Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Waar is de onzichtbare hand? Een recensie van The Wealth of Nations

Adam Smiths klassiek filosofische werk over de vrijemarkteconomie is voor het eerst integraal vertaald in het Nederlands. Toen An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations in 1776 verscheen was het voor die tijd een ‘bestseller’ die binnen zes maanden was uitverkocht.

The Wealth of Nations is al sinds jaar en dag vrij verkrijgbaar op internet. Klassieke teksten zoals die van Smith zijn immers rechtenvrij. Wie het Engels machtig is kan zich laven aan honderden pagina’s economische theorie en zal na goed lezen welgeteld één keer het beroemde begrip ‘onzichtbare hand’ tegenkomen. Dit aan Smith vervlochten idee van het zelfregulerende effect van een markt waarbij het najagen van eigenbelang door kapitalisten het collectieve belang dient, is alom bekend. Voor velen is dat genoeg om te weten en te overwegen.

In dat opzicht is het belangrijkste nut van een complete Nederlandse vertaling dat Smith niet alleen toegankelijker wordt voor een groter publiek, maar ook dat de misverstanden omtrent zijn economische theorie laagdrempeliger kunnen worden aangepakt en andere ideeën dan de onzichtbare hand binnen handbereik komen.

Hachelijke zaak

Het blijft een hachelijke zaak om klassiekers te recenseren. De recensies in de tijd van Smith zelf waren al lovend over het werk en sindsdien is het een van de meest invloedrijke werken geweest in de politieke en economische filosofie. Als zelfs de Schotse filosoof David Hume het boek van Smith prijst om ‘zoveel diepte, gelegenheid en scherpzinnigheid, aangevuld met interessante feiten’, dan lijkt het nog weinig zin te hebben om er meer over te zeggen. Ja, we kunnen vaststellen dat Smith boeiender schrijft dan de saaie Marx, maar voor de rest moet je als recensent je plaats kennen.

Een recensie van een klassieker heeft daarom ook veel meer het doel om de tekst opnieuw onder de aandacht te brengen, dan om het werk zelf te beoordelen. Uitgeverij Boom blijft wat dat betreft onvermoeibaar in de serie Grote Klassieken belangrijke literaire, filosofische en geesteswetenschappelijke werken in vertaling uitbrengen. Het moet vaker zijn opgemerkt, maar sinds 2017 is de serie in een nieuw jasje gegoten en dat moet voor velen nog steeds wennen zijn, of zelfs een doorn in het oog blijven. Wie immers de prachtige serie in de grijze met gouden rand bedrukte covers aan het verzamelen was (want dat doet men bij uitstek met series), krijgt daar nu zuurstokgekleurde edities voor terug. Het blijft gissen naar goede redenen hiervoor, behalve een vernieuwingsdrang omwille van het vernieuwen. Opmerkelijk bovendien dat reeds bestaande grote klassieken ook in een nieuw jasje zijn gegoten, maar lang niet allemaal. Waar begint iemand derhalve met verzamelen?

Veenbaas

Terug naar het werk van Smith. Dat is uitstekend vertaald door Jabik Veenbaas, die eerder al verantwoordelijk was voor enkele andere vertalingen binnen de serie en belangrijke vertalingen van grote filosofische werken op zijn conto heeft, waaronder de Kritieken van Kant die ook bij Boom verschenen. Het moet een monstrueus werk zijn geweest om de 1000 pagina’s aan economische theorie te vertalen. Daarbij zijn er honderden pagina’s aan tekst die enkel relevant en waarschijnlijk vooral interessant waren in de tijd van Smith, maar waar de lezer zich nu werkelijk doorheen moet worstelen. Bij het lezen van het werk dringt zich constant de vraag op wie dit tegenwoordig nog systematisch helemaal lezen wil. Dat moeten de absolute liefhebbers zijn met een bijzondere voorkeur voor moderne economie en geschiedenis.

Ten geleide

Wat zonder meer boeiend is om in één ruk uit te lezen, is het uitgebreide ten geleide van Veenbaas wat als een zelfstandig inleidend essay kan worden gelezen op het werk van Smith. Zo’n toevoeging is geen vanzelfsprekendheid in de serie Grote Klassieken. Soms is een inleiding namelijk summier, soms is er een kort nawoord en vaker is er niet of nauwelijks een gedegen inleidende studie op het werk. Wie echter daadwerkelijk van plan is zich onder te dompelen in de lange verhandelingen van Smith over de economische theorie, heeft een waardevolle steun aan Veenbaas. Een register ontbreekt dan weer wel, zoals dat bij Kierkegaards Of/Of bijvoorbeeld het geval is. In het geheel van de serie lijken dergelijke keuzes nogal willekeurig.

Zichtbaar

Het boek was destijds een groot succes. De eerste druk was al na zes maanden uitverkocht en de verkopen van nieuwe drukken bleven voorspoedig lopen. Toen ik een uitgever vroeg naar zijn verwachting omtrent de oplage van deze Nederlandse vertaling, schatte hij in dat Boom er zeker niet meer dan 800 zou hebben gedrukt. Een snelle uitverkoop zou ook niet voor de hand liggen, al zijn er mensen die de uitgaven opkopen om ze later voor een hogere prijs te verkopen. Volgens hem blijft het een risico om dit soort kostbare projecten uit te geven, zoals ook is gebleken bij De ondergang van het avondland.

Het lijkt er echter niet op dat een boek als De welvaart van landen een dergelijk tragisch lot is beschoren. Op de eerste plaats is het onderdeel van een serie en het heeft daardoor een grotere aantrekkingskracht dan een zelfstandige uitgave. Op de tweede plaats is het een door en door klassieke tekst die altijd wel een weg vindt naar hedendaagse lezers en het onderwijs. We moeten in ieder geval blij zijn met uitgevers die misschien in tegenstelling tot wat Smith zelf zou adviseren, tijd, geld en energie blijven investeren om klassiekers zichtbaar onder de aandacht te brengen.

____________________________

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

Over pure moordlust

Over pure moordlust

‘Zoo diep kan een mensch zinken, dat het hem een wellust is, menschen van het leven te berooven.’
Ferdinand Herbst (1846). Christelijke leer in voorbeelden. Tweede deel. p. 238. Arnhem: G.J. Meijer.

Naar aanleiding van twee absurde voorvallen in Duitsland, waarbij mensen voor de trein werden geduwd en respectievelijk een vrouw en een achtjarig jongetje werden gedood, trokken de woorden ‘pure moordlust’ in de berichtgeving mijn aandacht. ‘De 28-jarige man die in het westen van Duitsland een 34-jarige vrouw voor een trein duwde waarna zij overleed, zou gehandeld hebben uit pure moordlust.’ (AD 21/7).
In deze overweging laat ik mijn gedachten gaan over deze woorden om te proberen door middel van verschillende denkbewegingen het absurde te vangen.

Het woord lust kan eigenlijk overal achter worden geplaatst. Goklust, kooplust, reislust, schrijflust. Enzovoorts. Het is de combinatie met het woord moord waardoor het intrigerend, verontrustend en aanmatigend wordt wanneer we er verder over doordenken.

Oud woord
Moordlust blijkt een oud Nederlands woord en komt al letterlijk voor in geschriften van Vondel in de zeventiende eeuw. Het blijkt ook een eeuwenoud onderwerp van (medische) discussie te zijn zoals we lezen in Het werktuig der moordlust In: Voorleezingen, gehouden te Berlijn, over de werksaamheden der hersenen van F.J. Gall uit 1805 of in het Tijdschrift der Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst uit 1852 waar enkele zaken worden aangehaald van door moordlust overvallen ‘ongelukkige wezens’ die worden vrijgesproken omdat er niets aan ten grondslag zou liggen wat toerekenbaarheid zou rechtvaardigen.

Hoe komt men tot de lust tot moorden? De lust tot gokken, kopen, reizen en schrijven kan ik begrijpen, maar de aandrang tot moorden? De sterke opwelling om iemand te willen vermoorden?

Misschien is deze opwelling aanvankelijk niet zo heel moeilijk te begrijpen en laat deze zich vooral oppervlakkig verstaan als een emotie die wij onmiddellijk onder controle krijgen met ons verstand, waardoor het vooral een uitdrukking blijft. Zoals bijvoorbeeld de uitdrukking: ‘Ik zou hem wel kunnen vermoorden!’ Of ‘Ik zou hem wel wat aan kunnen doen!’

Deze emoties kunnen we ons goed voorstellen en dan vooral in relatie tot personen die bijvoorbeeld ons leven zuur maken. Maar in vrijwel alle gevallen is dit toch ‘een bij wijze van spreken’. Net zoals wanneer iemand iets ontzettend graag wil hebben zegt: ‘O, ik zou er een moord voor doen!’ De moord staat symbool voor een bereidheid of een wens waarin men ver wil gaan, maar nooit voor de moord zelf. Dat is bij moordlust wel het geval. Daar staat het moorden zelf centraal en is het geen symbool of een bij wijze van spreken.

Gehoor geven aan lust
Hoe dan ook scheren we met deze uitdrukkingen langs een lugubere rand. Want de opwelling is nog tot daar aan toe, maar er gehoor aan te geven zodat de lust wordt bevredigd, dat is iets wat zich daadwerkelijk nauwelijks laat denken. Tussen de opwelling, de aandrang, de zin om iets te doen of bij wijze van uitdrukking de mogelijkheid overdenken en afdoen als waanzin enerzijds en de daadwerkelijke uitvoering en het concretiseren van het verlangen anderzijds, daartussen bevindt zich een wereld van onmetelijk verschil.

Maar er is nog iets anders, wat meer verborgen ligt. In het bovenstaande heeft in iedere uitdrukking de moord een objectivering, een beginsel van grond om het zo te zeggen. Maar in de moordlust is er niets te objectiveren, behalve het bevredigen van de lust op zichzelf. Laat ik wat ik bedoel uitleggen met het volgende.

Tijdens dit schrijven valt een vlieg me al een poos lastig en verhindert het denken. Ik krijg de aandrang hem te roosteren op de vliegenmepper. Hij stoort me, is vies, hoort niet in mijn huis en wil maar niet naar buiten vliegen. De aandrang is gegrond in de redenen. Of dit goede redenen zijn laat ik in het midden, maar er zijn tenminste redenen waarmee ik mijn aandrang kan verklaren. Ik heb een grond. Het is niet dat ik zomaar naar buiten ren om vliegen te roosteren. Maar in de pure vorm van de moordlust, dat is waar het woord puur kennelijk naar verwijst, ontbreekt deze grond. Mijn eerder gestelde vraag ‘Hoe komt men tot de lust tot moorden?’ kan dus ook niet beantwoord worden. Er is geen aanleiding, er is geen reden behalve dan de bevrediging omwille van de bevrediging. Pure moordlust heeft dus geen beginsel van grond, behalve de lust zelf. Het pure is hier een zuiverheid: verschoond van redenen.

Dat maakt het moeilijk om te begrijpen. Pure moordlust. Alsof het een ziekte is, een anomalia die iedereen willekeurig kan overkomen. Lust zonder grond. Lust die niet aard in rede of reden maar er gewoon is. En kennelijk dusdanig onweerstaanbaar dat er geen weerstand tegen kon worden geboden. Je kunt het hebben en je kunt er bovendien geen weerstand aan bieden. Hoe rekenen we iemand iets aan die geen weerstand kan bieden tegen iets waar hij geen achterliggende redenen voor heeft? De oplossing is tegenwoordig eenvoudig. Of iemand is naar wet krankzinnig en we sluiten hem op of we vinden dat hij zich desondanks toch tegen deze lust had moeten kunnen verzetten en we sluiten hem op.

Gedachte-experiment
Dat laatste is interessant om verder te overwegen, aangezien wij ons allen een drang kunnen indenken die geleidelijk aan sterker wordt en op een moment zelfs zo sterk dat we ons er nauwelijks of helemaal niet meer tegen kunnen verzetten. Het verschil is echter dat toegeven aan veel van zulke drang geen absurde gevolgen heeft. Neem de drang (de ontembare zin) om te krabben bijvoorbeeld. Krablust. Terwijl je weet dat het niet goed is voor je huid en het door deskundigen wordt afgeraden, kan de zin zo overweldigend worden dat je het toch doet. Als ik hier een gedachte-experiment aan koppel dat in het geval van toch krabben we jarenlang zouden worden opgesloten, zou dat onze (mentale) weerstand versterken? Staat zoiets in verhouding tot elkaar? En hoe dan precies? Waar zit de grens tussen toegeven aan een aandrang in verhouding tot de gevolgen? Kan een aandrang zo sterk worden dat onze geestesgesteldheid uiteindelijk ieder gevolg op de koop toe neemt?

De plicht je tegen jezelf te beschermen
In geval van het bovenstaande zou iemand kunnen opwerpen dat een aandrang nooit in volle hevigheid plotseling opduikt, maar geleidelijk aan sterker wordt en bij een goede mentale gesteldheid ook erkend moet worden. Er moet dan een moment zijn dat iemand weet dat zijn aandrang ernstige gevolgen heeft, en is het niet voor de ander dan wel voor zichzelf, op grond waarvan hij zichzelf tegen zichzelf in bescherming moet nemen door bijvoorbeeld hulp te gaan zoeken. We zouden dat kunnen aanmerken als een menselijke plicht: iedereen die weet dat hij een lust en niets anders dan een lust heeft die hem zelf en/of een ander schade toebrengt, heeft de plicht hiertegen in verzet te komen.

Overweeg de volgende illustratie (NB: sideline-spoiler):

In de voortreffelijke serie The Missing (2014) volgen we in seizoen 1 een jongeman die van zichzelf weet dat hij een gevaar is voor kleine kinderen omdat hij in zichzelf de ziekelijke neiging herkent deze seksueel te willen misbruiken. Hij gruwelt van wie hij is, maar hij is wie hij is en het is wat het is. Therapie, gebedsdiensten, zelfkastijding, medicatie – alles probeert hij, maar niets maakt van hem een ander mens die de ziekelijke lust kwijtraakt laat staan aankan. Het eindigt met wanhoop: zelfdoding. Wat kon hij nog anders doen? Is het de meest nobele beweging die hij maken kon?  Hij heeft de lust vernietigd door zichzelf te vernietigen. Beter dan met de lust anderen te vernietigen. Dat klinkt als een nobele gedachte en hoe tragisch het tegelijkertijd is, dat zou toch ook de enige uitweg zijn voor wie zich verhoudt tot pure moordlust. Alles in het werk stellen om tegen deze lust beschermd te worden. En als dan niets werkt, wat rest iemand dan nog in momenten van controle in de wetenschap dat de controle op ieder moment verloren kan raken? Ja, in Duitsland is iemand de controle over zijn eigen lust kwijtgeraakt.

Het is het gebrek aan verantwoordelijkheid nemen wat we verafschuwen. Dat gaat vooraf aan alles. De onbegrijpelijkheid van de redeloosheid en willekeur is één ding, maar het gebrek aan karakter en verzet iets heel anders. En het is de overgave die de zonde maakt net zoals in de lust als hoofdzonde, de luxuria, die wordt begrepen als wellust die betrekking heeft op de overgave aan zinnelijk seksueel genot.

De verontrustende mogelijkheid van de moordlust is en was er altijd al. Ze komt nu alleen tot ons in een alledaagse pure vorm in het beeld van een redeloze man zonder motief die een willekeurige vrouw voor een trein duwt. Zoals de pure moordlust geen grond heeft, kent een overweging als deze geen einde. Al moest ik nog denken aan Hendrik van der L. De oude man van 96 die van de rechtbank in Assen een boete kreeg van 300,- omdat hij de onweerstaanbare lust heeft goedkope chocoladerepen te stelen. ‘Waarom stelen, waarom chocolade, maar de rest afrekenen?’ vragen de agenten aan Hendrik. Hendrik zwijgt. Pure chocolade…lust.

Een beroep op morele intuïtie: ethische gedachte-experimenten op de grens van leven en dood

Ter overweging voor eenieder

In deze bijdrage breng ik verschillende gedachte-experimenten bij elkaar, die allen iets te maken hebben met (de keuze tussen) leven en dood. Een vaak gehoord kritiekpunt van (morele) gedachte-experimenten is dat ze erg geënsceneerd overkomen; ze zouden nauwelijks raken aan een concrete praktijk en de realiteit onverantwoord versimpelen. ‘In de echte wereld is er nooit een zekerheid gegeven. In de echte wereld spelen veel meer factoren een rol. In de echte wereld kunnen we overmand worden door emoties en impulsen,’ etc..

Die kritiek miskent dat nadenken over scherpe en vastomlijnde ethische dilemma’s wel degelijk zeggingskracht heeft, namelijk waar het onze morele opvattingen en intuïtie aangaat. Het gaat er ook niet om dat er een algemeen geldende academische ethiek uit kan of moet worden afgeleid, het gaat er bij deze gedachte-experimenten primair om om onze morele intuïtie te activeren en nader te onderzoeken: filosofische problemen zijn niet zomaar te vergelijken met empirische problemen!

De kracht van scherp geformuleerde morele vraagstukken ligt in het feit dat onze antwoorden erop iets onthullen over onze opvattingen over goed en kwaad. Onze vooronderstellingen en onze normen en waarden die bloot komen te liggen met onze antwoorden, zijn bovendien aanleiding tot zelfonderzoek. Daarnaast wordt ook ons redeneervermogen op de proef gesteld, zeker wanneer de vraagstukken op een subtiele manier nét iets anders worden gepresenteerd. Dit finetunen is te vergelijken met een kamer waarin alles constant gehouden wordt, op één detail na. Kijken we vervolgens anders tegen de kamer aan? En waarom dan precies?

Ik baseer mij hier onder meer op wijsgerige bijdragen van Elizabeth Anscombe (1919-2001), Philippa Foot (1920-2010), Thomas Nagel (1937) en Judith Jarvis Thomson (1929) en David Edmonds, die met hun hedendaagse morele filosofie menig huiskamerethicus een leuke avond hebben bezorgd. Dat is ook precies de bedoeling van onderstaande uitwerkingen en zelfverzonnen varianten. Hoewel sommige experimenten erg op elkaar lijken, kan het verschil toch zitten in een subtiliteit. Soms lijkt een antwoord voor de hand te liggen (onderzoek waarom), soms is het moeilijker om tot een keuze te komen (onderzoek waarom).

Ik kies er bewust voor om niet al te veel toelichting te geven of de experimenten te voorzien van achterliggende morele theorieën, zodat de lezer uiteindelijk slechts aangewezen is op zichzelf, zijn intuïtie en zijn verstand. Iedere casus eindigt met specifieke vragen en opmerkingen, maar het staat de lezer vrij om zelf varianten te bedenken of met andere vragen te eindigen. De mogelijkheden zijn eindeloos.

Nb:
-Personen die genoemd worden zijn in eigenschappen willekeurig en gelijkwaardig, tenzij anders vermeld.
-De term “dikzak” is nogal veel gebruikt in de genoemde casuïstiek. Men mag daarvoor ook allerlei andere termen invullen, waarmee eenzelfde voorstelling wordt bereikt.
-Auteur is niet aansprakelijk voor geruzie in de lespraktijk of aan de keukentafel voortvloeiend uit discussie.

– Af en toe voeg ik nieuwe scenario’s toe.

A1. Een op hol geslagen tram I: één tegen vijf

Je ziet een op hol geslagen tram. De remmen zijn stuk. Een eindje verderop zijn op het spoor vijf personen vastgebonden. Als je niets doet, zullen de vijf mensen doodgereden worden. Gelukkig bevindt je je in de buurt van een schakelaar, waarmee je de tram van spoor kunt laten wisselen. Echter, op dat spoor bevindt zich één vastgebonden persoon. Zet je de schakelaar om, dan zal deze persoon worden doodgereden.

>> Wat moet je doen?

> Is het moreel verantwoord om een muntje op te gooien?

Zie: Ph. Foot. The Problem of Abortion and the Doctrine of the Double Effect. In: the Oxford Review, 5, 1967.

A2. Een op hol geslagen tram II: één voor vijf

Hetzelfde scenario als bij A1. Met dit verschil:
–        de vijf vastgebonden personen roepen allemaal in koor: “wij zijn bereid ons leven te geven voor die ander!”

>> Je staat nog steeds bij de schakelaar. Kom je tot een andere keuze dan bij A1?

A3. Een op hol geslagen tram III: de emotionele band

En nog een variant…

Hetzelfde scenario als bij A1. Met dit verschil:

–        de vijf vastgebonden personen zijn allemaal onbekenden. Je ziet echter tot je schrik dat de persoon op het andere spoor een bekende van je is, waarmee je een affectieve relatie hebt (familielid, geliefde et cetera).

>> Je staat nog steeds bij de schakelaar. Kom je tot een andere keuze dan bij A1?

A4. Een op hol geslagen tram IV: intentie en handeling

Hetzelfde scenario als bij A1. Met dit verschil:

–        de vijf mensen vastgebonden zijn onbekenden. De man op het andere spoor is echter de grootste vijand die je het leven tot nog toe zuur heeft gemaakt. Je denkt: “het interesseert me niet of de andere vijf overleven, maar dit is mijn kans om hem te vermoorden.”

>> Is het moreel toegestaan om de schakelaar om te zetten?

> Vgl. het antwoord met het antwoord op A1

B1. Een op hol geslagen tram en de dikke man

Je ziet een op hol geslagen tram. De remmen zijn stuk. Een eindje verderop zijn op het spoor vijf personen vastgebonden, die komen te overlijden wanneer er niets gebeurt. Je bevindt je echter op een voetgangersbrug die over het spoor loopt. In het midden daarvan staat een dikke man voorovergebogen te kijken naar het tafereel. Als je hem nu een duw zou geven, dan tuimelt hij voorover en zal hij op het spoor belanden, waarna zijn gewicht de tram tot stilstand brengt. De vijf vastgebonden mensen overleven, maar de dikke man sterft bij dit voorval.

>>Zul je de dikke man een duw geven?
> Bedenk dat je een robot bent -geen gevoel dus-, en vanuit die positie handelt. Wat doe ja dan? (In verschillende scenario’s kun je de robotvoorstelling van toepassing maken).

Zie: J.J. Thomson. Killing, Letting Die, and The Trolley Problem. In: Ethical Theory. An Anthology. Ed. Russ Shafer-Landau. Blackwell Publishing Ltd, 2007. 543-550. Oorspronkelijk verschenen in: Yale Law Journal 94, 1985.

Zie ook: Greene JD, Sommerville RB, et al. An fMRI Investigation of Emotional Engagement in Moral Judgment. Science. 2001; 293. 2105-2108.

En lees: https://www.iflscience.com/technology/should-self-driving-car-be-programmed-kill-its-passengers-greater-good-scenario

B2. Een op hol geslagen tram en het geval van de zware rugzak

Hetzelfde scenario als bij B1. Echter met dit verschil:

–        er is geen dikke man in de buurt om te duwen. Je staat zelf met een loodzware rugzak op het midden van de brug. Jullie gezamenlijke gewicht kan de tram tot stilstand brengen. Dat bekoop je echter met de dood, maar de vijf zullen overleven.

>>Geef je jezelf het laatste zetje?

B3. Een op hol geslagen tram, de dikke man en het “ongeluk” (vgl. Plato’s ring van Gyges)

Hetzelfde scenario als bij B1. Echter met dit verschil:

–        de dikke man staat op een brokkelig middenstuk van de brug. Als je hard springt dan breekt bij je landing de gammele brug en valt de dikke man samen met het puin op het spoor waarna de tram tot stilstand komt en de vijf gered worden.

Zelf kom je er ongeschonden vanaf.

Daarbij: Alles lijkt een bizar ongeluk.

>>Spring je zodat de brokstukken en de dikke man op de rails vallen?


C1. Een op hol geslagen tram en de bekende gevolgen

Je ziet een op hol geslagen tram. De remmen zijn stuk. Een eindje verderop zijn op het spoor vijf personen vastgebonden op een kar, die komen te overlijden wanneer er niets gebeurd. Je bevindt je in de buurt van een schakelaar die wonderwel een motor op de kar kan activeren, waarbij de kar wegschiet van het spoor, en een heuvel afrijdt. Aan de onderkant van die heuvel bevindt zich een spelend kind, wat dan overreden zal worden door deze kar en komt te overlijden. De vijf vastgebonden personen op de kar overkomt niets.

>>Activeer je met de schakelaar de motor van de kar?

(Nb: ‘kind’ kan ook vervangen worden door ‘willekeurig volwassen persoon’)

C2. Een op hol geslagen tram en de onbekende gevolgen

Dit scenario is vergelijkbaar met C1, behalve dat zich onderaan de heuvel 15 spelende kinderen bevinden. Je weet dat de kar op deze kinderen zal inrijden indien je besluit de motor met de schakelaar te activeren. Je kunt echter niet inschatten wat de gevolgen zijn. Een snelle kansberekening leert dat de kans dat er geen dode valt, of dat ze alle 15 zullen sterven, even groot is. De vijf mensen op de kar zullen hoe dan ook overleven, indien je de motor activeert.

>Gelet op de geboden kans, activeer je met je schakelaar de motor van de kar?

Zie ook: https://neal.fun/absurd-trolley-problems/?fbclid=IwAR2JZwN6shtkC1f8flrFLYHYzUfqi5tLzqtB_OB-EGYUQEzRtLP-htb–3w

C3. De dikke man en het ongelukkige dagje uit

Zes vrienden zijn afgedaald in een grot. Op het moment om naar huis te gaan, gaat een dikke gast als eerste door het gat naar buiten, maar ongelukkigerwijs blijft hij vast zitten. Er wordt geprobeerd hem te bevrijden, maar dat lukt niet. Ondertussen begint de waterspiegel in de grot te stijgen, en duurt het nog maar even voordat de grot onder water staat. Een van de vrienden heeft een staaf dynamiet bij zich. “We kunnen enkel met zijn vijven overleven, als we deze dikzak opblazen en voor onszelf een weg naar buiten creëren. Doen we niets, dan sterven we en zal onze dikke vriend straks worden bevrijd door de reddingsbrigade.”

>> Mag de dikke gast worden opgeblazen?

> Zou jij in staat zijn het lont aan te steken?

Vgl: wat is het verschil indien er niets gebeurt, alle vrienden overlijden? Kan dat motiveren om wanneer het antwoord luidt: “je mag een onschuldige dikke gast niet vermoorden”, dan wél te kiezen voor het aansteken van de staaf dynamiet?

Vgl: N. Zack (2010). Ethics for Disaster. Rowman & Littlefield Publishers. P. 35-48.

C4. De reddingsboot en de drenkelingen. Of: een hedendaags survival of the fittest?

Tijdens een schipbreuk zijn er 50 mensen in het water beland. Er is een reddingsboot voorhanden en omdat je in de buurt was, ben je een van de eersten die aan boord weet te klimmen. De reddingsboot heeft echter een standaardcapaciteit van maximaal 25 mensen. Aan alle kanten komen echter mensen aangezwommen die dreigen te verdrinken indien ze niet in de reddingsboot worden opgenomen. Op dat moment zitten er al 30 mensen in de boot. Komt er nog een drenkeling bij, dan kapseist de reddingsboot en belandt iedereen in het water. Nu is er een geweer voorhanden met 20 kogels.

>> Is het toegestaan het geweer te gebruiken om drenkelingen die de reddingsboot dreigen te kapseizen ervan af te schieten?

>> Vergelijk: indien het geweer niet gebruikt wordt, zal er net zo lang om de boot gevochten worden dat de sterksten overblijven en de andere 20 niet meer in staat zijn om aan te klampen als de boot wederom kapseist.

C5. De reddingsboot en de drenkelingen. Of: de pech van het overgewicht?

Hetzelfde scenario als bij C4. Echter met het volgende verschil:

–        in de reddingsboot bevinden zich met jou 10 dikke mensen, die samen de capaciteit innemen van de gehele boot, die 25 mensen met een normaal postuur kan dragen.

–        Je hebt een geweer voorhanden met 50 kogels.

>> Is het toegestaan het geweer te gebruiken om de dikke mensen van de reddingsboot af te schieten, zodat meer dan het dubbele aantal drenkelingen in het water kunnen worden gered?

Vgl. ook: Bewuste roker heeft minder recht op nieuwe donorlong

C6. Tom Dudley, Edwin Stephens en Edmund Brooks vs de Engelse Staat. Of: hoe de werkelijkheid soms toch doet denken aan een gedachte-experiment.

Na een schipbreuk beland je 1000 mijlen van land samen met drie andere mannen (Parker, Stephens en Brooks) in een reddingsboot en dobbert rond op de eindeloze oceaan. Richard Parker is 17 jaar oud en de jongste van het stel. Na 20 dagen dobberen is er gebrek aan alles. Geen voedsel, geen water; kortom: de dood is in het zicht. Parker raakt in een coma. Jij, Stephens en Brooks overleggen wat te doen. Jullie hebben allen een gezin, Parker niet. Parker doden voordat hij een natuurlijke dood sterft betekent dat zijn bloed beter drinkbaar is, zo wordt geredeneerd.

Brooks weigert te doden. Stephens is voor. Het wapen is voorhanden: een pen.

>>  Kies je ervoor Parker met een steek in de halsslagader te doden?

> Veronderstelt dat je daarvoor kiest. Heeft Brooks recht om toch een deel van Parkers lichaam als voedsel te gebruiken om te overleven?

> Een Duitse boot ziet de drenkelingen en pikt de drie overlevenden op. Eenmaal terug in het vaderland worden jij en Stephens aangeklaagd voor moord. Moet je worden vrijgesproken?

> Indien het antwoord op de vorige vraag nee is. Wat is een acceptabele straf?

Zie: Mallin, M. G. (1967). In warm blood: Some historical and procedural aspects of Regina v. Dudley and Stephens. University of Chicago Law Review (The University of Chicago Law Review) 34 (2): 387–407.

Zie ook: Regina v Dudley and Stephens case: is overlevingskannibalisme toegestaan?

Vgl: The Life of Pi. Of: How Richard Parker Came to Get His Name

C7. De ladder met de verstijfde jongen. Of: is intentioneel doden altijd slecht?

Tijdens een schipbreuk is er voor een aantal mensen nog maar één mogelijkheid om te overleven. Er is een ladder beschikbaar die omhoog leidt naar een veilige plaats. Onderaan de ladder is het koude water levensgevaarlijk. Halverwege de ladder bevindt zich een jongen die verstijfd is van angst of de kou, waarschijnlijk beide. Hij is niet meer in staat om te bewegen en blokkeert de weg naar boven. De kapitein beneden moet tot een moeilijke beslissing komen:

>> Klimt hij de ladder op om de jongen ervan af te duwen, waarna deze te pletter valt?

> Kan de jongen (niet in staat te communiceren) onder deze omstandigheden nog aanspraak maken op rechten? Met andere woorden: kan de jongen als we zijn wil zouden kennen met recht willen (het recht een natuurlijke dood te sterven?)

> Vgl: de rechten van Richard Parker bij C6.

> Vgl. de stelling: “indien iemand wanneer er niets gebeurt binnen afzienbare tijd toch zal sterven, is het moreel toegestaan deze persoon te vermoorden voor een hoger goed.”

> Of: “Verliest iemand rechten, wanneer zijn rechten weldra natuurlijk worden opgeheven, maar op het moment de rechten van anderen in de weg staat”.

> En discussieer verder: “Ieder mens heeft een gelijke claim op een volwaardig basispakket aan rechten en vrijheden. Deze rechten en vrijheden zijn verenigbaar met de rechten en vrijheden van anderen. De politieke overheid dient deze basisrechten en vrijheden te garanderen.”

Zie: Herald of Free Enterprise: hoe een routinetrip een nachtmerrie werd

C8. De luchtballon en de keuze van Sophie

Een moeder is samen met haar jonge zoon en dochter een dagje uit met de luchtballon. De wind gooit echter roet in het eten en de ballon dwaalt af. Op enig moment doemt er een gevaarlijke rots op. Het gewicht van de ballon is te zwaar om over de rots heen te vliegen. Als er niets gebeurt slaat de ballon te pletter. De meter geeft aan dat er 40 kg overgewicht is. Iemand zal uit de luchtballon moeten, zodat de ballon hoogte krijgt. Achter de rots kan er veilig worden geland. De moeder is het zwaarst met 70 kg, maar als zij zich uit de ballon werpt, zullen de kinderen niet in staat zijn veilig te landen en het niet overleven. Beide kinderen hebben een gewicht van 40 kg.

>> Moet de moeder tot een keuze komen een van de kinderen te offeren, zodat de ballon veilig kan landen?

> Stel je voor dat het je eigen kinderen zijn. Stel ze voor op gelijke leeftijd. Kun je op basis van de eigenschappen van je kinderen tot een keuze komen?

> Zowel bij het tramprobleem als hier, zijn morele filosofen druk in de weer geweest om het emotionele aspect toe te voegen aan de zakelijke casus. Het offerdilemma kan daarom op allerlei mogelijke manieren persoonlijk worden gemaakt (vgl. Het scenario bij A4).

Vgl: de keuze van Sophie

C9. Het Nazi-dilemma

Een tiental onderduikers, waaronder een moeder en haar baby, is op de vlucht voor de nazi’s. Ze vinden een schuilplaats, maar de baby is niet stil te krijgen en dreigt de hele groep te verraden, waarna ze zullen worden afgevoerd. De enige manier om niet ontdekt te worden, is wanneer de moeder het kind verstikt.

>> Wat moet de moeder doen?

> Het offer als “deus ex machina”:
Is de beste optie niet deze: dat de moeder zich samen met haar kind prijsgeeft, en daarmee de groep redt?

D1. De ongelukkige patiënten

Als verantwoordelijke chirurg van een ziekenhuis is er vanwege de oorlog aan alles gebrek. Je hebt eigenlijk nog maar voldoende materiaal om één patiënt te redden. Op dat moment worden drie patiënten binnengebracht. Een bevriende oude generaal, een hoogzwangere jonge vrouw en een geestelijk gehandicapte puber. Je bedenkt: de oude generaal kan belangrijk zijn in het overwinnen van de oorlog, wat tienduizenden levens kan schelen. De hoogzwangere vrouw draagt een kind bij zich en dat betekent dat je onmiddellijk twee levens kunt redden.

>>Maar dan…..is er een goede reden te bedenken waarom je in dit geval ook zou kiezen voor de geestelijk gehandicapte puber (of ontdek je in jezelf hoe dun het vernis van de beschaving is)?

D2. De ongelukkige patiënten (of: de ongelukkige arts) II

Een arts moet een routineoperatie verrichten, op grond waarvan de betreffende patiënt een aantal uren onder narcose gaat. Op het moment dat hij de operatie wil aanvangen, worden vijf patiënten binnengebracht die allemaal binnen 4:00 uur zullen sterven, mits ze een orgaan krijgen. De een heeft een lever nodig de ander een hart, de derde twee nieren en de anderen allebei een long. Helaas zijn deze organen niet voorhanden, behalve dan bij de patiënt die op dat moment op de operatietafel ligt. Als je zijn organen gebruikt, sterft hij uiteraard. Doe je dat niet dan sterven de vijf patiënten.

>>Help je de vijf patiënten?

Vergelijk deze casus met je antwoord op B1.

>> Bedenk of het uitmaakt voor je beslissing dat de patiënt onder narcose een veroordeelde seriemoordenaar is (die na de operatie zijn levenslange straf weer gaat uitzitten).

>> Een variant die hiermee samenhangt, is de volgende: “kan er een recht gevonden worden om de moeder van Hitler te vermoorden, voordat ze hem heeft gebaard”? (Overigens is dan waarschijnlijk de grens van wat zelfs een doorgewinterde liefhebber van de meest exotische gedachte-experimenten vermag, wel bereikt…)

Vgl: Voorhoeve, A. (2009). Conversations on Ethics. Oxford: Oxford UP.

D3. De ongelukkige patiënten (of: waarom men voorzichtig moet zijn met stapavonden)

Na een wilde stapavond, word je de volgende ochtend wakker in een soort ziekenhuisbed. Je merkt dat je vastzit aan allerlei infuusapparaten en slangen. Op het moment dat je je los wil rukken, zie je dat de slangen zijn verbonden met een persoon naast je in bed. Er komt een man aangesneld en begint uit te leggen wat er is gebeurd. “Toen we u laveloos aantroffen gisteravond in een steeg, merkten we dat u een bijzondere bloedgroep heeft. Naast u ligt namelijk een beroemde violist, met een dodelijk nierprobleem. Een stagiaire heeft hem op u aangesloten, zodat de gifstoffen via uw nieren uit zijn lichaam kunnen worden verwijderd en hij kan herstellen. Hij had dat niet mogen doen en we hadden de stagiaire tot de orde moeten roepen, maar nu bent u eenmaal aangesloten… En om u los te koppelen, betekent dat wij hem doden. Maar wees gerust: het is maar voor negen maanden. Daarna kunt u veilig losgekoppeld worden en wordt de patiënt uit zijn coma gehaald, om vervolgens weer als een gezond mens verder te leven.”

>> Maak je jezelf los van het infuus?

Zie: Judith Jarvis Thomson: A Defense of Abortion. In: Intervention and Reflection: Basic Issues in Medical Ethics, 5th ed., ed. Ronald Munson (Belmont; Wadsworth 1996). pp 69-80.

D4. Het katholieke echtpaar, de tweeling en de rechtszaak

Een vrouw brengt een Siamese tweeling ter wereld. Artsen stellen dat zowel Maria als Jody (de tweeling) zullen sterven, tenzij er een operatie plaatsvindt. Maar zelfs als deze operatie plaatsvindt zal een van de meisjes sterven. Jody zal overleven. De ouders van de kinderen, beiden overtuigd rooms-katholiek, weigeren deze operatie. Ze motiveren dit als volgt:

“Wij kunnen niet aanvaarden noch overwegen dat een van onze kinderen sterven moet, zodat de ander zal overleven. Dat is niet de wil van God. Iedereen heeft recht op leven, dus waarom zouden wij een van onze dochters moeten vermoorden zodat de ander kan voortbestaan?”

De artsen willen echter een van de kinderen redden.

>> Moeten de artsen een zaak aanspannen bij de rechter zodat de operatie kan plaatsvinden?

> Wat is de juiste beslissing van de rechter indien er een zaak plaatsvindt?

Zie: Law decided fate of Mary and Jodie

Zie: A Common Law Tragedy: Life, Death and Siamese Twins Rosie and Gracie Attard

Vgl: Johannes de silentio in Kierkegaards Vrees en Beven. Of de geloofsparadox: de teleologische suspensie van het ethische als recht?

D5. Het katholieke echtpaar, de tweeling en de langdurige rechtszaak I

Zie scenario D4. De rechtszaak wordt aangespannen door de artsen. Omdat het een complexe zaak is, duurt het zo lang voordat een rechter tot een uitspraak kan komen, dat beide kinderen dreigen te overlijden voordat er een beslissing is gevallen door de rechter. Prognoses geven aan dat ze nog minder dan een week hebben. Een idealistische arts besluit daarom voordat het te laat is de Siamese tweeling te ontvoeren en de operatie uit te voeren. Zoals verwacht overleeft Jody en sterft Maria.

Het toeval wil dat de Hoge Raad een week later met het oordeel komt dat het rechtmatig is om de tweeling te opereren.

>> Heeft de arts rechtmatig gehandeld en een leven gered?

> Of had hij de uitspraak moeten afwachten met als gevolg dat de kinderen allebei zouden zijn overleden?

D6. Het katholieke echtpaar, de tweeling en de langdurige rechtszaak II

Zie scenario D5. Een idealistische arts besluit voordat het te laat is de Siamese tweeling te ontvoeren en de operatie uit te voeren. Zoals verwacht overleeft Jody en sterft Maria.

Het toeval wil dat de Hoge Raad een week later met het oordeel komt dat het onrechtmatig is om de tweeling te opereren.

>> Heeft de arts een leven gered of heeft hij door zijn handelen een leven op zijn geweten?

> Vergelijk je intuïtie met de antwoorden gegeven bij D5.

E1. De man die zijn vrouw wilde vermoorden

Bert heeft een hekel aan zijn vrouw en wil haar vermoorden. Daarom doet hij een giftig middel in haar koffie, waarna ze sterft.

>>Is Bert een moordenaar?

Vgl. Parfit, D. (1984). Reasons and persons. Oxford: Oxford UP.

E2. De man die zijn vrouw wilde vermoorden

Karel heeft een hekel aan zijn vrouw en wil haar vermoorden. Terwijl hij bedenkt hoe hij dat het beste kan doen, ziet hij dat zijn vrouw een giftig middel in haar koffie doet terwijl ze denkt dat het koffiecrème is. Hoewel Karel een tegengif heeft, houdt hij dit op zak.

>>Is Karel een moordenaar? (Maar bovenal: is er een moreel verschil tussen Bert en Karel?)

E3. De man die zijn rijke schoonmoeder wilde vermoorden

Peter heeft een rijke schoonmoeder op leeftijd. Als ze sterft, erft hij heel veel geld. De schoonmoeder draagt om haar hals een bewijs dat indien ze een hartaanval krijgt, zij niet gereanimeerd wil worden.

Op een zeker moment neemt zij een bad, terwijl Peter naar binnen sluipt en haar verdrinkt in het bad. Hij doet dit zo dat het een ongeluk lijkt.

>>Is Peter een moordenaar?

E4. De man die zijn rijke schoonmoeder wilde vermoorden

Dit scenario is vergelijkbaar met E3. Nu sluipt Pieter de badkamer binnen, met de bedoeling zijn schoonmoeder te verdrinken. De schoonmoeder schrikt echter bij het zien van Pieter, en krijgt een hartaanval, nog voordat hij haar ook maar met één vinger heeft aangeraakt. Pieter ziet hoe ze wegzakt in het water en verdrinkt.

>>Is Pieter een moordenaar?

>En: is er een moreel verschil met Peter?

>En ook: stel dat de schoonmoeder geen bewijs om haar hals zou hebben dat ze bij een hartaanval niet wil worden gereanimeerd, is er dan een moreel verschil tussen Peter die zijn schoonmoeder zelfstandig verdrinkt en Pieter die passief toekijkt hoe zijn schoonmoeder verdrinkt?

>En verder: hangt straf af van geluk of pech met betrekking tot omstandigheden, eerder dan met betrekking tot intentie?

>En tenslotte: zou je indien je niet uit zou zijn op het geld van je schoonmoeder, terwijl ze schrikt van jouw plotse binnenkomst, haar toch niet reanimeren?

Vgl: Nagel, Thomas. Moral Luck. Mortal Questions. Cambridge: Cambridge University Press, 1979. pp. 24–38.

Zie ook: Wetzels, S. (2009). De Zaak A. De zoon die zijn vader wilde vermoorden en dat per ongeluk deed

En: Wetzels, S. (2012) Wijsgerige dwalingen omtrent verantwoordelijkheid, intentie en wil.

En: Wetzels, S. (2012). Supplement op wijsgerige dwalingen omtrent verantwoordelijkheid, intentie en wil.

F1. Het doel en de middelen

Het zoontje van een rijke bankier is door een rechtenstudent gekidnapt. Hij vraagt 1 miljoen losgeld. Op het moment dat hij het losgeld komt ophalen, grijpt de politie hem in de kraag. Het jongetje is echter in geen velden of wegen te bekennen. Op het politiebureau levert dagenlang verhoren niets op. De tijd begint te dringen. Op enig moment besluit de commissaris van de politie de rechtenstudent te bedreigen met marteling indien hij niet de schuilplaats van het jongetje bekendmaakt. Dat dreigement maakt indruk en de rechtenstudent vertelt waar ze het jongetje kunnen vinden.

>>Stond de commissaris in zijn recht de rechtenstudent te bedreigen? (Bedenk dat de vraag ook zo gesteld kan worden: is het moreel toegestaan om in dit geval te dreigen met marteling?)

> Indien het antwoord nee luidt: welke straf verdient de commissaris voor het overtreden van de wet?

Vgl: de zaak en uitspraak in Magnus Gäfgen vs Duitse overheid

F2. Het doel en de middelen II

Hier geldt hetzelfde scenario als bij F1. Er wordt nu echter niet alleen gedreigd met marteling, want dat leverde niets op, maar er wordt daadwerkelijk gemarteld-maar zodanig dat er geen blijvend letsel aan wordt overgehouden. Na een half uur bekend de rechtenstudent waar het jongetje verborgen is.

>>Stond de commissaris in zijn recht de rechtenstudent te laten martelen? (Bedenk dat de vraag ook zo gesteld kan worden: is het moreel toegestaan om in dit geval te martelen?)

F3. Het doel en de middelen III

Hier geldt hetzelfde scenario als bij F2. Echter aangenomen dat nu gesproken wordt tegenover mensen die zich beroepen op het verbod op martelen krachtens het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 3. Het antwoord bij F2, is dan vergelijkbaar met het juridische antwoord van de Duitse Hoge Raad:

Folteringen, onmenselijke of onterende behandeling kunnen zelfs niet worden toegestaan in omstandigheden waarin het leven van een individu in gevaar is. (…..) Artikel 3, dat is geformuleerd in ondubbelzinnige termen, erkent dat ieder mens heeft een absoluut, onvervreemdbaar recht heeft niet te worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandeling onder alle omstandigheden, zelfs de moeilijkste.

>>Maar stel nu dat je zelf gevangen bent, en de enige mogelijkheid om levend bevrijd te worden is wanneer de politie de verdachte mishandelt zoals voorgesteld. Wat zegt dan je primaire intuïtieve ingeving?

F4. Het doel en de middelen IV

De rechtenstudent wordt gemarteld en bekent waar het lichaam van het jongetje kan worden gevonden. Het jongetje blijkt echter vermoord, wanneer de politie de schuilplaats vindt. Er geldt volgens de wet dat alle informatie die de politie verkrijgt op illegale wijze niet mag worden gebruikt tegen iemand en dat die informatie buiten het proces wordt gehouden.

>>Moet de rechtenstudent niet vervolgd worden voor moord vanwege het feit dat de politie onrechtmatig te werk is gegaan (was hij niet gemarteld dan was er immers nooit een lijk gevonden)?

F5a. De tikkende tijdbom

Verreweg het bekendste scenario waarin utilitarisme wordt beproefd is dat van de tikkende tijdbom.

Een beruchte terrorist heeft een bom geplaatst ergens in de stad. De inlichtingendienst is er achter gekomen en heeft sluitend bewijs dat hij weet waar hij de bom heeft geplaatst. De man lacht en zegt dat de bom over 4:00 uur zal afgaan en zeker 1000 levens zal vergen. Als de man wordt gemarteld, is het zeker dat hij de locatie van de bom binnen een half uur prijsgeeft.

>>Is het toegestaan om de man te martelen?

F5b. De tikkende tijdbom II

Er is hetzelfde aan de hand als bij F5. Echter geldt er een absoluut verbod op martelen van mensen. De tijd dringt en de inlichtingendienst is ten einde raad, want de terrorist is niet bereid om te verklappen waar hij de bom heeft geplaatst. Dan komt echter een agent binnengestormd met de hond van de terrorist. Het blijkt zijn lievelingsdier te zijn waar hij een zeer innige band meeheeft. Als de hond wordt gemarteld, is het zeker dat hij de locatie van de bom binnen een half uur prijsgeeft.

>>Is het toegestaan om de hond te martelen?

F6. Eén voor allen?

Een kernreactor is ontploft en er is nog maar weinig tijd om een meltdown te voorkomen. Het duurt in ieder geval niet lang meer of de nucleaire kettingreactie loopt zo uit de hand dat 50 miljoen mensen blootgesteld zullen worden aan vreselijke stralingseffecten en grondwater en leefgebied zo vervuild worden dat het voor duizenden jaren onbewoonbaar wordt. Nu zijn drie mensen nodig om vlakbij de ontplofte reactor water te laten weglopen, wat er kort op neerkomt dat dan een totale ramp wordt voorkomen. Een absolute heldendaad. Nadeel is wel dat deze drie vrijwilligers binnen een week zullen overlijden en wel op een heel vreselijke manier.

>> Wat is een reden om geen vrijwilliger te worden?

> Mag de overheid mensen actief dwingen het goede te doen?

> Bij gebrek aan vrijwilligers, moet het worden aanvaard dat er 50 miljoen mensen enstige gevolgen zullen ondervinden?

Vgl. De kernramp van Tsjernobyl

Zie ook voor dit scenario: Chernobyl_(televisieserie)

G1. Het Knobe effect: de inhalige president-directeur

Een medewerker van een groot bedrijf gaat naar de president-directeur en zegt: ‘we hebben een nieuw project! Het gaat ons karrenvrachten geld opleveren voor ons bedrijf, maar het zal ook het milieu aanzienlijke schade toebrengen.’ De president directeur antwoordt zijn medewerker: ‘ik realiseer mij dat het project het milieu aanzienlijk zal schaden. Dat interesseert me echter op geen enkele manier. Het enige waarin ik geïnteresseerd in ben, is om zo veel als mogelijk geld binnen te harken. Dus vang aan dat project!’

Het project gaat van start, en het is geen verrassing: het milieu wordt aanzienlijke schade toegebracht.

>> Is de president-directeur verantwoordelijk voor de aanzienlijke milieuschade?
(Verdient hij straf?)

G2. Het Knobe effect: de inhalige president-directeur

Een medewerker van een groot bedrijf gaat naar de president-directeur en zegt: ‘we hebben een nieuw project! Het gaat ons karrenvrachten geld opleveren voor ons bedrijf. Het zal daarnaast ook een weldadig effect hebben op het milieu.’ De president directeur antwoordt zijn medewerker: ‘ik realiseer mij dat het project een weldadig effect zal hebben op het milieu. Dat interesseert me echter op geen enkele manier. Het enige waarin ik geïnteresseerd ben, is om zo veel als mogelijk geld binnen te harken. Dus vang aan dat project!’

Het project gaat van start, en het is geen verrassing: het milieu vaart er wel bij.

>> Is de president-directeur verantwoordelijk voor het weldadige effect op het milieu?
(Verdient hij een prijs?)

Zie: Knobe, J. (2004b). What is Experimental Philosophy? In: The Philosophers’ Magazine, 28.

Knobe, J. (2007). Experimental Philosophy and Philosophical Significance. In: Philosophical Explorations, 10: 119-122.

Knobe, J. & Nichols, S.(2008). Experimental philosophy. Oxford University Press.

H. Hiroyuki Joho vs Gayane Zokhrabov Een lugubere zaak. Of: hoe de werkelijkheid soms toch doet denken aan een gedachte-experiment.

Een man genaamd Hiro rent in de stromende regen met zijn paraplu het spoor op om een trein te halen. Hij ziet daardoor niet dat er een andere trein met 100 km/uur aankomt en komt ermee dodelijk in botsing. Zijn lichaam wordt gelanceerd en raakt tientallen meters verderop een wachtende vrouw op het perron. Deze vrouw breekt haar beide polsen

>>Kan ze Hiro aansprakelijk stellen voor de geleden schade? Of anders gezegd: kan een dode man verantwoordelijk worden gehouden voor de verwondingen die zijn veroorzaakt door zijn rondvliegende lichaamsdelen toen hij werd geraakt door een trein?

I1. Een vreemde wandeling in Zuid Amerika

Je wandelt op je gemak ergens in Zuid-Amerika, als je plotseling in een dorp komt, waar een grote kerel met “Pedro” op zijn shirt je tegemoet komt lopen. Hij verwelkomt je en spreekt van een speciale gelegenheid. Hij was van plan om twintig Indianen dood te schieten. Als bijzondere geste echter aan jou als blanke broeder, de eer om er één te doden en dan mogen de andere negentien vrijuit gaan. Erewoord. Als je weigert, is er uiteraard geen speciale gelegenheid en zal “Pedro” doen wat hij van plan was. Pedro overhandigt je het geweer. Even bekijk je of het mogelijk is om Pedro zelf neer te schieten, maar dat zit er helaas niet in met alle soldaten om je heen.

>> Zul je één Indiaan vermoorden, zodat er 19 in vrijheid verder kunnen leven?

>> Indien ja: waarom ben jij bereid om een moordenaar te worden?

>> Indien ja: wat maakt je anders dan Pedro de moordenaar?

Zie: Bernard Williams. 1981. Moral Luck. Cambridge: Cambridge University Press.

En: Bernard Williams. 1985. Ethics and the Limits of Philosophy. London: Fontana.

I2. Een vreemde wandeling in Zuid Amerika II

Hetzelfde scenario als bij I1. Echter met dit verschil:

–        Pedro vraagt je er 15 te vermoorden.

>> Zul je 15 indianen vermoorden, zodat er 5 in vrijheid verder kunnen leven?

I3. Een vreemde wandeling in Zuid Amerika III

Hetzelfde scenario als bij I1. Echter met dit verschil:

–        Pedro vraagt je niet om de indiaan te vermoorden, maar om één indiaan een paar uur te martelen via de Chinese methode. ‘Haha – zodat hij het zijn leven niet zal vergeten! Maar dan laat ik de andere 19 gaan’, verzekert Pedro.

>> Zul je één indiaan martelen, zodat er 19 vrijuit kunnen gaan?

Merk op indien je antwoord “nee” is en bij I1 “ja”, er dan klaarblijkelijk een verschil is tussen “moorden” (een moordenaar zijn) en “martelen” (een beul zijn) …

I4. George de chemicus

George is een werkloze wetenschapper. Op enig moment wordt hem een baan aangeboden in een laboratorium waar onderzoek wordt gedaan naar biologische en chemische wapens. George is echter sterk gekant tegen het vervaardigen en gebruiken van chemische en biologische wapens. Als hij de baan niet aanneemt, zal hij zijn huis moeten verkopen en zijn vrouw en kinderen daarvan de dupe. Bovendien, als hij het werk niet aanneemt, zal de baan naar iemand anders gaan die hetzelfde onderzoek zonder idealisme en met een stuk minder remmingen zal bewerkstelligen.

>>Moet George de baan nemen?
(Oftewel: zou jij de baan nemen?)

Vgl: Greenpeace Arctic 30: wat is er tot nu toe gebeurd?
Of: wat is een ideaal waard?

_________________________________________

Hoewel er nog vele andere varianten mogelijk zijn en de bron van gedachte-experimenten nog lang niet is opgedroogd, kom ik tot de conclusie dat mijn eigen intuïtie op dit moment zoveel overuren heeft gemaakt, dat ze daarbij recht heeft op een aantal uren volstrekte oppervlakkigheid. Ik kruip aldus uit de filosofische zwarte doos, en begeef mij weer in de echte wereld… Gewapend met nieuwe kennis? Ik wacht mijn dilemma’s af…

Zie ook:

Your Morals Depend on Language

 

Verzet en verdediging tegen Permission Machine. Deel III: Afronding en schikking

Deel III: Afronding en schikking

Dit derde artikel is het slotstuk van de artikelen die ik heb gewijd aan Permission Machine (nu: Visual Rights Group) en de wijze waarop zij als bedrijf jacht maken op mensen die veelal per ongeluk veelal waardeloze foto’s gebruiken die veelal niets toevoegen aan de betreffende website. Aangezien het echter juridisch mogelijk is hier geld aan te verdienen, wordt daar uiteraard misbruik van gemaakt. Dat is nu eenmaal hoe de wereld werkt. Voor het moment.

Ik ben ervan overtuigd dat de netto schade door deze praktijken voor fotografen vele malen groter is dan het geld wat er aan overgehouden wordt. Denk alleen al aan imagoschade. Je zult maar Rob Engelaar zijn en je committeren aan deze manier van geld verdienen door blind je rechten over te dragen aan het ANP. Dan ben je wat mij betreft afgeschreven als kritische, serieuze fotograaf.

En maar jammeren! ‘Diefstal is diefstal! Een laffe en absurd stupide redenering die nergens op slaat, omdat diefstal intentionaliteit veronderstelt. Het is een bewust begaan. Diefstal heeft het oogmerk om zich iets wederrechtelijk toe te eigenen. Maar Rob vindt het ook diefstal als iemand een omgevallen blikje bonen per abuis in zijn tas aantreft. ‘Hang er maar 340,- aan voor straf! Had hij zijn tas bij de kassa maar moeten controleren!’, schreeuwt Rob het uit van plezier. Want geheel toevallig pakt hij zo nog wat centjes mee, voor een blik waardeloze bonen. Dat is de wereld waarin Rob Engelaar en consorten willen leven. 1984. Nou ik nog in geen 1984 jaren.

Ik ben er eveneens van overtuigd dat deze manier van geld verdienen een relatief kort leven is beschoren. Ik heb in de voorgaande verhandeling (deel II) een uitvoerige verdediging gepresenteerd waarbij ik de nadruk heb gelegd op de morele kant, meer dan de juridische. Onderstaand lezen we het antwoord op deze lange verhandeling. Daarop volgt mijn laatste antwoord. Hierop is geen enkele reactie meer gekomen.

Let echter op: als ze je hebben moeten, ga nooit zonder meer akkoord met het voorstel, maar doe een ‘redelijk’ tegenvoorstel als je geen juridische procedure wil.

De kern van mijn antwoord laat niets te raden over, en het is spijtig dat Permission Machine nagelaten heeft hierop te antwoorden. Maar goed, ook dat is de wereld en toont veel van de achterliggende manier van werken. Deze spreekt voor zich en daar hoeven dus ook geen nadere woorden aan vuil te worden gemaakt. Er is natuurlijk nog een algemene moraal van het verhaal: wees alert en gebruik altijd afbeeldingen die vrij zijn van iedere vorm van copyright.

Helaas was ik mij al van deze moraal bewust en daarom is het des te tragisch dat het zelfs dan mis kan gaan, door een wet die deze ruimte helaas biedt. Hoe meer verzet en opstand er komt, hoe eerder een correctie plaats zal vinden op deze manier van geld verdienen. Kom ook in verzet, deel en publiceer erover!

_______________________________________________________________

Ik begin allereerst met het integrale antwoord van G. op mijn schrijven (zie deel II):

Geachte heer Wetzels,

Hartelijk dank voor Uw opnieuw uitgebreid bericht.

U zal het me niet kwalijk nemen dat ik niet opnieuw inga op de inhoudelijk/juridische kant van onze discussie; allicht zullen we het nooit eens worden, maar dat hoeft in se ook niet om niettemin tot een akkoord te komen.

Ik noteer Uw 2 voorstellen tot regeling; jammer genoeg kunnen wij niet akkoord gaan om het dossier te laten vallen in ruil voor een storting aan een goed doel, niet omdat ik goede doelen geen warm hart toedraag, maar omdat wij nu eenmaal onze engagementen hebben t.o.v. onze opdrachtgevers. Ik kan U wel verzekeren dat een veel groter bedrag dan hetgeen U vernoemt naar het agentschap gaat, dat op haar beurt het geld gebruikt om de fotografen een billijke vergoeding te geven voor hun werk. En daar gaat het ons beiden toch om, denk ik.

Gelet op Uw bereidheid om de zaak alsnog in der minne te regelen, zijn wij bereid U volgende coulance inzake toe te staan. 

Teneinde tot een vergelijk te komen, zijn wij akkoord om de vergoeding voor de foto te verminderen, door het tarief dat – overeenkomstig de tarieven van Stichting Foto Anoniem – van toepassing is m.b.t. de gebruiksduur van de foto, met 2 niveau’s te verminderen (‘Tot een half jaar’ wordt dan derhalve ‘Tot één maand’).

De afrekening zou zich dan voordoen als volgt:

  • Economische waarde conform tarieven Stichting Foto Anoniem                  € 160,00
  • Kosten opsporing + werkzaamheden Permission Machine                            € 67,50
  • Kosten werkzaamheden ANP                                                                         € 22,50

Totaal                                                                                                                        € 250,00

Dit komt neer op een vermindering van € 90,00.    

Dit voorstel is geldig indien de betaling binnen de 7 dagen vanaf heden wordt voldaan.  
  
Zo niet, zien wij ons genoodzaakt om het dossier op termijn te hervatten aan het oorspronkelijke tarief.    

Omdat dit een schikkingsvoorstel is, wordt er geen factuur opgemaakt. Dit omdat schikkingsvoorstellen vreemd zijn van btw, indien gewenst stellen wij na ontvangst van de betaling een schadenota op voor de administratie.    

Zodra we de betaling hebben ontvangen en verwerkt, sluiten we het dossier. Uiteraard zal het ANP desgevallend afzien van elke verdere rechtsmaatregel.

Wij zien Uw standpunt inzake graag tegemoet.
 
Dit schrijven wordt U gericht onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkentenis.

Met vriendelijke groeten,

Legal Department |

ANP bv – Permission Machine bvba
www.anp.nl
Prinses Beatrixlaan 582 | 2595 BM Den Haag  
070 41 41 105  | permission@anp.nl

_______________________________________________________________

Mijn slotwoord:

Geachte heer G.,

Hartelijk dank voor uw bericht.

Ik kan me niet voorstellen dat u mijn gehele voorstel goed gelezen of begrepen heeft als ik uw tegenvoorstel zie. En dat u inhoudelijk niet meer reageert, daar heb ik alle begrip voor, er viel ook niet meer zo heel veel aan toe te voegen denk ik, zeker niet wat betreft de morele kant van de zaak.

Hoe dat ook allemaal zij, ik zal zorgen dat iemand € 250,- aan u overmaakt op rekening NL93 KRED 0633 0159 38 o.v.v. IN457368. Daarmee wordt voldaan aan iemands innige wens ‘te schikken’ met betrekking tot, zoals ik uitvoerig uiteen heb gezet, een volkomen nutteloze en waardeloze afbeelding. Het bespaart ons allebei tijd; dat is mijn enige reden om dat geld over te laten maken. Een perverse prikkel, waarop iemand vast klaarkomt nu.

Maar dat is toch nog niet alles. Aangezien ik afgelopen weken een intens medelijden heb ontwikkeld met u en uw organisatie, en het feit dat u zo vriendelijk bent geweest mij te schrijven en zelfs de Romeinen te citeren, vind ik toch dat er ruimte moet blijven om terdege het goede omwille van het goede te doen. Wellicht bent u, zo overdacht ik met Sartre en Kierkegaard in het achterhoofd, zelf een gevangene in het systeem en evenzeer slachtoffer van opdrachtgevers die er vreugde in scheppen onschuldige, echt goedbedoelende mensen te pakken. Ik heb er inmiddels wat gesproken en wat een trieste toestand is dat alles bijeen.

Daarom maak ik u € 100,- extra over. U mag dit besteden aan een CBF-erkend goed doel naar keuze. Ik zal indien u mij uw CBF-erkende goede doel bekend maakt wat uw hart heeft, voorts zelf nogmaals € 100,- aan uw doel overmaken. Zo creëren we samen nog iets moois in alle lelijkheid, valse geldzucht en lucht en leegte. Laten we zeggen binnen twee weken dat we er werk van maken.

Dit staat dus geheel los van welke opdrachtgever dan ook. Aangezien ik u echter niet kan dwingen iets moois of goeds te doen met het geld, mag u de centjes ook zelf houden of terugstorten.  U vindt mijn bijdrage o.v.v. ‘IN457368 Het goede omwille van’.

Laat mij weten of ik nog eens € 100,- over mag maken naar een goede zaak die uw hart heeft.

Ik ga nu Psalm 100 lezen. Wij behoren Hem toe. Een zangstuk, bij een dankoffer.

Was dat nooit geschreven, hadden we nooit van elkaar gehoord. En toch ben ik blij dat het geschreven is.

Het ga u goed.

Stephan Wetzels

_________________________________________________________________

Hierop is na twee weken niets meer vernomen.

Geen afhandeling. Geen afronding. Stilte. Lucht. Leegte.

We zullen dus nooit weten hoe G. de 100,- extra heeft aangewend.

Verzet en verdediging tegen Permission Machine. Deel II: Het Morele Appèl

Deel II: Het Morele Appèl

Ten geleide.

Onderstaande lange verdediging is een antwoord op eerdere correspondentie die ik had met G.* G. is de ‘CEO’ van Permission Machine (nu: Visual Rights Group). Het is niet noodzakelijk om deze lange eerdere correspondentie te kennen om mijn verdediging te kunnen volgen en er enig plezier aan te beleven, ondanks de tragische aanleiding (zoals ik hier uiteen heb gezet).

* 24/2/2023. In goede overeenstemming met G. is besloten de naam te verwijderen. G. is inmiddels niet meer werkzaam bij de club.

Deze G. heeft er schik in gehad mij te antwoorden en ik vraag me af hoe ik deze man nu moet typeren. Ik kom er niet goed uit. Als je hem in een café tegenkomt lijkt hij wellicht zomaar de eerste beste bezopen drinkebroer waar je een avond schuine moppen mee kunt tappen. Hij zou goed de hele avond over damesvoetbal kunnen lullen, zijn hobby; om naar te kijken dan. Maar als ‘CEO’ van Permission Machine zou hij ook zomaar een wolf in schaapskleren kunnen zijn die maar één doel heeft, en dat is linksom of rechtsom geld binnenharken en nietsvermoedende goedbedoelende particulieren onder druk zetten. Gewoon omdat het kan.

Ik ben alles afwegende toch genegen om medelijden te hebben met deze man die om welke reden dan ook in een systeem is gesukkeld waarbij iedere vorm van morele overweging overboord moet worden gegooid om te kunnen blijven voortbestaan. G. kan niet meer terug en is gevangen in het auteursrechtenweb dat misbruikt wordt door grote bedrijven zoals het ANP. En het ANP heeft er kennelijk beleid van gemaakt om zo slinks als mogelijk geld binnen te harken voor foto’s die normaal gesproken geen enkele waarde vertegenwoordigen. Kleine visjes pakken. Goede trouw afstraffen. Arme G. dat hij hier aan mee moet doen om zijn boterham te verdienen! Een tragische figuur zonder weerstand, een bleek weekdier, een ongelukkige antiheld en een eenvoudige zetbaas die je alle kanten op kunt duwen, omdat zijn morele weerstand is gebroken.

Nu juist het appel op het morele, niet zozeer op het juridische, is de kern van onderstaande verdediging.
Het vormt ook het sluitstuk van de wijze waarop ik de schikking heb vormgegeven, namelijk door deze G. het aanbod te doen zonder enige verplichting mee te doen aan het steunen van een goed doel. Juist omdat ik overwegend medelijden met hem heb gehad en het me duidelijk werd dat de juridische strijd over deze idiote afbeelding tijdrovend en mogelijk teleurstellend zou kunnen verlopen. Ik heb gepoogd zijn morele besef aan te wakkeren, zover dat niet morsdood was.

Hoe dat is afgelopen kunt u hier lezen in de derde en laatste bijdrage.

________________________________________

Verzet en verdediging tegen Permission Machine in de gedaante van G.
Met ironie beladen en door ernst gevormd

Geachte heer G., en anderen die het interesseert in hun vrije uren,

Onderstaand heb ik de tijd genomen om te antwoorden op alles wat relevant is in deze tragisch-komische ontmoeting van twee mensen die elkaar ook gewoon met rust hadden kunnen laten. Als u de vrije tijd mist dit goed in u op te nemen, dan verwijs ik bij deze naar de laatste alinea’s ‘Hoe komt dit alles nu tot een einde?’. Een vlotte reactie op die alinea’s is het enige wat is verlangd voorts.

Een en anders dient ter vervanging van al het eerdere, maar zeker ook als vermetele poging u te overtuigen van het feit dat de reden van al deze moeite grondt in volkomen verkeerde prioriteiten, verkeerde aannames en een mensbeeld dat stoelt op wat de Franse filosoof Jean-Paul Sartre noemt mauvoise foi. Als u het mij vraagt dan. Ik zal dat proberen zo helder mogelijk toe te lichten.

U bent misschien een geharde rechtspositivist van het nagenoeg uitgestorven soort, en in dat opzicht is er een mogelijk mandaat om eindeloos en misschien zelfs schaamteloos brood te verdienen, ik zal daar zoals eerder aangegeven morele, broodnodige morele opmerkingen aan toe voegen. Die lopen voor mij vervolgens over naar het recht, in de zin dat ik daar ook rechtvaardigheid onder versta. U interesseert het recht, mij de rechtvaardigheid. Dus niet alles zal sec juridische kracht hebben, maar dat is ook niet mijn insteek. En allicht op het toppunt van vergane glorie, dura lex sed lex, maar lees veel beter Marcus Aurelius als u graag de oude Romeinen aanhaalt:

‘Kenmerkend voor de redelijke ziel zijn ook naastenliefde, waarachtigheid, zelfrespect en dat zij haar eigen zuiverheid als het hoogste goed beschouwt. Dat is trouwens ook een kenmerk van de wet. In dat opzicht is er dus geen verschil tussen juist denken en rechtvaardig denken.’ (Ta eis heauton, XI, I).

Ik zie mij zelf als volkomen redelijk en daarom is het schikkingsvoorstel ook zo onwaarachtig. Dat is vrij eenvoudig te begrijpen. Als ik namelijk toegeef aan een of ander voorstel, betekent dit dat ik op de een of andere wijze instem met een immoreel systeem dat in bijzondere zin niet te begrijpen is, daar waar het recht m.i. zich juist aan gewone burgers zonneklaar moet uitleggen. Het is een systeem waarin het loont om te misleiden, waarin waardeloze troep kan worden getransformeerd tot peperdure ambacht, omdat het nu eenmaal in een licentiecontainer is gedumpt.

Een systeem ook dat mensen oneigenlijk hard raakt en op zo’n wijze dat het geenszins in verhouding staat tot de zogenaamde schade die ze zouden hebben veroorzaakt. Over dat laatste kom ik nog te spreken. Maar het begint wat mij betreft allereerst, en dat is hier de menselijke maat, bij inlevingsvermogen, een persoonlijke blik en een in algehele zin redelijke afweging, wanneer je met behulp van techniek probeert geld te verdienen op basis van een ongetwijfeld zinvolle grondslag in de wet ook anno 2019, namelijk het auteursrecht. Een recht dat alles in zich heeft om met valse intenties ergens heel veel uit te halen en mensen die behoren te spreken liever laat zwijgen. Dat moet ook wel als je foto’s logischerwijs doorgaans nauwelijks iets waard zijn en niemand er meer dan een euro voor zou willen geven. Tragisch, maar dat is de realiteit onder fotografen. Dat weet u, dat weet ik. En heus niet omdat reeds verkochte foto’s onschuldig hier en daar nog eens opduiken, maar omdat het een noodzakelijk gevolg is van techniek.

Ik lees nota bene het volgende in interviews, dat verschillende serieuze klanten die u bedient of bediend heeft absoluut niet het oogmerk hebben om ‘Jan met de pet uit te kloppen’. ‘Sociale gevallen of kleine zaken laten we vallen’, zegt ene De Vinck van Photo News. ‘Het is zeker niet de bedoeling om via dit systeem de kleine garnalen aan te pakken’, zegt ene Philippe François, van Belgaimage.

Dat zijn waarachtig wijze woorden, waar u een goede les aan heeft zich dat ook uiteindelijk zelf aan te trekken. Want als er dan een opdrachtgever aanklopt die klaarblijkelijk wel de bedoeling heeft om onbeduidende spelers aan te pakken, goedbedoelende bloggers, mensen die op vrijwillige basis hun stukjes schrijven voor de lokale schaakvereniging, liefhebbers die voor 30 voorbijgangers per maand hun liefde delen over golf of plantjes en beestjes, dan zou het ongelofelijk sieren dat vriendelijk te weigeren.

Immers, wie wil zo zijn? Wie wil iemand die er vreugde in schept volkomen onbeduidende spelers te pakken als vriend hebben? Ik moet denken aan een grote stoere sterke jongen. Afgestompt en ongevoelig geworden, omdat iedereen hem haat. En die grote jongen voelt zich alleen nog maar fijn wanneer hij weer iemand waarvan hij weet dat deze zich nauwelijks zal verweren een pak slaag heeft gegeven. Gewoon omdat het kan. Maar niet alles wat kan moet. Niet alles wat kan hoeft. En daar gaat het hier om in grote lijnen.

Ik stel het volgende adagium even voor.

‘Het is in beginsel immoreel iemand die te goeder trouw is pijn te doen.’

Met betrekking tot het adagium zou ik beweren niet alleen immoreel, en welke ongelukkige kan het er mee oneens zijn, maar ook in beginsel onrechtmatig. In bepaalde omstandigheden geloof ik, wordt iemand die uitgaat van een verkeerde voorstelling van de rechtsverhouding toch beschermd door het Nederlandse recht, mits hij te goeder trouw is. In mijn geval beweer ik te goeder trouw te zijn en bovendien geen kwade opzet te hebben gehad. Wat betreft de goede trouw, ik heb nota bene jullie tracking-activiteiten diverse malen waargenomen op mijn website bij het betreffende artikel en op grond daarvan op 23 april 2019 11 minuten lang volgens mijn internethistorie jullie website bekeken en doelstellingen gelezen. Ik heb geen enkel vermoeden gehad dat ik hier iemand ‘schade’ aan het berokkenen was of zou hebben berokkend, laat staat dat ik iets onoorbaars zou hebben gedaan. Voor mij is dat op zijn minst een voldoende bewijs van goede trouw, hoewel ik natuurlijk heel goed mijn eigen gedachten ken en daarvan weet dat er sowieso geen enkele twijfel over bestaat. Daarnaast wijs ik er graag op dat onachtzaamheid iets anders is dan goede trouw.

U stelt met betrekking tot dat laatste in uw schrijven, waar het ook gaat over het ontbreken van enige opzet mijnerzijds: ‘Opzet of intentie speelt geen rol inzake auteursrechtelijke inbreuken; wat ook logisch is, aangezien iemands opzet vaak vrij moeilijk aan te tonen is.’

Dit is een klassieke drogredenering. Iets is niet logisch omdat iets vrij moeilijk is aan te tonen. Of erger nog, omdat iets moeilijk is aan te tonen -dus niet onmogelijk- komt er voor het gemak een containerbegrip zoals wat u noemt ‘objectieve aansprakelijkheid’. Ik kom deze termen, maar ik ben dan ook godzijdank filosoof en geen advocaat, alleen maar in het Belgische recht tegen en kan in de Nederlandse rechtspraak, buiten het strafrecht waarin geobjectiveerde bestanddelen een rol hebben, geen directe verwijzing vinden naar deze manier van kijken naar de werkelijkheid. Maar ook hier even los van het recht, de absurde gevolgen van een dergelijke opvatting laten zich niet moeilijk voorstellen en geven aanleiding om iedere ongelukkige handeling te juridiseren. En waarom het auteursrecht daarin iets bijzonders is, ontgaat mij volkomen, want in talloze andere gevallen zou dit totaal onacceptabel zijn. In de normale intermenselijke omgang zou een dergelijke opvatting een totale onwerkbare en onwenselijke samenleving met zich meebrengen bovendien.

Laat ik het eens ironisch zeggen omdat het allemaal zo tragisch is. U vergeet een keer per abuis het toilet door te spoelen, of dacht dat u het toch netjes gedaan had, en krijgt uit het niets een ziedende vrouw op uw dak met een heleboel moeilijke babbels. U heeft een ernstige inbreuk gemaakt op haar rechten in een propere omgeving te kunnen toiletteren en zij lijdt hierdoor schade, roept ze. Alle extra moeite, het zelfs tweemaal moeten doorspoelen en wat niet meer is! Ze stelt voor om € 250 uit uw portemonnee te grissen en dan is ze nog mild in de schade die u haar berokkend heeft.

Dat brengt mij tenslotte op het hele probleem van de zogenaamde schade. Want daar draait het toch ook om per slot van rekening. Het ANP lijdt schade door Stephan Wetzels. Het ANP lijdt schade door Stephan Wetzels!

U moet het met me eens zijn dat het onmogelijk is om als weldenkend mens dit met droge ogen een aantal malen achter elkaar hard op te zeggen. Het is namelijk even lachwekkend als dat het klinkt. Het zou hooguit nog lachwekkender kunnen worden als iemand hier ook een eens een hogere morele zaak in zou zien. Het fossiele auteursrecht in zijn huidige vorm is filosofisch net zo problematisch als het oude recht op absolute privacy in een open digitale wereld waarin iedereen participeert. Antieke manieren om iets te beschermen zijn al talloze malen gesneuveld en dat zal, geloof mij, ook voor uw huidige verdienmodel gelden, zolang u ook heil zoekt te verdienen aan het onbeduidende in plaats van alle energie te besteden aan het moedwillig op grote schaal misbruiken van auteursrechtelijke beschermde afbeeldingen. Alsof u met een wattenstaafje een olifant gelooft schoon te krijgen. Nu ja, zo iemand -en natuurlijk gelooft hij niet dat de olifant schoon wordt- heeft inderdaad voor de rest van zijn leven werk! Hoe nobel.

Uiteraard heeft het recht in zijn gemakzucht wat algemene zaken en richtlijnen in de weer, maar wat mij betreft behoort het recht nooit gemakzuchtig te zijn, maar ook en bovenal in het licht van rechtvaardigheid moet het stoelen op redelijke en objectieve grondslagen. Als het hele verweer van de goede trouw en het gebrek aan opzet niet slaagt om welke voor mij onbegrijpelijke redenen dan ook, dan moeten we vaststellen op welke manier een onrechtmatige daad tot daadwerkelijke schade heeft geleid. Schade die ik voor het gemak even definieer als het verschil tussen de actuele toestand van het slachtoffer, de arme fotograaf derhalve, en de hypothetische toestand waarin deze zich zou bevinden indien de onrechtmatige daad niet door mij zou zijn gepleegd.

Ik laat de foto even op me inwerken en kijk en kijk, en kijk. Kijkt u mee. Ik citeer de afbeelding even, gemaakt door Rob Engelaar voor de monopolist ANP:

https://www.anpfoto.nl/search.pp?page=1&ShowPicture=68119663&pos=1

Dit is ook ongeveer de grootte zoals ik hem bij mijn artikel heb geplaatst, waarbij ik inhoudelijk schrijf over het betreffende document. En ik kijk nogmaals en nogmaals. U kijkt mee. En ik moet het waarschijnlijk in het midden laten, maar welke creatieve keuzes zijn hier gemaakt? Wat is het schitterende eigene van deze afbeelding? Ik zou dus in deze armetierige beeltenis van een bestaand document een creatieve uitdrukking moeten kunnen vermoeden, maar dat vind ik hoogst twijfelachtig, tenzij ik mij wellicht een aantal jaren zou verdiepen in de esthetica rondom het fotograferen van uitgeprinte Word-documenten. Maar dan betwijfel ik het eigenlijk nog steeds.

Ik zie er niets in, behalve een niet door de fotograaf opgesteld stuk papier. Een foto ontleent aan de tekstuele inspanningen van anderen. Het is mijns inziens een foto die onafhankelijk door iedereen gemaakt had kunnen worden, dat is geenszins onwaarschijnlijk. Ik zou hier een rechter toch wel eens puur voor mijn interesse over willen horen, maar het lijkt me eerlijk gezegd geen compliment voor een fotograaf als dit wordt beschouwd als een creatieve uiting en een kunststuk van enige waarde in plaats van een inwisselbare door iedereen vrij exact zo te maken illustratieve zinledige afbeelding van een bestaande tekst. Het is dan toch voor mij sterk de vraag hier hoe dat überhaupt samenhangt met auteursrecht.

Maar goed, dat is gewoon een door en door subjectieve zaak, waarvan ik desondanks het vermoeden heb dat in een Atheens volksgericht, als we de Klassieken weer even ophalen, het overgrote deel aan mijn kant zou staan. Plato c.s. hadden trouwens sowieso weinig met afbeeldingen maken, een der laagste vormen van kunst, laat staan met zoiets als een plaatje van een plaatje, i.c. een document van een ander vastleggen.

Ik vermoed dat ik daardoor -na zelfonderzoek- misleid ben waar ik anders altijd voorzichtig ben. Zoals ik een foto van een boek zou plaatsen bij een recensie, zo heb ik de Nashvilleverklaring geplaatst bij een educatieve verhandeling over de Nashvilleverklaring. En of het relevant is of niet, ik zeg het toch: dat heeft mij in geen enkele zin ook maar iets opgeleverd. Geen lezingen, geen extra lezers. De hele website heeft geen enkele inkomsten, 0 adverteerders en kost alleen maar geld. Maar goed, even terug naar de zogenoemde schade.

Ik zie eigenlijk geen oorzakelijk verband tussen de schade en mijn fout. Mijn fout zou schade hebben berokkend, maar die is dus niet helder. Er wordt verwezen naar een algemeen document, te weten Stichting Foto Anoniem. Ik kan geen enkele wetenschappelijke grondslag vinden in de wijze waarop zij specifieke schade berekenen of op welke grondslagen zij een juridisch recht hebben (buiten een kennelijk gewoonterecht) om in algemene zin aan specifieke gevallen schade toe te kennen. Het enige wat voordelig is misschien in uw geval als u nog steeds overtuigd bent van de waarde en de inbreuk, is dat rechters er vooralsnog bij aansluiten omdat niet weersproken lijkt te zijn waarom deze Stichting tarieven van (anonieme) ‘fotografen’ kan vaststellen in algemene zin. Iedereen met groep 8 afgerond vermoed ik voelt aan dat er hier geen 250,- schade is geleden. Fotografen werkzaam voor het ANP in loondienst, laat staan freelancers, ontvangen ook nooit zoveel voor een foto, en zeker niet voor een dergelijke foto, dat is algemeen bekend en anders door vele fotografen te bevestigen. Ik wil er desgewenst een aantal opvoeren. In een recent interview, u vast bekend spraken fotografen van bedragen voor dit soort foto’s die hen 19 eurocent opleverden. Dat is schandalig weinig moet ik toegeven, maar helaas wel de realiteit die niet in verhouding staat tot de vermeende realiteit van zolderkamergeleerden die documenten opstelden ergens in 2015.

Maar ook hier doe ik weer een beroep op de intuïtieve redelijkheid. Als iemand al dan niet moedwillig thuis een schilderij van mijn buurvrouw in de fik steekt, wordt ter plekke een deskundige ingeschakeld om de daadwerkelijke schade vast te stellen en hoeft niemand zich godzijdank te beroepen op vooraf vastgestelde onduidelijke normen. Het bleek een waardeloos, zeer vlot en met weinig creativiteit beroepsmatig in elkaar gezet prul te zijn en de schade voor mijn buurvrouw wordt geraamd op ongeveer € 15. Vooruit, ze heeft er ook nog 3 minuten werk aan gehad, dus € 5 erbij. € 20 voor die arme buurvrouw.

Helaas is er in het recht weinig ruimte voor wat J.H. Newman noemt The illative sense. Ons diepste geweten en meest innerlijke gevoel dat ons ter plekke de zekerheid geeft van een bepaalde waarde. In die zin is het daarom ook moeilijk uit te drukken, en zou ik ervoor zijn om in specifieke gevallen de ruimte te geven om er een deskundige naar te laten kijken. Waarom zouden we ons, ook omwille van al het recht dat nog volgen moet, wanneer dan toch een kleine garnaal op basis van slapeloze nachten door een gevoel van onrechtvaardigheid zich verweert, overgeven aan een algemene zaak?

Zou u het niet met mij eens zijn dat wij in mijn specifieke geval voor ons beider bestwil eens onafhankelijk laten vaststellen wat de concrete schade is?

Of indien u gelooft dat een dergelijke objectieve vaststelling er al is bij monde van de stichting die iets van doen heeft met anonieme fotografen (daar is het helemaal geen sprake van overigens), dan toch op zijn minst een second opinion overwegen? Wat is daar op tegen en wat heeft u te verliezen? Indien de schade daadwerkelijk zo hoog is als wordt beweerd dan heeft u gelijk, en indien deze lager blijkt, dan bent u behoed voor een lelijke vergissing. In beide gevallen is dat alleen maar in uw voordeel.

Ik heb schade voor het gemak gedefinieerd als het verschil tussen de actuele toestand van het slachtoffer, de arme fotograaf derhalve, en de hypothetische toestand waarin deze zich zou bevinden indien de onrechtmatige daad niet door mij zou zijn gepleegd. Ik beweer nu dat de hypothetische toestand van de fotograaf er een is, waarbij hij een biertje drinkt en een boek van Susan Sontag leest, en dat de actuele toestand er een is waarin hij dat ook gewoon doet. U beweert dat de hypothetische toestand van de fotograaf er een is waarin hij (in de aanbieding weliswaar) 23 kratten bier had kunnen kopen en een boek van Susan Sontag leest, in tegenstelling tot de actuele toestand waarin hem maar 1 biertje tot beschikking staat. 23 kratten Stella Artois dus als compensatie, omdat ik een afbeelding heb gebruikt met een benattevingerde economische waarde, die ik überhaupt nooit zou hebben gekocht als ik buiten mijn goede trouw bewust geworden was dat deze gekocht had moeten worden!

Laat ik tot slotwoorden komen. Als u vilein bent, bent u toch al van het lachen niet meer bijgekomen hoe iemand zoveel tijd kan besteden zichzelf zo hopeloos in uw ogen te verdedigen. Het zij zo! En als u goed van hart en geest bent, bent u allang overtuigd dat ik hier goede punten maak, in het licht van de rechtvaardigheid in ieder geval.

Ik heb de tijd er ook niet meer voor om alles korter te maken dan het geworden is. In uw laatste schrijven geeft u aan dat mijn website een verademing is tussen alle bagger waarmee het internet tegenwoordig gevuld wordt.

Het is inderdaad een zegen dat mensen belangeloos, of misschien hooguit om existentiële redenen, uren en uren besteden om u, gratis en voor niets!, met veel interesse bepaalde bijdragen te doen toekomen. Zelfs als u mijn gedachten gekopieerd heeft in uw hoofd en verder heeft verteld, is dat voor mij geen enkel probleem. Op deze manier wordt echter het plezier en de onschuld van mij en van velen anderen die, zoals ik heb aangetoond helemaal geen schade berokkenen, oneigenlijk voordeel behalen of kwaad hebben willen doen, compleet vernietigd.

Ik zou zelfs kunnen vermoeden dat de strategie om mij te bewegen tot schikking iets weg heeft van het spel good cop, bad cop, en dat alles, inclusief de complimenten, heimelijk geregisseerd is. Of het laat nog eerder denken aan Strange case of dr. Jekyll and mr. Hyde. Het vraagt derhalve, zeker ook in het licht van de manier van handelen heel veel van mijn positieve mensbeeld, dat richting de fotografen om is geslagen in een rancuneus verzuurd beeld. Een beeld van arme stumperds die door gebrek aan creativiteit en relevantie dan maar op de lelijkste manier aan hun centen proberen te komen. Dat positieve beeld was wellicht toch al net zo naïef als het gebruik van de betreffende zinledige afbeelding, en wie weet nog welke afbeeldingen allemaal meer.

Een website aldus beladen met vrees en beven, want er zitten grijpgrage mensen achter mij aan die geld van mij willen hebben voor zaken die mij nooit iets hebben opgeleverd en waarvan ik op dit moment niet eens weet dat ik ze fout doe! Oh die vreselijke uren van honderden artikelen controleren en de toekomstige vrees voor, ondanks al die goede zorgen en zuiverheid van geweten, een misstap in de afgrond van geldmachines!

Wat een verschrikkelijk vooruitzicht! Kafka, 1984, Brave New World! Een verschrikkelijke angstcultuur in een open samenleving mogelijk gemaakt door een zieke wet die de werkelijkheid niet zo goed meer kan aanvoelen en mensen die dat haarfijn in de gaten hebben!

Hoe komt dit alles nu tot een einde?

U schrijft mij: ‘Neem gerust Uw tijd om een en ander te laten bezinken en de mail te beantwoorden.’

Wees allereerst verheugd dat ik geen 7 jaren de tijd neem, zoals ik van plan was met uw geste om te gaan. U zou mij moeten overtuigen dat een minnelijke regeling het beste is om te overwegen, maar ik heb reeds aangegeven dat dat nooit kan betekenen dat ik toegeef aan of instem met het feit dat u -als vazal van opdrachtgevers- op deze manier ‘kleine garnalen’ aanpakt, mensen die geen enkel kwaad in de zin hebben en met uren van hun zinvolle gedachten worden beroofd. Over schade gesproken. Ik ben echter ook niet beroerd en wil zoals vele anderen met mij van de zaak af, niet omdat ik uw praxis overtuigend vind, maar omdat ik gewoon de handen vrij wil hebben om bezig te zijn met wat er wel toe doet.

U blijft vrij de hele zaak op te geven uiteraard. Maar indien niet om welke reden dan ook, heb ik de volgende tegenvoorstellen uitgewerkt, zoals het schikken betaamt, waarin elk voldoende toegeeft binnen de grenzen van de redelijkheid. De redelijkheid die ik aangedragen heb, Marcus Aurelius nog even in gedachten, hebben mij reeds tot de exorbitante geste gebracht van € 15,- voor de afbeelding. Maar ik denk dat ik vooral moet blijven benadrukken dat het mij niet om het geld is te doen.

Ik stel derhalve de volgende bewegingen voor.

  1. U seponeert de zaak. Ik maak € 350 over naar KWF Kankerbestrijding of een CBF/ANBI gecertificeerd goed doel van uw keuze. Het bewijs van betaling na dit schrijven is de basis van het seponeren.
  2. Ik maak € 300 over op rekeningnummer NL93 KRED 0633 0159 38 v.v. IN457368. Ik staaf mij op het gehele bovenstaande. U maakt vervolgens een deel van dit bedrag over aan een goed doel van mijn keuze. Dat mag zoveel zijn als 19 eurocent!

Ik sluit af met een prachtig gedicht. Laat uw gedachten er eens een nacht over gaan.

Een galg

Ze dachten we gaan de aarde beklimmen

we gaan de dood verjagen, we

zegenen de regen, we

brengen stenen naar de stad

ze zwoegden

en bouwden moeizaam een galg.

Armando, 2009.

Dit alles is gezegd zonder voorbehoud. Het ga u goed,

Stephan Wetzels

_____________________________________________

Lees meer:

https://www.stephanwetzels.nl/verzet-en-verdediging-tegen-permission-machine-deel-i/

https://www.stephanwetzels.nl/verzet-en-verdediging-tegen-permission-machine-deel-iii-afronding-schikking/

Verzet en verdediging tegen Permission Machine. Deel I: Aanleiding en inleiding

Deel I: Aanleiding en inleiding

Op 29 april 2019 werd ik verrast door een schikkingsvoorstel inzake een foto die ik onrechtmatig zou hebben gebruikt. Dit schikkingsvoorstel was in opdracht van Bas van Beek van het ANP door Permission Machine (tegenwoordig: Visual Rights Group) opgesteld in een standaardbrief, waar ze er honderden geautomatiseerd van versturen. Er stikt dan altijd wel een visje in de netten.

De verrassing zat voornamelijk in het feit dat ik mij juist zeer bewust ben van de waarde en het belang van auteursrechten en desondanks toch per abuis, te goeder trouw en zonder kwade bedoeling bij een artikel een afbeelding had geplaatst die kennelijk belast was met auteursrecht. Het betreft de volgende infantiele foto van ene Rob Engelaar:

https://www.anpfoto.nl/search.pp?page=1&showpicture=368119663&pos=0

of hier:

Nashvilleverklaring

bij dit artikel:

https://www.stephanwetzels.nl/de-nashville-verklaring-als-volkomen-mislukte-cultuurkritiek/

Uiteraard is de betreffende afbeelding binnen tellen vervangen door een andere -who cares-, maar dat maakt de hele aangelegenheid niet minder triest. Aangezien meerdere mensen te maken hebben gehad en nog velen te maken zullen krijgen met deze zeer bedenkelijke manier van geld kloppen, zal ik mijn ervaringen en mijn correspondentie publiceren. Daarbij zal ik ook nog een aantal schetsen maken omtrent de mensen die zich hiermee bezighouden. Dit schrijven is daarbij een inleiding en alle publicaties hierover mogen worden gelezen als verzet. Ik geloof verder dat het verdienmodel geen lang leven beschoren is, maar dan is wel meer en nadrukkelijker opstand nodig. Hieraan draag ik nu zelf bij middels drie artikelen.

Het belangrijkste is dat we moeten vaststellen dat het juridische systeem met betrekking tot het auteursrecht hopeloos verouderd is en zich op dit moment leent voor immorele geldklopperij. Ik ben lang niet zo overtuigd geweest van een vaststelling als deze. Het hele schikkingsvoorstel dat ik heb ontvangen is hier te vinden. Daarin wordt schaamteloos gevraagd om € 340 (incl. ‘onkosten’) voor een foto van een bestaand document.

De betreffende foto is dus gemaakt door ene Rob Engelaar. Vermoedelijk een paar seconden werk en gespeend van enige creativiteit, diepgang en expressie,  althans voor de leek. Het zou goed Robs hele oeuvre kunnen kenmerken; wie weet is het fotograferen van bestaande documenten door ze schuin neer te leggen zijn afstudeervondst waarmee hij met een 5.5 als een kind zo blij was, terwijl ze dat cijfer enkel gaven om van zijn troep af te zijn. Je weet het niet. Enfin.

Toen ik deze Rob echter vriendelijk benaderde om hem deze kwestie voor te leggen -je wil immers geen kwaad doen-, heeft deze zonder enige vorm van reactie alles gelijk doorgespeeld naar de juristen van Permission Machine. Zo handelen laat mij denken aan NSB-praktijken en het geeft bovendien te denken dat je als fotograaf op deze manier je geld moet verdienen, maar akkoord, ook Rob moet overleven kennelijk. Als smiechterigheid in je aard zit, dan verdient dat bovendien eerder medelijden dan woede.

De problemen zijn hele anderen. Wanneer men zich namelijk juridisch verdiept in deze aangelegenheden, blijkt dat het te goeder trouw zijn, onbewust iets fout doen en geen enkel (commercieel) belang hebben (zoals in mijn geval) voor een rechter geen redenen zijn om de eisende partij in het ongelijk te stellen, simpelweg omdat de wet nu eenmaal zegt dat je geen foto’s waar copyright op zit mag gebruiken. De redenering is dan eenvoudigweg: “Vaststaat dat (gedaagde) de foto zonder toestemming van (bijvoorbeeld ANP) en zonder naamsvermelding op zijn website openbaar heeft gemaakt. Door zo te handelen heeft (gedaagde) inbreuk gemaakt op de hiervoor genoemde auteurs- en persoonlijkheidsrechten en hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld.”

Een tweede probleem is dat er dan schade is geleden. Deze schade is schitterend nattevingerwerk en berust op een vage constructie die ondergebracht is bij Stichting Foto Anoniem.

Het is op dit moment vooral de kunst om wanneer het op een zaak aankomt deze tarieven die deze fossiele stichting hanteert nadrukkelijk te bestrijden. Te vuur en te zwaard. Iedereen begrijpt immers -nu ja, niet de mensen die natuurlijk de dollartekens in de ogen hebben- dat de foto zoals deze door mij gebruikt is nooit deze waarde kan vertegenwoordigen laat staan dat het ANP werkelijk deze schade heeft geleden omdat 60 mensen op mijn artikel hebben geklikt en indien ik mij bewust was geweest van het een en ander deze foto in geen 100 jaar zou hebben aangekocht.

Het is dan de vraag wat we onder schade moeten verstaan. Zie hiertoe de analyse gemaakt door mr. drs. Anne Bekema: Foto-auteursrecht en de begroting van de schade. In: Tijdschrift voor Auteurs-, Media- en Informatierecht AMI, 2019, nr. 6, p. 192-196. (Download artikel hier). Bekema stelt doodeenvoudig de kern van het probleem vast: ‘Deze standaardtarieven zijn vastgesteld door (vertegenwoordigers van) de beroepsgroep van fotografen en liggen aanmerkelijk hoger dan het gemiddelde in de branche'(p. 194). Juist: Wij van WC-EEND dus…

Het derde probleem heeft betrekking op de originaliteit van foto’s. Wil er sprake zijn van een inbreuk op auteursrechten dan moet zo’n foto een eigen en oorspronkelijk karakter hebben waarbij de persoonlijke stempel van de maker is op te merken. Het mag dus niet ontleend zijn aan het werk van een ander. Bij een ‘persoonlijk stempel’ van de maker moet er sprake zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, die voortkomen uit de menselijke geest. Alles wat zo banaal en triviaal is dat daar geen creativiteit in te ontdekken valt, zou theoretisch vrij mogen worden gebruikt. Dan nu het probleem, namelijk dat dit zo subjectief is dat in iedere foto wel iets van zogenaamde creativiteit kan worden ontdekt. In het geval van de foto waar het hier over gaat zou ik zeggen dat een fotograaf zich zou moeten schamen indien hij hier het woord creativiteit aan durft te verbinden, of het moet zijn dat hij de bladzijde schuin heeft gefotografeerd. Maar goed, dat kan voor een rechter alweer een blijk zijn van ‘scheppende menselijke arbeid’. Kortom: juridisch trekt de gedaagde vrijwel altijd aan het kortste eind.

Dat brengt me tot het laatste en vierde probleem. Namelijk het risico dat men rechtvaardigheid via het recht wil afdwingen, terwijl het recht in deze iets heel anders is dan rechtvaardigheid. Dan ben je dus als goedbedoelende particulier uiteindelijk niet alleen heel veel tijd kwijt, maar is de kans aanzienlijk dat je ondanks het morele gelijk juridisch bot vangt. En op de koop toe nog allerlei tweederangs juristen in de minor league van het recht spekt.

Het beste lees je dat in allerlei artikelen van Charlotte Meindersma. Iedereen die per toeval te maken krijgt met auteursrecht komt vroeg of laat op de marketingwebsite van deze dame terecht, die er verder overigens weinig van bakt. Die malle Charlotte, alsof het hier iemand betreft met een minderwaardigheidscomplex, die op haar eigen website schrijft: “Inmiddels word ik ‘de social media jurist van Nederland’ genoemd”. Zonder bronvermelding dat citaat. Dat niveau jurist krijg je dus. Het is Monty Python in het kwadraat.

Charlotte, een ongetwijfeld ooit veelbelovende juriste die inmiddels iedere morele gedachtegang en zelfstandige vorm van nadenken overboord heeft gekieperd en geen gelegenheid onbenut laat om te blijven jammeren dat inbreuk op het auteursrecht nu eenmaal fout is, alleen omdat ze er centjes mee verdient, anders niks. Het lijkt me iemand die er plezier in schept een kind een pak slaag te geven omdat het per ongeluk een vaas heeft omgegooid . ‘Maar het is nu eenmaal fout om een vaas stuk te maken, opzet is niet vereist!’, is haar redenering dan. ‘En er is schade; laat ik me baseren op een vage richtlijn, en niet op de werkelijke waarde van de vaas in de kringloopwinkel waar hij 3 euro kost. 340,- zakgeld pak ik je af en wees blij, anders wordt het nog veel zuurder voor je!’

Zo infantiel is haar hele verdedigingslinie, en dan ook nog gepresenteerd met een zekere intellectuele en fysieke overmoed. Ik kan er werkelijk niet meer van maken.

 

Hoe is het verder voor mij afgelopen? Lees er langzaam over in de vervolgartikelen!

Deel II: https://www.stephanwetzels.nl/verzet-en-verdediging-tegen-permission-machine-deel-ii-het-morele-appel/

Deel III: https://www.stephanwetzels.nl/verzet-en-verdediging-tegen-permission-machine-deel-iii-afronding-schikking/

_____________________________________

Zie verder als voorbeeld:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument

Citaatrecht in het gelijk gesteld:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:4919&showbutton=true&keyword=auteursrecht

Lees over meerdere zaken:

Uitspraken met Permission Machine als eiser

Lees over goede mensen met een zuiver geweten die zich verdedigen en verzetten tegen de immoraliteit van deze praktijken. Zonder het auteursrecht in twijfel te trekken dus!

https://www.martinebakx.com/2019/05/top-10-kromspraken-over-fotos.html

https://www.kijkenietkope.nl/2019/02/afpersing-met-het-wetboek-in-de-hand.html

https://www.tonverlind.nl/bloggers-pas-op-voor-de-geldmakers-van-het-anp/

Zie ook alle andere artikelen van Martine Bax, die het onafhankelijke denken wel bewaart:

https://www.martinebakx.com/2020/07/auteursrechtboeven.html?fbclid=IwAR3q9ZNmV8EFPbFfOCt4krDynkA-Rf5R-a-w-GmxBApLUBzfKHtkRL8N27g

Zie ook:

(Absurde en treurige zaak van claimfotografe Mariët Sieffers aka Mariët Syphilis)

https://jaapplaisier.blogspot.com/2018/07/ene-mariet-sieffers-fotografe-probeert.html

Lees verder dit hele zinnige interview over de achterhaalde wetgeving die leidt tot misbruik van immorele lieden als Mariët Sieffers en Rob Engelaars ANP:

https://decorrespondent.nl/5388/volgens-de-auteurswet-is-mijn-hele-generatie-crimineel-wat-nu/795037309968-ed28bf32?fbclid=IwAR2G0moIurgvuKqzHZddROh1hSMb6LwVE3bL0NUFSAbWRBp356EH_xIqhgA

 

Tragedie en catastrofe. Filosofische overwegingen bij het verlies van de Notre-Dame

Tragedie en catastrofe. Filosofische overwegingen bij het verlies van de Notre-Dame

Zowel het woord ‘tragedie’ als het woord ‘catastrofe’ vinden hun oorsprong in de antieke taal, waarbij de woorden betrekking hebben op droevig toneelspel en de noodlottige ontknoping ervan. De catastrofe volgt op de tragedie zogezegd, en de bittere ironie wil dat beide woorden via het Frans in ons taalgebruik terecht zijn gekomen.

De vuurzee die de Notre-Dame in Parijs grotendeels in de as heeft gelegd mag met recht een tragedie worden genoemd, waarbij de catastrofe groots maar niet fataal -ook een typisch Frans woord- lijkt. En zoals de oude Grieken uit hun tragedies vele lessen en ideeën haalden, ontspringen ook talloze gedachten uit deze hedendaagse tragedie.

Ik zal er in deze aforistische, filosofische bijdrage een aantal uiteenzetten, voor de ene die het lezen wil.

  1. Wat maakt verdrietig?

Een gebeurtenis als deze maakt iedere wereldburger onmiddellijke toeschouwer. De elkaar opeenvolgende dramatische verhaallijnen, de duidingen die voor ons gedaan worden, gecombineerd met de indringende beelden van het aanhoudende vuur, geven het idee dat je je wel verdrietig moet voelen, zonder dat het ons onmiddellijk duidelijk is waarom. ‘De meeste mensen zijn gedwongen om blij te zijn met de kleine dingen, maar verdrietig over de grote’, schrijft Chesterton in Orthodoxie, alsof hij honderd jaar vooruit kon kijken.

Maar wat maakt hier het verdriet, als we dat in onszelf oprecht en ongedwongen kunnen ontdekken? Dat vereist zelfonderzoek. Het moet hoe dan ook gaan over een verlies en het indringende besef daarvan. Het is verdriet over het verlies van schepping, historie en bovenal identiteit. Het besef dat het concrete schone herinnering is geworden en een herinnering die we niet zouden willen ons is opgedrongen. De onschuld van het vanzelfsprekende heeft plaatsgemaakt voor de schuld van het plotse. Een schuld die ons misschien overlaadt met spijt en genadeloos onze kwetsbaarheid toont als mensheid. De hedendaagse mens die zich waant op de schouders van giganten, is niet in staat gebleken de erfenis van zijn voorvaderen door te geven zoals zij die voor zich zagen.

  1. Herinnering

Ik ontdek ook dat verdriet, weemoed en melancholie hier samenspelen. Ik denk aan al die historische ogen die de Notre-Dame zagen, zoals die nooit meer te zien is. Miljoenen vergeten gebeurtenissen die vluchtig in hereniging komen en levendig worden door een tragedie. Ik grasduin voor even naar een paar van zulke lang vergeten herinneringen.

Friedrich Hebbel die de Notre-Dame aanziet en schrijft in zijn dagboek: ‘Een in alle opzichten middeleeuws gebouw: grauw, duister, veel tierelantijnen. Het heeft wel iets van een kraai die de trek gemist heeft en nu met verblinde ogen de om haar heen ontluikende meimaand in staart.’

Jean Lerond d’Alembert die samen met Denis Diderot de wereldberoemde Encyclopedie samenstelde: ooit te vondeling gelegd door zijn vader en moeder in de Notre-Dame.

Montaigne die in de Essays fantaseert hoe makkelijk het is om over een plank te lopen als deze op de grond ligt, maar hoe onmogelijk dat wordt wanneer men dezelfde plank tussen de twee torens van de Notre-Dame legt.

Edmond De Goncourt die samen met Victor Hugo toen die zijn Feuilles d’Automne schreef bijna dagelijks de torens van de Notre-Dame beklom om de zonsondergang te zien. Waarover De Goncourt nog noteert: ‘waar ik overigens niet zoveel aan vond’.

Hoeveel mensen zouden op dit moment nog wat graag zo’n zonsondergang zien.

De nieuwe herinneringen die aan de Notre-Dame zullen worden verbonden gaan over het heroïsche. In een tragedie zijn helden nodig, en die zullen ons de komende maanden verschijnen.

  1. Verbondenheid

De moderne mens aangespoord door de erfenis van Descartes zichzelf als centrale instantie beschouwend en de medemens voornamelijk als een hinderlijk obstakel of als middel om zijn eigen ontwikkeling te stimuleren, gooit bij de tragedie dat aangemeten egologische masker even af. Het is bijzonder hoe tragische gebeurtenissen verbinden. Alsof de mens in zichzelf door de tragedie heel even met zijn oorspronkelijke natuur in aanraking komt en als het ware een goddelijke inkijk krijgt in zijn betekenisloze nietigheid.

Het indrukwekkendste moment van verbintenis zien we in het collectief dat het Ave Maria zingt en onbevangen aan de wereld toont hoezeer het veerkrachtige katholicisme het in de kern om verbintenis gaat.  Die verbondenheid doet ook weer verbinden. Want het verbindende verbindt.

Seneca schrijft in zijn Romeinse tragedie Phaedra dat geringe zorgen zich uitspreken, maar zware zorgen stil zwijgen. Toch Seneca had het ook anders kunnen zeggen. Zware zorgen zingen. En dan het liefst samen, in verbondenheid.

  1. Complotten

De verbondenheid duurt altijd net zolang totdat de dag tot de orde roept en bezinning plaatsmaakt voor verklaring en samen-zijn plaatsmaakt voor eigenheid. Het is interessant om te zien dat vanuit deze eigenheid ook altijd de complotten worden gevoed. Ik beschouw het complot-denken als de meest primitieve poging om grip te krijgen op het tragische. Complotten zijn niet te falsificeren wat een schitterende schijnzekerheid biedt, die weer ruimte geeft om iedere criticus als naïeveling te bestempelen.  

Bovendien bieden complotten troost daar waar een redelijke verklaring uitblijft of daar waar de redelijke verklaring het gevoel niet kan bevredigen of niet strookt met een levensvisie. Zoals een zondebok een bepaalde haat kan koelen, zo kan de complottheorie de vertwijfeling stillen. Interessant genoeg zijn complotdenkers onderling toch sterk met elkaar verbonden want ze hebben elkaars bevestiging nodig, maar ik denk op de verkeerde manier.

Het is een kleine stap van tragedie naar complot, maar een gigantische stap van complot naar overgave aan het tragische.

  1. Ethiek

“Dit is onze 11 september. Het symbool van deze stad staat in brand”, zegt een verbijsterde toeschouwer.

Zoals ik in het begin van deze overweging al aangaf, is het moeilijk om wat we voelen uit te drukken en te begrijpen waarom we voelen wat we voelen. We roepen gekke dingen omdat ons verstand achterloopt bij ons gevoel. Gelukkig kan een filosoof in abstracte zin heel veel zeggen en loopt meestal zijn verstand voor op zijn gevoel. Een van die zaken die ik mij afvroeg toen ik las wat deze toeschouwer zei, en waarvan ik toch geloof dat velen diezelfde vraag met mij zouden stellen, was in hoeverre hij hier vergat dat bij 9/11 bijna 3000 doden zijn gevallen. Moest ik hier deze aangeslagen verbijsterde toeschouwer alleen begrijpen vanuit het idee dat hij sprak over het gebouw?

Maar dan toch is de Notre-Dame niet te vergelijken met de Twin Towers? Ik zou zeggen dat de eerste oneindig waardevoller is, vanwege haar architectuur, geschiedenis en betekenis. Ik zou denken dat het Vrijheidsbeeld zich dan beter verhoudt tot de Notre-Dame omdat de emotionele waarde veel groter lijkt dan het zonder meer indrukwekkende kantoorgebouw. 9/11 ging over de mensen. 15/4 ging over internationaal erfgoed.

Nu lenen mensen en internationaal erfgoed zich waarschijnlijk niet goed als vergelijkingsmateriaal. Ze zijn incommensurabel. Maar wat gebeurt er in ons hoofd als we die vergelijking toch maken? Is het behoud van de Notre-Dame een mensenleven waard, of meerdere? Iemand zei me vandaag minstens twee levens over te hebben als de Kathedraal niet in brand was gegaan, maar behouden.

Dan niet per definitie haar eigen leven en het liefst mensen die ze niet zou kennen. Twee levens in ruil voor het behoud van de kerk. Het is een interessante middeleeuws voorstel en in dat opzicht staat het nog niet eens zo heel erg ver af van de Notre-Dame.

Waarom we ons moeten blijven bemoeien met abortus

 

Waarom we ons moeten blijven bemoeien met abortus

Een repliek tegen de minachting voor het leven

De column van Nynke de Jong (afbeelding links) in het Algemeen Dagblad van 5 april 2019 mag met recht een absoluut dieptepunt worden genoemd in de discussie over abortus. In deze bijdrage dien ik haar van repliek, waarbij ik mij verplicht voel om niet alleen te nuanceren maar ook kritisch aan de kaak te stellen tot welke absurde uitwassen haar ondoordachte eenzijdige feministisch fundamentalisme leidt. Namelijk een wegwerpcultuur van kerngezonde kinderen en een systematische ontkenning van verantwoord leven. Ik begrijp dat een columnist bestaat bij de gratie van gezonde ergernis, maar dat betekent niet dat de lezer zich iedere grove generalisatie, ongefundeerde volksmennerij en van enige diepte gespeende opvattingen hoeft te laten welgevallen.

Deze complexe discussie over abortus beleefde zijn zoveelste episode toen nota bene CDA-minister Hugo de Jonge aangaf dat er bufferzones mogen komen voor demonstranten bij abortusklinieken omdat deze agressief zouden zijn jegens kwetsbare vrouwen die van plan zijn hun ongeboren kind weg te laten halen. Een opvatting van de minister die vooral gestoeld lijkt op een eenzijdig van horen zeggen, maar dat terzijde. Wat deze Nynke de Jong echter in haar schrijven doet is nog veel zorgwekkender.

De Jong begint met de opvatting dat volgens haar ‘weinig dingen zo ongepast en intimiderend voelen als baarmoederbemoeienis’. Baarmoederbemoeienis is het zelfverzonnen of van Kirsten van den Hul geleende containerbegrip wat op de een of andere manier gaat over het feit dat mensen opvattingen hebben over of betrokken zijn bij het ongeboren menselijke leven en daarover in gesprek raken. In het geval van De Jong lijkt dat hoe dan ook intimiderend en ongepast, of dat nu gebeurt uit interesse, naïviteit, goede bedoelingen of uit oprechte betrokkenheid.

En volgens haar is met afstand de allerergste baarmoederbemoeienis, die waarbij ‘mensen commentaar hebben op jouw abortus.’ Ik citeer:

Mensen die überhaupt voor jou beslissen dat je geen recht hebt op een abortus. Terwijl ze niks weten over jouw leven. Die jou niet kennen. Maar die dag in dag uit voor de deur van de abortuskliniek staan om zich agressief met jouw baarmoeder te bemoeien.

Hoe kan iemand in vredesnaam beslissen dat een ander ergens geen recht op heeft? Een recht is een juridisch gegeven afdwingbare feitelijkheid. Betrokken zijn bij het ongeboren leven betekent hooguit dat je dit recht liever niet zo zou zien, dat er belangrijke vragen te stellen zijn bij dat recht, of dat je van mening bent dat dit recht volkomen uit de hand is gelopen.

Wat betreft dat laatste: het recht op abortus wat eind jaren 70, begin jaren 80 vorm heeft gekregen in ons land, had zijn oorspronkelijke grond in de ernstige conflictsituatie voor de vrouw, waarbij er geen enkele mogelijkheid meer was om de conflictsituatie op een andere manier tot oplossing te brengen dan door het ongeboren menselijke leven tot stilstand te brengen (vgl. Sporken, P. (1977). Ethiek en gezondheidszorg. Amsterdam: Ambo/Anthos). Het uitvloeisel van deze grond zien we terug in de Wet Afbreking Zwangerschap (1981/1984) waarbij expliciet wordt gesproken van een onontkoombare noodsituatie van de vrouw. Nood dus; wanneer iets absoluut niet anders kan.

Ieder mens met gezond verstand zal een onontkoombare noodsituatie definiëren als waar het leven van de moeder in gevaar is of wanneer het kind is belast met zware al dan niet erfelijke ziekten. De kern van iedere betrokkenheid bij het ongeboren menselijke leven schuilt volgens mij dan ook in het feit dat deze noodsituatie op de meest uiteenlopende manieren wordt gebruikt, terwijl er wel degelijk aan te ontkomen valt. Derde meisje in plaats van een jongetje: noodsituatie. Vriend is weggelopen: noodsituatie. Ik wil nog studeren: noodsituatie. Dit is geen ridiculiseren van de situatie, maar in 91% van alle gevallen de nood (zie jaarrapportage 2017 van de Wet afbreking zwangerschap). Over de afgelopen zeven jaren die ik heb bestudeerd is er telkens in minder dan 10% van de gevallen sprake van een medische noodsituatie.

Terugkomend op De Jongs verdere argumentatie in de aangehaalde alinea. De vreselijke drogreden die toch even benoemd moet worden, dat omdat iemand een ander niet kent of niets weet over de ander, iemand daarom geen opvattingen meer mag hebben. Het zou per direct het einde betekenen van haar als columnist waarin ze de ene na de andere grove generalisatie bezigt over mensen die ze nooit gesproken heeft. Zoals klaarblijkelijk ook over ‘al die mensen’, die ze allemaal niet kent, die allemaal maar agressief zijn en daar als idioten tekeergaan bij de abortuskliniek. Schep een lelijk beeld en projecteer dat op een hele groep: het is een van de meest valse manieren binnen de retoriek.

Hoewel de hele column een dieptepunt is voor iedereen die deze discussie wel serieus neemt, bereikt De Jong de absolute bodem wanneer ze op basis van een verhaal van een Volkskrant-journalist een illustratie probeert te geven over hoe het er bij een abortuskliniek aan toegaat. Ik citeer:

Volkskrant-journalist Marjon Bolwijn stond deze week bij een abortuskliniek in Rotterdam en zag daar hoe demonstranten zich wierpen op de zwangere Fatima, een moeder van vijf die nu al de eindjes aan elkaar moet knopen, en dus zeker het geld niet heeft voor een zesde kind. De demonstranten spraken met haar, gaven haar 30 euro en beloofden dat ze het eerste jaar van het kind zijn of haar luiers zouden betalen. Fatima liet zich ompraten, en kwam niet op de afspraak met de abortusarts.

Het woord “wierpen” staat helemaal niet in het verslag van Bolwijn, maar past bij de vooringenomenheid van deze columnist. Als we even kritisch kijken naar wat we kunnen afleiden uit het verhaal van deze Fatima, dan kunnen we op zijn minst vaststellen dat Artikel 5 lid 2d van de Wet afbreking zwangerschap spectaculair faalt:

dat na afbreking van de zwangerschap een genoegzame nazorg voor de vrouw en de haren beschikbaar is, mede in de vorm van voorlichting over methoden ter voorkoming van ongewenste zwangerschap

Ten overvloede noem ik enkele cijfers uit de jaarrapportage 2017. Verreweg de meeste zwangerschapsafbrekingen vindt plaats bij vrouwen met kinderen. Bijna 25% had voor de tweede keer een abortus. Meer dan twaalf procent (!) had eerder twee of meer zwangerschapsafbrekingen. Ik vind dit de meest schrijnende conclusie die het feminisme van De Jong volkomen ontkent. Het feminisme wat ik voorsta is het feminisme wat zich bekommert om deze absurde cijfers, waarbij het er alle schijn van weg heeft dat de vrouwen in kwestie of volkomen weerloos zijn om zichzelf te beschermen of op geen enkele manier in staat zijn om verantwoordelijkheid te dragen.

Iedere vorm van bemoeienis is hier welkom! Want het beeld van het zielige jonge meisje dat in een absolute noodsituatie verkeert is het beeld waarop graag wordt gebouwd in dit soort columns. Maar het is een belachelijk eenzijdig beeld van de werkelijkheid waarbij vele vrouwen vooral slachtoffer zijn van een gebrek aan feminisme. En je kunt waar de wet faalt je er niet genoeg mee bemoeien.

Terug naar Fatima. We lezen in het verslag van Bolwijn de reden van dit zesde kind: ‘Voor anticonceptie is geen geld en periodieke onthouding blijkt zo veilig niet.’ Ik moest deze zin twee keer lezen. Nee zes keer. Geen geld voor anticonceptie. Dat is de reden voor dit zesde kind. Dat is de reden op grond waarvan er een beroep gedaan wordt op een recht, wat in eerste instantie nooit van kracht had moeten worden.

Goede condooms zijn voor een habbekrats verkrijgbaar, als ze al niet gratis ter beschikking worden gesteld. Ik herhaal: een habbekrats of gratis via verzekeringen of talloze instanties. En ik verwijs weer naar Artikel 5 lid 2d WAZ als we de verantwoordelijkheid van de vrouw (en haar man) geheel of gedeeltelijk willen ontkennen en we klaarblijkelijk een tragedie willen voorkomen in plaats van maskeren.

Wat De Jong tenslotte doet, is het inluiden van haar eigen morele failliet. Dat zijn grote woorden, maar ik daag iedereen uit hetgeen ze schrijft zelf te overwegen en dan tot een andere conclusie te komen. Wanneer namelijk blijkt dat – omdat op zijn minst die nazorg spectaculair heeft gefaald- mensen Fatima aanbieden om haar te helpen zodat haar kind in ieder geval een toekomst voor zich ziet, noemt De Jong dat potentiële menselijke leven ‘een levenslange tragedie’, waarbij klaarblijkelijk 17 jaren lang (levenslang?) het leven wat komen gaat zichzelf moet vervloeken en had moeten wensen er niet te zijn. De Jong weet niets van dit leven, maar speelt schaamteloos voor God en miskent in één pennenstreek de menselijke liefde en veerkracht die ook en juist in (relatieve) armoede een ongelofelijke kracht is, waarbij een zinvol en liefdevol leven absoluut niet is uitgesloten. Maar voor De Jong is een gezond kind hier een wegwerpproduct.

Het is echt te gek voor woorden hoe iemand zo minachtend kan doen over het menselijke leven, in een gezegende samenleving nota bene waarbij er allerlei kansen en mogelijkheden zijn met een schier onuitputtelijke medemenselijkheid en solidariteit. Laat De Jong als ze deze ‘levenslange’ tragedie voor zich ziet, zich anders opwerpen als financieel ondersteuner. Dat is pas feminisme. Ik berichtte haar dat we samen dit kind financieel zouden kunnen ondersteunen, het tragische samen aanvallen, maar niet heel verrassend blijft het stil. De columnist met de reikwijdte van één dag…

Natuurlijk eindigt het verhaaltje clichématig met een veeg uit de pan naar de gelovige medemens:

Ze intimideren vrouwen op het kwetsbaarste moment in hun leven, en ze voelen dat ze dat recht hebben, enkel en alleen omdat ze denken dat hun god abortus afkeurt. Hoe kan het toch dat er mensen zijn die denken dat hún geloof ook van toepassing is op andermans baarmoeder?

Het grappige is dat juist omwille van het geloof  in 99% van alle gevallen mensen in die kwetsbare positie zeer respectvol benaderd worden. Het is een van de fundamenten van het christendom. Maar nee, zij mogen hun geloof niet omzetten in handelen, doch Nynke mag haar geloof wel uitkramen in de krant. Het is de vraag of ze überhaupt voor rede vatbaar is als je de column een aantal malen hebt gelezen, want je bent dus al snel een radicaal in haar ogen als je het niet met haar eens bent.

Maar gesteld dat ze haar tunnelvisie zou kunnen ontstijgen, dan zou De Jong al heel snel ontdekken dat het op sociale gronden vernietigen van een toekomst zoals zij die zelf gelukkig wel voor zich ziet, niet alleen maar gelovige mensen aangaat. Het is een complexe discussie, waarbij letterlijk een mensenleven op het spel staat. De verantwoordelijkheid van de vrouw, de kansen van een mensenleven, de pogingen tot nazorg en begeleiding waar overheid en kliniek faalt, de zogenoemde vrije keuze die gekoppeld is aan technologische voortgang, de voorlichting over alternatieven voor abortus, de vraag naar persoonlijkheid van een kind.

Dat ieder verstandig mens zich daar nog heel lang tegenaan mag bemoeien.

 

Nynke de Jongs triomfantelijke pleidooi om kinderen die in relatieve armoede geboden dreigen te worden, beter maar dood te maken.

Nynke de Jongs schaamteloos triomfantelijke pleidooi om kinderen die in relatieve armoede geboden dreigen te worden, beter maar dood te maken.

– Lees ook mijn langere filosofische verhandeling over de moraliteit van abortus: Judith Jarvis Thomsons-A defense of abortion

– Mijn lezersbrief werd helaas niet geplaatst, wel twee jubelende briefjes van mensen die de column waarschijnlijk niet heel goed hebben gelezen.

Ik weet niet hoe goed mensen de column van Nynke de Jong over abortus hebben gelezen (5/4/2019), maar er staat gewoon dat wanneer je als kind in relatieve armoede dreigt te worden geboren, je beter doodgemaakt kunt worden. Wat een weerzinwekkend verhaal, gepredikt onder de vlag van het absolute gelijk van het feminisme. Ik denk dat ik in het AD nog nooit zoiets afschuwelijks gelezen heb.
Stephan Wetzels
Utrecht

Of/Of: Kierkegaards tijdloze balans tussen het esthetische en het ethische

Of/Of*

Tijdloze balans tussen het esthetische en het ethische

-lees het of lees het niet, van allebei krijg je spijt-

Kierkegaard schreef in zijn leven geen enkel filosofisch hoofdwerk, om de eenvoudige reden dat zijn hele oeuvre tezamen moet worden beschouwd als hoofdwerk. Toch bevindt zich onder al zijn schrijven een parel die op een bijzondere manier schittert: Enten/Eller. In het Nederlands lang vertaald met Het een of het ander, maar sinds de mooie vertaling van Jan Marquart Scholtz bekend als Of/Of.

Of/Of-een levensfragment kwam voor het Deense publiek in 1843 beschikbaar in een oplage van 525 exemplaren en was binnen twee jaar uitverkocht, wat naar de maatstaven van die dagen een literair succes was. Een herdruk van 750 exemplaren volgde in 1849 en al duurde het enige tijd voordat zijn filosofie werkelijk begrepen en gewaardeerd werd (de diepte, samenhang en significantie van zijn oeuvre werd pas werkelijk gezien na de ontluisteringen van WO I), na zijn dood bleef het een van zijn meest bediscussieerde werken. Opmerkelijk, want het complexe boek met talloze verborgen raadsels erin verweven, nodigt ook met zijn 864 pagina’s niet direct uit tot doorlezen. Iets wat enkele recensenten na publicatie van het boek moesten toegeven. Tot op de dag van vandaag wordt het werk bediscussieerd en becommentarieerd, zodanig dat er al tientallen verschillende en aan elkaar tegengestelde (soms zeer kritische) invalshoeken over het werk bestaan (vergelijk bijvoorbeeld Lowry vs. Swenson en Swenson vs. Hong en Hong vs. MacIntyre). En daarmee is misschien wel precies het doel van Kierkegaard bereikt.

In tegenstelling echter tot wat vaak gedacht wordt, werd Of/Of verrassend goed ontvangen. Dat heeft grotendeels te maken met het feit dat Kierkegaard het werk onder een pseudoniem uitgaf en dan nog aan de vooravond staat van directe confrontaties met kerk en society. Een tweede belangrijke reden voor het succes van het boek is ongetwijfeld het omvangrijke en uiterst pikante onderdeel Dagboek van de Verleider, waar in Kopenhagen druk over werd geroddeld. Zo goed geschreven dat het nog steeds door derden los wordt uitgegeven (waarvan Kierkegaard schande zou spreken) als zou het een opzichzelfstaand boek zijn.

In zijn dagboeken heeft Kierkegaard aangegeven slechts elf maanden te hebben gewerkt aan het boek in de periode tussen 11 oktober 1841 en het einde van november 1842, al zijn de ideeën veel langer gerijpt. In een brief zegt hij er zelf nog over dat het allemaal ‘niet zo snel is gegaan, maar dat komt doordat het geen uiteenzetting, maar een dichterlijke schepping is, waarvoor ik in de juiste stemming moet zijn’.

Het mysterieuze karakter van de geschriften, de dubbelzinnige verwijzingen, de poëtische soms dromerige stijl, de blijk van bijzondere literaire en historische kennis van zaken en het feit dat Kierkegaard dit boek volgens sommigen voor een deel tactisch schreef aan Regine Olsen (met wie hij zijn veelbesproken verloving verbroken had), maken het met recht een bijzondere leeservaring. Al is het boek ook wereldberoemd om het feit dat bijna niemand het heeft uitgelezen.

Aanvang

Of/Of getuigt van een buitengewoon creatieve inspanning. Kierkegaard zal later zeggen dat hij bij het schrijven van Of/Of de inhoud zelf reeds ontstegen was. Toch is het werk een duidelijke oefening voor de volgende pseudonieme werken, waarin zijn collaterale stijl (die staat voor het behoud van een zelfstandige waarde van individuele begrippen als tijd/eeuwigheid, eindig/oneindig en toeval /noodzaak in tegenstelling tot de methodiek van G.W.F. Hegel) steeds verfijnder wordt.

In een voorwoord wordt de lezer duidelijk gemaakt wat hij precies in handen heeft. De uitgever van Of/Of, Victor Eremita (Kierkegaards eerste grote pseudoniem wat zoveel betekent als “de zegevierende kluizenaar” of “hij die zegeviert in of door eenzaamheid” ), is per toeval gestuit op een aantal uitgebreide teksten die verborgen lagen in een kast. Het blijkt iets weg te hebben van een correspondentie tussen twee heren. Uit de geschriften komen weinig persoonlijke details over de auteurs naar voren en Eremita besluit ze daarom “A” en “B” te noemen. Vertrouwd geraakt met hun schrijven overwint hij zijn bezwaren de teksten niet te publiceren, ordent ze enigszins en maakt hier en daar nog een enkele annotatie. Het voorwoord van de uitgever blijft verder vaag en biedt niet al te veel aanwijzingen over de bedoeling van het een en het ander, behalve dan dat de twee auteurs twee verschillende perspectieven representeren, namelijk het esthetische (A) en het ethische (B). Dat de uitgever vaag blijft en zich niet waagt aan een algemene beschouwing, is natuurlijk geënsceneerd. Het typeert de indirecte methode die Kierkegaard als schrijver hanteerde: de gedachten die geformuleerd zijn op papier kunnen alleen door de individuele lezer eigen woorden gemaakt. De lezer wordt zo bewogen actief deel te nemen aan dat wat hij leest, iets wat bij een abstract (hegeliaans) filosofisch systeem nogal te wensen overlaat. Daarmee is dit boek ook een duidelijke aanklacht tegen de grote onpersoonlijke filosofische systemen van zijn dagen, waarvan Kierkegaard reeds op 24-jarige leeftijd in een dagboekfragment van 1 augustus 1835 liet zien hoe hij zich daartoe verhield:

Wat zou het mij baten als ik een zogenaamde objectieve waarheid zou ontdekken; als ik mij door alle filosofische systemen heen werkte en er, desgevraagd, kritieken over kon schrijven; dat ik in elk systeem de inconsequenties zou kunnen aanwijzen; – wat zou het mij baten als ik een staatsvorm zou kunnen ontwerpen en de her en der vandaan gehaalde onderdelen tot een eenheid kon samensmelten, een wereld construeren, waarin ik niet leefde, maar die ik alleen aan anderen voorhield; – wat zou het mij baten als ik de betekenis van het christendom uiteen zou kunnen zetten, de talloos geïsoleerde fenomenen zou kunnen verklaren, als die voor mijzelf en voor mijn leven niet van diepere betekenis zouden zijn?

We moeten zelf onze weg vinden in dit leven, als zelfverantwoordelijke zelfbepalers (natuurlijk door alle latere existentialisten van Sartre tot Heidegger herhaalt). Het komt er op neer, dat we weten wat onze bestemming is, dat we weten wie we willen zijn en wat me moeten doen. We zien hier dus al een concrete uitwerking van wat een centrale stelling bij Kierkegaard lijkt, namelijk dat ‘de hoogste objectiviteit zich pas laat zien in de hoogste subjectiviteit’.

Wie Of/Of leest (en opvallend genoeg geldt dit voor vrijwel ieder werk van Kierkegaard), zal ontdekken dat hij de indruk heeft het eens te zijn met Kierkegaard (of wat de pseudonieme schrijver mededeelt), maar even later het evenzeer eens is met het tegenovergestelde wat wordt beweerd. En daar ontvouwt zich nu precies nu de keuze. Het kiezen wordt de lezer zo gegeven en vormt de kern, de opdracht van Of/Of. Want vergeten we rekening te houden met de keuze, ‘dan komt er uiteindelijk een moment waarop er van een keuze geen sprake meer is, niet omdat er gekozen is, maar omdat het kiezen achterwege is gelaten’.

Het een

De papieren van “A” beslaan acht verschillende teksten (of hoofdstukken) met allen eenzelfde inzet: op een bepaalde manier de luchtigheid van het bestaan weer te geven (waarbij constant gebalanceerd wordt tussen passie en ironische reflectie). Ook worden we regelmatig geconfronteerd met een bepaalde vermoeienis, nonchalance en zwaarmoedigheid die de schrijver tentoonspreidt ten aanzien van het leven.

Als eerste worden we verrast met de zogenaamde Diapsalmata, die bijna 100 korte observaties, bedenkingen en aforismen beslaat. De titel is door Eremita bedacht, waar hij nogal dubbelzinnig het onderschrift “Aan mezelf” heeft toegevoegd (is er een verwantschap tussen Eremita en “A”?). “A” schetst in prikkelende, poëtische passages de waarde van de onmiddellijkheid, als essentieel voor de esthetische levensstijl. De beste tijd van het leven is de directe ervaring, bijvoorbeeld het eerste moment van werkelijk verliefd zijn, waarin de rede nog niet het gevoel van de passie bederft. De kunst is dus om dat kwetsbare moment van de onmiddellijkheid vast te houden, anders ligt er een leven van ongeluk in het verschiet.

In het essay De onmiddellijke erotische stadia of het muzikaal-erotische, beschrijft “A” dankbaar zijn liefde voor Mozart, en in het bijzonder diens ‘Don Giovanni’ (Don Juan). In tegenstelling tot de Diapsalmata volgt hier een ‘objectieve’ analyse over de relatie tussen taal en muziek, over de onmiddellijke sensualiteit van de tijdelijkheid van het muzikale en over de betekenis van een tijdloos meesterwerk.

Met De weerspiegeling van het antieke tragische in het moderne tragische, Schaduwbeelden en De ongelukkigste schrijft “A” drie essays die zouden zijn voorgelezen voor de Symparanekromenoi. Een uiterst mysterieus pessimistisch genootschap, waar “A” lid van is en waarvan diverse commentaren er niet uit zijn wat dit door Kierkegaard (niet helemaal juist) geconstrueerde Griekse woord precies betekent, naast een letterlijke vertaling “gemeenschap van de doden” of “de vereniging van de begraven levenden”. Maar de Symparanekromenoi kan wellicht het best begrepen worden als een genootschap voor verveelde mensen; mensen die vieren dat de nacht eindelijk weer de dag heeft overwonnen. De samenhang tussen de drie essays kan worden gezocht in het gereflecteerde gevoel van ongelukkig zijn; in tegenstelling tot de onmiddellijkheid van de opwinding, het genieten of de verliefdheid. Na het wat technisch geschreven De weerspiegeling en het filosofisch bespiegelende Schaduwbeelden is De ongelukkigste voor de hedendaagse lezer weer iets aangenamer en vriendelijker. Wie heeft namelijk recht op de eretitel ‘de ongelukkigste’?

Laat ons dus een open competitie instellen, waarvan niemand op grond van stand of leeftijd uitgesloten zal zijn. Uitgesloten is niemand behalve de gelukkige en hij die de dood vreest- welkom is elk waardig lid van de gemeente der ongelukkigen, de ereplaats bestemd voor elke werkelijk ongelukkige, het graf van de ongelukkigste.

Aan de lezer om te ontdekken tot welk verrassend oordeel de jury komt.

Na de drie essays volgen nog twee teksten (De eerste liefde en De wisselbouw), voordat Het dagboek eindelijk mag worden opengeslagen, al zijn haastige lezers daar natuurlijk al lang aan begonnen. In De eerste liefde worden we getrakteerd op een literaire kritiek (of eerder lofzang) van “A” op Eugène Scribe’s toneelspel Les premieres amours. Dit komische liefdesverhaal, waarin geleund wordt op allerlei amoureuze verwarring omtrent een jong meisje en twee geliefden, had met maar liefst 131 voorstellingen verspreid over 50 jaar de 19e eeuwse Deen definitief gewonnen voor de esthetische Franse romantiek. Aardig detail is dat Kierkegaard in 1841 aan zijn vriend Emil Boesen schrijft:

Stuur me zo snel je kunt De eerste liefde in de vertaling van Heiberg, die op het schouwburgrepertoire staat en bij boekhandel Schubothe te koop is, maar verklap aan niemand dat die voor mij is.

 “A”’s analyse van het plot heeft commentatoren verleidt Freud en Lacan eraan te verbinden, maar als lezer zou je toch vooral de voorstelling zelf willen zien om te ontdekken wat het betekent als iemand zegt dat ‘de eerste liefde de ware liefde is, en men maar eenmaal werkelijk liefheeft’ of dat de vergissing van een (eerste) liefde moet liggen in het feit dat ‘men het verleden met de toekomst heeft verward’. De gedetailleerde, gelaagde beschrijving van een ogenschijnlijk simpel toneelspel laat ons in ieder geval meekijken door de ogen van “A” alsof we er toch een beetje bij zijn.

Het voorlaatste schrijven van “A”, De wisselbouw, blinkt uit in een uitdagend pessimisme wat laat denken aan Schopenhauer en Nietzsche (en zelf een beetje aan Pascal). Het stuk is een cynische aaneenrijging van stellingen en opvattingen over relaties, vriendschap en het huwelijk die bijna allemaal wel iets losmaken. Hoe houdt men een leven interessant en hoe is dat gerelateerd aan het vermijden van vervelende verantwoordelijkheden die gepaard gaan met een ethisch leven? Heb moed, durf te variëren en ken je stemmingen, aldus “A”.

Wanneer twee mensen verliefd op elkaar worden en het gevoel hebben dat ze voor elkaar bestemd zijn, dan is het zaak de moed te hebben om het af te breken; want met doorgaan is alleen maar alles te verliezen, niets te winnen.

 Want

 (……) als men maar tot één mens in een relatie wilde leven zou er van de wisselbouw weinig terechtkomen, net zoals wanneer een boer maar een halve bunder land had, met als gevolg dat hij nooit kon braken, iets wat zo bovenmate belangrijk is-, zo moet men ook voortdurend zichzelf variëren, en dat is in wezen het geheim.

Iedereen die zijn zinnen gezet heeft op het huwelijk, zou er verstandig aan doen ter voorbereiding in gesprek te gaan met “A” in de Wisselbouw. Waarom heeft hij eigenlijk ongelijk?

Het toegankelijke en dramatische slotstuk van de papieren van “A”, is zonder twijfel het meest bediscussieerd. Het dagboek van de verleider is gecensureerd, apart uitgegeven, sterk autobiografisch beschouwd, en in vele opzichten becommentarieerd en vergeleken. Alles wat er hier over geschreven wordt zou daaraan niets toevoegen. Het dagboek doet denken aan vrouwenversierder Don Juan. De hoofdpersoon Johannes, is literair gezien echter verwant aan Faust. Want terwijl de vrouwen door Don Juan bij tientallen worden verleid (waarbij reflectie ontbreekt, dus is hij geen echte verleider), gaat het Faust maar een enkel meisje, ‘maar dat ene meisje is dan ook, in intensieve zin, heel anders verleid en vernietigd dan al die vrouwen die Don Juan heeft bedrogen.’ Bovendien is Johannes een echte verleider aangezien hij het volledig reflexief doet. Eén vrouw zal hij langzaam, gedegen, met ongelofelijke precisie en met zorg ten volle veroveren, om haar zo te brengen tot aan het uiterste van de hartstocht waarbij ze komt tot een volledige overgave- om haar daarna in de diepste diepte te laten vallen.

Autobiografisch gezien heeft Kierkegaard hier drie gelaagde pseudoniemen voor zich staan: Johannes, “A” (want “A” heeft zelf weer het dagboek gevonden) en Eremita. Toch is het onmiskenbaar dat Cordelia, het meisje dat slachtoffer wordt van Johannes, sterk verwijst naar zijn voormalige verloofde Regina (die een zus had die Cornelia heette). Hij wilde haar met dit schrijven laten zien, dat het juist was dat ze niet met elkaar gingen trouwen. Paradoxaal en uiterst indirect, want in hoeverre veronderstelde Kierkegaard dat Regine dit wel zou begrijpen? Later zal hij in Stadia op de levensweg zelfs nog een persoonlijke afscheidsbrief van haar letterlijk opnemen. De volgende passage uit een brief, ook aan Emil Boesen geschreven, geeft in het licht van het twee jaren later gepubliceerde Of/Of een belangrijk inzicht:

Wat ik je over dat jonge meisje heb geschreven, blijft overigens tussen ons; en je mag op geen enkele manier met geen woord mijn tactiek verstoren. Wat maakt het uit of de mensen denken dat ik een bedrieger ben? (……) Ik heb de mensen tenslotte altijd al voor de gek gehouden, waarom zou ik dat niet tot het uiterste doorvoeren? Natuurlijk ken ik momenten van smart waarop ik het betreur dat ik ooit verloofd ben geweest, maar niet dat ik die verloving heb verbroken; want alleen door het feit dat ik me met haar verloofd hebt, heeft ze enige macht over me gekregen.

Kierkegaard-kenner Joakim Garff merkt terecht op dat in heel zijn publiceerde schrijfwerk Kierkegaard Regine geen enkele keer noemt, maar dat het volstrekt onwaarschijnlijk is dat zijn werk, en in dit geval het dagboek, dezelfde filosofische psychologische gelaagdheid zou hebben gehad, zonder de verbroken verloving (hoewel met de esthetische geldigheid van het huwelijk door “B” wel een paradox wordt gecreëerd), zelfs al kon Kierkegaard in pseudoniem volledig afstand nemen van zijn eigen schrijven. En ergens voelen we dat Kierkegaard het existentiële ongeluk van “A” heeft geproefd, en balanceerde op de rand van Spidsborgerlighed, waarbij de climax van zijn leven samen te vatten is in het aforisme dat ‘de bron van het ongelukkig zijn niet is dat geliefden elkaar niet kunnen hebben, maar dat ze elkaar niet kunnen begrijpen.’ En dat onbegrip heeft geleid tot unieke filosofie. Later zal Kierkegaard in Over mijn werkzaamheid als schrijver uit 1851 zeggen dat hij deze filosofie geheel aan haar opdraagt, al blijft ze ook hier ‘een ongenoemde, wiens naam eenmaal genoemd zal worden’.

Het ander

Het tweede deel van het boek is getiteld Inhoudende de papieren van “B”, brieven aan “A”. In tegenstelling tot “A”, leren we “B” wel bij naam kennen in de persoon van Assessor, of Rechter Wilhelm, getrouwd en vader van kinderen. Deze rechter antwoordt zijn vriend “A” in twee lange brieven (waarvan het ons haast ongeloofwaardig voorkomt dat men zulke lange brieven schreef) getiteld De esthetische geldigheid van het huwelijk en Het evenwicht tussen het esthetische en het ethische in de ontwikkeling van de persoonlijkheid, en een preek van een Jutlandse dominee getiteld Ultimatum.

Het wordt al snel duidelijk dat de bedoeling van Wilhelm is “A” op een ander pad te krijgen, waarbij hij kiest voor een verantwoordelijk leven zodat hij zichzelf meer dan nu het geval is als mens ontwikkelt en komt tot een verantwoordelijke relatie tot zijn omgeving. Wilhelm schrijft bij aanvang van zijn eerste brief:

Boos kan men eigenlijk niet op je worden, het kwade heeft bij jou net als in de middeleeuwse opvatting een zeker bijmengsel van goedmoedigheid en kinderlijkheid. Ten aanzien van het huwelijk heb je je altijd alleen maar als waarnemer opgesteld. Er zit iets verraderlijks in, alleen maar waarnemer te willen zijn. Hoe vaak heb je me niet geamuseerd, maar hoe vaak ook heb je me niet geplaagd met je verhalen over hoe je listig het vertrouwen nu eens van deze, dan weer van die getrouwde man had weten te winnen, om te zien hoe diep hij in de zomp van het echtelijke leven stak. Je bij mensen in te dringen, daartoe bezit je werkelijk grote gaven (….), maar eerlijk gezegd ontbeert die psychologische belangstelling ernst en is ze meer hypochondrische nieuwsgierigheid.

Wilhelm doet gelijk al denken aan een vaderfiguur. En hoewel vaak opgemerkt is dat Kierkegaard in Of/Of met enige neutraliteit de perspectieven heeft willen schetsen, is het als lezer moeilijk je te onttrekken aan het idee dat het perspectief van Wilhelm niet te verkiezen is boven “A”, noch dat Kierkegaard zelf niet net als Eremita een voorkeur zou hebben voor Wilhelm (los van het religieuze perspectief dat in later werk ontwikkeld zal worden en met Ultimatum als deus ex machina Of/Of binnentreedt). Bovendien suggereert ook de volgorde van presenteren van de papieren een opeenvolging, evenals het feit dat “A” jonger is dan “B”. Maar hoezeer had ook niet de scepticus kunnen antwoorden op de ethicus? Eremita merkt overigens op dat het zou kunnen zijn dat enkele geschriften van “A” een antwoord zouden vormen op de brieven van “B”; de volgorde is hem echter onduidelijk.

Kern van de brieven is het verwijt aan “A” dat hij niet komt tot een werkelijke keuze en als observator misschien wel interessante ideeën opdoet, maar zelf geen deel uitmaakt van die ideeën. “A” is zogezegd verdwaald in het rijk der mogelijkheden, waarbij hij geen moeite neemt het existentiële kompas te vinden. In Het evenwicht tussen het esthetische en het ethische staat dan ook de betekenis en het belang van de keuze centraal. Hoewel bij Wilhelm soms wat twijfel doorklinkt, is hij uiteindelijk toch overtuigd van het ware subjectieve pad dat hij heeft gekozen, al merkt Ger Groot in een essay op dat

Anders dan de Verleider Wilhelm kiest voor de verbintenis die hij aangaat en daarmee wil hij uitdrukkelijk een ethisch wezen zijn. Maar daarin schiet ook hij tenslotte aan de liefde voorbij. Hij kiest omdat dat een ethisch principe is: hij kiest voor het kiezen (‘Of/of’, zegt rechter Wilhelm opnieuw) en voor de plicht lief te hebben. Dat is – suggereert Kierkegaard daarmee ironisch – iets heel anders dan de liefde zelf, die altijd om iemand ondernomen wordt en niet omwille van een algemene heilige plicht die iedereen geldt. Omdat Wilhelm zich op dat algemene vlak baseert, schiet hij tenslotte net zo ver over de liefde heen als de Verleider ertegenover tekortschoot.

Daarmee is het perspectief van “A” zeker niet overwonnen door “B”, en mag er toch met recht gezegd worden dat de perspectieven voor zichzelf spreken. Maar zou het niet kunnen dat deze papieren feitelijk van één en dezelfde persoon afkomstig zijn? Moet, wie A zegt ook niet B zeggen? En zou er dan sprake zijn geweest van ontwikkeling in deze mens? Volgens Eremita zou een dergelijke zienswijze met het gezonde verstand in strijd zijn, maar ook hij kan zich niet van die gedachte losmaken. Met Of/Of kan de lezer echter alle kanten uit. Of “A” overtuigde “B”, of “B” “A”, of “B” was “A”. En wie is Eremita eigenlijk?

Hoe je deze vragen ook beantwoordt, duidelijk is wel dat de in beginsel kleine rol van Eremita, bij herlezing een sleutelpositie blijkt te zijn. Dat hij de mogelijkheid heeft gehad een analyse te geven over de teksten, maar dat nalaat en desondanks toch een opdracht ziet voor zichzelf ‘iets’ met de papieren te moeten is even nietszeggend als alles zeggend.

Rest nog het Ultimatum. Een afsluitend woord van Wilhelm aan “A”. De korte brief bevat een bijgevoegde preek van een bevriende dominee met als titel Het opbouwende in de gedachte dat wij tegenover God altijd ongelijk hebben. Een ‘voor iedere boer te begrijpen’ preek, maar daarom niet onbeduidend, ‘want het schone van het algemene is nu juist dat allen het kunnen begrijpen’. Wilhelm voegt deze preek toe omdat zij op een betere manier iets uitdrukt dan hij het kan. Met Ultimatum geeft Kierkegaard feitelijk de lezer een voorbode van wat gaat komen en verder uitgewerkt wordt in Stadia op de levensweg. Naast het esthetische (onmiddellijke) en ethische perspectief, is er namelijk ook het religieuze perspectief en is de keuze in werkelijkheid niet die tussen het esthetische en ethische, maar die tussen het ethische en het religieuze. Wie namelijk kiest voor het religieuze verlost zichzelf daarmee definitief van de vertwijfeling. Zoals de dominee schrijft:

Alleen in een oneindige relatie tot God kan de twijfel tot rust worden gebracht; alleen in een oneindig vrije relatie tot God kan zijn bekommernis veranderen in vreugde. In een oneindige relatie tot God verkeert hij wanneer hij erkent dat God altijd gelijk heeft; in een oneindig vrije relatie wanneer hij erkent dat hij zelf altijd ongelijk heeft. Zo is dus de twijfel tot staan gebracht; want de beweging van de twijfel was nu juist daarin gelegen dat hij het ene moment gelijk had en het volgende ongelijk (…)

Kierkegaard stierf in 1855, Of/Of zelf ver ontstegen. Regine Olsen overleefde Kierkegaard met bijna een halve eeuw. Nadat Fredrich Schlegel met wie ze getrouwd was stierf in 1896, kreeg een aantal mensen de kans met haar te spreken over de ooit zo spraakmakende verloving, die nu een onderdeel was geworden van belangrijke geschiedenis. In de memoires van Robert Neiiendam, die als jongeman in die dagen met haar wandelde lezen we:

Ze was verheugd over het feit dat allerlei jonge mensen geïnteresseerd waren in Kierkegaard. Ze sprak alleen maar in fraaie bewoordingen over hem en de jaren hadden zijn relatie tot haar duidelijk gemaakt. Het was een missie van God geworden,  die haar gebruikt had als een instrument om Kierkegaard te leiden tot het schrijven van een grote religieuze werken, die zo belangrijk zouden worden.

Maar ook Of/Of hebben we grotendeels aan haar te danken. En hoe men het boek ook leest of waardeert, hoe men ook denkt over de schrijver Kierkegaard of de pseudoniemen, hoe men ook aankijkt tegen de verloving of de verleider, met Of/Of heeft men een klassieker in handen die dankzij de thematiek nooit meer zijn actualiteit zal verliezen, omdat het in zekere zin ook een ode is aan de mens. Ongeacht of je het nu in stukjes leest of helemaal uit.

 

* Na enige tijd op de plank te hebben gelegen, nu hier de publicatie. Hoewel Of/Of voor Kierkegaard-kenners overbekend is, probeert deze compacte, onvolledige beschrijving de nieuwsgierige en de nieuwe lezer te bereiken. De prachtige Nederlandse vertaling is nog gewoon verkrijgbaar. Of hier in nieuwe uitvoering. Zelf vind ik dit de mooiste editie. In 2023 is er een nieuwe vertaling verschenen bij DAMON: Hier.

IS-vrouwen. Of: het onderscheid tussen dom en kwaadaardig

‘Je moet er principieel op tegen zijn om domme mensen aan hun lot over te laten’

De meest uitdagende morele dilemma’s worden vaak zo door de werkelijkheid aangereikt. De tragiek dat, anders dan in een gedachte-experiment er daadwerkelijk meer op het spel staat dan alleen overwegen, doet niets af aan het feit dat het bijzonder het overwegen waard is.

Hetgeen ik hier wil overwegen is afgelopen dagen door de Amerikaanse president aangewakkerd: Trump riep zijn Europese bondgenoten op, waaronder dus ook Nederland, zijn IS-strijders terug te nemen en te berechten. Deze Europese IS’ers zijn in Irak en Syrië gevangengenomen en worden momenteel vastgehouden met de hulp van de Koerdische strijdkrachten die leunen op de hulp van het Amerikaanse leger. Het lijdt geen twijfel dat niemand zit te wachten op een dergelijke complexe en langdurige rechtsgang. Het is interessant te overwegen of de moderne nationale rechtsstaat hier zijn eigen grenzen heeft gevonden. Een hooguit internationale berechting met daarbij de mogelijkheid van de doodstraf, het niet actief inspannen voor Nederlandse staatsburgers waarbij een schuldvraag formeel niet is vastgesteld en de expliciete wens dat Syriëgangers in de strijd beter daar kunnen omkomen dan ooit nog hun heil zoeken in Nederland, zijn wel erg sterke aanwijzingen dat het leven van iemand in de ogen van de Staat is gedevalueerd en waardeloos geworden.

De meegereisde vrouwen en kinderen
Misschien dat de werkelijke morele dilemma’s hier nog niet beginnen, maar pas bij de laag eronder: de meegereisde vrouwen en kinderen. Naar aanleiding van het bovenstaande werden ook zij weer actueel, waar ze eerder al zonder slag of stoot waren verdwenen in de media omdat vrijwel niemand serieus mededogen kon opbrengen. Want gaat het hier om mededogen? Gaat het hier om barmhartigheid?

De complexiteit van het morele probleem ligt erin dat we niet goed kunnen vaststellen op welke gronden we de vrouwen moeten beoordelen. Die beoordeling wordt bovendien ernstig vertroebeld door het feit dat naast ons gezonde verstand ook nog eens de geschiedenis het ongelijk van de vrouwen heeft bewezen.

Verreweg de meeste vrouwen beroepen zich op het feit dat ze zich hebben vergist, dom waren en naïef. Ze zijn nu tot inkeer gekomen, hebben het licht gezien, begrijpen dat ze een foute en ondoordachte keuze hebben gemaakt. En dat is de paradox: we weten nooit of ze dat hadden kunnen inzien indien IS niet zo dramatisch was gevallen. Ondanks dat het hen dan misschien goed was gegaan, hadden ze nog steeds een verkeerde keuze gemaakt. Zoals een nazi verkeerd is, ondanks zijn overwinning.

Maar hoe kunnen wij nu het onderscheid maken tussen dom-zijn en kwaadaardig?
Hoe kunnen wij bepalen of iemand naïef was, makkelijk te beïnvloeden en goedgelovig in plaats van vilein, boosaardig en fundamentalistisch? Dat kunnen we niet. We kunnen nooit doordringen tot de diepste binnenwereld waarin de geheimen van de beweegredenen zich schuilhouden. En dus is daar het onoplosbare morele dilemma. Of zou iemand zeggen: ‘Of ze nu dom waren of boosaardig, in beide gevallen heb ik ze afgeschreven.’ Dan is er inderdaad geen dilemma meer.

Voor mij is dat er echter wel. Ik denk dat ik principieel tegen het zwaar bestraffen van domheid ben. Of misschien moet ik de stelling opperen dat we er principieel op tegen moeten zijn om domme mensen aan hun lot over te laten. Natuurlijk, als je in de strijd hebt gestreden aan de verkeerde kant met de lelijkste motieven, meest primitieve opvattingen en de valste beloften, dan is het helder wat je lot moet zijn. Dan heb je een grote kans gewaagd op een heel groot speelveld, en je hebt groots verloren.

Maar wat nu als je alleen hebt geloofd dat je op de goede weg was, en daar verder niets voor hebt gedaan? Zou iemand, als we dat zuiver zouden kunnen vaststellen, een nieuwe kans verdienen in onze open samenleving? Ik voel de weerzin om dat bevestigend te beantwoorden, maar welke redenen heb ik in dat geval om iemand dan aan zijn lot over te laten? Zou het kunnen zijn dat omdat we niet in iemands binnenste kunnen kijken we voor het gemak ervan uitgaan dat de mogelijkheid van kwaadaardigheid ons probleem snel oplost? Omdat die mogelijkheid er is, kunnen we ieder risico daarop willen uitsluiten. Maar ook dan gaan we voorbij aan het dilemma en de mogelijkheid dat iemand simpelweg onnozel is. Hoe moet een rechtsstaat omgaan met onnozelaars? Hoe moeten wij ons verhouden tegenover domme mensen die domme dingen doen?

Het antwoord dat ze beter hadden moeten weten strookt natuurlijk niet met het feit dat ze dom zijn. Waren ze dat immers niet, dan hadden ze wel beter geweten. Hebben ze met hun domheid dan niet iets ongelofelijk verschrikkelijks gefaciliteerd? Dat is waarschijnlijk waar. Dan blijft nog steeds de vraag open staan in hoeverre je ze dat moet aanrekenen en in welke mate. Een combinatie van goedgelovigheid, domheid en pech kunnen in vele omstandigheden leiden tot radicaal verkeerde keuzes. Je wil dan graag verantwoordelijkheid toekennen aan iemand die zo’n keuze gemaakt heeft, maar als het zo tegenzit, in hoeverre mag je, moet je, dan die verantwoordelijkheid enigszins relativeren? Je kunt niet ieder mens een even zware verantwoordelijkheid toekennen.

Maar ook hier is het de vraag in hoeverre de rechtsstaat zich moet en wil inspannen om deze nuancering toe te passen op het lot van tot inkeer gekomen islamitische vrouwen in veroverd oorlogsgebied. Kan de rechtsstaat zichzelf daarboven uittillen? Want wie zou deze nuancering graag in het debat willen betrekken, daar waar waarschijnlijk 95% of meer van de bevolking vindt dat deze vrouwen hun kansen hebben verspeeld om een toekomst op te bouwen in ons land? Een toekomst klaarblijkelijk die ze niet zagen of zo makkelijk kon worden vertroebeld om welke redenen dan ook. Is dat iets wat we ons nog als zelfverklaarde meritocratie moeten aantrekken?

De conclusie is niet eenvoudig. Het probleem verdwijnt niet vanzelf -hoe graag ook ik zou willen- en welke keuze er uiteindelijk ook gemaakt wordt, deze zal gepaard gaan met nieuwe problemen. Ook het uitstellen van het maken van keuzes, leidt tot nieuwe problemen. En het helemaal niet kiezen al helemaal. Barmhartigheid mag niet naïef zijn en hoop moet niet gepaard gaan met vrees, maar willen we ruimte geven voor barmhartigheid en hoop, dan zullen we eerst het waagstuk aan moeten gaan of we bereid zijn te accepteren dat deze vrouwen dom zijn geweest en daarom een nieuwe kans verdienen. Een nieuwe kans die inhoud dat zij zich nooit meer aan zo’n lelijke steen zullen stoten, en dat de rest van hun leven aan anderen zullen vertellen. Hoe goedgelovig en onnozel ze waren, en dat ze een tweede kans hebben gekregen van de samenleving die ze de rug hadden toegekeerd. Een dankbaarheid die in IS nooit had kunnen bestaan en een levensles die in het beloofde land nooit was geleerd.

De geloofwaardigheid van Angela de Jong. Of: de ondergang van een tv-recensent

De geloofwaardigheid van Angela de Jong
Of: de ondergang van een tv-recensent

Recensenten zijn er op alle denkbare terreinen. De literair recensent, de culinaire recensent, de techniek recensent, de theater recensent; je struikelt erover in onze mediacratie waarin alles altijd beoordeeld moet worden en zovelen op zoek zijn naar een bevestiging van hun mening, of juist een steuntje in de rug nodig hebben om een ‘eigen’ mening te kunnen vormen.

Maar hoeveel verschillende recensenten er ook zijn, één ding hebben ze gemeenschappelijk: recenseren vereist geen enkel bijzonder talent. Natuurlijk is enige kennis van zaken prettig en een redelijke pen noodzakelijk, maar bijzondere talenten zijn dat niet. Kritiek leveren is geen kunst, het is veelal de uitweg wanneer iemand tot de conclusie is gekomen dat het beheersen van een echte kunst er gewoon niet inzit.

Toch is er zelfs een gradatie binnen de recensenten, zoals dat binnen iedere beroepsgroep het geval is. Zo zijn de maatschappijleraar en de gymnastiekdocent de lachertjes van het onderwijs en de bedrijfsarts en consultatiearts mislukt in de geneeskunde om wat voorbeelden te noemen. Nuttig, maar niet met een bijzonder talent.

Wat betreft de recensent, is televisierecensent het laagste wat je kunt zijn
Er bestaat waarschijnlijk geen enkele andere bezigheid die minder talent, inspanning, intellect en inzicht verlangt dan televisiekijken en er een kritische mening over vormen. Natuurlijk weet de televisierecensent ook wel dat hij een clowntje is voor de bühne, dankbaar dat hij er geld mee mag verdienen. Hij schrijft ter vermaak voor het ja-knikkende gepeupel en is zich bewust van die rol. En een van de opvallendste clowntjes is Angela de Jong. Sinds jaar en dag schrijft zij in het Algemeen Dagblad stukjes in haar rubriek Angela kijkt tv. Ja zo eenvoudig als het klinkt, zo eenvoudig is het ook.

Angela kijkt tv en schrijft haar mening op
Angela kijkt naar boeren en vindt er iets van. Angela kijkt naar bakkers en vindt er iets van. Angela kijkt naar entertainers en vindt er iets van. Angela kijkt altijd naar goed bekeken, heel slecht bekeken of op zijn minst programma’s met veel publiciteit, waar gegarandeerd vele anderen ook iets van vinden en zichzelf teruglezen bij Angela. Geen diepzinnige analyses of literaire recensies, maar gewoon doorsnee populisme en volksvermaak. Een beetje stoken, lekker kritisch, af en toe de vinger op de zere plek leggen en dat is het. Tv-kijken en er iets van vinden.

En dan is het hoogst haalbare op enig moment gezag hebben in hetgeen je schrijft. En dat is Angela overkomen. De juiste rubriek met de juiste toon in het juiste tijdperk, en daarom belangrijk worden. En toen ging het mis. In plaats van dat gezag te verdiepen, ging Angela in zichzelf geloven en verruilde ze haar clownspakje voor een mantelpak. Ze werd de Sainte-Beuve die ook een A la recherche du temps perdu wil schrijven.

Want in plaats van afstand te bewaren, zakelijk en professioneel te blijven, hield Angela het niet meer bij alleen televisiekijken, maar is Angela zelf een onderdeel geworden van de televisie. Ze is zichzelf belangrijker gaan vinden dan het televisiewerk wat ze moet toelichten. En dat is voor een recensent een doodzonde. Angela bij De Wereld Draait Door, VI, De Slimste Mens, WNL, De Wereld Draait Door, Beau, VI, Jinek of als opvulling in het zoveelste Linda de Mol-vehikel Weet ik veel.

Angela zou als tv-criticus moeten walgen hier te figureren in een compleet uitgemolken formule met de belegen schijndiepte van ‘de weetjes’, het clichématige publiek wat er omheen is geflanst in het uitwisselbaar decor, en het allerergste, die vreselijk pijnlijke en geforceerde humor. Ja er is altijd wel wat ruimte voor een seksgrapje. Van de balzak van Johnny tot aan de vraag ‘waarom kreunt een Nederlander als hij klaarkomt’. Let er eens op. Of beter, vermijd het programma als de pest en lees een boek van Nietzsche als je wil ontdekken hoe slim je bent.

Een recensent die zijn vak serieus neemt, moet heel ver wegblijven bij deze formule televisie, al krijg je er geen stuiver voor. Ik wil stukken lezen van een onafhankelijke geest. Ik wil degene die voor mij als abonnee schrijft, niet zelf zien geilen en paraderen in dit soort en vele andere programma’s. In plaats van het beest te temmen, laat Angela zich er al te graag door likken. Het is moeilijk te begrijpen waarom zij haar gehele geloofwaardigheid op het spel zet en waarom dat überhaupt wordt toegestaan door haar werkgever. Je moet nooit iemand laten likken, daar waar schoongeveegd moet worden.

Het is alleen maar te verklaren vanuit het feit dat ze haar lezers als nog dommer beschouwt dan de vele programma’s die ze moet recenseren. ‘De lezers zullen het wel begrijpen, de lezers vinden mij geweldig slim, de lezers zien mij graag op televisie en houden van mijn kritiek en de lezers begrijpen vast wel dat mijn onafhankelijkheid niet in het geding is wanneer ik mijzelf uitleen aan commerciële pulp of meelach met Eva.’

Maar het is natuurlijk niet alleen minachting voor de kijker, het is ook Angela die kritisch moet zijn, maar geen enkele zelfkritiek meer heeft of nog erger, is bezweken onder commerciële of narcistische belangen.

Toch is ze nog niet verloren en is er nog redding mogelijk. Ze kan zich op één manier onwaarschijnlijk verheffen en de hoogste onder de recensenten worden. En dat is de onthulling dat dit alles slechts een sociaal-experiment was. Angela deed dit niet voor zichzelf nee, het oprechte geveins was voor een hoger doel. Het valse lachen bij Linda voor de hogere zaak. Het pregnante narcisme ironie.

Alleen door zelf onderdeel van het wereldje te worden, is er werkelijk kritisch over te schrijven. Ja, Angela onthult ons straks dat ze geproefd heeft van het valse theater en de platte bijbehorende roem! Om zich er vervolgens voorgoed van terug te trekken, er van te kotsen en dit allemaal als geloofwaardiger dan ooit aan het papier en de lezers toe te vertrouwen.

De recensent was dood, leve de recensent! 

Nog iets te willen hebben: Overwegingen bij het hoger beroep van Michael P.

Een niet juridisch verantwoorde verhandeling per se

Post Scriptum 5/7/2019. Uitspraak hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:5542

Michael P. gaat in hoger beroep tegen de 28 jaar cel en TBS die hij opgelegd heeft gekregen voor het verkrachten en doden van Anne Faber. In deze overweging sta ik stil bij de mogelijke zin van dit beroep, waarbij ik hier en daar wat stellingen opper die dienen als aanzet tot verder nadenken.

Hoewel de nabestaanden terecht teleurgesteld zijn in het hoger beroep, was het niet meer dan vanzelfsprekend dat het zou worden ingesteld. Michael P. heeft niets meer te verliezen, omdat hij niets meer is. Alles wat aan niets wordt toegevoegd, is oneindig veel en dat is wat het hoger beroep is: alles wat hij nog heeft.

Het is een menselijke al te menselijke gedachte dat een veroordeelde omwille van de nabestaanden afziet van hoger beroep. En het strookt ook niet met de conclusie van de rechtbank dat P. een gewetenloze en niets ontziende man is die zijn eigen perverse wensen laat voorgaan boven het leven en welzijn van zijn medemensen. Afzien van hoger beroep is diametraal in strijd met deze vaststelling en zou P. de onwerkelijke blijk van empathisch vermogen geven.

Wat als hij had afgezien van beroep en advocaat Niels Dorrestein namens P. had gezegd: ‘Dit is een eerste act van oprechte spijt – dit boek moet dicht voor de nabestaanden. Ze hebben nog zoveel boeken te dichten, daar hoort P. niet bij. Hij beseft dat en ziet af van zijn recht op beroep.’ Geeft dat ruimte voor sympathie? De wereld van daders en advocaten lijkt echter te vreemd om zo’n verklaring redelijk te denken. Mij lukt het niet.

Dit gezegd hebbende is het hoger beroep nu eenmaal een fundamenteel recht van een veroordeelde, met als enige risico de kans op een hogere straf. Die kans lijkt hier afwezig. Gelet op het feit dat 30 jaar en TBS onder deze omstandigheden de maximaal te eisen straf is, riskeert Michael P. feitelijk haast niets meer. Eens te meer aangezien TBS in zijn geval een zeer langdurig traject zal worden met een redelijke kans dat hij nooit meer uit zijn behandeling komt. De enige logische redenering is dat een lagere gevangenisstraf leidt tot een eerdere behandeling, wat kan leiden tot een eerdere terugkeer in de samenleving.

Wat wel opmerkelijk is, is dat de Hoge Raad in jurisprudentie heeft aangegeven dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging alleen samen kan worden opgelegd met een tijdelijke gevangenisstraf en dus niet samen met een levenslange gevangenisstraf. Dat is ook de reden waarom de rechtbank geen levenslang heeft overwogen: P. zou onbehandeld vrij kunnen komen. Nu echter levenslang in Nederland als levenslang onder druk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in strijd wordt geacht met de mensenrechten, kan het niet worden volgehouden dat levenslang geen tijdelijke straf is. Of anders: de mogelijkheid is zeer reëel dat levenslang tijdelijk is (immers de vrees van de rechtbank dat hij onbehandeld vrij kan komen bevestigd dit reeds). In dat geval vraag ik me af in hoeverre een vonnis levenslang en TBS wel stand zal houden bij de Hoge Raad; is het niet nu (om formele, wettelijke redenen) dan wel op termijn. Levenslang voor Michael P. komt dan neer op 25 effectieve jaren vastzitten waarna de vraag of het een legitiem doel dient om hem nog langer vast te houden eenvoudig beantwoord kan worden met: ‘Nee, hij moet in behandeling’. De veroordeelde moet sowieso volgens het nieuwe beleid eerst naar het Pieter Baan Centrum voor persoonlijkheidsonderzoek en risicoanalyse. Wat als dan behandeling noodzakelijk blijkt? Met deze interpretatie wordt meer recht gedaan aan de opvatting van de rechtbank dat de samenleving zo lang mogelijk tegen P. moet worden beschermd. Dat deze overweging echter een slippery slope is, behoeft geen toelichting.

Als het hoger beroep dan geen zaak is van medemenselijkheid of van tomeloze aandacht voor het advocatenkantoor, maar in alle ernst een principiële aangelegenheid, dan heeft P. één troefkaart. Kort gezegd is dat een beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing omvat. Het fundamentele kenmerk van een rechtsstaat is dat de overheid zich aan de wet moet houden en een verdachte zonder uitzondering met respect dient te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit recht van P. is geschaad en stelt vast dat door schending van artikel 3 EVRM (en daarbij ook het artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat P. niet is medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden) sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Dit vormverzuim leidt echter tot niets, aangezien in het oordeel van de rechtbank dit verzuim niet heeft geleid tot een oneerlijk proces: het heeft niet geleid tot het afleggen van een voor zijn strafzaak relevante belastende verklaring.

Dit alles deed onmiddellijk denken aan de Duitse zaak Magnus Gäfgen, die ik hier kort in herinnering breng. De rechtbank zelf verwijst overigens ook naar de zaak, wat aangeeft hoezeer het voor de hand ligt. Gäfgen, tegenwoordig vroom geheten Thomas David Lukas Olsen, bracht in 2002 de elfjarige bankierszoon Jacob von Metzler om het leven en verstopte zijn lijk. Ondertussen had hij de ouders om losgeld gevraagd onder het voorwendsel dat Jacob nog in leven was. Toen Gäfgen het losgeld kwam ophalen, werd hij gevolgd en later gearresteerd door de politie. Het was voor de politie niet duidelijk dat Jacob inmiddels was overleden, dus het was ze er veel aan gelegen deze jongen te redden. Omdat de tijd begon te dringen beval een hoofdofficier de verdachte met lichamelijke pijn te bedreigen en desnoods te onderwerpen aan die pijn om ervoor te zorgen dat hij de plek waar Jacob zich bevond zou onthullen. Het bevel werd ten uitvoer gebracht en onder druk van de angst dat ze hem zouden kunnen folteren onthulde Gäfgen waar hij het lijk had verstopt.

Dit is een klassiek voorbeeld waarin het menselijke geweten -als morele overtuiging- in conflict raakt met de wet –als juridisch kader- en het oordeel van zijn geweten zelfs boven de wet plaatst. In de klassieke opvatting is het recht er niet om een gelukkige samenleving tot stand te brengen, maar om rechtvaardigheid te realiseren. Het recht gebiedt om die reden een verdachte respectvol te behandelen, terwijl het geweten alleen het welzijn van het slachtoffer in ogenschouw neemt en kost wat kost in diens belang wil handelen. Intuïtief zullen velen het dreigen met fysiek geweld ten einde daarmee het leven van een slachtoffer te redden als een geoorloofd middel zien, omdat utilitaristisch geredeneerd de prijs van het schenden van rechten niet opweegt tegen de baten van het redden van een menselijk leven. Het vergt vele pagina’s om alle nuances hierbij te overwegen. Bijvoorbeeld over het verschil tussen een overheid die niet mag dreigen met geweld om een mens te redden en een overheid die iemand jarenlang gevangen mag houden om de mensen tegen hem te beschermen. In beide gevallen is het een gevolg van een handeling die onrechtmatig is. De eerste is onrechtmatig en onrechtvaardig, de tweede niet. Het recht heeft zichzelf de taak toebedeeld het beter te doen dan de misdadiger en het dreigen met geweld valt daar niet onder, laat staan het toepassen ervan, maar het gevangenzetten wel. Daarbij is het belang van het slachtoffer dus ondergeschikt gemaakt aan een volgens het recht noodzakelijk onpersoonlijk principe.

Dat er in de praktijk echter geen juridische robots bestaan, maar eerder mensen die niets menselijks vreemd is en terdege handelen vanuit persoonlijke morele principes eerder dan vanuit rechtsfilosofische uitgangspunten, is de enige verklaring waarom de rechten van P. zijn geschonden. De paradox hier moet zijn dat het schenden van zijn rechten juist door het systeem hersteld worden, wat maakt dat rechtmatigheid tot een nog groter onrechtvaardigheidsgevoel leidt in morele zin. Het is in mijn ogen dan ook zo dat er met veel juridische taal uiteindelijk toch vaak gekozen wordt voor het morele geweten en niet voor het juridische recht. Ja, in de zaak Gäfgen is er uiteindelijk een schadevergoeding toegewezen van € 3000 en zijn de agenten die hebben gedreigd met marteling geschorst, maar dat heeft een levenslange straf niet in de weg gezeten, omdat tegen die dreiging toch niet de bekentenis van moord kon worden weggestreept – om allerlei redenen, maar toch zeker omwille van een morele.

In de zaak van P. is er echter niet gedreigd, maar is hij daadwerkelijk blootgesteld aan fysieke grensoverschrijdende handelingen, i.c. de inzet van een politiehond ter dreiging en het toepassen van pijnprikkels met de handboeien door het arrestatieteam. Een en ander resulteerde erin dat hij zwaar gewond is geraakt aan zijn schouder.

Van evident belang is dat de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is geweest van een oneerlijk proces:

Uit het dossier blijkt dat de behandeling die verdachte heeft ondergaan, niet heeft geleid tot het afleggen van een voor zijn strafzaak relevante belastende verklaring. Verdachte heeft op vragen van het arrestatieteam waar [slachtoffer] was, immers geantwoord dat hij dat niet wist. Ook in het eerste verhoor bij de politie heeft hij zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [slachtoffer] ontkend. Pas twee dagen na zijn aanhouding, op 11 oktober 2017, heeft verdachte, in het bijzijn van raadsman, een bekennende verklaring afgelegd. De door verdachte afgelegde bekennende verklaring is dus niet het gevolg geweest van de schending van artikel 3 EVRM.

Het is per definitie de vraag wat de betekenis is van een oneerlijk proces indien een bekentenis onder (druk van) fysiek geweld precies leidt tot feiten die evident strafbaar zijn. De bekentenis klopt, moord of gekwalificeerde doodslag wordt wettig en overtuigend bewezen en het zwijgvoordeel is zelfs een klein kind bekend wanneer het een snoepje heeft gestolen. Wat is het oneerlijke? Het oneerlijke zit hem erin dat de verdachte op voorhand een voordeel heeft, wat hem klaarblijkelijk toekomt ondanks het feit dat hij een gruwelijke misdaad heeft begaan. Hij mag dit voordeel behouden omdat een verdachte niet hoeft bij te dragen aan een rechtvaardige samenleving, ten koste van zichzelf. Hier is op de een of andere manier de enkeling wel bovengeschikt gemaakt aan het systeem, daar waar de levensbelangen van een slachtoffer ondergeschikt zijn aan het systeem. Rechtvaardigheid is hier een heel flexibel begrip lijkt het. Hier schuilt mijns inziens de kern van het probleem wat de samenleving heeft met het recht en de rechten van een verdachte in dergelijke zaken, omdat dit contra-intuïtief is.

Dit alles brengt mij tot een intuïtieve conclusie, zonder het recht schade te doen. Hoewel ik de uitleg van de rechtbank zonneklaar vind, is het niet ondenkbaar dat het hof de feiten principiëler interpreteert en de schending van de rechten van P. meeweegt in het arrest. Via onvermoede omwegen is immers te beredeneren dat hij terdege is geschaad in zijn proces; zijn advocaten zien klaarblijkelijk -laten we dat aannemen oprecht- die mogelijkheid. In hoger beroep zou het OM daarom 29 jaren en TBS moeten eisen. Geen 30, aangezien er rekening wordt gehouden met licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof gaat daarin mee, maar houdt rekening met het feit dat de verdachte is geschaad in zijn rechten. Dientengevolge kent het hof één heel jaar strafvermindering toe, wat leidt tot een veroordeling van 28 jaren en TBS.

In verschillende civiele procedures kan P. zijn recht op schadevergoedingen halen. Deze schadevergoedingen -die worden toegewezen aangezien er al is vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim- kunnen vervolgens worden aangewend om de toegewezen schadevergoeding aan slachtoffers te kunnen voldoen. Het is immers niet aannemelijk dat P. in staat is om de toegewezen tienduizenden euro’s schadevergoeding op dit moment te voldoen. Het feit dat zijn rechten zijn geschonden en hier een passende vergoeding tegenover moet staan, maakt dat er een situatie ontstaat waarbij zowel recht gedaan wordt aan het principe dat een verdachte onvervreemdbare rechten heeft, als wel dat de veroordeelde daadwerkelijk opdraait voor de (materiële) schade die hij heeft veroorzaakt. Zo handhaaft het recht zich zonder de moraal geweld aan te doen.

Anne Faber heeft niets aan al dit juridische gewoel, maar het recht heeft zo voor Michel P. ook niets over. Zo blijft hij ook na zijn hoger beroep en mogelijk civiele procedures met niets in handen. En dat voelt moreel juist.

__________________________________

Lees ook:
Anne Faber: fietsen in de regen is zuivere onschuld

Nagekomen, 4 maanden strafvermindering, betekent 4 maanden langer TBS voor de goede verstaander: https://www.ad.nl/binnenland/vier-maanden-strafvermindering-voor-moordenaar-anne-faber~a85fc0ee/

Wijsbegeerte als straf. Een overweging bij een zware mishandeling.

Wijsbegeerte als straf. Een overweging bij een zware mishandeling.

De mensen weten niet meer wat liefde is. Het is iets dat verloren is gegaan (…) Onmogelijk de werkelijkheid terug te vinden, die toch eenvoudig en helder moet zijn.
Jules Renard. 1901. 22 maart.

Alleen een kluizenaarsbestaan beschermt tegen het schuim der aarde. Voor mij en al die anderen is het onvermijdelijk om op ongevraagde tijden ongewild getuige te worden van de laagste uitingen binnen de grenzen van de menselijke natuur.

In dit geval kon ik niet ontkomen aan de beelden waarop de 15-jarige Tommy op een speelplaats aan het Kikkerveen in Spijkenisse zwaar wordt mishandeld door een groep jongeren. Het laat onmiddellijk denken aan wat er destijds in Eindhoven gebeurde.

Ik had in ieder geval nog nergens van gehoord of ik werd via sociale media om een reactie gevraagd. En vanochtend tijdens een les politieke besluitvorming deed zich het interessante verschijnsel voor dat ik in een uiteenzetting over coalitiespanningen omtrent het kinderpardon geconfronteerd werd met enorm ‘linkse’ opvattingen. Of dan toch niet de opvattingen van FvD, VVD of PVV in deze. Vrijwel eenduidig klonk de mening dat kinderen van uitgeprocedeerde ouders hier zonder meer zouden mogen blijven. Korte tijd later kwam iemand echter met het filmpje op de proppen -iedereen wist er al van-, en voordat ik er erg in had weerklonk als één stem de meest rechtse spierballentaal. Voorbeelden overbodig.

Dat alles heeft mij aan het denken gezet om kort een en ander te overwegen. De belangrijkste vragen, die al in de zaak van Eindhoven ter sprake kwamen, zijn ook nu weer: welke straf is passend? Is er een straf mogelijk binnen de grenzen van de rechtsstaat die recht kan doen? Heeft ons systeem voldoende kracht om wat hier overduidelijk krom is, recht te maken? En achterliggend: hoe is een dergelijke gedraging die ons doet walgen überhaupt mogelijk?

Om met die laatste vraag te beginnen. Je ziet -en ik kan echt iedereen afraden het te kijken want het helpt je niet er een evenwichtig, misschien eerlijker wereldbeeld op na te houden- compleet verdwaalde jongeren. Verdwaald en zonder enige zelfreflectie, onmachtig weerstand te bieden aan groepsdruk, gevangen in een surrogaatgangsterwereld, onder de indruk van banale waarden en arm in uitdrukkingsvermogen. Nu ja, dat zie ik. Dat alles ligt dan ten grondslag aan het gegeven dat iemand zich zo gedragen kan.

Ik stel dus vast dat er sprake is van een ernstige verstoring van sociale en geestelijke ontwikkeling in algemene zin. De oorzaken van deze ernstige beperking voor zover ze niet natuurlijk van aard zijn laat ik hier even liggen, die zijn al zo uitvoerig beschreven. Het voorstel wat ik zal doen, hangt echter wel samen met de concrete gedraging. Want als ik kom op de belangrijkste vraag, namelijk welke straf recht doet, dan heeft het jeugdstrafrecht gewoonweg te weinig te bieden.

Stel dat poging tot doodslag hier bewezen kan worden. Voor een jongere die nog geen 16 jaar is, bedraagt de maximale jeugddetentie dan 12 maanden. Voor een jongere die 16 of 17 jaar is, bedraagt de maximale jeugddetentie 24 maanden. Gevangenisstraf op zich is hier echter absoluut geen probaat middel. Domheid, een gebrek aan reflectie en een beperkt uitdrukkingsvermogen genezen niet van gevangenzitten. In het ergste geval levert het zelfs status op.

Dan is er nog de reële mogelijkheid tot de volgens justitie zwaarste strafrechtelijke maatregel voor jeugdigen, namelijk de Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-Maatregel). Dat lijkt hier de enige uitweg te zijn, maar ik heb er mijn twijfels over. Niet alleen toont onderzoek aan dat de effecten van gedragsverandering nauwelijks zijn vast te stellen, bovendien laten jongeren met een PIJ-maatregel hoge recidive zien (al is die van minder ernstige aard dan waarvoor ze zijn veroordeeld).(Zie WODC 2012).

Ik zou daarom het volgende willen voorstellen. Op zijn minst als harde eis ter toevoeging aan de PIJ-maatregel.

Deze jongeren moeten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur totdat zij succesvol slagen in de wijsbegeerte. Omdat hun gedragingen symptomatisch zijn voor de verschrompeling van het bewustzijn, en de kracht is verloren het onvoorwaardelijke te denken en het voorwaardelijke te verdragen, moeten zij juist daarin geschoold raken.

De proef die moet worden afgelegd behelst op zijn minst een algemene kennis van de Westerse filosofie en al haar deelgebieden. Van de stellingen van Thales van Milete tot De civitas Dei van Augustinus. Van het cogito van Descartes tot de bibliotheek van Gilbert Ryle. Van de praktische ethiek van Kant tot aan de zorgethiek van Martha Nussbaum. Ze leren van de vogel en de lelie, van Emile en van Candide. Het finale-examen bestaat uit een lange dialoog van een pagina of 50 waarin gereflecteerd wordt op Plato’s opvattingen over wijsheid, schoonheid en de liefde. Aangevuld met hedendaagse en moderne bronnen. Voorgedragen tegenover medegedetineerden.

De gedetineerde krijgt zo vaak als hij wenst les en het programma wordt zo opgezet dat zelfstudie en maandelijkse toetsing een onderdeel zijn van de complete maatregel. Zo weinig hij studeert, zolang hij blijft vastzitten. Dus het onderwijssucces is rechtstreeks gerelateerd aan de kans op vrijlating. Wat mij betreft is er ook nog wel ruimte voor wat andere educatie; men haalt voor mijn part een zinvol beroepsdiploma. Maar het slagen in de filosofie is de keiharde eis om terug te mogen keren in de samenleving. Mijn stelling is namelijk dat hij die geschoold is in verwonderen en twijfelen over denken en zijn, het nalaat om iemand tegen zijn hoofd aan te schoppen.

Dit is misschien voor sommigen een wat vlot en al te druistig voorstel, ik zou dat natuurlijk helemaal kunnen verfijnen, maar het is naar mijn idee nu al oneindig veel beter dan alle andere ideeën van straf en boete die ik voorbij heb zien komen. Het is bovendien een interessante toevoeging aan het systeem zoals het ons nu ter beschikking staat, en ook nog eens gemotiveerd vanuit een positief mensbeeld. Een ieder die dit voorstel lacherig afwijst, daag ik uit met een betere strafmaatregel te komen. Die recht doet.

Tot die tijd verwacht ik louter sympathie.

De Nashville-verklaring als volkomen mislukte cultuurkritiek

De Nashville-verklaring als volkomen mislukte cultuurkritiek


Voor wie aangeslagen is op de Nashville-verklaring, ter geruststelling: de opwinding zal even snel luwen als dat ze gekomen is. En voor wie nog verbaasd kan zijn dat een dergelijke verklaring überhaupt enige opwinding biedt, die ontgaat de aloude zekerheid dat de combinatie van “christen” en “homo” garant staat voor massale hyperventilatie en misinterpretatie.

Maar voor wie er nog iets over wil zeggen, is er ook de teleurstelling: nog voor de gedachten weloverwogen zijn gevormd, zijn deze al bedolven onder de allesverzengende onpersoonlijke anonieme collectiviteit van de middelmatigheid, die Heidegger zo mooi Das Man noemde. En nog voordat er een uitleg gegeven is aan bepaalde opvattingen, is er al het Grote Gelijk van de regenboog overheen getrokken.

En nog voordat de gedachten op papier een weg hebben kunnen vinden, is het nadenken al een onderwerp van mogelijke criminalisering geworden. Zoals alles waarover Das Man schreeuwt voor de vorm serieus moet worden genomen.

De dictatuur van de nietszeggende mening van een ieder overschreeuwt de alleszeggende mening van de enkeling. Dat is de paradox, en dat is de tijd…

Maar al die zo vermoeiend voorspelbare mechanismen buiten beschouwing gelaten, geef ik hier een even korte als eenvoudige invulling van hoe we zouden moeten kijken naar de Nashville-verklaring.

De Nashville-verklaring is namelijk een terechte, maar volkomen mislukte cultuurkritiek.
Ze is mislukt omdat ze op de eerste plaats de elementaire wetten van de hedendaagse tijd niet begrijpt. Dat betekent in de kern dat een conservatief standpunt niet op een conservatieve manier moet worden gepredikt. Zoals ik boven al heb aangegeven zijn de mechanismen van de medialogica onverbiddelijk en mag je verwachten dat de verklaring zoals ze is opgesteld vrijwel niets van waarde voortbrengt. Immers wie een dergelijke opvatting is toegedaan, heeft deze verklaring niet nodig en wie deze opvatting niet is toegedaan zal door deze verklaring deze mening nooit overnemen. Want niet alleen de vorm deugt niet, de inhoud mist de noodzakelijke filosofische grondslag die deze tijdsgeest zo hard nodig heeft. Een louter beroep op Bijbelteksten is krachteloos, zinloos en vermoeit zichzelf bovendien met de eindeloze speculatie over de interpretatie en de context die al zo oud is sinds Philo van Alexandrië er opvattingen over schreef.

In de verklaring ontbreekt het aan wat ik noem een filosofisch christendom, zoals John Henry Newman, Søren Kierkegaard en G.K. Chesterton in hun tijd met de juiste intellectuele kracht de vloer aanveegden met alle ziekten van de secularisering en het richting de totale vertwijfeling leidende postmodernisme, dat zo vilein is dat het de vertwijfeling zelf weet te maskeren door de maakbaarheid van de mens te idealiseren en de consumptiezucht te maximaliseren.

Ik heb stellig de indruk dat de Nashville-verklaring een ongelukkige, ondoordachte en onbeholpen poging is om als antwoord te dienen tegen een hele reële diagnose. De cultuurkritische diagnose namelijk dat er een drammerige en nietsontziende progressieve beweging gaande is waarbij alles van vroeger als waardeloos of als kwaad wordt bestempeld, en waarbij ieder tegengeluid door schier onbeheersbare krachten onmiddellijk wordt vernietigd.

De cultuurkritische diagnose dat de gebrokenheid van het gezin, de tomeloze seksualisering en eindeloze perversiteiten die als gewoon en voor iedereen toegankelijk moeten worden gezien, beschaving en gezondheid bedreigen.

De cultuurkritische diagnose die erop wijst dat zingeving synoniem is geworden aan individualistisch genieten, en er een cultuur is gecreëerd van hersenloze eenvormigheid en verstikkend conformisme zoals dat al door Theodor W. Adorno en Karl Jaspers is vastgesteld toen de emancipatiebeweging in de jaren 70 van de vorige eeuw alle kinderen met het badwater nog moest weggooien.

Dat sekse en seksualiteit als rode draad door de verklaring lopen en dat door de stelligheid over homoseksualiteit de stelligheid tegen ook de heteroseksuele zondigheid volledig ondersneeuwt, kan niet verhullen dat de bovenstaande diagnose een reëel, concreet, helder en zorgwekkend beeld geeft. Dat identiteit niet ligt in onze seksualiteit zoals deze postmoderne tijd doet voorkomen, is een waarheid die een krachtige verdediging verdient. Dat zingeving en identiteit eerder ligt in onze verhouding tot Christus, is een zaak die aan de orde komt wanneer er allereerst voldoende rust is gecreëerd voor een gelijkwaardige discussie. De Nashville-verklaring slaat op dat vlak de plank kinderlijk naïef mis zoals ik heb vastgesteld.

Wat christenen dus moeten doen, is niet aangeslagen zijn over de ogenschijnlijk eenzijdige benadering waarop het enkelvoudig goed is om intimiteit te beleven, maar eerder een weg zoeken naar de wijze waarop conservatieve grondbeginselen wel op een krachtige en zinvolle manier kunnen worden uitgedragen.

Christenen moeten hun tijd niet verdoen door de strijd aan te gaan met hun dominee of zich afvragen of ze de kerk moeten verlaten om nog verder van de Eenheid af te dwalen. Nee christenen moeten op zoek naar wat het persoonlijk werkelijk betekent om onderscheidend christen te zijn en welke conservatieve uitgangspunten daarbij een plaats hebben als ideaal en niet als dwangmiddel, zonder dat ze daarbij ook wel terecht kunnen bij Plato, Aristoteles, Seneca, Cicero, Montaigne enzovoorts.

Want het christendom heeft in essentie een aantal bijzondere fundamentele conservatieve grondslagen die het waard zijn om verdedigd te worden als ideaal -van gezin tot gemeenschap-, zonder dat dit betekent dat het een verboden onderscheid maakt tussen mensen, juist om de reden die ik net gaf: het ideaal moet verdedigd worden, maar het moet niet als dwangmiddel gehanteerd. Dat geeft de hele zijdelingse discussie over transgenders, homoseksuelen en wat meer is (merk op dat ‘en wat meer is’ al als een oordeel gelezen kan worden!) een veel sterker daglicht.

Hoezeer deze met lucht en leegte omgeven discussie ook spoedig weer zal verdwijnen en zal ontsnappen aan de massale aandacht, kun je er gerust op zijn dat ze vroeger of later als een duveltje uit een doosje weer de kop opsteekt. En laat ik dan hopen dat er wel gestreden wordt met verstand, redelijkheid en lef. En misschien zelfs nog wel met een vleugje ironie, wat zo erg wordt gemist! Want als ik met vrij naar Chesterton mag eindigen, het lijkt wel dat omdat seksualiteit van nature zo gezond is, we er allemaal krankzinnig van kunnen worden…

Filosofische kruimels XXVIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2018 weer 12 originele kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXVIII van XXVIII.

Ervaring ervaren

‘En als ik ongelijk heb, moet ik erkennen wel een heel achterlijke geleerde te zijn; want ik kan nu geen bewijs vinden voor iets dat mij volmaakt bekend was lang voor ik aan kinderschoenen ontgroeid was.’
David Hume in Het menselijke inzicht (1978)

De Schotse filosoof David Hume (1711–1776) schreef met An Enquiry concerning Human Understanding (1748) een belangwekkend werk waarin hij vanuit een radicaal sceptische en empirische invalshoek onderwerpen als ruimte, tijd, vrijheid, noodzakelijkheid, kennis en werkelijkheid bespreekt. Een van zijn speerpunten is dat ‘causaliteit’ niet bestaat. We hebben geen ervaring van de causaliteit zelf, er is slechts de associatie van twee gebeurtenissen die ogenschijnlijk bij herhaling na elkaar plaats lijken te vinden. Causaliteit kan geen eigenschap van de dingen zijn. Zo vond Hume dat we dus niets over de toekomst zouden kunnen zeggen met enige zekerheid, wat ook wetenschap problematisch maakte. Daarin ongelijk te hebben, zou hem wel ‘een heel achterlijke geleerde’ maken.

Toch heeft de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) met redelijk succes een theorie ontworpen die het scepticisme van Hume weerlegt. Want het probleem waar Hume mee worstelt, werd een probleem, omdat hij causaliteit op de verkeerde plaats zocht: namelijk in de werkelijkheid buiten hem. Causaliteit is echter, net als tijd en ruimte, a priori in het verstand gelegen. En juist dankzij dat verstand met zijn causaliteitsfunctie kunnen we begrijpelijke ervaringen hebben, de ervaringen die Hume zo hoog acht.  

__________

Het wezen van de grond

‘Nu is het voor ons mensen inderdaad lastig, ik zou haast zeggen onmogelijk, om ons een wereld zonder ultieme grond voor te stellen.’
G.J.E. Rutten. Openingstoespraak ‘Debat Godsargument’, 11 April 2012. Faculteit der Wijsbegeerte van de VU.

Is het mogelijk ons een begin voor te stellen zonder oorzaak? Volgens wiskundige en filosoof Emanuel Rutten (1973) niet. Rutten stelt dat het gerechtvaardigd is om te denken dat er een oorsprong van de wereld is en dat er rationele argumenten zijn voor het bestaan van een eerste oorzaak, die hij met God identificeert. Sinds het ontstaan van de filosofie wordt er al naar argumenten gezocht om die ‘eerste oorzaak’ te grijpen. Van het kosmologisch godsbewijs van Aristoteles tot aan het ontologisch godsbewijs van Anselmus. Rutten beweert in zijn proefschrift Toward a Renewed Case for Theism (2012) een nieuw argument (geen bewijs!) voor het bestaan van een eerste oorzaak van de werkelijkheid te hebben gevonden. Als eerste stelt hij dat ‘alles wat mogelijk waar is, mogelijk kenbaar is’. Vervolgens stelt hij dat ‘het onmogelijk is te weten dat God niet bestaat’. Uit deze twee premissen volgt dan ‘deductief de conclusie dat God in alle mogelijke werelden bestaat’.

Wat deze God, begrepen als persoonlijke eerste oorzaak, precies is en hoe we ons ertoe zouden moeten verhouden is niet wat Rutten hier bezig houdt.

Sinds het verschijnen van zijn argumentatie zijn er wereldwijd talloze bezwaren en mogelijke falsificaties geopperd. De zoektocht naar de eerste grond blijft waarschijnlijk tot het einde boeien.

__________

Kerstgedachte

‘De dominee sprak ons gloedvol van de genade van de Almachtige, over het Kindeke, over de heerser van het heelal zo eenvoudig in zijn stal of Nietzsche en Sartre eenvoudigweg niet bestonden. Het was de aangrijpendste kerstpreek die ik ooit gehoord heb.’
 J.M.A. Biesheuvel  (1977). Mijn grootste schrik. In: De Weg naar het Licht en andere verhalen.

Maarten Biesheuvel (1939) is de Nederlandse grootmeester van het korte verhaal. In ‘mijn grootste schrik’, verhaalt Biesheuvel over een muziekavond thuis waar hij als 16-jarige knaap aanwezig is en samen met het gezin kerstliederen zingt. De dominee was ook op bezoek. Na wat anekdotes en borrels, mag de jonge hoofdpersoon met de dominee naar de avondmis wandelen. Dan ontvouwt zich de existentiële crisis. De dominee bekent aan de jongen dat hij niet meer gelooft. De filosofie van de twijfel is hem te machtig geworden. Met weemoed denkt hij aan zijn toehoorders in de kerk: “ach gelukkige sukkels, wat is het toch vreemd dat jullie naar mij geluisterd hebben en alles geloven.” Het zijn de verschrikkelijkste woorden die ooit van iemand tot mijn oren zijn gekomen, schrijft Biesheuvel. Geestelijk helemaal van zijn voetstuk gevallen, hoopt hij dat de dominee een absurde grap heeft gemaakt. De dominee ziet hoezeer hij de jongen aan het wankelen heeft gebracht en probeert zijn ontboezeming af te doen als borrelpraat. Maar dat mag niet meer baten: het ‘kwade zaad van de twijfel was in de ziel gelegd’. In de kerk preekt de dominee als nooit tevoren en aan het eind van de mis laat hij de kerk ‘Op U mijn Heiland blijf ik hopen, verlos mij van mijn bange pijn’ zingen.

Hoewel Biesheuvel zich in het verhaal voordoet als de 16-jarige wiens vrome geloof aan diggelen is geslagen, is hij tegelijkertijd ook de dominee die wil blijven hopen op Gods genade en zo graag verlost wil worden van zijn bange pijn.

©Veenmedia.nl

_________________________________________________

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2023 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"