onder druk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in strijd wordt geacht met de mensenrechten, kan het niet worden volgehouden dat levenslang geen tijdelijke straf is. Of anders: de mogelijkheid is zeer reëel dat levenslang tijdelijk is (immers de vrees van de rechtbank dat hij onbehandeld vrij kan komen bevestigd dit reeds). In dat geval vraag ik me af in hoeverre een vonnis levenslang en TBS wel stand zal houden bij de Hoge Raad; is het niet nu (om formele, wettelijke redenen) dan wel op termijn. Levenslang voor Michael P. komt dan neer op 25 effectieve jaren vastzitten waarna de vraag of het een legitiem doel dient om hem nog langer vast te houden eenvoudig beantwoord kan worden met: ‘Nee, hij moet in behandeling’. De veroordeelde moet sowieso volgens het nieuwe beleid eerst naar het Pieter Baan Centrum voor persoonlijkheidsonderzoek en risicoanalyse. Wat als dan behandeling noodzakelijk blijkt? Met deze interpretatie wordt meer recht gedaan aan de opvatting van de rechtbank dat de samenleving zo lang mogelijk tegen P. moet worden beschermd. Dat deze overweging echter een slippery slope is, behoeft geen toelichting.

Als het hoger beroep dan geen zaak is van medemenselijkheid of van tomeloze aandacht voor het advocatenkantoor, maar in alle ernst een principiële aangelegenheid, dan heeft P. één troefkaart. Kort gezegd is dat een beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing omvat. Het fundamentele kenmerk van een rechtsstaat is dat de overheid zich aan de wet moet houden en een verdachte zonder uitzondering met respect dient te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit recht van P. is geschaad en stelt vast dat door schending van artikel 3 EVRM (en daarbij ook het artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat P. niet is medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden) sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Dit vormverzuim leidt echter tot niets, aangezien in het oordeel van de rechtbank dit verzuim niet heeft geleid tot een oneerlijk proces: het heeft niet geleid tot het afleggen van een voor zijn strafzaak relevante belastende verklaring.

Dit alles deed onmiddellijk denken aan de Duitse zaak Magnus Gäfgen, die ik hier kort in herinnering breng. De rechtbank zelf verwijst overigens ook naar de zaak, wat aangeeft hoezeer het voor de hand ligt. Gäfgen, tegenwoordig vroom geheten Thomas David Lukas Olsen, bracht in 2002 de elfjarige bankierszoon Jacob von Metzler om het leven en verstopte zijn lijk. Ondertussen had hij de ouders om losgeld gevraagd onder het voorwendsel dat Jacob nog in leven was. Toen Gäfgen het losgeld kwam ophalen, werd hij gevolgd en later gearresteerd door de politie. Het was voor de politie niet duidelijk dat Jacob inmiddels was overleden, dus het was ze er veel aan gelegen deze jongen te redden. Omdat de tijd begon te dringen beval een hoofdofficier de verdachte met lichamelijke pijn te bedreigen en desnoods te onderwerpen aan die pijn om ervoor te zorgen dat hij de plek waar Jacob zich bevond zou onthullen. Het bevel werd ten uitvoer gebracht en onder druk van de angst dat ze hem zouden kunnen folteren onthulde Gäfgen waar hij het lijk had verstopt.

Dit is een klassiek voorbeeld waarin het menselijke geweten -als morele overtuiging- in conflict raakt met de wet –als juridisch kader- en het oordeel van zijn geweten zelfs boven de wet plaatst. In de klassieke opvatting is het recht er niet om een gelukkige samenleving tot stand te brengen, maar om rechtvaardigheid te realiseren. Het recht gebiedt om die reden een verdachte respectvol te behandelen, terwijl het geweten alleen het welzijn van het slachtoffer in ogenschouw neemt en kost wat kost in diens belang wil handelen. Intuïtief zullen velen het dreigen met fysiek geweld ten einde daarmee het leven van een slachtoffer te redden als een geoorloofd middel zien, omdat utilitaristisch geredeneerd de prijs van het schenden van rechten niet opweegt tegen de baten van het redden van een menselijk leven. Het vergt vele pagina’s om alle nuances hierbij te overwegen. Bijvoorbeeld over het verschil tussen een overheid die niet mag dreigen met geweld om een mens te redden en een overheid die iemand jarenlang gevangen mag houden om de mensen tegen hem te beschermen. In beide gevallen is het een gevolg van een handeling die onrechtmatig is. De eerste is onrechtmatig en onrechtvaardig, de tweede niet. Het recht heeft zichzelf de taak toebedeeld het beter te doen dan de misdadiger en het dreigen met geweld valt daar niet onder, laat staan het toepassen ervan, maar het gevangenzetten wel. Daarbij is het belang van het slachtoffer dus ondergeschikt gemaakt aan een volgens het recht noodzakelijk onpersoonlijk principe.

Dat er in de praktijk echter geen juridische robots bestaan, maar eerder mensen die niets menselijks vreemd is en terdege handelen vanuit persoonlijke morele principes eerder dan vanuit rechtsfilosofische uitgangspunten, is de enige verklaring waarom de rechten van P. zijn geschonden. De paradox hier moet zijn dat het schenden van zijn rechten juist door het systeem hersteld worden, wat maakt dat rechtmatigheid tot een nog groter onrechtvaardigheidsgevoel leidt in morele zin. Het is in mijn ogen dan ook zo dat er met veel juridische taal uiteindelijk toch vaak gekozen wordt voor het morele geweten en niet voor het juridische recht. Ja, in de zaak Gäfgen is er uiteindelijk een schadevergoeding toegewezen van € 3000 en zijn de agenten die hebben gedreigd met marteling geschorst, maar dat heeft een levenslange straf niet in de weg gezeten, omdat tegen die dreiging toch niet de bekentenis van moord kon worden weggestreept – om allerlei redenen, maar toch zeker omwille van een morele.

In de zaak van P. is er echter niet gedreigd, maar is hij daadwerkelijk blootgesteld aan fysieke grensoverschrijdende handelingen, i.c. de inzet van een politiehond ter dreiging en het toepassen van pijnprikkels met de handboeien door het arrestatieteam. Een en ander resulteerde erin dat hij zwaar gewond is geraakt aan zijn schouder.

Van evident belang is dat de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is geweest van een oneerlijk proces:

Uit het dossier blijkt dat de behandeling die verdachte heeft ondergaan, niet heeft geleid tot het afleggen van een voor zijn strafzaak relevante belastende verklaring. Verdachte heeft op vragen van het arrestatieteam waar [slachtoffer] was, immers geantwoord dat hij dat niet wist. Ook in het eerste verhoor bij de politie heeft hij zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [slachtoffer] ontkend. Pas twee dagen na zijn aanhouding, op 11 oktober 2017, heeft verdachte, in het bijzijn van raadsman, een bekennende verklaring afgelegd. De door verdachte afgelegde bekennende verklaring is dus niet het gevolg geweest van de schending van artikel 3 EVRM.

Het is per definitie de vraag wat de betekenis is van een oneerlijk proces indien een bekentenis onder (druk van) fysiek geweld precies leidt tot feiten die evident strafbaar zijn. De bekentenis klopt, moord of gekwalificeerde doodslag wordt wettig en overtuigend bewezen en het zwijgvoordeel is zelfs een klein kind bekend wanneer het een snoepje heeft gestolen. Wat is het oneerlijke? Het oneerlijke zit hem erin dat de verdachte op voorhand een voordeel heeft, wat hem klaarblijkelijk toekomt ondanks het feit dat hij een gruwelijke misdaad heeft begaan. Hij mag dit voordeel behouden omdat een verdachte niet hoeft bij te dragen aan een rechtvaardige samenleving, ten koste van zichzelf. Hier is op de een of andere manier de enkeling wel bovengeschikt gemaakt aan het systeem, daar waar de levensbelangen van een slachtoffer ondergeschikt zijn aan het systeem. Rechtvaardigheid is hier een heel flexibel begrip lijkt het. Hier schuilt mijns inziens de kern van het probleem wat de samenleving heeft met het recht en de rechten van een verdachte in dergelijke zaken, omdat dit contra-intuïtief is.

Dit alles brengt mij tot een intuïtieve conclusie, zonder het recht schade te doen. Hoewel ik de uitleg van de rechtbank zonneklaar vind, is het niet ondenkbaar dat het hof de feiten principiëler interpreteert en de schending van de rechten van P. meeweegt in het arrest. Via onvermoede omwegen is immers te beredeneren dat hij terdege is geschaad in zijn proces; zijn advocaten zien klaarblijkelijk -laten we dat aannemen oprecht- die mogelijkheid. In hoger beroep zou het OM daarom 29 jaren en TBS moeten eisen. Geen 30, aangezien er rekening wordt gehouden met licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof gaat daarin mee, maar houdt rekening met het feit dat de verdachte is geschaad in zijn rechten. Dientengevolge kent het hof één heel jaar strafvermindering toe, wat leidt tot een veroordeling van 28 jaren en TBS.

In verschillende civiele procedures kan P. zijn recht op schadevergoedingen halen. Deze schadevergoedingen -die worden toegewezen aangezien er al is vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim- kunnen vervolgens worden aangewend om de toegewezen schadevergoeding aan slachtoffers te kunnen voldoen. Het is immers niet aannemelijk dat P. in staat is om de toegewezen tienduizenden euro’s schadevergoeding op dit moment te voldoen. Het feit dat zijn rechten zijn geschonden en hier een passende vergoeding tegenover moet staan, maakt dat er een situatie ontstaat waarbij zowel recht gedaan wordt aan het principe dat een verdachte onvervreemdbare rechten heeft, als wel dat de veroordeelde daadwerkelijk opdraait voor de (materiële) schade die hij heeft veroorzaakt. Zo handhaaft het recht zich zonder de moraal geweld aan te doen.

Anne Faber heeft niets aan al dit juridische gewoel, maar het recht heeft zo voor Michel P. ook niets over. Zo blijft hij ook na zijn hoger beroep en mogelijk civiele procedures met niets in handen. En dat voelt moreel juist.

__________________________________

Lees ook:
Anne Faber: fietsen in de regen is zuivere onschuld

Nagekomen, 4 maanden strafvermindering, betekent 4 maanden langer TBS voor de goede verstaander: https://www.ad.nl/binnenland/vier-maanden-strafvermindering-voor-moordenaar-anne-faber~a85fc0ee/

Wijsbegeerte als straf. Een overweging bij een zware mishandeling.

Wijsbegeerte als straf. Een overweging bij een zware mishandeling.

De mensen weten niet meer wat liefde is. Het is iets dat verloren is gegaan (…) Onmogelijk de werkelijkheid terug te vinden, die toch eenvoudig en helder moet zijn.
Jules Renard. 1901. 22 maart.

Alleen een kluizenaarsbestaan beschermt tegen het schuim der aarde. Voor mij en al die anderen is het onvermijdelijk om op ongevraagde tijden ongewild getuige te worden van de laagste uitingen binnen de grenzen van de menselijke natuur.

In dit geval kon ik niet ontkomen aan de beelden waarop de 15-jarige Tommy op een speelplaats aan het Kikkerveen in Spijkenisse zwaar wordt mishandeld door een groep jongeren. Het laat onmiddellijk denken aan wat er destijds in Eindhoven gebeurde.

Ik had in ieder geval nog nergens van gehoord of ik werd via sociale media om een reactie gevraagd. En vanochtend tijdens een les politieke besluitvorming deed zich het interessante verschijnsel voor dat ik in een uiteenzetting over coalitiespanningen omtrent het kinderpardon geconfronteerd werd met enorm ‘linkse’ opvattingen. Of dan toch niet de opvattingen van FvD, VVD of PVV in deze. Vrijwel eenduidig klonk de mening dat kinderen van uitgeprocedeerde ouders hier zonder meer zouden mogen blijven. Korte tijd later kwam iemand echter met het filmpje op de proppen -iedereen wist er al van-, en voordat ik er erg in had weerklonk als één stem de meest rechtse spierballentaal. Voorbeelden overbodig.

Dat alles heeft mij aan het denken gezet om kort een en ander te overwegen. De belangrijkste vragen, die al in de zaak van Eindhoven ter sprake kwamen, zijn ook nu weer: welke straf is passend? Is er een straf mogelijk binnen de grenzen van de rechtsstaat die recht kan doen? Heeft ons systeem voldoende kracht om wat hier overduidelijk krom is, recht te maken? En achterliggend: hoe is een dergelijke gedraging die ons doet walgen überhaupt mogelijk?

Om met die laatste vraag te beginnen. Je ziet -en ik kan echt iedereen afraden het te kijken want het helpt je niet er een evenwichtig, misschien eerlijker wereldbeeld op na te houden- compleet verdwaalde jongeren. Verdwaald en zonder enige zelfreflectie, onmachtig weerstand te bieden aan groepsdruk, gevangen in een surrogaatgangsterwereld, onder de indruk van banale waarden en arm in uitdrukkingsvermogen. Nu ja, dat zie ik. Dat alles ligt dan ten grondslag aan het gegeven dat iemand zich zo gedragen kan.

Ik stel dus vast dat er sprake is van een ernstige verstoring van sociale en geestelijke ontwikkeling in algemene zin. De oorzaken van deze ernstige beperking voor zover ze niet natuurlijk van aard zijn laat ik hier even liggen, die zijn al zo uitvoerig beschreven. Het voorstel wat ik zal doen, hangt echter wel samen met de concrete gedraging. Want als ik kom op de belangrijkste vraag, namelijk welke straf recht doet, dan heeft het jeugdstrafrecht gewoonweg te weinig te bieden.

Stel dat poging tot doodslag hier bewezen kan worden. Voor een jongere die nog geen 16 jaar is, bedraagt de maximale jeugddetentie dan 12 maanden. Voor een jongere die 16 of 17 jaar is, bedraagt de maximale jeugddetentie 24 maanden. Gevangenisstraf op zich is hier echter absoluut geen probaat middel. Domheid, een gebrek aan reflectie en een beperkt uitdrukkingsvermogen genezen niet van gevangenzitten. In het ergste geval levert het zelfs status op.

Dan is er nog de reële mogelijkheid tot de volgens justitie zwaarste strafrechtelijke maatregel voor jeugdigen, namelijk de Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-Maatregel). Dat lijkt hier de enige uitweg te zijn, maar ik heb er mijn twijfels over. Niet alleen toont onderzoek aan dat de effecten van gedragsverandering nauwelijks zijn vast te stellen, bovendien laten jongeren met een PIJ-maatregel hoge recidive zien (al is die van minder ernstige aard dan waarvoor ze zijn veroordeeld).(Zie WODC 2012).

Ik zou daarom het volgende willen voorstellen. Op zijn minst als harde eis ter toevoeging aan de PIJ-maatregel.

Deze jongeren moeten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur totdat zij succesvol slagen in de wijsbegeerte. Omdat hun gedragingen symptomatisch zijn voor de verschrompeling van het bewustzijn, en de kracht is verloren het onvoorwaardelijke te denken en het voorwaardelijke te verdragen, moeten zij juist daarin geschoold raken.

De proef die moet worden afgelegd behelst op zijn minst een algemene kennis van de Westerse filosofie en al haar deelgebieden. Van de stellingen van Thales van Milete tot De civitas Dei van Augustinus. Van het cogito van Descartes tot de bibliotheek van Gilbert Ryle. Van de praktische ethiek van Kant tot aan de zorgethiek van Martha Nussbaum. Ze leren van de vogel en de lelie, van Emile en van Candide. Het finale-examen bestaat uit een lange dialoog van een pagina of 50 waarin gereflecteerd wordt op Plato’s opvattingen over wijsheid, schoonheid en de liefde. Aangevuld met hedendaagse en moderne bronnen. Voorgedragen tegenover medegedetineerden.

De gedetineerde krijgt zo vaak als hij wenst les en het programma wordt zo opgezet dat zelfstudie en maandelijkse toetsing een onderdeel zijn van de complete maatregel. Zo weinig hij studeert, zolang hij blijft vastzitten. Dus het onderwijssucces is rechtstreeks gerelateerd aan de kans op vrijlating. Wat mij betreft is er ook nog wel ruimte voor wat andere educatie; men haalt voor mijn part een zinvol beroepsdiploma. Maar het slagen in de filosofie is de keiharde eis om terug te mogen keren in de samenleving. Mijn stelling is namelijk dat hij die geschoold is in verwonderen en twijfelen over denken en zijn, het nalaat om iemand tegen zijn hoofd aan te schoppen.

Dit is misschien voor sommigen een wat vlot en al te druistig voorstel, ik zou dat natuurlijk helemaal kunnen verfijnen, maar het is naar mijn idee nu al oneindig veel beter dan alle andere ideeën van straf en boete die ik voorbij heb zien komen. Het is bovendien een interessante toevoeging aan het systeem zoals het ons nu ter beschikking staat, en ook nog eens gemotiveerd vanuit een positief mensbeeld. Een ieder die dit voorstel lacherig afwijst, daag ik uit met een betere strafmaatregel te komen. Die recht doet.

Tot die tijd verwacht ik louter sympathie.

De Nashville-verklaring als volkomen mislukte cultuurkritiek

De Nashville-verklaring als volkomen mislukte cultuurkritiek


Voor wie aangeslagen is op de Nashville-verklaring, ter geruststelling: de opwinding zal even snel luwen als dat ze gekomen is. En voor wie nog verbaasd kan zijn dat een dergelijke verklaring überhaupt enige opwinding biedt, die ontgaat de aloude zekerheid dat de combinatie van “christen” en “homo” garant staat voor massale hyperventilatie en misinterpretatie.

Maar voor wie er nog iets over wil zeggen, is er ook de teleurstelling: nog voor de gedachten weloverwogen zijn gevormd, zijn deze al bedolven onder de allesverzengende onpersoonlijke anonieme collectiviteit van de middelmatigheid, die Heidegger zo mooi Das Man noemde. En nog voordat er een uitleg gegeven is aan bepaalde opvattingen, is er al het Grote Gelijk van de regenboog overheen getrokken.

En nog voordat de gedachten op papier een weg hebben kunnen vinden, is het nadenken al een onderwerp van mogelijke criminalisering geworden. Zoals alles waarover Das Man schreeuwt voor de vorm serieus moet worden genomen.

De dictatuur van de nietszeggende mening van een ieder overschreeuwt de alleszeggende mening van de enkeling. Dat is de paradox, en dat is de tijd…

Maar al die zo vermoeiend voorspelbare mechanismen buiten beschouwing gelaten, geef ik hier een even korte als eenvoudige invulling van hoe we zouden moeten kijken naar de Nashville-verklaring.

De Nashville-verklaring is namelijk een terechte, maar volkomen mislukte cultuurkritiek.
Ze is mislukt omdat ze op de eerste plaats de elementaire wetten van de hedendaagse tijd niet begrijpt. Dat betekent in de kern dat een conservatief standpunt niet op een conservatieve manier moet worden gepredikt. Zoals ik boven al heb aangegeven zijn de mechanismen van de medialogica onverbiddelijk en mag je verwachten dat de verklaring zoals ze is opgesteld vrijwel niets van waarde voortbrengt. Immers wie een dergelijke opvatting is toegedaan, heeft deze verklaring niet nodig en wie deze opvatting niet is toegedaan zal door deze verklaring deze mening nooit overnemen. Want niet alleen de vorm deugt niet, de inhoud mist de noodzakelijke filosofische grondslag die deze tijdsgeest zo hard nodig heeft. Een louter beroep op Bijbelteksten is krachteloos, zinloos en vermoeit zichzelf bovendien met de eindeloze speculatie over de interpretatie en de context die al zo oud is sinds Philo van Alexandrië er opvattingen over schreef.

In de verklaring ontbreekt het aan wat ik noem een filosofisch christendom, zoals John Henry Newman, Søren Kierkegaard en G.K. Chesterton in hun tijd met de juiste intellectuele kracht de vloer aanveegden met alle ziekten van de secularisering en het richting de totale vertwijfeling leidende postmodernisme, dat zo vilein is dat het de vertwijfeling zelf weet te maskeren door de maakbaarheid van de mens te idealiseren en de consumptiezucht te maximaliseren.

Ik heb stellig de indruk dat de Nashville-verklaring een ongelukkige, ondoordachte en onbeholpen poging is om als antwoord te dienen tegen een hele reële diagnose. De cultuurkritische diagnose namelijk dat er een drammerige en nietsontziende progressieve beweging gaande is waarbij alles van vroeger als waardeloos of als kwaad wordt bestempeld, en waarbij ieder tegengeluid door schier onbeheersbare krachten onmiddellijk wordt vernietigd.

De cultuurkritische diagnose dat de gebrokenheid van het gezin, de tomeloze seksualisering en eindeloze perversiteiten die als gewoon en voor iedereen toegankelijk moeten worden gezien, beschaving en gezondheid bedreigen.

De cultuurkritische diagnose die erop wijst dat zingeving synoniem is geworden aan individualistisch genieten, en er een cultuur is gecreëerd van hersenloze eenvormigheid en verstikkend conformisme zoals dat al door Theodor W. Adorno en Karl Jaspers is vastgesteld toen de emancipatiebeweging in de jaren 70 van de vorige eeuw alle kinderen met het badwater nog moest weggooien.

Dat sekse en seksualiteit als rode draad door de verklaring lopen en dat door de stelligheid over homoseksualiteit de stelligheid tegen ook de heteroseksuele zondigheid volledig ondersneeuwt, kan niet verhullen dat de bovenstaande diagnose een reëel, concreet, helder en zorgwekkend beeld geeft. Dat identiteit niet ligt in onze seksualiteit zoals deze postmoderne tijd doet voorkomen, is een waarheid die een krachtige verdediging verdient. Dat zingeving en identiteit eerder ligt in onze verhouding tot Christus, is een zaak die aan de orde komt wanneer er allereerst voldoende rust is gecreëerd voor een gelijkwaardige discussie. De Nashville-verklaring slaat op dat vlak de plank kinderlijk naïef mis zoals ik heb vastgesteld.

Wat christenen dus moeten doen, is niet aangeslagen zijn over de ogenschijnlijk eenzijdige benadering waarop het enkelvoudig goed is om intimiteit te beleven, maar eerder een weg zoeken naar de wijze waarop conservatieve grondbeginselen wel op een krachtige en zinvolle manier kunnen worden uitgedragen.

Christenen moeten hun tijd niet verdoen door de strijd aan te gaan met hun dominee of zich afvragen of ze de kerk moeten verlaten om nog verder van de Eenheid af te dwalen. Nee christenen moeten op zoek naar wat het persoonlijk werkelijk betekent om onderscheidend christen te zijn en welke conservatieve uitgangspunten daarbij een plaats hebben als ideaal en niet als dwangmiddel, zonder dat ze daarbij ook wel terecht kunnen bij Plato, Aristoteles, Seneca, Cicero, Montaigne enzovoorts.

Want het christendom heeft in essentie een aantal bijzondere fundamentele conservatieve grondslagen die het waard zijn om verdedigd te worden als ideaal -van gezin tot gemeenschap-, zonder dat dit betekent dat het een verboden onderscheid maakt tussen mensen, juist om de reden die ik net gaf: het ideaal moet verdedigd worden, maar het moet niet als dwangmiddel gehanteerd. Dat geeft de hele zijdelingse discussie over transgenders, homoseksuelen en wat meer is (merk op dat ‘en wat meer is’ al als een oordeel gelezen kan worden!) een veel sterker daglicht.

Hoezeer deze met lucht en leegte omgeven discussie ook spoedig weer zal verdwijnen en zal ontsnappen aan de massale aandacht, kun je er gerust op zijn dat ze vroeger of later als een duveltje uit een doosje weer de kop opsteekt. En laat ik dan hopen dat er wel gestreden wordt met verstand, redelijkheid en lef. En misschien zelfs nog wel met een vleugje ironie, wat zo erg wordt gemist! Want als ik met vrij naar Chesterton mag eindigen, het lijkt wel dat omdat seksualiteit van nature zo gezond is, we er allemaal krankzinnig van kunnen worden…

Filosofische kruimels XXVIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXVIII van XXVIII.

Ervaring ervaren

‘En als ik ongelijk heb, moet ik erkennen wel een heel achterlijke geleerde te zijn; want ik kan nu geen bewijs vinden voor iets dat mij volmaakt bekend was lang voor ik aan kinderschoenen ontgroeid was.’
David Hume in Het menselijke inzicht (1978)

De Schotse filosoof David Hume (1711–1776) schreef met An Enquiry concerning Human Understanding (1748) een belangwekkend werk waarin hij vanuit een radicaal sceptische en empirische invalshoek onderwerpen als ruimte, tijd, vrijheid, noodzakelijkheid, kennis en werkelijkheid bespreekt. Een van zijn speerpunten is dat ‘causaliteit’ niet bestaat. We hebben geen ervaring van de causaliteit zelf, er is slechts de associatie van twee gebeurtenissen die ogenschijnlijk bij herhaling na elkaar plaats lijken te vinden. Causaliteit kan geen eigenschap van de dingen zijn. Zo vond Hume dat we dus niets over de toekomst zouden kunnen zeggen met enige zekerheid, wat ook wetenschap problematisch maakte. Daarin ongelijk te hebben, zou hem wel ‘een heel achterlijke geleerde’ maken.

Toch heeft de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) met redelijk succes een theorie ontworpen die het scepticisme van Hume weerlegt. Want het probleem waar Hume mee worstelt, werd een probleem, omdat hij causaliteit op de verkeerde plaats zocht: namelijk in de werkelijkheid buiten hem. Causaliteit is echter, net als tijd en ruimte, a priori in het verstand gelegen. En juist dankzij dat verstand met zijn causaliteitsfunctie kunnen we begrijpelijke ervaringen hebben, de ervaringen die Hume zo hoog acht.  

__________

Het wezen van de grond

‘Nu is het voor ons mensen inderdaad lastig, ik zou haast zeggen onmogelijk, om ons een wereld zonder ultieme grond voor te stellen.’
G.J.E. Rutten. Openingstoespraak ‘Debat Godsargument’, 11 April 2012. Faculteit der Wijsbegeerte van de VU.

Is het mogelijk ons een begin voor te stellen zonder oorzaak? Volgens wiskundige en filosoof Emanuel Rutten (1973) niet. Rutten stelt dat het gerechtvaardigd is om te denken dat er een oorsprong van de wereld is en dat er rationele argumenten zijn voor het bestaan van een eerste oorzaak, die hij met God identificeert. Sinds het ontstaan van de filosofie wordt er al naar argumenten gezocht om die ‘eerste oorzaak’ te grijpen. Van het kosmologisch godsbewijs van Aristoteles tot aan het ontologisch godsbewijs van Anselmus. Rutten beweert in zijn proefschrift Toward a Renewed Case for Theism (2012) een nieuw argument (geen bewijs!) voor het bestaan van een eerste oorzaak van de werkelijkheid te hebben gevonden. Als eerste stelt hij dat ‘alles wat mogelijk waar is, mogelijk kenbaar is’. Vervolgens stelt hij dat ‘het onmogelijk is te weten dat God niet bestaat’. Uit deze twee premissen volgt dan ‘deductief de conclusie dat God in alle mogelijke werelden bestaat’.

Wat deze God, begrepen als persoonlijke eerste oorzaak, precies is en hoe we ons ertoe zouden moeten verhouden is niet wat Rutten hier bezig houdt.

Sinds het verschijnen van zijn argumentatie zijn er wereldwijd talloze bezwaren en mogelijke falsificaties geopperd. De zoektocht naar de eerste grond blijft waarschijnlijk tot het einde boeien.

__________

Kerstgedachte

‘De dominee sprak ons gloedvol van de genade van de Almachtige, over het Kindeke, over de heerser van het heelal zo eenvoudig in zijn stal of Nietzsche en Sartre eenvoudigweg niet bestonden. Het was de aangrijpendste kerstpreek die ik ooit gehoord heb.’
 J.M.A. Biesheuvel  (1977). Mijn grootste schrik. In: De Weg naar het Licht en andere verhalen.

Maarten Biesheuvel (1939) is de Nederlandse grootmeester van het korte verhaal. In ‘mijn grootste schrik’, verhaalt Biesheuvel over een muziekavond thuis waar hij als 16-jarige knaap aanwezig is en samen met het gezin kerstliederen zingt. De dominee was ook op bezoek. Na wat anekdotes en borrels, mag de jonge hoofdpersoon met de dominee naar de avondmis wandelen. Dan ontvouwt zich de existentiële crisis. De dominee bekent aan de jongen dat hij niet meer gelooft. De filosofie van de twijfel is hem te machtig geworden. Met weemoed denkt hij aan zijn toehoorders in de kerk: “ach gelukkige sukkels, wat is het toch vreemd dat jullie naar mij geluisterd hebben en alles geloven.” Het zijn de verschrikkelijkste woorden die ooit van iemand tot mijn oren zijn gekomen, schrijft Biesheuvel. Geestelijk helemaal van zijn voetstuk gevallen, hoopt hij dat de dominee een absurde grap heeft gemaakt. De dominee ziet hoezeer hij de jongen aan het wankelen heeft gebracht en probeert zijn ontboezeming af te doen als borrelpraat. Maar dat mag niet meer baten: het ‘kwade zaad van de twijfel was in de ziel gelegd’. In de kerk preekt de dominee als nooit tevoren en aan het eind van de mis laat hij de kerk ‘Op U mijn Heiland blijf ik hopen, verlos mij van mijn bange pijn’ zingen.

Hoewel Biesheuvel zich in het verhaal voordoet als de 16-jarige wiens vrome geloof aan diggelen is geslagen, is hij tegelijkertijd ook de dominee die wil blijven hopen op Gods genade en zo graag verlost wil worden van zijn bange pijn.

©Veenmedia.nl

_________________________________________________

Filosofische kruimels XXVII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXVII van XXVIII.

Een levenswerk spat uiteen

‘De zoon heeft zijn stervende vader een valse belofte gedaan. Hij is nooit van plan geweest de collectie in stand te houden. Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’
Uit de rubriek Waarvan akte. Johan Nebbeling. Algemeen Dagblad 3 oktober 2016.

Een man heeft zijn hele leven gebouwd aan een unieke glasverzameling. Nu hij van zijn artsen heeft vernomen dat hij weldra sterven zal, heeft hij één wens: dat zijn verzameling bijeen blijft. Zijn twee zoons hebben daar geen interesse in en lijken vooral geïnteresseerd in de waarde. Bij taxatie blijkt echter dat een groot deel van de collectie kitsch is en de man in veel gevallen is opgelicht. Hooguit enkele stukken zijn financieel de moeite waard. Een levenswerk spat uiteen.

Eén van zijn zoons heeft medelijden en belooft zijn vader om de collectie bijeen te houden. De vader sterft korte tijd later met het idee dat zijn laatste wens wordt gerespecteerd. Enkele dagen na de crematie brengt deze zoon alle waardevolle stukken naar een veilinghuis en geeft de rest aan de kringloop. ‘Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’

De Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) zou het daarmee sterk oneens zijn. In zijn Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785) verheldert hij het plichtbegrip en fundeert de moraal op de categorische imperatief: handel volgens een maxime die als algemene wet kan gelden. Het is volgens Kant niet alleen een plicht om een gedane belofte te standen, iemand mag ook niet met zich zelf in tegenspraak raken door zijn handelen. Hoe zou deze zoon immers kunnen willen dat hij zelf bedrogen wordt op zijn sterfbed door zijn eigen familie? Dat kan hij niet. Een werkelijk teken van liefde was de waarheid zeggen geweest volgens Kant, hoeveel moeilijker dat ook is voor te stellen.

 

Lees ook: Het absolute recht van een stervende op de waarheid

___________

Zelfverantwoordelijke zelfbepaler? Dat bepaal ik zelf wel!

‘Langeveld heeft door de inauguratie van de fenomenologische methode in de pedagogiek, Nederland verlost van de gedachte, dat een goede theologie en goede filosofie automatisch garant waren voor een goede theoretische pedagogiek.’
J.W. van Hulst, Levensbericht M.J. Langeveld. In: KNAW Jaarboek, 1991, Amsterdam, pp. 154-162.

Met meer dan 500 publicaties op zijn naam is Martinus Jan Langeveld (1905-1989) een eminente rode draad binnen de Nederlandse pedagogiek. Zijn voornaamste kracht was dat hij de pedagogiek definitief wist te ontmantelen van de filosofie. Pedagogische Wetenschappen zoals wij dat kennen bestond na de Tweede Wereldoorlog nog niet. Maar Langeveld (die zelf o.a. filosofie had gestudeerd in Amsterdam) gaf de pedagogiek als jonge tak van wetenschap een volwaardig karakter. Om daar te komen heeft hij echter wel een lange weg binnen de filosofie moeten bewandelen.

Via het existentialisme en de fenomenologie waar hij op eigen wijze gebruik maakte van het denken van Heidegger en Husserl, kwam hij tot de grondslag van zijn pedagogische vraagstuk: Wat maakt een kind tot kind? Wat moet een kind leren om een zelfverantwoordelijke zelfbepaler te worden? En hoe kunnen we doodringen tot het zuivere zijn van het kind zodat we het de kans kunnen geven zichzelf te ontwikkelen? De kern van Langevelds pedagogiek ligt in ‘kijken wat zich individueel toont’. Hij zou gruwelen van de hedendaagse tendens in de academische pedagogiek van ‘meten is weten’.

Voor die ‘mensloze wetenschappers’ (Tijdschrift voor Opvoedkunde 6, ’71-’72) is Langeveld ironisch genoeg verworden tot een stoffig opvoedingsfilosoof.

__________

Waag een gokje: lees Pascal

“Hij is erg intelligent, maar hij is geen wiskundige: dat is zoals je weet een groot gemis.”
Blaise Pascal in een brief aan Pierre de Fermat over beroepsgokker Antoine Gombaud (Chevalier de Méré) (1654)

Filosofie en wiskunde gaan al eeuwen hand in hand. Er zijn vele filosofen te noemen die tevens in de wiskunde bedreven waren, van Pythagoras tot Bertrand Russell. Ook de Franse denker Blaise Pascal (1623-1662) vond in beide disciplines uitstekend zijn weg. Naast zijn onvoltooide verzameling gedachten over het innerlijk leven (Pensées, 1670) bouwde hij ook de eerste mechanische rekenmachine (1642, de Pascaline) om zijn vader te helpen met de belastingen.

Rond 1654 vraagt de Franse edelman Antoine Gombaud Pascals hulp bij een probleem wat hij heeft met gokken. De weddenschap dat hij met twee dobbelstenen binnen 24 beurten tenminste éénmaal dubbel zes zou gooien, had Gombaud namelijk berekend op 66%. Toch bleef hij op termijn geld verliezen. Zou de kans soms lager liggen? In een beroemde briefwisseling met Pierre de Fermat lost Pascal het probleem op en legt en passant de grondslag voor de theorie van kansberekening. Pascal zal later in zijn filosofische aantekeningen ook een weddenschap voorstellen, bekend als de Gok van Pascal. Volgens Pascal heb je niets te verliezen als je erop gokt dat God bestaat, alleen maar te winnen. Blind aanvaarden dus die weddenschap. Of is er net als bij Gombaud toch sprake van een denkfout?

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XXVI

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXVI van XXVIII.

Pasen

‘En als een mens gestorven is, wat blijft er dan nog van hem over dan waardeloosheid? Wie bekreunt zich om een stinkend lijk?’
Thomas a Kempis (+/- 1438). Alleenspraak der ziel.

Thomas a Kempis (1380-1471) is wereldberoemd om zijn aforistische mystiek in De imitatione Christi (De navolging van Christus); volgens kenners na de Bijbel het meest gelezen boek van het Christendom. Thomas a Kempis schreef echter vele wijsgerige verhandelingen, preken, meditaties en biografieën gedurende de 70 jaren dat hij verbleef in het Sint-Agnietenklooster nabij Zwolle. Traditioneel heeft A Kempis veel aandacht voor het lijden van Christus, de armzalige staat van de mensheid en het idee dat slechts navolging van Christus zin geeft aan het troosteloze bestaan. In de lijn met de somberheid van Ecclesiastes overpeinst A Kempis in de toestand van de mens en zichzelf. Het blijkt een aanhoudend gevecht met een zinloos en uitzichtloos einde. In het leven is er van niets wat goed is voldoende. Het leven kreunt van verdriet, afgezonderd als het is van de zin van het zijn.

‘Waar leef ik dus voor? Mezelf ben ik tot last, voor anderen ben ik vervelend’, schrijft A Kempis. De enige troost vindt hij in het idee dat Christus de dood en de zinloosheid overwonnen heeft. In de hoop ook spoedig opgenomen te worden in de hemel, beseft A Kempis echter dat hij die genade niet verdiend heeft. Maar Pasen is de jaarlijkse troostrijke herinnering dat het in ieder geval tot de mogelijkheden behoort. Zelfs voor een monnik die 70 jaar contemplatief heeft geleefd in een kloostercel.

__________

Geniaal krankzinnig

‘Filosofie kan ongemerkt in waanzin overgaan. En omgekeerd: uit momenten van waanzin ontstaat de mooiste filosofie.’
Wouter Kusters (2015). Filosofie van de waanzin. Fundamentele en grensoverschrijdende inzichten.

In Greatness: Who Makes History and Why (1994) presenteert D.K. Simonton een overzicht van grote denkers die waarschijnlijk hebben geleden aan geestesziekte. Kant zou schizofrenie hebben gehad, evenals Nietzsche en Swedenborg. John Stuart Mill, Rousseau en Schopenhauer zouden last gehad hebben van depressiviteit en bipolaire stoornis. Die lijst zou overigens nog eenvoudig kunnen worden aangevuld als we de geschiedenis van de filosofie doorlopen.

Iemand die Simonton niet noemt, maar daarom niet minder tragisch, betreft de Oostenrijks-Amerikaans wiskundige, logicus en filosoof Kurt Gödel (1906-1978). Op zijn vijfentwintigste bewees hij dat er altijd beweringen zullen bestaan die bewezen noch weerlegd kunnen worden, bekend als de onvolledigheidsstelling. Deze stelling had enorme consequenties die het wetenschappelijke en filosofische denken van de 20e eeuw op zijn kop zette.

Geplaagd door geestelijke instabiliteit en ziekte werd Gödel geregeld in psychiatrische klinieken opgenomen. Op het eind van zijn leven verergerde dit tot de ontwikkeling van waanbeelden. Zo was hij ervan overtuigd dat duistere krachten werken van Leibniz wilden ontvreemden. Uiteindelijk was het zijn obsessieve angst om vergiftigd te worden die zijn overlijden bespoedigde. Toen zijn vrouw zes maanden werd opgenomen in een ziekenhuis, kon zij zijn eten niet meer voorproeven. Gödel stopte met eten en woog nog maar 30 kg toen hij stierf.

__________

Taal, taler taalst

‘Er kan ons nog zoveel filosofie, logica of denktucht bijgebracht worden, indien tegelijkertijd de taal verwaarloosd wordt, helpen die lessen niets.’
J.L. Heldring. Als je maar begrijpt wat ik bedoel. In: De taal op zichzelf is niets (1993).

Jérôme Louis Heldring (1917-2013) was bij leven schrijver en denker. Toen hij een jaar voor zijn overlijden stopte met schrijven omdat hem ‘elke inspiratie tot schrijven’ ontbrak, was hij 52 jaar lang columnist voor de NRC geweest. In de rubriek Dezer Dagen ontpopte Heldring zich als een taalrechercheur die slordig en foutief taalgebruik opspoorde en aan de kaak stelde. Het slordig gebruiken van taal is één ding, dat het vaak zijn grondslag heeft in slordig en onlogisch denken een ander.

Onze taal is het onmisbare vehikel voor uitdrukking en ontwikkeling van gedachten. ‘Alles draait om correct taalgebruik, in die zin dat de gebruiker van de taal zijn gedachten zo weet te formuleren dat de toehoorder of lezer zijn betoog kan volgen.’ We moeten niet de fout maken spontaan en creatief taalgebruik te verwarren met begrijpelijk taalgebruik. Iemand die groots is in praatvaardigheid, is nog geen goede spreker. Willen we dus een toekomstige generatie leren denken, dan is filosofieles niet voldoende schrijft Heldring in 1978. Denken begint niet met filosoferen, maar met taalbeheersing. Zonder taaltucht, geen denktucht.

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XXV

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXV van XXVIII.

With great power…

‘Is een vrouw moreel of wettelijk verantwoordelijk voor de schade die ze toebrengt aan haar ongeboren kind?’
Case 15: pre-natal injury. In: C. Johnston en P. Bradbury (2016). 100 cases in clinical ethics and law.

De ‘100 cases’-serie is een boekenreeks waarin voor allerlei medische vakgebieden 100  praktische problemen worden besproken. 100 cases in Clinical Ethics and Law is één zo’n boek. De auteurs schetsen relatief laagdrempelig uiteenlopende medisch-ethische problemen, van de vraag ‘Is er bezwaar tegen het vrijwillig verhandelen van organen?’ tot ‘Moet je cosmetische chirurgie bij jonge kinderen willen?’.

In casus 15 wordt het verhaal verteld van de 19-jarige Angela. Angela is zwanger van haar eerste kind, maar blijft ondanks waarschuwingen van professionals stevig alcohol drinken. Haar kind wordt geboren met FAS (Foetaal Alcohol Syndroom), wat gekenmerkt wordt door fysieke en mentale beperking.

Intuïtief voelen we dat een moeder een zwaarwegende morele verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van haar ongeboren kind. Wettelijk gezien heeft een ongeboren kind echter nauwelijks rechten, wat het ingewikkeld maakt een roekeloze moeder juridisch verantwoordelijk te houden. In de rechtszaak CP versus First-tier Tribunal uit 2014 stond een moeder terecht vanwege het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar ongeboren kind. De moeder werd niet veroordeeld omdat de rechtbank vaststelde dat het ongeboren kind ten tijde van het alcoholmisbruik niet aangemerkt kon worden als een persoon, en er dus ook geen sprake kon zijn van het ‘toebrengen van lichamelijk letsel aan een persoon’, zoals dat juridisch strafbaar is. In ethische zin echter kan er dan nog steeds verwerpelijk zijn gehandeld.

__________

21 februari. Sterfdag Spinoza

De eeuwigheid en het Grafschrift

“Op B.D.S.
Spouw op dit graf. Hier ligt Spinoza. Was zyn leer, Daar ook bedolven! Wrocht die stank geen zielpest meer.”
Carolus Tuinman (1729). Rymlust.

Carolus Tuinman (1659-1728) was een ‘onverdraagzame’ gereformeerde Middelburgse predikant. Opgegroeid in Maastricht, een hekel ontwikkeld tegen rooms-katholieken en met een bijzondere voorliefde voor Nederlandse taal en vlotte rijmelarij, was hij populair onder het gewone volk. Als aanhanger van de leer van Gisbertus Voetius (1589-1676) trok Tuinman in vele werken fel van leer tegen zogenaamde vrijgeesten die het waagden te rommelen met het godsbegrip. Geschriften als De heillooze Gruwelleere der Vrygeesten (1714) of De Liegende en Bedriegende Vrygeest (1715) laten weinig te raden over. Ook Spinoza (1632-1677) moest het als vrijdenker geregeld ontgelden. In Rymlust, wat vlak na het overlijden van Tuinman verscheen in 1729, treffen we het beruchte grafschrift aan wat Tuinman aan Spinoza weidde, nadat hij eerder in het boek nog schrijft dat de hel met Spinoza nooit eerder een snoder monster voor de dag heeft doen komen.

Het heeft niet gebaat de ontwikkeling van het vrije, tolerante denken tegen te houden. De filosofie van Spinoza is tot de dag van vandaag wereldwijd springlevend, waar Carolus Tuinman hooguit per toeval opduikt. Postume wraak; al zou Spinoza een grafschrift voor Tuinman hebben geschreven, dan was het vast een stuk minder veroordelend en heel wat verdraagzamer geweest.

__________

Allemaal in hetzelfde schuitje

“Figuurlijk gesproken, kan elke rijke natie worden gezien als een reddingsboot vol relatief rijke mensen. In de oceaan buiten elke reddingsboot zwemmen de armen van de wereld, die graag in de boot willen, of op zijn minst een deel van de rijkdom. Wat moeten de passagiers in de reddingsboot doen?”
Garrett Hardin (1968). The Tragedy of the Commons. In: Science 162 (3859): 1243–1248.

Filosofen zijn dol op metaforen. Plato vond het gebruik van metaforen zelfs noodzakelijk om ingewikkelde filosofische uiteenzettingen toegankelijk te maken voor het volk. Zijn beroemdste metafoor is ongetwijfeld die van de Grot, waar geketende mensen naar schaduwen zitten te kijken. Maar welke metafoor is eigenlijk de beste om de wereld te beschrijven? Volgens ecoloog en ethicus Garrett Hardin (1915-2003) is het in ieder geval onjuist om de wereld voor te stellen als een ‘global village’ of nog erger als een ‘ruimteschip’, zoals A.E. Stevenson II (1900-1965) had gedaan tijdens een speech voor de Economische en Sociale Raad van de VN (9 juli 1965). Volgens Stevenson II reizen we allemaal samen als passagiers op een klein ruimteschip door een oneindige ruimte, afhankelijk van kwetsbare voorraden lucht en grond. We zijn allemaal afhankelijk voor onze veiligheid van zijn veiligheid en vrede; enkel beschermd tegen vernietiging door de zorg, de aandacht en zelfs de liefde die we ons kwetsbare ruimtevaartuig geven. Hardin bestrijdt dat. Metaforen die de aarde als ‘gemeenschap’ voorstellen houden geen rekening met het feit dat er privaat eigendom bestaat. Rijke landen zijn bovendien nooit rijk genoeg om alle armen binnenboord te halen.  Zouden ze dat wel proberen, is iedereen slechter af: de boot zou zinken. Blijft de vraag van Hardin: hoe verhouden we ons tot de drenkelingen?

©Veenmedia.nl

Een polemiek tegen progressieve potsierlijkheid

Een polemiek tegen progressieve potsierlijkheid

-Voor een vrolijke open strijd die het daglicht verdragen kan-

Actievoerders hebben het onderkomen van de katholieke stichting Civitas Christiana in Heilig Landstichting besmuikt. Ze plakten stickers op muren en ramen. Op de voordeur was een affiche met een ‘progressieve stellingname’ gespijkerd, waarvan het onduidelijk is wat dat te betekenen heeft.

In deze polemiek richt ik mij volledig buiten de comfortabele schaduw van het nachtelijke duister tegen deze batteraven die het ‘vooruitstrevende’ verwarren met ‘stickers plakken’.

Moet je ten strijde trekken tegen lafheid? Moet je opstaan tegen de dommige? Nogal makkelijk het schuwe zwakzinnige terecht te wijzen, is het niet! Maar het is niet de luie, domme lafheid die hier terecht staat, maar de schimmige schaamteloosheid. De potsierlijke schaamteloosheid ook, die de ruimte van andere mensen tracht te beperken ten gunste van zichzelf. En dan hoor ik ze roepen: ‘Ja, maar zij zijn begonnen! Zij zijn begonnen!’ Is hier soms een kleuter aan het woord?

Nu, zo’n kleuter geef ik het liefst een conservatief pak op de broek en een draai om zijn oren bovendien. Maar je moet er natuurlijk ook medelijden mee hebben: Het zijn namelijk volwassen mannen, en geen kleuters.

Want stel je voor hoe dat gegaan moet zijn! Een paar mannen komen in het geniep bijeen en na enig keuvelen over lucht en leegte bereiken ze het inzicht dat zoals de legende over Maarten Luther verhaalt, ook zij heuse stellingen aan de deur moeten spijkeren. En wel bij Civitas Christiana, de stichting die binnen de grenzen van de rechtsstaat opkomt voor christelijke idealen. En zo klad iemand wat op een stuk papier (arme boom!), incluis storende taal- en spelfouten, maar niets menselijks is ze tot dat moment nog vreemd.

Het wordt pas ernstig als ze op enig moment, en dat moet ik ter verdediging van de mannen zeggen, straalbezopen en katjelam op de omafiets stappen en als een verzameling gauwdieven in de nacht de rit naar de Heilig Landstichting wagen. Daar aangekomen roept iemand amicaal en met dubbele tong: ‘Kommm wie spijkren en kladde drop loos pikkebazen, ze zullen ens zien waar wij vor *burp* staan!’

Het mooie zit er echter in dat wie werkelijk iets te zeggen heeft dit altijd in het volle licht doet. De waarheid is gebaat bij het licht. Maar het licht verdraagt klaarblijkelijk niet hetgeen wat hier gezegd moet worden. Alleen het koude geniepige duister is een plaats voor deze handeling. Wie hiervoor sympathie heeft, heeft sympathie voor het duistere, dat te laf is om zich met open vizier te verantwoorden. En wie sympathie heeft voor het laffe wordt daarmee even schaamteloos als deze progressieve clowntjes.

Want ja, de progressieveling! Is dat niet iemand die zijn eigen grootvader nog een pak slaag zou geven omdat deze een kerstboom opzet? Is dat niet iemand die zijn eigen moeder terechtwijst omdat ze nog naar de kerk gaat? Is dat niet iemand die zijn kinderen opsluit zonder eten omdat ze een kleurplaat hebben gemaakt over Sinterklaas? Is dat niet iemand die zonder zich te durven verantwoorden stellingen op andermans deur timmert?

Want wat is hier dan progressief? Wat is hier datgene wat in het donker anoniem moest worden uitgespuugd? Laten we eens kijken naar deze ‘progressieve stellingname’. Ik zal hier zo infantiel en kort als mogelijk op antwoorden, zodat niemand zich meer dan nodig hoeft in te spannen.

  1. Het huwelijk is voorbehouden aan alle mensen die met elkaar willen trouwen

Is dat progressief? Dat hoorde ik 50 jaren geleden al. Dat mag je heus vinden – geen enkel probleem! Maar er zijn ook mensen die daar anders over denken, daar moet je niet boos op zijn. Niet nodig.

  1. Veilige toegang tot abortus is een mensenrecht

Dat vereist wat toelichting! Want iemand mag toch gerust vinden dat een kind in de buik ook een mens is? En in dat geval bestrijd je mensen met mensenrechten. Of veronderstelt deze stelling een soort nattevingerdefinitie van ‘mens’? Dan ben je eerder een nattevingerling dan een progressieveling, als je het mij vraagt.

  1. Religieus staat niet gelijk aan conservatief

Inderdaad! Zoals 6+2 iets anders is dan 4+4. Maar ook weer niet.

  1. Transrechten zijn mensenrechten

Ik moest even opzoeken wat er wordt bedoeld met ‘transrechten’. Het enige wat ik kon vinden is dat je een petje kunt kopen met deze tekst erop. € 19,85 exclusief € 6 verzendkosten! Absurde kapitalistische uitbuiting tot en met. Ik voorzie een aantal stellingen op de deur van deze petjesverkoper.

  1. Racisme en seksisme zijn vormen van ongelijkheid die moeten verdwijnen

Racisme en seksisme bestrijd je toch in ieder geval niet met vandalisme. Wel het speelveld eerlijk houden!

  1. De welvaart van de katholieke kerk komt voort uit koloniale rooftochten en het uitbuiten van de arbeidersklasse

Bij gebrek aan originaliteit is er nog altijd deze ouderwetse reactionaire socialistische troef achter de hand. Niet heel progressief, maar als je het echt niet meer weet, deze gewoon inbrengen! ‘Jij katholieke boef en anders je voorouders van 400 jaar geleden, bent er schuldig aan dat ik een kansarme sodemieter ben zonder vrije wil om zelf wat van het leven te maken! Ik eis mijn deel!’
Verder zou ik nog willen opmerken dat men een erg beperkt begrip heeft van het woord katholiek. Verdiep je eens in de Kartuizers, Cisterciënzers, Norbertijnen en Franciscanen. Wellicht behoeft de stelling daarna wat aanscherping.

  1. Een herverdeling van deze welvaart moet plaatsvinden

Maar dan ter nuancering niet zoals het herverdelen ging in de voormalige Sovjet-Unie, Zuid-Amerika, Noord-Korea en China. Ik heb daar retrospectief (dat betekent ‘al terugblikkend’) wat bedenkingen en kanttekeningen bij.

  1. Het patriarchaat moet vernietigd worden

Patriarchaat: ‘Samenlevingsvorm, waarbij de kinderen behoren tot de stam van hun vader, en waarbij het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de vader.’

Als je dat vernietigt, is er geen enkel gezag meer over de kinderen. Dat is niet verstandig. Ik neem aan dat het echter progressief is om de moeder ook te betrekken in het gezag over de kinderen. Maar dan moet het patriarchaat niet worden vernietigd, dan moet er iets aan worden toegevoegd. Ik zou dus als stelling willen adviseren: Het patriarchaat mag worden genuanceerd!

  1. Zwarte Piet is een racistische karikatuur en moet afgeschaft worden

Mij moet van het hart dat ik de afgelopen 12 jaar geen grotere karikatuur van ‘actievoeren’ ben tegengekomen dan deze potsierlijke stellingname die in het holst van de nacht aan een deur moest worden gespijkerd.

Tenslotte
Als het nu allemaal niet zo ernstig was, zou het ontzettend vermakelijk zijn. Maar jullie nemen jezelf waarschijnlijk erg serieus. Mijn advies is om een volgende keer geen stellingen op een deur te timmeren, maar op een mooie middag eens aan te kloppen en een biertje te drinken. Cor ad cor loquitur. Maar dan niet zoveel bier, dat daarna weer de zin komt om stickers op ramen en deuren te plakken als niemand kijkt! Neem dat advies ter harte en de echte progressieve wereld zal jullie een stuk serieuzer nemen.

Stephen Hawkings laatste goocheldoos: Zijn antwoord op de vraag of God bestaat

It has often been said, and certainly not without justification, that the man of science is a poor philosopher.

Einstein in Physics and Reality (1936)

 

Een paar weken geleden verscheen het laatste boek van de vermaarde cultfiguur en natuurkundige Stephen Hawking (1942-2018). In de Nederlandse vertaling kreeg het de titel mee De antwoorden op de grote vragen. Pretentieuzer kan het eigenlijk niet: De antwoorden. Gelukkig is de oorspronkelijke titel  Brief Answers to the Big Questions minder aanmatigend en doet deze meer recht aan de bescheidenheid van Hawking. De Duitsers vertaalden het dan ook gewoon als Kurze Antworten auf große Fragen, maar dat terzijde.

In deze verhandeling zal ik het antwoord op de eerste grote vraag die Hawking in zijn boek stelt, namelijk: Bestaat er een God? kritisch bespreken.

Het kritische is hier bewust kritisch, niet per se sceptisch, en heeft als doel mijn belangrijkste bezwaar eenvoudig te verduidelijken tegen antwoorden op dergelijke vragen. De kern van mijn bezwaar is niet bijzonder of uniek, en zelfs al erg vaak herhaald, namelijk de hachelijke onderneming om vanuit een natuurkundige stellingname metafysische uitspraken te doen. Er is geen god, geen hemel, geen hiernamaals. Zeker kan de natuurkunde op grond van bevindingen metafysische beweringen ontkrachten, maar ik ben van mening dat ze daarin zichzelf inmiddels schromelijk overschat en totalitaire neigingen vertoont. Hawkings pretentie bovendien kort te antwoorden doet geen recht aan de vraag.

Daarnaast wil deze verhandeling hoe beperkt ook, een gezonde waarschuwing afgeven tegen het geloof wat is ontstaan dat de natuurkunde op het gebied van zingeving veel belangrijks te zeggen heeft. Ze heeft vrijwel niets te zeggen over zingeving. De zogenaamde pastorale macht van de wetenschap is echter dusdanig invloedrijk, dat talloze mensen klakkeloos overnemen wat deze wetenschap hen voorkauwt om vervolgens hun zin erop af te stemmen, of erger het zoeken naar zin te staken. Begrijpen doen ze het niet, overigens net zomin als ik nauwelijks iets begrijp van theoretische natuurkunde, maar dat leidt vaak tot een totale overgave en een kritiekloze acceptatie van gevolgen die niet noodzakelijk volgen uit de natuurkundige of wiskundige conclusies. En dat kan niet vaak genoeg worden geschreven, zoals ik ook al eerder deed in de bijdrage Waarom is er eerder niets dan iets?

Aan de hand van passages uit het hoofdstuk die ik chronologisch presenteer, wil ik uiteindelijk het antwoord toetsen wat Hawking geeft op de vraag Bestaat er een God?
Iedere lezer kan vervolgens een eigen oordeel vormen.

Bestaat er een God?
Het grootste probleem met dit hoofdstuk is dat hij feitelijk (waarschijnlijk
bewust) geen goede definitie geeft van God. Maar wat is dan de inhoud van de vraag? Naar welk bestaan wordt er precies gevraagd? Het lijkt erop dat de vraag die Hawking hier stelt betrekking heeft op een bewuste scheppende kracht. Hij spreekt in ieder geval over God in onpersoonlijke zin of mogelijk als de belichaming van natuurwetten, maar de gehele richting van het hoofdstuk wijst naar de vraag of God te begrijpen is als eerste bewuste oorzaak.

God op deze manier opvatten, moeten we omwille van de eenvoud wat Hawking ons vertellen wil maar even accepteren. De vraag is dus eigenlijk beter te begrijpen als: heeft een bewuste scheppende kracht het heelal zoals wij dit kennen gecreëerd, gemaakt, geschapen?

Hawking is klaarblijkelijk door de wol geverfd en excuseert zich in het hele hoofdstuk op allerlei manieren dat hij het echt niet kwaad meent en niemand boos wil maken of wil kwetsen. Hij begint er ook mee zich allereerst te excuseren dat hij niets tegen God heeft:

Ik wil niet de indruk wekken dat ik met mijn werk het bestaan van God wil bewijzen of ontkrachten. Mijn werk gaat om het vinden van een rationeel kader om het heelal te begrijpen. (p.54).

Waarom stelt Hawking zich dan toch deze vraag? Wanneer hij een rationeel kader wil vinden om het heelal te begrijpen, dan is deze vraag overbodig. Tenzij het rationele kader als gevolg heeft dat God wordt bewezen of ontkracht. Maar dat is nu precies wat hij niet wil. Verwarring alom.

Hawking gaat verder te stellen dat hij gelooft in de wetenschap:

Als je in wetenschap gelooft, zoals ik, dan geloof je dat er bepaalde wetten zijn waar alles zich altijd aan houdt. (p. 54). (…) Het heelal is een machine die wordt bestuurd door principes of wetten, wetten die door het menselijk verstand begrepen kunnen worden. Volgens mij is de ontdekking van deze wetten de grootste prestatie van de mensheid, want het zijn deze wetenschappelijke of natuurwetten, zoals we ze meestal noemen, die ons zullen vertellen of we een god nodig hebben om het heelal te verklaren. (p.55)

Dat laatste is een stevige uitspraak. Hier wordt feitelijk de conclusie getrokken dat het ontstaan van het heelal begrepen kan worden strikt en alleen vanuit natuurwetten. En wij zouden dat met ons menselijke verstand dus ook moeten kunnen begrijpen. Hier zitten we mijns inziens al op een immense slippery slope. Ik moet bij Hawking ook de hele tijd denken aan iemand die de liefde heeft verklaart in een biochemische verhandeling en dan tot zijn eigen ongeluk gelooft dat hij begrepen heeft wat liefde is.

Verder moeten we ter goede trouw aannemen dat natuurwetten daadwerkelijk universeel en onveranderlijk zijn. Of eigenlijk is dat een geloof zoals Hawking aangeeft, want hij beseft zich waarschijnlijk terdege dat er nogal wat wetenschapsfilosofische bezwaren tegen zijn in te brengen. Maar laten we aannemen dat dit zo is: dan leidt dit namelijk volgens Hawking tot de conclusie dat:

Het enige terrein waar godsdienst nog iets over te zeggen kan hebben, is dat van de oorsprong van het heelal, maar zelfs hier maakt de wetenschap vorderingen en zou binnenkort al een definitief antwoord moeten kunnen geven op de vraag hoe het heelal is begonnen. (p.57)

We stuiten hier eindelijk op de centrale kwestie, die in de metafysica bekendstaat onder de stelling die Parmenides voor het eerst formuleerde: Ex nihilo nihil fit. Oftewel: Niets kan niets voortbrengen. Uit niets kan niets ontstaan. Iets kan niet uit het niets komen. Als het menselijke verstand één logische stelling al kan begrijpen, dan lijkt het deze te zijn.

Het is duidelijk volgens Hawking dat het heelal niet eeuwig bestaat, dat kan natuurwetenschappelijk ook niet. Dan heeft het derhalve een begin gehad, wat iets wat daaraan voorafgaat als een eeuwig-zijn moet vooronderstellen (wat je God kunt noemen). Hawking lijkt echter te suggereren dat de stelling ex nihilo nihil fit overbodig is geworden met de huidige kennis van de natuurwetten: We kunnen namelijk de natuurwetten gebruiken om op zoek te gaan naar de oorsprong van het heelal, waarna we zullen ontdekken dat God niet nodig is om het te verklaren. (zie p. 60 en verder).

Akkoord, doch opgemerkt: Niet nodig is iets anders dan niet bestaand. Maar het is interessanter om te bekijken met welk inzicht hij de metafysische wet ex nihilo nihil fit aan de kant schuift.

Hawking doet eerst een expliciet beroep op zijn pastorale macht, waarin we hem gedwee moeten volgen:

 Ik geef toe dat dit, als wiskunde niet jouw ding is, moeilijk te bevatten is, maar zo zit het wel. (p. 61).

Er volgt in een notendop iets onnavolgbaars over positieve en negatieve energie met als conclusie dat:

Het betekent dat, als de som van het heelal nul is, God niet nodig is geweest om het te scheppen. Het heelal hebben we helemaal gratis gekregen.’ (p. 61)

Voor niets gaat de zon dus toch op. Nu komt het erop neer om aan ons duidelijk te maken hoe vanuit een toestand van ‘nul’ (let op: feitelijk iets anders dan het filosofische niets) er toch de werkelijkheid zoals deze aan ons verschijnt heeft kunnen komen.

Het valt mij op dat natuurkundigen dan handig gebruikmaken van het begrip ‘spontaan’. Consequent natuurkundig kan er volgens mij geen spontaan spontaan bestaan, dus wat dat betreft hebben ze een nieuw begrip nodig, maar bedoeld wordt hier dat klaarblijkelijk vanuit een toestand van ‘nul’ niet uitgelokt of door een ander of iets teweeggebracht, toch een werkelijkheid kan zijn. Op enig ‘ogenblik’ dus:

Wat kan het spontaan ontstaan van een heelal hebben veroorzaakt? Op het eerste gezicht is dit een ongelooflijk probleem; per slot van rekening ontstaat in ons dagelijks leven niets uit niets. (p. 62)

Ik vraag me af of je kunt spreken dat het spontane veroorzaakt kan worden? Is het nu juist dat het spontane geen oorzaak kent? Maar goed, we proberen te begrijpen wat hij hier wil zeggen, al zegt hij het slordig.

Het blijkt dat als we een onderzoek doen naar de allerkleinste deeltjes, dat er dan uit het niets deeltjes kunnen verschijnen:

Dat komt doordat op deze schaal deeltjes als protonen zich gedragen volgens natuurwetten die we de kwantummechanica noemen. En ze kunnen echt willekeurig ontstaan, een tijdje rondhangen en dan weer verdwijnen, om ergens anders weer te verschijnen. (p.62)

Hier moeten we aannemen dat er geen oorzaak of verklaring is dat een deeltje willekeurig ontstaat, behalve dan dat er klaarblijkelijk wetmatigheden zijn die kwantummechanisch worden genoemd en hiervoor ‘verantwoordelijk zijn’. Ik weet niet of ik dat goed uitdruk, maar ik heb al eerder aangegeven dat natuurkundigen hier de schildpad louter hebben ingeruild voor iets anders.

Gelukkig stelt Hawking zichzelf nog wel de uiterst relevante vraag:

…heeft God de kwantummechanica geschapen waardoor de oerknal heeft kunnen plaatsvinden? Anders gesteld: hebben we een god nodig die de theorie van de kwantummechanica opstelde zodat de oerknal kon knallen? (p.63)

Om zich weer te verontschuldigen:

Ik wil niemand die gelovig is kwetsen, maar naar mijn mening heeft de wetenschap een overtuigender verklaring dan een goddelijke schepper. (p. 63).

Wat is dan die overtuigende troef? Naarmate je verder komt in het hoofdstuk, verwacht je toch echt dat een keer het konijn uit de hoed wordt getoverd en dat is nu ook het geval. En het is niet eens zo heel moeilijk te vatten. Het primaire ontstaanspunt van het heelal namelijk, had een dermate hoge dichtheid, dat volgens het begrip van de moderne natuurkunde daar geen tijd kon zijn. Tijd is namelijk een relatief fenomeen wat tot stilstand komt naarmate de kracht van een oneindig dicht zwart gat hoog genoeg is. En dat was de toestand van het beginnende begin:

Terwijl we terugreizen in de tijd naar het moment van de oerknal, wordt het heelal kleiner en kleiner en kleiner, totdat we ten slotte op een punt komen waarin het hele heelal een zo kleine ruimte is dat het feitelijk een enkel oneindig klein, oneindig dicht zwart gat is. En net als met de zwarte gaten die in het heelal zweven, schrijven de natuurwetten iets buitengewoons voor. Ze zeggen ons dat ook hier de tijd zelf tot stilstand moet komen. Je kunt niet in een tijd voor de oerknal komen omdat er voor de oerknal geen tijd bestond. Eindelijk hebben we iets ontdekt dat geen oorzaak heeft, omdat er geen tijd was waarin een oorzaak kon bestaan. Voor mij betekent dit dat een schepper niet mogelijk is omdat er geen tijd bestond waarin die schepper zou hebben kunnen bestaan. (p. 66)

Hoe echter tijd kan beginnen, zonder dat er tijd aan voorafgegaan is, is waarschijnlijk een sprong die te groot is voor de fantasie van Hawking. Of ik begrijp het niet goed en moet aannemen dat tijd ook weer spontaan moet zijn ontstaan samen met het spontane ontstaan van de deeltjes. Die dankzij de aanwezige wetten spontaan konden ontstaan. Het is wellicht flauw te zeggen dat deze wetten ook spontaan zijn ontstaan, maar als dat er nog aan wordt toegevoegd is de cirkel wel rond en zowel de kip als het ei opgeheven. Ik laat even in het midden welke voorstelling ik mij moet maken bij oneindig klein, is dat niets?

Hawking doet tenslotte nog een uitspraak die ik hier in het bijzonder wil aanhalen, het is zijn troef:

Voor de oerknal bestond geen tijd en er was dus geen tijd voor God om het heelal in te maken. (p. 66-67)

Waar hij enerzijds de grondstelling dat niets niets kan voortbrengen aanvalt en natuurkundig goochelt met het begrip niets om er filosofische consequenties aan te verbinden, introduceert hij feitelijk een nieuwe grondstelling ter vervanging: namelijk dat schepping buiten tijd onmogelijk is. Dus waar het mogelijk is dat iets uit niets kan ontstaan of spontaan kan verschijnen of er wetten zijn op grond van wat dan ook, is het klaarblijkelijk wel onmogelijk dat schepping buiten tijd kan plaatsvinden.

Ik zou dan bijdehand willen opmerken dat indien het mogelijk is dat er uit niets iets kan ontstaan, het ook mogelijk zou kunnen zijn dat schepping welgemeend kan worden veroorzaakt buiten tijd (en ruimte) om. Ik zou dat zelfs met wat ingewikkelde redeneringen kunnen staven, die zolang men mij daarin volgt ongetwijfeld overtuigend zijn. Maar mijn punt is: Je kunt niet zomaar een volkomen logische stelling manipuleren en  vervangen om met een nieuwe stelling te komen en gewoon te zeggen dat deze deugt. Dat is wellicht wat menselijk, al te menselijk!

Tenslotte
Dat de natuurkunde zich helemaal niet leent om uitspraken te doen over mogelijkheden van geloof, hemel en schepping moet een intelligent denker als Hawking zeker begrepen hebben. Ik vermoed daarom ook dat hij stiekem de aantrekkelijkheid van deze vraag in combinatie met zijn wetenschappelijke gezag als een bijzondere mogelijkheid zag om een groot publiek te bereiken, aangetrokken door de metafysische beloften, en dit tegelijkertijd wat basale natuurkunde mee te geven.

Het is verder ook al te naïef te geloven dat de natuurkundige wetenschap vroeger of later een definitief antwoord formuleert over het ontstaan van het heelal zoals Hawking meent, zonder een beroep te doen op een causaal principe of een uitleg zonder causaliteit. Op enig moment houdt het gewoon op en moet je een sprong wagen door iets te veronderstellen. Dat kan na een leven van onderzoek de schitterende onduidelijkheid van het bestaan van kwantummechanische wetgeving zijn, maar net zo goed een intelligente eeuwig zijnde schepper. We kennen de keuze van Hawking nu en de lange weg die hij daarvoor bewandeld heeft, maar ik geloof dat de natuurkunde niet de juiste weg is om een sprong als deze te wagen. Als men het mij zou vragen, ken ik veel mooiere wegen naar Rome.

‘Lief dagboek’. Of het exploiteren van wat kwetsbaar is

Een zorgelijke uiting over het failliet van het geheim

Had jij een dagboek in je tienerjaren? Vertrouwde je je meest gênante ervaringen en gevoelens
toe aan het papier? Dan zoeken wij jou!
goyaproductions.nl (2017)
~~~~~~~~~~~~~~~~~~
“Het droevigste misschien dat van een mens gezegd kan worden is: hij kan niet verheven worden, zijn eigen weten kan hem niet verheffen. Zoals een kind een vlieger oplaat, zo laat hij zijn weten opstijgen; (…) maar zelf stijgt hij niet omhoog, hij blijft in het moeras, steeds meer verlangend naar het opstijgende. Daarom, wie je ook bent, als het op de een of andere manier zo met je gesteld is: schaam je, schaam je, schaam je!”
Søren Kierkegaard, Het ogenblik, 1855

Er valt wat voor te zeggen je niet al te druk te maken over wanstaltige en aanmatigende ideeën in de marge. Soms echter wordt de geest dusdanig getergd en op de proef gesteld, dat niets anders rest dan de pen op te pakken in de hoop zo tot enige verlichting te komen. Vandaar deze kritiek in de marge, zelfs alvorens het daadwerkelijke kwaad is geschied.

Sinds enige weken word ik namelijk geregeld geconfronteerd met een promo op publieke zenders en sociale media voor een nieuw televisieprogramma, genaamd ‘Lief Dagboek’, wat me telkens meer stoorde, totdat het niet meer te verdragen was:


Volwassen mensen worden opgeroepen om hun persoonlijke ervaringen die ze ooit in hun puberteit aan papier hebben toevertrouwd te delen voor een ‘enthousiast’ publiek, en aan iedereen die veilig achter de (sociale) media zit mee te gluren. Daarbij wordt de valse suggestie gewekt dat de schaamte er toen al per definitie zou zijn. De bedoeling is dat er een zesdelig programma ontstaat, gebaseerd op een Amerikaanse theatertour genaamd Get Mortified. We zien Marc Marie Huijbregts eindigen met een zorgwekkende oneliner: #Share the shame#.

Voorproefje
In deze promo is een verontrustend fragment te zien van wat te wachten staat. Een ‘voorproefje’. We zien een kale veertiger, waarschijnlijk genaamd Frank Stojansek (aangezien dat groot is geprojecteerd op een scherm achter hem), die een onleuk clichématig stuk voorleest dat handelt over seksualiteit (want daar zijn pubers natuurlijk alleen maar mee bezig en dat typeert hun niveau), waarna er wordt geschakeld naar een publiek dat er om moet lachen en klappen en vrolijk van wordt. Ik maak me er sterk voor dat dit vermaakte publiek er zorgvuldig achter is gemonteerd, want mensen die hier om moeten huilen, zuchtend wegkijken, de handen ten hemel heffen of de mensheid als verloren beschouwen levert natuurlijk geen goede promo op, al zou het oneindig meer op zijn plaats zijn.

Medelijden
Zelfs slechts een paar seconden te zien, levert mij een diep medelijden op met deze Frank, die er waar het om schaamte gaat bijzonder glunderend bij staat.
Zijn oude zelf wordt publiekelijk te kakken gezet, wordt uitgelachen en in absolute zin geminacht zonder dat hij het zelf doorheeft -dat hoop je toch-, anders was hij er nooit gaan staan. Dat maakt het ‘komische’ inherent tragisch.

Daarbij en dat is nog ernstiger, wat dit hele concept van plan is te doen, is de puberteit te minachten. Te lachen om de ernst van die levensfase en feitelijk iedereen die zich daarin nu begeeft. Het is niet minder dan het pure denigreren van de puberteit en van het jongere zelf waarbij de schaamte wordt gebagatelliseerd, terloops belachelijk wordt gemaakt en bespot. Want er is feitelijk helemaal geen sprake van schaamte, of wel?

Stel dat deze mensen op dat podium zich daadwerkelijk schamen, past het dan te lachen? Men moet bij wijze van onethisch pedagogisch experiment eens een kind of puber consequent uitlachen wanneer er sprake is van schaamte. Bovendien, mensen die zich daadwerkelijk schamen buiten dat nooit uit op een podium laat staan dat ze er triomfantelijk genoegen in scheppen. Genoegen scheppen in schaamte is een contradictio in terminis.

Schaamte en ernst
Als we schaamte wel recht doen, dan beschouwen we deze als een kwetsbare en pijnlijke emotie die ontstaat vanuit het idee dat wie men is niet past bij wie men denkt te moeten of willen zijn*. Schaamte duidt op een sociaal-menselijk tekort (vgl. Dearing, R.L & Tangney, J.P. (2011) Putting shame in context. In: Shame in the therapy hour) waarbij er een constante verhouding is tot de ontwikkeling, identificatie en positionering van het zelf. Schaamte is niet een handeling waar mensen bewust voor kiezen, het is een toestand waarin ze terecht komen, die hen in de passieve zone van hun bestaan overvalt en waardoor zij zich in hun kwetsbaarheid blootgeven, zodanig dat ze dat willen opheffen (Verhoeven, C. (2002). Dierbare woorden. p. 350).

Dus als er dan toch sprake is van schaamte, hoe absurd is het dan om deze kwetsbaarheid te exploiteren voor een paar lachers op de hand? Hoe goedkoop doet men zijn innerlijkheid van de hand, dat ooit van waarde was, door zich als een van reflectie gespeend clowntje ter beschikking te stellen aan een kudde uit- en toe-lachers? Want denk je eens in: wat bezielt mensen om te gaan kijken naar hoe iemand uit de school klapt over ‘zijn meest gênante pubermomenten’?

Moet hier wellicht iets overwonnen worden? Is er sprake van een therapeutische, psychoanalytische bedoeling? In beide gevallen legt dit juist de pijnlijke minachting bloot: Pubers moeten zich schamen voor wat ze op dit moment schrijven, voelen, denken, zingen en dichten. Ze moeten zich schamen voor hun leefwereld. Ze moeten zich schamen voor hun zorgen, die door de volwassenen a postriori niet serieus worden genomen, maar worden weggelachen: ‘Want let maar op, de schaamte komt vanzelf’, zegt de volwassene. En het lachen is hier weer het denigreren. En als de tiener zich al werkelijk a priori schaamt, dan is er straks iemand op een podium die ervoor zorgt dat dit hoe dan ook totaal niet serieus genomen wordt: ‘We maken er gewoon een circus van, haha!’

Vragen…
Het doet diepere vragen stellen over de bedoelingen van dit alles en de ontische oorsprong van reflectieloos exhibitionisme. Waarom kan het kwetsbare niet privaat zijn, maar moet het publiek worden? Al langer is er de pathologische tendens waarneembaar dat kwetsbaarheid tentoonstellen loont. Enkele historische dieptepunten – waarbij het kijken je inderdaad doet schamen- betreffen de “losers” van Idols die in een Arena werden misbruikt voor de commercie, of het eveneens tragische lot van Ceri Rees in X-Factor. Met het indirect tentoonstellen en exploiteren van kwetsbaarheid zou je kunnen zeggen dat er een nieuwe quasi-intellectuele dimensie is aangeboord van juist schaamteloosheid.

Tenslotte
Iemand zal ongetwijfeld te berde brengen dat we eerst maar eens rustig moeten afwachten wat er daadwerkelijk van komt. Maar de grond van dit wanstaltige idee is m.i. zo vervuild, dat alles wat erop wordt gebouwd misselijk maakt. Een promo is de kern van wat men verkopen wil. Niemand zou überhaupt als doel op zichzelf moeten willen lachen over wat iemand in alle ernst in zijn tienerjaren heeft beleefd, en als dat dan toch op de een of andere manier een behoefte is, hoe onbegrijpelijk ook, doe dat dan samen in een stille kamer en wijd er eens wat diepere reflectie aan en laat het een aanzet zijn tot zelfonderzoek. Kijk vooral met eerlijke en respectvolle blik naar de betekenis van wat je toen opgeschreven hebt, in plaats vanuit een commercieel perspectief van valse schaamte of ridiculisering van een levensfase die voor een groot gedeelte ten grondslag ligt aan wie je nu bent. En ik hoop van ganser harte dat het niet dat clowntje is op dat podium.

________________

* Shame is a prevalent and painful emotion that arises frequently in everyday life and that can contribute to the psychological difficulties that cause people to seek treatment. Feelings of shame arise in situations in which an individual recognizes that he or she has committed an offense or violated a standard that is held to be important. Experiences of shame tend to be intense and overpowering because they evoke a sense of being bad, worthless, or contemptible. Shame is frequently associated with a sense of powerlessness, as well as sensations of shrinking, feeling small, being exposed, and wanting to disappear. (p. 4)

De vlucht van Jos Brech: Inkeer als het hoogst mogelijke

Wat rest je nog wanneer je een kind om het leven hebt gebracht?

-O, elfde uur, wat een verschrikking als je zou voortduren, dat zou een grotere verschrikking zijn dan wanneer de dood levenslang zou duren-
Søren Kierkegaard

De zaak Nicky Verstappen bergt zoveel bijzondere aspecten in zich die het overdenken waard zijn, dat het onmogelijk is om deze in een enkel schrijven allemaal te vangen. In deze overweging richt ik mij dan ook op een specifiek aspect, namelijk het morele. Hoewel aan speculatie soms niet is te ontkomen, werp ik vragen op die hoe dan ook voor eenieder relevant zijn. Of voor die ene die het overwegen wil.

Wat is 20 jaren een lange periode, als je bedenkt wat er allemaal is gebeurd in die tijd. 9/11, oorlogen in Irak en Afghanistan, Fortuyn en Van Gogh vermoord, vele Olympische Spelen, nog meer Wereldkampioenschappen, wereldwijde recessies en acht kabinetten. Zelfs de vuurwerkramp in Enschede zat in die tijd. Het is maar wat je te binnen schiet. Maar hoe lang is 20 jaren als je verdriet hebt? Hoe lang voelen 20 jaren gemis? Hoe lang is 20 jaren leven in onzekerheid?

20 jaar geleden. Het is dan 1998 wanneer de 11-jarige Nicky Verstappen dood wordt gevonden. Om het leven gebracht en hoogstwaarschijnlijk seksueel misbruikt. Het is hetzelfde jaar waarin Piet Vroon, Guus Vleugel, Rita Corita en Henny Bomers overlijden. Onder een dikke laag stof in de sporadische herinnering, zo niet Nicky Verstappen. Daar is nooit een laag stof overheen gegaan. Misschien is dat een vanzelfsprekend gevolg van een onopgeloste moordzaak, maar het illustreert vooral de volharding die nodig is om hoop te blijven houden dat zij opgelost kan worden.

Het is een volharding die ik niet zo goed vatten kan als ik bedenk hoe weinig zicht op een doorbraak er zo lang was en hoeveel miljoenen het nog kosten moest om wie weet welk spoor überhaupt nog te vinden. Naast een oneindig doorzettingsvermogen van media en justitie, een ongelofelijke hoop van de familie is het toch ook de kroon op de technische mens dat het mogelijk is geweest één op die miljoenen te vinden. En die ene, dat is Jos Brech.

Jos Brech zijn
Zo ik niet goed kan vatten hoe ogenschijnlijk tegen beter weten in men is blijven geloven in een doorbraak, zo kan ik me nauwelijks indenken hoe het is om Jos Brech te zijn. Wat ik wel kan doen is de vraag stellen wat het betekent om tot inkeer te komen. Deze vraag hangt cruciaal samen met de menselijke moraal en brengt ons tot het diepere van wat menselijkerwijs gesproken mogelijk is. Tot inkeer komen, spijt betuigen en verantwoording afleggen zijn typisch menselijke fenomenen die ons naast geloven en hopen de wilde natuur doen ontstijgen. Het is ironisch genoeg de wilde natuur waar Brech naar is teruggekeerd, misschien met de hoop om nooit meer gevonden te worden. Het is bittere ironie dat voor iemand die een beestachtige misdaad heeft begaan, de wilde primitieve natuur de enige plek is waar er nog wat rust te vinden lijkt.

Maar Brech kan zijn geweten niet opgeven zonder zichzelf op te geven. John Henry Newman schrijft in het zevende hoofdstuk van An Essay in Aid of a Grammar of Assent (1870, p. 226-227) dat het onmogelijk is al zouden we het proberen, om zonder een geweten als mens verder te leven. Ons geweten is de absolute gids die ons bewust maakt van het goede en het kwade. We denken vaak aan het geweten als een sprekende stem die zo dwingend kan zijn in haar oordeel dat we het ook alleen herkennen als ons geweten en niet als iets anders. De stem van het geweten voorgoed negeren zal altijd leiden tot krankzinnigheid. En aangenomen dat Brech nog niet krankzinnig is -zo naïef wil ik hier gerust zijn-, zal hij ook in de wilde wereldvreemde natuur last blijven houden van zijn geweten. En dan komt dus de vraag wat er voor nodig is om tot inkeer te komen en jezelf in het leven te verantwoorden.

Vluchten: voor straf en waarheid
In het boek Spreuken (28:1) staat te lezen dat zondaars vluchten, zonder dat iemand hen achtervolgt. Maar Brech wordt inmiddels achtervolgt door de hele wereld. Dat heeft hij zien aankomen en daarmee werd niet alleen de straf concreet, maar ook de waarheid over wie hij is. Vaak is degene wie we zijn niet al te erg voor ons, zolang het ons eigen geheim is. Mensen kunnen zelfs in een toestand terechtkomen waarin het geloof ontstaat dat men niet schuldig (meer) is of verantwoordelijk voor de daden van een oude zelf. Dit proces van zogenoemde neutralisatie is feitelijk een voor de gek houden van dat dwingende oprechte geweten wat ons het moreel juiste voorhoudt. Het is ook het miskennen dat het verantwoorden in het leven nooit tijdsgebonden is, net zomin als het verdriet van nabestaanden. Dat is de vlucht waar Salomo het in Spreuken waarschijnlijk over heeft. Ik sluit niet uit dat Brech zo zijn leven draaglijk heeft gemaakt de afgelopen 20 jaren.

Het ligt voor de hand om de vlucht van Brech te beschouwen als een laffe daad van iemand die zijn straf wil ontlopen. Zo’n laffe daad kent het ultieme einde in de zelfmoord. Maar ik geloof dat zo’n vlucht nooit los kan worden gezien van het vermijden onder ogen te komen van wie je bent of was, en aan die analyse niets overhoudt. De vlucht als zelfbescherming werkt dus op twee manieren: enerzijds tegen het bezwijken onder de toorn van het ziedende volk en anderzijds tegen de onverdraaglijke misdaad waar je verantwoordelijk voor bent. Want kom eens onder ogen dat je een kindermoordenaar bent. De paradox is nu dat hij dat (waarschijnlijk) is en het besef heeft dat dit ook nooit meer voorbij gaat. De geschiedenis heeft hem nu al gevangen tot in de eeuwigheid als kindermoordenaar. Probeer die gedachte eens op jezelf toe te passen: wat heb je dan nog te verliezen? Of beter: wat heb je dan nog te winnen?

Inkeer als het hoogst mogelijke: zeg wat je weet
Het tot inkeer komen lijkt voor Brech niets te brengen, maar alleen voor anderen. Voor de ouders en de zus van Nicky is het van belang. Voor betrokken mensen die al die tijd met verdriet en vragen zitten. Het leven is mislukt en hoewel er nog tijd is, kun je het ogenschijnlijk niet meer in het leven goed maken. Er rest weinig meer dan je te verbergen in een hol of onder een steen. Alles wat Brech daarbuiten doet staat namelijk in het teken van een kindermoord.

Toch is er nog iets over: het bekennen, tot inkeer komen is het hoogste wat hij nog kan doen in het leven, ondanks alles. Het is het enige wat hem in het leven nog waarachtig maken kan –niet voor anderen, maar voor zichzelf. Søren Kierkegaard wijdt er prachtige en diepgaande overwegingen aan in Opbouwende toespraken in verschillende geest (1847/2016; p. 25-37 Nederlandse vertaling).  Het is Brech die volgens Kierkegaard gevangen zit tussen twee gidsen en daarin een keuze moet maken. De ene gids roept naar voren, naar de weg van het goede, de andere roept terug, naar de weg van het kwade. Hij moet naar beide luisteren. Misschien is hij afgemat door berouw vastgelopen, zodat hij niet meer van zijn plaats komt en de gids hem niet kan helpen om de weg naar voren terug te vinden. Maar geroepen zal hij blijven worden. En als hij dan acht slaat op de roep dan is het mogelijk om vanuit spijt de weg voorwaarts te vinden. Ondanks het verderf wat ontstaat door de gidsen te negeren en verdwaalt te blijven in de wildernis, is het nog niet het elfde uur.

‘Of je nu jong bent of oud, of je nu veel of weinig misdaan hebt, of je je aan veel hebt schuldig gemaakt of veel hebt nagelaten: schuld maakt dat deze roep ter elfder ure komt. Innerlijke bekommernis begrijpt wat de spijt je inscherpt: dat het ter elfder ure loopt. (p. 26-27).

Het is voor Brech misschien nog geen elf uur. En het kan nog ondraaglijk lang duren voor het zover is. Er pleit niets voor hem te verdwalen en vergeten te willen worden, maar het pleit wel tegen hem dat hij zijn innerlijke gidsen zo miskent. En als zijn schuld hem levendig voor de geest staat, op een moment dat hij durft te luisteren naar de gidsen van het verleden en de toekomst, dan is een waarlijk berouw en een absolute inkeer nog het enige wat hij kan doen. Dat is voor het tijdelijke van enige waarde, maar voor de eeuwigheid het hoogst haalbare. Het is zelfs denkbaar dat Brech tot inkeer komt zonder overgave: een bekentenis op schrift met daarin alle antwoorden waar mensen recht op hebben. Het verschuilen is te begrijpen, maar nooit tot inkeer komen en jezelf verantwoorden onvergeeflijk. Tot in een hele enge eeuwigheid.

De idioot als blijvend raadsel: een schets van de dwaas tijdens een wielerwedstrijd

Een overweging voor wie zich er niet in herkent

Als er in een mens geen eeuwig bewustzijn is, als aan alles wat er is slechts een wild gistende macht ten grondslag ligt, die alles, zowel het grote als het onbetekenende, voortbrengt door zich in duistere hartstochten te kronkelen; als onder alles slechts een bodemloze, niet te verzadigen leegte schuilgaat, is het leven dan iets anders dan vertwijfeling?
Johannes de silentio. Vrees en Beven. P. 20.

Een van de grootse raadselen in het leven is de idioot. De dwaas. Ik probeer deze al langere tijd te bestuderen, maar me verplaatsen in hem, nee dat kan ik niet. De idioot heeft iets ongrijpbaars namelijk. In deze bijdrage probeer ik desondanks exemplarisch te overwegen wat de idioot is, al besef ik terdege dat zijn leef- en denkwereld oneindig ver van me verwijderd zijn en hij zich in vele vermommingen openbaart. Niemand weet dus beter dan ikzelf dat mijn poging de idioot te overwegen bespottelijk is. En even onsuccesvol als alle pogingen die voor mij zijn gedaan bovendien. Je zou me daarom dwaas kunnen noemen, maar dan vergis je je in één ding, namelijk dat ik dat zelf al te goed weet.

Want dat is het enige kenmerk van de idioot waar ik zeker over ben: hij mist het vermogen in te zien dat hij een idioot is. De Engelse denker G.K. Chesterton (1874-1936) omschrijft dat schitterend in Orthodoxy (1908):

Een man die denkt dat hij een kuiken is, vindt zichzelf even gewoon als een kuiken. (…) Het is de gelijkvormigheid van geest die hem saai maakt, en die hem ziek maakt.

Bij Thomas van Aquino (1225-1274) vinden we in de Summa Theologiæ (1265) echter al iets soortgelijks. Thomas ontleent zijn beschrijving van de dwaas weer aan Isidorus van Sevilla (560-636). Een dwaas is iemand die door saaiheid onbewogen blijft. Een dwaas is iemand die zich niet bekommert wanneer hij gewond raakt. En een dwaas is iemand die door schaamte niet tot verdriet wordt aangezet (voor de liefhebbers, zie: IIaIIae.46.1).

Voor de idioot zelf is dus de waanzin niets bijzonders, omdat ze hem nogal gewoon is. Met andere woorden: eigenaardigheden vallen alleen normale mensen op. Eigenaardigheden vallen eigenaardige mensen niet op. Volgens Chesterton beleven normale mensen hun leven daarom als veel opwindender, terwijl dwazen altijd klagen over de saaiheid van hun bestaan, wat ook Thomas in navolging vaststelt.

Dat brengt me tot het exemplarische van deze overweging, namelijk de idioot op een berg tijdens een wielerwedstrijd. Nu de Tour de France volop is ontbrand, is het een garantie dat de idioot zich toont. Het is niet dat hij slechts op dat moment dwaze capriolen laat zien, maar wel dat ze expliciet in beeld worden gebracht, alsof het de normaalste zaak van de wereld is!

Hoe kunnen we ons zo iemand nu voorstellen?

Schets I
In een uiterste maar volkomen ondoordachte poging zijn saaie betekenisloze leven te ontsnappen, is hij de schaamte voorbij. In een vruchteloze beweging de vergetelheid te trotseren, hijst hij zichzelf in een carnavaleske outfit, dooft zijn laatste verstandelijke vermogens met een misselijkmakende hoeveelheid goedkoop bier en dan gaat hij de berg omhoog. -Ja, dan moet hij de berg nog omhoog!- Ontdaan van rede en omringt door het dwaze dat precies lijkt op hem, wordt hij gesterkt in zijn hysterie. Zelfspot, ironie of een moment van bezinning heeft hij ver voor de voet van de berg of waarschijnlijk al vele jaren eerder in zijn leven afgelegd, hinderlijk als ze zijn. ‘Ze komen! Ze komen!’ roept hij als hij een coureur ziet. Met zijn veel te zware pens rent hij erachteraan zichzelf filmend. Hij overloopt een klein mannetje wat met angst in de ogen gadeslaat wat er gebeurt. Dan flitst hij zichzelf nog één laatste keer. Hij en niemand anders is de koning van de berg. (…)

Of:

Schets II
Opgehitst door zichzelf en aangemoedigd door vileine vrienden die zich goedkoop vermaken met zijn gebrek aan reflectief vermogen, dost hij zich uit als een paljas. Onwetend dat de lachers op zijn hand hem uitlachen begint hij in zichzelf te geloven. Zoals een toneelspeler die niet kan acteren gelooft in zichzelf, is zijn geloof in zichzelf het hoogste wat hij heeft. Hij wordt één met zijn karikatuur. De hele wereld en alle betekenis om hem heen verdwijnt wanneer hij aan de voet staat van de berg en begint aan zijn tocht omhoog. -Ja, dan moet hij de berg nog omhoog!- Denkend dat zijn moment straks aanbreekt, wanneer hij als een druppel uit de oceaan springt, posteert hij zich in een bocht. Daar komen ze! Periissem nisi periissem! Hij begint ongecontroleerd te rennen en kraamt oerwoudgeluiden uit. Het kwijl loopt hem uit de mond. Hij struikelt en kwakt tegen de vlakte waar een motor hem net ontwijken kan. Dat geeft niks, pap en mam zullen eindelijk trots op hem zijn. (…)

Eén beeld in context

Bron: https://pbs.twimg.com/media/DifHC0RXcAIlXI3.jpg

Maar de Franse renner Romain Bardet plaatste een beeld op Twitter (19/7/2018) waar bovenstaande schetsen nooit tegenop kunnen. En zo zijn er talrijke beelden te vinden van wat lijkt op de menselijke dierentuin, waar idioten ontdaan van beschaving en gevoed met zelfzucht hun vrije gang kunnen gaan. Want het is niet zozeer per se het failliet van de menselijke geest wat werkelijk tot verbazing stemt, maar dat dit alles zo zijn gang kan gaan. Alsof het idiote niet te beteugelen is en ieder jaar de conclusie dezelfde moet zijn: leer er maar mee leven dat in een open samenleving nu eenmaal mensen bezwijken onder de vrijheid die deze geeft. Met in hun nadeel ook nog eens de zelfzuchtige tijdgeest waarin het beeld alles is. Deze combinatie van openheid, vrijheid en zelfzucht is een garantie voor verdwazing.

De idioot is dus opgegeven en dat maakt hem ontzettend tragisch. Hij heeft niet alleen zichzelf opgegeven, maar de mensen hebben hem opgegeven.

Laat hem maar begaan, zo is de kans het grootst dat hij ongevaarlijk blijft.

Ja, dus ondanks het gevaar wat hij oplevert voor in dit geval de wielrenners, is het toch beter hem te laten begaan, want wie gekte probeert te beteugelen, creëert waanzinnige monsters.

Want een gek wil zich nooit laten beteugelen, hij is immers niet gek. Het beteugelende idee: dat maakt hem gek. Dit is de enige en beste verklaring waarom we al jaren een studie kunnen doen naar de dwazen op de berg. Er is geen toegangspoort, er is geen entree, er zijn te weinig hekken, er zijn nooit militairen, agenten en vrijwilligers genoeg, het gemeenschapsgeld heeft het er niet voor over en de waanzin wordt geaccepteerd, getolereerd en gedoogd.

En dan gaat het altijd een keer mis. Een coureur valt en moet de Tour verlaten. Iemand wordt aangereden door een motor en belandt in het ziekenhuis. Een koploper hapt naar adem terwijl hij zich een weg baant door de giftige rode rook die de idioten om overduidelijk onverklaarbare redenen over hem uitstorten. Het is krankzinnig, maar niet idioot genoeg om een hogere prijs te betalen het te voorkomen.

Bron: NOS.nl (Still uit koers 19/7/2018)

En zo is de wereld heel even van de idioot, niet van de renner of van wie er dan ook echt toe zou moeten doen. Zo geef ik hem een podium, waarin ik paradoxaal bevestig wat ik voorkomen wil. Zo kan de idioot iedere keer weer zijn gang gaan en het enige wat hij waagt is een reprimande die hij niet begrijpt, want voor de rest is hij alles al kwijt. En misdraagt hij zich niet hier is, dan wel elders. En als het niet elders is, dan wel hier.

Misschien is dit alles hooghartig te noemen en moet ik medelijden voelen met de dwaas in plaats van ergernis zoals het geval is. Maar daar is het toch te idioot voor? Medelijden moet worden verdiend, ergernis komt toe. Maar wellicht als ik nog wat langer de idioot bestudeer, ik toch medelijden op kan brengen of me dat tot sympathie kan bewegen eerder dan het overheersende onbegrip. De mogelijkheid daartoe blijft zich gelukkig dagelijks aandienen. En Parijs is nog ver.

Het aanhoudende gevecht tegen kwade trouw bij Jean-Paul Sartre

Of: een academische verdediging tegen een foutieve opgave voortvloeiend uit een verkeerde eindterm in het CE Havo filosofie 2018

Soms interesseert een kwestie zo weinig mensen, dat je jezelf moet afvragen hoeveel uren je moet besteden voor praktisch enkele lezers die als ze de moeite nemen een en ander te overwegen, het de vraag is of ze niet volharden in eigen overtuigingen – hoe dan ook. Zo’n kwestie bespreek ik in deze korte verhandeling over het begrip ‘kwade trouw’ (mauvaise foi) bij de Franse denker Jean-Paul Sartre (1905-1980). Omdat ze tegen het principiële aan schuurt.

Hoewel ik wat betreft het existentialisme uitstekend op de hoogte ben van voornamelijk Kierkegaard, is ook Sartre een redelijk door mij bestudeerde denker, al moet ik daarbij overal lezen dat hij ‘uit de mode zou zijn’ en met name zijn filosofische werk ‘wollig is en moeilijk leesbaar’. Dat laatste is zonder meer het geval overigens. Maar dat ter zijde.

De kwestie die ik hier wil bespreken vloeit voort uit een opgave van het centraal examen filosofie voor havo-leerlingen waar een zekere kennis van Sartre wordt verlangd, waarvan het mijn overtuiging is dat de vraag zoals gesteld onmogelijk zo gesteld kan worden omdat ze iets impliceert over Sartre wat niet het geval is. Deze overtuiging is logisch te onderbouwen en dat zal ik hier laten zien.

Het komt erop neer dat een jong meisje genaamd Laura Verstraeten zelfbewust kiest om mee te willen doen aan de Mini Miss België-verkiezing, en daarbij op het podium wil laten zien wie ze is. Ze las in de krant en wist: “Daar doe ik aan mee! Ik sta graag op een podium. Ik wil laten zien wie ik ben en wat ik kan. Wat andere mensen daarover te zeggen hebben, boeit me niet.” (https://www.standaard.be/cnt/dmf20160506_02277138)

De opgave is nu dat uitgelegd moet worden dat Laura ondanks haar zelfbewuste, authentieke keuze die is af te leiden uit haar opmerkingen, toch onvermijdelijk te kwader trouw is volgens Sartre. Dit volgens Sartre stelt dus dat Sartre zelf deze onvermijdelijkheid voor zijn rekening neemt.

Het antwoord wat gegeven had moeten worden luidt:

Je bent volgens Sartre te kwader trouw als je je keuzevrijheid opgeeft. Dit gebeurt onvermijdelijk wanneer je een keuze maakt en handelt, want daarmee sluit je andere keuzemogelijkheden uit. Laura is te kwader trouw op het moment dat zij beslist mee te doen aan een mini-missverkiezing.

Dit antwoord impliceert dus dat ieder mens op ieder moment wanneer hij kiest (en laat ik er voor het gemak van uitgaan dat hij ook nog eens authentiek, reflexief en zelfbewust kiest) onvermijdelijk te kwader trouw is (Kwade trouw wordt veelal begrepen als: ‘the denial of one’s total freedom and making the choice to behave inauthentically’ (Zie Mary Efrosini Gregory (2012). Free will in Montaigne, Pascal, Diderot, Rousseau, Voltaire and Sartre. p.165). Kwade trouw is volgens Sartre zelfbedrog.  Volgens de strekking van het antwoord ben ik eenvoudig gezegd op dit moment te kwader trouw omdat ik ervoor gekozen heb om in plaats van een heleboel andere zinvolle dingen te doen met mijn tijd, me bewust en authentiek bezig te houden met het begrip kwade trouw. En zo bent u, netelige lezer te kwader trouw omdat u ook in de zon had kunnen liggen. Had u dat overigens gedaan dan was uw lot hetzelfde: onvermijdelijk te kwader trouw, net als Laura’s lot.

En hier ontstaat er kortsluiting.
Is dit hetgeen wat Sartre in zijn werk met instemming en overtuiging betoogt over kwade trouw? De vraagt suggereert namelijk dat Laura volgens Sartre onvermijdelijk te kwader trouw is, ondanks haar authentieke keuze.

In een nadere verantwoording zoals deze is gegeven tijdens een examenoverleg tussen docenten wordt er als volgt geredeneerd. De (nummering) is van mijn hand.

De onderbouwing is dat het door Sartre in ‘Het Zijn en het Niet’ benoemde permanente risico op kwade trouw voortvloeit uit de structuur van de menselijke vrijheid (1). De door Sartre in een voetnoot (2) aangekondigde uitleg hoe je door authenticiteit aan de kwade trouw zou kunnen ontsnappen (einde van hoofdstuk over kwade trouw), ontbreekt in het werk van Sartre (3). En op de laatste bladzijde stelt Sartre dat een vrijheid die zich als vrijheid wil, ervoor kiest zichzelf te ontvluchten. Volgens Sartre gaat het hier om fundamentele kwade trouw of misschien om een andere fundamentele verhouding die nog onbekend is en in een volgend werk zal moeten worden onderzocht. Maar dat doet Sartre vervolgens niet (3b). Daarmee lijkt kwade trouw onvermijdelijk (4).

(5) Daarnaast is er vorig jaar nog een thesis verschenen van K. Galstaum (correct is: Kas Galstaun, SW) getiteld ‘Kwade trouw in Jean-Paul Sartres Het Zijn en het Niet’ waarin wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis in heeft in Sartres filosofische gedachtegoed. Kwade trouw moet gezien worden als een fundamenteel bestanddeel van Sartres bewustzijnsbegrip. (6) Het bewustzijn is voor Sartre namelijk absoluut vrij, en het is precies deze vrijheid die leidt tot de onvermijdelijkheid van kwade trouw. 

Deze interpretaties rechtvaardigen de eindterm en de uitleg in het examencahier (p. 113) dat kwade trouw bij Sartre onvermijdelijk zou zijn. Leerlingen moeten dit daarom ook als zodanig kunnen beantwoorden in het examen.

Ik zal nu aantonen dat deze hele verantwoording eigenlijk precies mijn punt bevestigt -en voor zover dat niet het geval is zal dit uit andere bewijzen blijken-, namelijk dat je niet kunt beweren dat er volgens Sartre onvermijdelijk sprake is van kwade trouw. En daarmee is dus de vraagstelling foutief en kan deze ook niet beantwoord worden.

(1) Allereerst is een ‘permanent risico’ iets volkomen anders dan een onvermijdelijk gevolg. Een risico brengt altijd een zekere kans met zich mee. Iets zou zich permanent kunnen voordoen als mogelijkheid, maar dan is er nog steeds een mogelijkheid om aan het risico te ontsnappen! Maar laten we zeggen dat dit ongelukkig gekozen of ondoordachte woorden zijn.

(2) Inderdaad geeft Sartre in een voetnoot aan in Het Zijn en het Niet (mijn uitgave 2003, p. 136):

Als het er niet toe doet of men te goeder of te kwader trouw is, omdat de kwader trouw zich weer meester maakt van de goede trouw en naar de oorsprong zelf van haar project glijdt, dan wil dat niet zeggen dat men niet radicaal aan de kwade trouw kan ontkomen. Maar dat veronderstelt dat het verrotte zijn weer greep op zichzelf krijgt, wat we authenticiteit zullen noemen en voor de beschrijving waarvan dit niet de geschikte plaats is.

Hier zegt Sartre feitelijk letterlijk dat het niet gezegd is dat kwade trouw onontkoombaar is. Dit kan in talloze studies worden teruggevonden. ‘This alleged inescapabilty of bad faith makes it very difficult to understand how human beings might ever  attain anything approaching authentic existence – a possibility which, as Sartre reminds us, he does not deny and which he describes in a short, enigmatic footnote as a kind of “self-recovery (reprise) of being which was previously corrupted’. (Lees het zeer verhelderende verhaal van Weberman, D.: Sartre on the Authenticity, Required if My Choices Are to Be Truly Mine. In: FILOZOFIA 66, 2011, No 9, p. 883. Mijn onderstreping. Zie ook L. Stevenson. Self-Knowledge in Kant and Sartre. In: Comparing Kant and Sartre. Ed. Sorin Baiasu (2016): ‘Sartre claims that we live most of our lives in “bad faith”, not clearly or reflectively aware of our own motives, and he says that “what we might call everyday morality is exclusive of ethical anguish”. But he wants to insist that bad faith is not inevitable, that we can face up to ethical anguish, perhaps in response to Socratic questioning, and use our potential for purifying reflection.’ p. 128. Mijn onderstreping).

Dat deze self-recovery (reprise) vervolgens nergens naar de zin van wie dan ook wordt uitgewerkt -al is dat sterk de vraag-, doet niet ter zake (3). Sartre zoekt op zijn minst nadrukkelijk via de authenticiteit naar de ontkoombaarheid of de opschorting van de kwade trouw. Sartres philosophy has always aimed at avoiding bad faith. Secundaire literatuur loopt over van die notie: ‘Much of the recent secondary literature on Sartre’s ethics is devoted to looking at how in fact Sartre (mostly in his later writings) does try to get himself out of this apparently insoluble knot (Paul Vincent Spade (1995). Being and Notingness. Class Lecture Notes. P. 147). Zie o.a. ook Thomas C. Anderson, The Foundation and Structure of Sartrean Ethics, Francis Jeanson, Sartre and the Problem of Morality en David Detmer, Freedom As A Value: A Critique of the Ethical Theory of Jean-Paul Sartre. Het is één zaak om theoretisch in de knoop te raken, een geheel andere om hoe dan ook die knoop aan te blijven vallen.

Het is voorts helemaal niet vreemd dat het begrip authenticiteit bij Sartre niet is gedefinieerd.
Authenticiteit is de sleutel tot het ontkomen aan kwade trouw. Maar als het gedefinieerd zou zijn -in een ethiek bijvoorbeeld- dan zou het juist de openheid van zijn karakter verliezen wat Sartre in heel zijn werk uitdraagt (en wordt er een nieuwe paradox gecreëerd nota bene). We zien dat vaker in het existentialisme en bovenal bij Kierkegaard (Vgl. Sheridan Hough (2015). Kierkegaard’s Dancing Tax Collector: Faith, Finitude, and Silence: ‘Sartre’s ideas of avoiding ‘bad faith’ (mijn onderstreping), acknowledging the ‘self’ as a condition always in the balance, and, above all, the importance of freedom-all of these notions are first worked out in Kierkegaard’s corpus.’ p. xi) dat door middel van spel en ironie een zekere stemming wordt aangedragen, die nooit als definitie is gegeven (‘Sartre’s work is also deeply Kierkegaardian: the Sartrean picture of the structure of the self (in L’Être et Le Néant) as the opposition of ‘facticity and transcendence’ is surely a one-dimensional rendition of Anti-Climacus’s three-fold set of ‘relata’ that describes the human situation in terms of opposed capacities.’ Ibid, mijn onderstreping. Zie ook: The concept of authenticity van Sayers: ‘Moreover, at least on the account he gives in Existentialism and Humanism (Sartre 1948), freedom also provides the standard for authenticity. Our freedom is something that we must exercise alone and individually, with no authoritative principles or rules to guide us, in`abandonment’ and `isolation’. To the extent to which we do this consciously, avoiding`bad faith’ and accepting the responsibility and anxiety this brings with it, we are acting authentically.’ (Philpapers.org/rec/SAYTCO-3). Dit in strijd dus mogelijk met opvattingen in Het Zijn en het Niet).

Het is eerder dat Sartre ons uitdaagt om ons nooit neer te leggen bij een nooit eindigende strijd tegen de kwade trouw. Dat kun je beschouwen als het permanente risicovolle karakter en dat is de paradox (A similar philosophy is often attributed to Kierkegaard, who talks of the need of the authentic self to make a `leap of faith’, a purely individual commitment which cannot be rationally justified or explained (Sayers, The concept of authenticity). Dat is wat er gebeurd als het zelf immers een verhouding is die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Maar er is wel sprake van strijd in die verhouding en juist niet van overgave! ‘He wants the notion of authenticity in his philosophy. He is aiming to find room for it.’ (Cursivering en onderstreping auteur. Paul Vincent Spade (1995). P. 147. Overweeg ook de eerder genoemde Weberman: ‘I hope to have shown in this paper that authenticity is not a hopeless notion. We can make sense of it without falling victim to the dubious notion of a pre-given self. Sartre’s account of reclaiming oneself through one’s situation so as to do justice to the balance and tension between our facticity and transcendence can make sense of a notion of authenticity which would seem to be pre-supposed by any robust conception of what it is to choose effectively and act freely.’ p. 888. Mijn onderstreping).

(4) De speculatieve conclusie dat kwader trouw onvermijdelijk lijkt, dus in ieder geval niet volgens Sartre is, is voorbarig en bezwijkt al onder zijn eigen mogelijkheid in plaats van zijn eerdere stelligheid. Want inderdaad, je kunt altijd zeggen: ‘Het is een kwestie van mogelijkheid’. Net zoals je kunt zeggen dat mogelijk Kierkegaard een atheïst is, John Henry Newman tot het eind van zijn leven een protestant en Plato een democraat in hart en nieren. Het wordt echter zeer problematisch wanneer een van deze auteurs zelf aangeeft dat dit niet het geval is. Dat is precies wat Sartre doet: hij zit in zekere zin gevangen – hoewel je over de aard van die gevangenis kunt redetwisten- maar hij geeft aan dat je door middel van authenticiteit aan kwade trouw kunt ontsnappen. Dat dit vervolgens ogenschijnlijk ontbreekt in zijn werk (3b), betekent niet dat hij dus beweert dat kwade trouw onvermijdelijk is. Het kan mogelijk volgen uit hetgeen hij beweert, maar dat is iets anders dan dat hij het zelf zo beweert of spreekt van een onoplosbare spagaat (aldus de merkwaardige uitleg op p. 113 in: De Bruin et al. (2017). Ik. Filosofie van het zelf.) We lezen immers dat hij eraan wil ontsnappen en zijn werk ademt poging tot ontsnapping. De vraag is niet voltooid. Dat is zelden zo in de filosofie.

(3) Dat ontbreken is overigens zeer relatief. Sartre belooft inderdaad een positieve ethiek van de authenticiteit aan het einde van zijn werk Het Zijn en het Niet. Hoewel dat wederom een bewijs is dat hij kwade trouw tracht te ontkomen/overkomen, is het eigenlijk nog sterker:

The concluding sentence of Being and Nothingness famously promises an ethics, in which one might expect to find Sartre’s positive account of authenticity. The work never materialized, but Sartre’s extensive notes on the subject, dating from 1947–8, were published after his death as Notebooks for an Ethics (Sartre 1992). He soon abandoned the project in favor of a Marxian ethic of social revolution, but the Notebooks confirm what is hinted at in Being and Nothingness, namely, that authenticity must consist in somehow keeping firmly in view the “double simultaneous aspect of the human project, “that is, its transcendence and facticity, and in the end its arbitrariness and futility (Sartre 1992: 481, mijn onderstreping). Whereas “Being and Nothingness is an ontology before conversion,” then the Notebooks describe a “new, ‘authentic,’ way of being oneself, which transcends the dialectic of sincerity and bad faith” (Sartre 1992: 6, 474).
(Taylor Carman. The Concept of Authenticity. In: A Companion to Phenomenology and Existentialism. (2009). Ed. H.L. Dreyfus & M.A. Wrathall. p. 238)

Sartre heeft wel degelijk aan een ethiek van de authenticiteit gewerkt. Dit boek is verschenen onder de titel Cahier pour une morale (1983 postuum) en vertaald door David Pellauer in het Engels onder de titel Notebooks for an Ethics (1992) zoals we lezen. In dit werk schetst Sartre contouren van wat authenticiteit kan zijn.

Rather than aspiring to be anything, the authentic self aims only at transcending itself in an immediate engagement with the world: “The only meaningful project is that of acting on a concrete situation and modifying it in some way” (Sartre 1992: 475). The authentic consciousness no longer strives to be God, then, but commits itself instead to “a radical decision for autonomy” (Sartre 1992: 478). Of course, being authentic in this sense will still mean being engaged and autonomous, but only as an aspect of one’s facticity, not in-itself, not as a finally settled matter of fact to which one aspires selfconsciously in transcending oneself toward the world.
(Ibid. p.239)

Het is duidelijk dat de complexiteit van dit begrip, ook (juist) in deze uitleg voor veel studie vatbaar is. Deze korte studie heeft me ook nogmaals bewust gemaakt van de enorme hoeveelheid beschikbare literatuur rondom het begrip authenticiteit. In het licht van hetgeen ik hier beoog voert het echter te ver om er dieper op in te gaan. Er is aangetoond dat Sartre in zijn oeuvre zich nergens neerlegt bij het idee – ik heb ze althans niet gevonden en hier het tegendeel opgevoerd- dat kwade trouw onvermijdelijk behoort te zijn. Dat maakt dat de vraagstelling “Leg vervolgens uit dat Laura volgens Sartre toch onvermijdelijk te kwader trouw is” foutief is. Het wordt overigens allemaal nog merkwaardiger als we in ogenschouw nemen dat de eerste zin van de opgave luidt: “Volgens Sartre is te kwader trouw zijn een bedreiging voor authenticiteit.” Het antwoord wat moet worden gegeven in het tweede deel suggereert vervolgens dat authenticiteit helemaal niet mogelijk is -maar toch ook weer wel dus, want hoe kan het immers anders bedreigd worden…

(5) Dat er tenslotte een scriptie is verschenen (voor mij niet beschikbaar) waarin door een student wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis heeft in Sartres filosofische gedachtegoed, is een open deur evenals dat kwade trouw een fundamenteel bestandsdeel is van Sartres bewustzijnsbegrip. De laatste zin (6) van deze verantwoording is een non sequitur. De conclusie volgt niet logisch uit hetgeen er is aangevoerd. Deze scriptie lijkt eerder een stroman. Daar kan ik dus ook geen aandacht aan besteden, buiten hetgeen ik reeds heb aangevoerd dat het niet blijkt uit Sartres intentionaliteit. En dan nog: alles is dan ambivalent, wat de stelligheid sowieso onder druk zet.

Wie tenslotte mij desondanks kan laten zien waar Sartre exclusief aangeeft in het eind van zijn werk onvermijdelijk aan kwade trouw te zijn overgeleverd en zich daar aan overgeeft, die zal ik met veel belangstelling proberen te begrijpen. Maar tot die tijd is dat voor mij onbestaanbaar.

Het vernietigde geheim van Anne Frank

Anne FrankAnne Frank heeft in haar dagboek enkele pagina’s afgeplakt omdat ze niet bedoeld waren om te lezen. Maar nu zijn deze pagina’s toch zichtbaar gemaakt door middel van moderne technologie.

Het is bekend dat Plato veel van zijn geschriften verbrandde, niet in de laatste plaats omdat hij er geen enkel vertrouwen in had dat generaties na hem het op juiste waarde zouden kunnen schatten. Franz Kafka verscheurde veel eigen werk en verzocht aan Max Brod zijn nalatenschap te vernietigen (die dat overigens niet deed) en Claude Monet versnipperde vele schilderwerken die hij had gemaakt. Ze wilden hun geheimen hebben. Dit zijn slechts enkele van de vele voorbeelden waarbij de auteur zichzelf kon verhouden tot zijn eigen werk. Anne Frank heeft dat zeer beperkt gekund. In haar dagboek lezen we wel een passage waarin ze aangeeft een beroemd schrijfster te willen worden. Op donderdag 11 mei 1944 noteert ze:

Je weet al lang dat mijn liefste wens is eenmaal journaliste en later een beroemd schrijfster te worden. Of ik deze grootheidsneigingen (of – waanzin?) ooit tot uitvoering zal kunnen brengen, zal nog moeten blijken, maar onderwerpen heb ik tot nu toe nog wel. Na de oorlog wil ik in ieder geval een boek getiteld Het Achterhuis uitgeven. Of dat lukt blijft ook nog de vraag, maar mijn dagboek zal daarvoor kunnen dienen.

In zekere zin is ze die beroemde schrijfster geworden, maar dan niet vanwege haar literaire kwaliteiten, maar dankzij de ongelooflijk tragische omstandigheden en haar haast uniek ontwapenende manier waarop ze daarmee is omgegaan. Anne Frank heeft ter voorbereiding van publicatie haar dagboek nog wel wat kunnen redigeren. Dat is echter niet meer dan een eenvoudige tekstredactie, waarbij ze soms hele stukken weglaat. Die vindt zij te privé en zijn dus niet bedoeld voor andermans ogen.

Het is nu een interessante kwestie hoezeer we ons na iemands dood schaamteloos kunnen verhouden tot diens werk. Er zijn geen heldere regels en er lijkt nauwelijks nog sprake van ethiek. Zijn er grenzen? Ik ontdekte er één in mezelf, nu bekend is geworden dat twee pagina’s uit de dagboekpapieren van Anne Frank zijn geopenbaard, die zij aan haar nalatenschap heeft geprobeerd te onttrekken omdat ze zich ervoor schaamde en het geheim wilde houden. De twee pagina’s ‘78 en 79’, komen uit het eerste bekende roodgeruite dagboekje dat Anne Frank schreef op 28 september 1942.

Directeur Ronald Leopold van de Anne Frank Stichting benadrukt dat de stichting zich verplicht voelde om de afgeplakte teksten openbaar te maken. “Het dagboek van Anne Frank wordt door miljoenen mensen gelezen. We vinden dat we nieuwe informatie moeten delen.”

Juist hier stuit ik op die grens. Deze argumentatie deugt niet. Zij schuurt zelfs. De schaamte van een jong meisje, dat naïef poogt deze te verhullen en wordt gelogenstraft door de techniek en de niet aflatende zucht naar ont-dekking dient niet tot vermaak van anderen. Ook niet voor miljoenen. Want waar komt deze ‘verplichting’ vandaan? Wat maakt het dat iemand zich verplicht voelt om de schaamte van een jong meisje te openbaren? De Anne die er toen was, wilde niet dat iemand het zou lezen, waarom kan dat niet gerespecteerd worden? Heeft ze ons niet genoeg te denken gegeven? Mag zij geen geheimen hebben?

Het is zelfs pervers te bedenken dat omdat het door miljoenen gelezen wordt, het daarom moet worden gedeeld. Alsof we te maken hebben met louter voyeurs die in dit hedendaagse tijdperk waarin er niets meer verborgen mag blijven en alles moet worden gedeeld, dit pathologisch exhibitionisme ook aan de geschiedenis moet worden opgedrongen.

Een jong meisje tegen de modernste technologie en de knapste onderzoekers, een vreselijke strijd. Niets zal geheim blijven en alles moet worden geopenbaard: ‘Alles op alles zetten we om je diepste geheimen bloot te leggen en je grootste schaamte.’

Het tegendeel zou hier echter het geval moeten zijn. Juist omdat miljoenen mensen dit lezen, moet je het verborgen houden omdat dit de wens van Anne Frank was. Het zou van een schitterend inzicht getuigen om een dertienjarig meisje daadwerkelijk een kwetsbaar dertienjarig meisje te laten zijn en niet te grabbel te gooien aan de nieuwsgier van al die lezers. Deze ontdekking -voor zover ze ont-dekt had moeten worden- had weer verborgen moeten worden, juist om ook onze verbeelding te behouden naar de leefwereld van een dertienjarige Anne Frank. Het ontwapenende van Annes schrijven zit er tegelijkertijd in dat ze ook geheimen kan hebben en zich schamen mag -hoe belegen ook-, zoals wij ons schamen, onze geheimen hebben en dit alles verborgen houden. Dat maakt haar menselijk, dat maakt haar uniek. Dat moet je zo laten.

Dit nu alles met veel trots openbaren, is daarom absoluut geen eerbetoon en het vergt slechts een weinig geestkracht om met Anne in gesprek te gaan en haar te vragen: ‘Waarom heb je dat afgeplakt Anne?’ Waarop ze antwoordt: ‘Opdat jij het niet lezen zal en het mijn geheim blijft.’
‘Akkoord, dat respecteer ik…

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"