Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Racisme als foutieve grondoorzaak: Een fundering voor een eerlijker debat

Racisme als foutieve grondoorzaak

. . . But then there is an eternity, where there is no cold of winter, nor heat of summer, nor violent storms, nor the thousand bothers of a thousand insect bites; nor what perhaps torments
me just as much, people’s envy and narrow-mindedness and twaddle; nor what perhaps torments even more: well-meaning misunderstanding―(…)
Kierkegaard. JOURNAL NB32 : fragm. 129 • 1854.

NOOT VOORAF: mijn stuk wordt hier en daar eenzijdig of vals geïnterpreteerd, of gemaakt tot een academisch semantisch spel volledige bezijden de pointe. Daarom hier in de kern de werkelijke en enige bedoeling van dit stuk: verbreding van het debat, bewustwording dat wat racistische gedragingen worden genoemd niet of nauwelijks gefundeerd zijn op racistische motieven en dat we uiteindelijk de zwarte zwanen aan beide kanten van de rivier moeten zoeken, in plaats van alleen aan de rechterflank bijvoorbeeld. Zie ook in het verlengde van mijn stellingen: https://www.limburger.nl/cnt/dmf20200616_00164414/een-eenzijdige-schreeuw-om-gelijkheid

De afgelopen dagen zoals dat gaat, liepen tweets, tijdlijnen, krantenkoppen en verzin maar welk praatprogramma over van de discussie aangaande ‘Black Lives Matter’. Het debat is zoals gebruikelijk in ons post-digitale tijd behoorlijk vertroebeld, en is het niet voor een ander, dan is het wel voor mezelf om er wat helderheid in te scheppen. In deze bijdrage zal ik een kernprobleem in dit hele debat aan de orde stellen, zodanig dat dit het hele debat in een veel juister perspectief stelt.

Wat begon als een krankzinnige arrestatie van een donkere verslaafde man in Amerika en een daaropvolgend woedend protest tegen excessief autoritair geweld, is in zijn overgewaaide vorm in Nederland geblenderd tot een demonstratie tegen racisme (en natuurlijk Zwarte Piet). De urgentie van verzet tegen autoritair geweld (expliciet tegen minderheden) in Nederland snijdt ook weinig feitelijk hout, om nog te zwijgen over de stelling dat we de meest zachtzinnige agenten van Europa hebben.

Maar dat racisme centraal is komen te staan in een breder verzet is duidelijk. In de talloze comments zien we dingen voorbij komen als:

“Ik denk dat het mij en veel anderen nogal wat tijd gekost heeft om structureel racisme in eigen land onder ogen te zien vanwege het taboe op racisme (…)” en “Mijn ogen zijn eindelijk geopend om te zien hoe wijdverbreid racistisch we in Nederland zijn” en “Wie rascisme (sic) nu nog niet erkend zal het nooit doen, Black Lives Matter!”

Mijn stelling is dat al dit soort ideeën en opmerkingen finaal de plank mis slaan door te suggereren dat racisme hier de grondoorzaak is. Oorzaken en gevolgen lopen bovendien volledig door elkaar en vele verschillende antecedenten (zoals de significante bijdrage van vrijwillige segregatie, gebrekkige integratie, differentiële associatie, cognitieve dissonantie en existentiële en identiteitsvraagstukken) worden miskend, vergeten, overgeslagen of geparkeerd ten gunste van de racisme-kaart als grond.

De suggestie van racisme is echter een hele gevaarlijke en pretendeert nogal wat. Je stelt in algemene zin namelijk dat iemand intentioneel op basis van een superieur gevoel met betrekking tot zijn eigen ras zich gerechtigd weet om consequent iemand van een ander ras met andere maatstaven te beoordelen. Doelen als het systematisch (proberen te) vernietigen van iemands identiteit, cultuur en geschiedenis zou daar bij aansluiten (zie o.a. Bonnett (2000), Anti-Racism, Routledge: Londen). Dit is de zweem van betekenis die racisme omringt.

Als het erop aankomt, blijken velen eigenlijk niemand te kennen die deze ideeën erop nahoudt en worden er in plaats daarvan voorbeelden aangehaald van ‘nieuwsfeiten’ of wordt het probleem anoniem en institutioneel gemaakt, waardoor het nog abstracter wordt dan het al was.

Dergelijke ‘nieuwsfeiten’ en institutionalisering kun je bijvoorbeeld terugvinden in de volgende vragen:

“Waarom wordt een meisje met een buitenlandse naam stelselmatig niet uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en haar vriendin met Nederlandse achternaam wel? Waarom wordt er gediscrimineerd bij de belastingdienst op grond van afkomst? Waarom worden donkere mensen veel vaker preventief gefouilleerd dan blanke mensen? Waarom krijg ik hulp aangeboden als ik aan mijn fiets sta te sleutelen op het station, terwijl een donker iemand de opmerking krijgt of die een fiets aan het jatten is?”

De waarheid van deze vragen zullen we for the sake of the argument niet in perspectief plaatsen, maar deze retorische vragen zouden dus in dit geval een bewijs leveren voor ‘structureel racisme’. Alsof het er toch overduidelijk uit blijkt.

Wat ik echter zal betogen is dat de grondoorzaak helemaal geen racisme is, maar moet worden gezocht in de werking van de menselijke geest en natuur. Daarmee wordt niet betoogd dat racisme geen probleem is (één racist in Nederland zorgt de facto al voor een racistisch probleem), maar dat racisme veel beperkter voorkomt dan velen willen doen geloven en de problemen waarover men spreekt vrijwel nooit een racistische grond hebben, maar een hele andere.

Terloops moet ik opmerken dat het me onduidelijk waarom blijft een heleboel mensen zo graag willen blijven vasthouden aan die racistische grond als grond. Wat valt daarmee precies te halen? Is het een manier om een progressieve identiteit vorm te (blijven) geven? En betekent het opgeven van de racismekaart iemands morele failliet? Ik heb werkelijk geen idee. Maar laat ik uiteenzetten wat de kern is van mijn stellingname.

Een eenvoudige manier om de menselijke natuur te begrijpen is dat hij in algemene zin een gewoonte dier is, gevoelig voor herhaling en beperkt bereid tot handelen buiten veilige en zekere kaders. Ik zou teksten van Plato tot Pascal tot Hume tot Nietzsche tot Elias kunnen aanhalen om dat te illustreren, maar ik zal met eenvoudige voorbeelden in deze context verduidelijken waar dit naar toe gaat, eveneens telkens afgesloten met een retorische vraag:

  • Stel, je bent een juwelier en je bent achtmaal overvallen, telkens door iemand met Aziatische nationaliteit. Je besluit geen mensen meer binnen te laten met die nationaliteit. Ben je een racist?  
  • Stel,  je bent opgegroeid met een bepaalde traditie die door sommigen als racistisch wordt beschouwd. Jij wil deze traditie graag voortzetten. Ben je een racist?
  • Stel, je bent agent en hebt al 27 liquidaties meegemaakt. Verreweg het merendeel van die liquidaties hadden met drugs te maken binnen de joodse subcultuur. Je besluit er extra alert op te zijn en joden vaker preventief te fouilleren. Ben je een racist?
  • Stel, je hebt een grote shoarmazaak en je wil graag een bepaalde mediterrane identiteit met je winkel uitstralen. Je besluit daarom om alleen Marokkaanse meisjes aan te nemen, Nederlands uitziende meisjes zijn kansloos. Ben je een racist?
  • Stel, je bent een meisje en al 10 keer op een vervelende manier lastig gevallen, uitgemaakt voor hoer en nagefloten, toevalligerwijs door jongeren met een Mexicaanse achtergrond. Je ontwikkelt een bepaalde afkeer voor deze mannen. Ben je een racist?
  • Stel, je werkt bij een financiële instelling en allerlei algoritmes brengen bepaalde typen fraudeurs in beeld, die voornamelijk uit het Oostblok komen. Je besluit preventief mensen met deze kenmerken extra in de gaten te houden. Ben je een racist?
  • Stel je bent een minderheid in het buitenland, je wordt niet zo vaak uitgenodigd voor een gesprek. Zijn het racisten?

Ik kan nog eindeloos veel voorbeelden aanhalen, maar mijn punt is nu wel helder: in geen van alle gevallen waar iemand hier een onderscheid maakt tussen het een en ander is racisme het motief of de grondoorzaak. Behoud van identiteit, differentiële associatie, voorkeur voor de eigen dominante cultuur, ‘better safe than sorry’, een ezel stoot-redenering,  etc. … Dat soort motieven liggen heel vaak ten grondslag aan de gedragingen. Niet het gevoel van superioriteit ten opzichte van het andere ras. En er is vast wel een voorbeeld te verzinnen waarbij zuiver racisme wel de oorzaak is, maar dat is echt marginaal.

Daarmee is niet gezegd dat de gedragingen zijn goed te keuren. Maar moeten we hier zeggen: in alle bovenstaande gevallen heeft iemand niet het recht om zich anders te gaan gedragen!

Ik vraag me sterk af of je dit van mensen kunt verlangen; deze gedragingen verdienen geen goedkeuring per se, maar wel nuancering. De mens heeft nu eenmaal de sterke neiging om een negatief beeld en ervaring langer en bepalender bij zich te dragen dan een positief beeld. En ik denk dat deze negatieve beelden uiteindelijk door allerlei omstandigheden, feitelijke oorzaken, mediaframes, tijdlijnalgoritmes, maar ook van horen zeggen of uit tweede hand pervasief in mensen kunnen wortelen, waardoor het ook niet meer zo eenvoudig is om gedragingen aan te passen. Maar ik herhaal nogmaals: dat is geen racisme.

Het punt wat gemaakt moet worden, is dat in een utopische wereld iemand op grond van die ervaringen iedereen daaropvolgend ongeacht ras een exact zelfde kans geeft of een gelijksoortige behandeling, maar de mens is een inductief redenerend wezen en kan zich ongelooflijk moeilijk verzetten tegen gevolgtrekkingen op basis van die inductie. Een bewustwording van hoe inductie kan leiden tot bepaald gedrag, is een prima inzet voor een protest, maar meer moet dan ook niet gepretendeerd worden. Daarnaast is beeldvorming een ongelofelijk hardnekkig fenomeen in onze multimediale tijd. Eén keer iemand wegzetten als pedofiel, beschadigd iemand voor de rest van zijn leven. 10 keer een groep een plofkraak zien plegen in Opsporing Verzocht, beschadigt een groep voor lengte van jaren.

Mensen handelen, ook als het gaat over de eerder gestelde retorische vragen, gewoon heel simpel, heel veilig en heel voorspelbaar. Dat bepaalde subculturen een voorkeur hebben voor bepaalde subculturen is heel begrijpelijk, dat is geen racisme. Net zozeer de dominante cultuur een neiging heeft zich te voegen naar zijn dominante cultuur. Racisme of soort zoekt soort?

En dat negatieve voorvallen kunnen leiden tot uitsluiting, is geen racisme. Je zou het zelfde zien bij junkies, koks en clowns. Als je een meisje bent en er komt een grote donkere man in de nacht op je af met een capuchon, dan fiets je zo hard weg als je kan, zelfs al was het de vriendelijkste donkere man op aarde. En waarschijnlijk zou ze dat ook gedaan hebben als de man niet donker geweest was. Ze is geen racist, je mag het er in lezen (meisje rent weg omdat de zwarte man haar iets aan zal doen), maar het snijdt geen hout. Evenmin als de man die vraagt aan een Botswaan of deze een fiets aan het stelen is, wanneer deze met een zaag een slot probeert open te maken omdat hij zijn sleutels kwijt is. Wie gelooft dat deze man dat doet omdat hij zichzelf hoog verheven acht ten opzichte van deze Botswaan? Je zou het onuitroeibare domheid kunnen noemen, net zoals het gooien van bananenschillen provocerend is bedoeld, maar racisme vereist intelligentie en gaat vaak via indirecte mededeling.

Deze bovenstaande nuancering is de meest noodzakelijke die nodig is in de schier eindeloze kletspartijen over ‘de racistische Nederlandse samenleving’ die over ons uitgestort is afgelopen dagen.

Het probleem wat mensen benoemen en misschien zelfs (indirect) voelen, moet zonder meer serieus genomen worden, maar het kan alleen serieus genomen worden als de mensen die deze problemen de wereld inroepen bereid zijn te aanvaarden dat racisme hier niet aan ten grondslag ligt, maar eerder een veel bredere problematiek waarbij -en dat is pijnlijk- ook de hand hier en daar in eigen boezem moet worden gestoken, in plaats van als vuist in de lucht.

___________________________

Nagekomen.
Dit stuk wordt voornamelijk aangevallen op de gehanteerde definitie van racisme. Dat brengt ons tot een nieuw probleem: als deze definitie niet geldig zou zijn om te spreken van racisme (en je kunt het begrip racisme zo verwarrend maken als je zelf wil met allerlei uitwassen richting structureel, institutioneel en systematisch racisme waarbij zelfs het onbewuste een rol begint te spelen), dan is racisme kennelijk verworden tot een containerterm die op ieder geval afzonderlijk is te plakken. Hebben we daarmee een grondoorzaak duidelijk gemaakt? Nee integendeel, we hebben de verwarring groter gemaakt: Als je definitie ruimer wordt, dan wordt vanzelf ook het probleem groter. Maar of we daarmee iets zijn opgeschoten in het debat, is zeer de vraag. Ik blijf pleiten voor een veel bredere kijk aan oorzaken voor gedragingen.

Nagekomen II.
Het is duidelijk dat mensen hier niet neutraal in zitten, ik ook niet. Het is echter opmerkelijk dat met name door irrelevante semantische discussies de kern van het stuk wordt ondergesneeuwd.

Ik heb in ieder geval geconcludeerd dat het racismedebat enorm is vertroebeld en des te urgenter het nodig is dat we verschillende antecedenten die leiden tot afkeurenswaardige gedragingen, of gedragingen die leiden tot segregatie, benoemen. Als een gedraging voorkomt uit superioriteit ten opzichte van het andere ras, dan moeten we dat ten stelligste afkeuren – al komt dat dus maar zeer zelden voor. En dat geldt ook zoals ik heb geschreven als het voorkomt uit andere, externe bewegingen. Het zijn deze externe bewegingen die in het debat (ook en juist) moeten worden blijven benoemd, niet als afleidingsmanoeuvre (hand in eigen boezem ;-)), maar als wezenlijk -dat betoog ik althans- onderdeel van het centrale probleem.

Als iemand om nog maar weer eens een voorbeeld te noemen zijn gedraging negatief aanpast ten opzichte van een subcultuur omdat hij toevalligerwijs in de verkeerde wijk de pech heeft gehad al te vaak te zijn geconfronteerd met gevaarlijk, agressieve rijdende personen, dan is dat aangepaste gedrag iets wat we liever niet willen zien. Maar de grond is dus niet racisme (of als je het binnen je definitie wel racisme wil noemen, dan is die grond niet alleen te zoeken bij deze persoon die zijn gedrag aanpast op basis van negatieve ervaringen en beeldvorming).

De term racisme legt de verantwoordelijkheid eenzijdig neer naar mijn idee en we moeten in het algemene debat niet bang zijn om het probleem van twee kanten te blijven bekijken. Door telkens te spreken van institutioneel, structureel en/of systematisch racisme Is het gevolg dat de tegenstellingen tussen groepen alleen maar groter worden en hoe links je ook bent de zaak eigenlijk alleen maar verergert in plaats van verbetert. Immers wil niemand met deze negatieve termen geassocieerd worden en indien de associatie wel plaatsvindt, dan moet ook de andere kant worden meegewogen voor een eerlijk gesprek. Ik hoop dat dit als centrale overweging blijft hangen en op relevantie wordt gewogen.

 

Complotten, autoriteit, gehoorzaamheid en het pokerspel

Een fragmentarische overweging

Deze tijd waarin we geconfronteerd worden met het onzichtbare corona-fenomeen is voor complotdenkers, met hun aanleg om het algemene altijd ter discussie te stellen omwille van het bijzondere, een absoluut feest. Met behulp van sociale media dat zal niemand ontgaan zijn: dit is het moment om mensen meer dan ooit ‘te overtuigen’ dat de wereld en de gebeurtenissen daarin een groot vooropgezet spel zijn, waarin jij en ik slechts inwisselbare marionetten zijn.

Dat kan misschien enorme ergernis opwekken, maar dat is helemaal niet nodig. Complotdenkers zijn over het algemeen vermakelijke mensen. Vrolijk paranoïde en volkomen ongevaarlijk, zijn ze net als ieder ander op zoek naar een beetje aandacht en misschien zelfs wel naar zin en betekenis. Dat laatste moet hoe dan ook altijd worden toegejuicht. De combinatie van teveel vrije tijd, fantasie en werkelijkheid geven ongekende ruimte om de meest bijzondere mogelijkheden op te kunnen werpen. Want het schitterende van een complottheorie is, dat er altijd ten minste één mogelijkheid open blijft dat het waar zou kunnen zijn

Complotten leunen extreem op ‘zie je wel’-redeneringen en die zijn dan ook de drijvende kracht van hun voortbestaan. De kern van ieder complot bestaat hierin dat het niet te falsificeren is, maar alleen te verifiëren. Een klassieke wetenschapsfilosofische fout, maar natuurlijk aan dovemansoren gericht. Zo kan ik bijvoorbeeld op dit moment al weg worden gezet als onderdeel van het complot, zo als alles wat tegen het complot pleit een onderdeel van het complot is. Enfin, die strekking is wel duidelijk.

Wat ik hier ten hoogste wil doen is aan één zo’n complot, zij het fragmentarisch, wat meer gedachten wijden. Dat heeft weinig meer bedoelingen dan dat ik er wat gedachten aan wijd. En af en toe moet men juist complotdenkers wat kruimeltjes filosofie toewerpen; daar leven ze immers van.

Het is nog moeilijk kiezen tussen al hetgeen voorbij gekomen is afgelopen weken, maar ik heb voor deze bijdrage mijn oog laten vallen op deze tekst die gedeeld werd, en in vele verschillende varianten van gelijke strekking rondwaart als een spook:

“The Coronavirus will come and go but the government will never forget how easy it was to take control of your life. To control every sporting event, classroom, restaurant table, and church pew…and even if you are allowed to leave your home.”

Read that again.

Ik zei al dat complotdenkers uiterst vermakelijk zijn. Dat komt deels denk ik door hun al dan niet gespeelde ernst (je weet het niet!). Ook in het bovenstaande lezen we iets van die ernst. In het bijzonder wordt het drama aangezet door het ‘Read that again’. De suggestie is dat je dan pas ten volle tot besef komt ‘wat er gebeurt’. Deze anonieme klokkenluider waarschuwt ons voor de overheid, de Staat die ons heel eenvoudig kan controleren en ons leven op elk moment heel eenvoudig kan beperken. Kortom: onze negatieve vrijheid, de toestand waarin we vrij zijn van beperkingen en van schending van natuurlijke rechten door dwang (van de Staat), staat hier op het spel!

Het is ontegenzeggelijk waar dat de afgelopen weken onze negatieve vrijheid behoorlijk is beperkt. De vraag is echter of dit komt door een gedwee volgzame gehoorzaamheid aan autoriteit of door het gebruik van ons gezonde verstand. Een combinatie van beide is uiteraard ook niet uitgesloten: gedwee volgen kan een keuze zijn van het gezonde verstand.

De complotdenker die hier de Staat voorstelt als een orgaan wat centrale controle wil uitoefenen, die controle als doel zou hebben of op andere wijze daar een gigantisch voordeel in zou zien, heeft hier helemaal geen slechte troef in handen. Verificatie genoeg: de wereldgeschiedenis wemelt van totalitaire experimenten. Als we de complotlezing in onze tijd als een pokerspel zouden begrijpen dan heeft de complotdenker hier voor de flop een aardige hand lijkt het. Maar het probleem is dat er in het complot nooit een flop komt, laat staan een ‘turn’ of een ‘river’. Men blijft de kracht van de hand herhalen zonder dat het ooit tot een spelverloop komt.

Wij spelen echter wel het spel hier en dat betekent ook kritische kaarten bekijken. Het is een verdienste van de complotdenker dat hij voor ons interessante en kritische vragen opwerpt. Vragen die we normaal gesproken niet zouden stellen misschien wel omdat de antwoorden te vanzelfsprekend lijken. De vragen die mij opkomen zijn de volgende:

  • Als de Staat niet zou bestaan, zou het dan noodzakelijk zijn haar uit te vinden?

  • Zouden we haar nodig hebben en zou ze hoe dan ook niet ontstaan?

  • Is de best mogelijk denkbare Staat altijd een met democratische beginselen?

  • Is gehoorzaamheid aan een autoriteit problematisch? Op welke wijze en op welke wijze niet?

Talloze auteurs van naam -van Augustinus tot Machiavelli, van Hobbes tot Nozick, van Rousseau tot Rawls- zijn ons voor geweest in het stellen van deze vragen en formuleren van antwoorden. De kunst hier is echter om er zelf overwegingen bij te maken, en dan in het bijzonder met betrekking tot onze huidige situatie:

  • Wanneer mag of moet (als überhaupt) een Staat democratische beginselen opschorten?

  • Kan een Staat democratische vrijheden beperken omwille van de democratie?

  • Moet democratie het laatste woord hebben? En zo niet, welke uitzonderingen staan we dan toe?

Stel bijvoorbeeld dat een meerderheid van de bevolking vindt dat de maatregelen van de overheid te veel hun negatieve vrijheid beperken. Moet de overheid deze maatregelen dan opschorten? Onze indirecte parlementaire democratie verdraagt moeilijk dit soort vragen, omdat ze niet meer rechtstreeks door het volk wordt aangesproken. De overheid in onze toestand heeft dan de ruimte om zich te gedragen als een Alma Mater: een zorgende moeder die om bestwil de vrijheid van haar kinderen beperkt.

En het is die bestwil die juist door de complotdenker ter discussie wordt gesteld:

  • Handelt de Staat in ons belang of heeft zij zelf (hogere) belangen in deze situatie?

  • En als dat laatste het geval zou zijn, op welke manier gaan die belangen dan ten koste van het individu?

De permanente paradoxale problematiek waar de complotdenker mee worstelt wordt hier ten volle zichtbaar: Zo kun je de huidige democratische orde bekritiseren als systeem van zoethoudertjes en schijninspraak (de sterke pokerhand), maar het valt nog niet mee om een alternatief te verzinnen, of een verbetering van het systeem uit te werken zonder dat dezelfde kritiek van zoethoudertjes en schijninspraak standhoudt (de flop).

Dat geldt ook voor het idee van gehoorzamen aan een autoriteit als potentieel gevaarlijk (de sterke pokerhand), maar niet als dit gepaard gaat met gezond verstand en positieve vrijheid: de ruimte om zelf af te kunnen wegen of een autoriteit met recht van spreken bepaalde beperkingen oplegt. De huidige gehoorzaamheid aan autoriteit is geen Milgram-experiment alwaar we de 47-jarige James McDonough voor straf dood maken met stroomstoten omdat hij vragen fout maakt.

Nee, de huidige gehoorzaamheid aan autoriteit is een afweging tussen kwaad en erger. Het is waar dat ‘het erger’ hier wordt ondersteund door autoriteit, maar dat zijn dan wel allemaal individuen die een gezamenlijke autoriteit vormen. Artsen, virologen en microbiologen vormen hier de autoriteit, niet de overheid die er net zo van afhankelijk is. Je zou in dat geval ook de complotstelling als volgt kunnen formuleren:

“The Coronavirus will come and go but the physicians and biologists will never forget how easy it was to take control of your life. To control every sporting event, classroom, restaurant table, and church pew…and even if you are allowed to leave your home. (And control Statebudgets and –etc.)”

Read that again.

Tenzij alle deskundigen bedreigd worden door de overheid of aandelen hebben bij een farmaceut vormen ze een geloofwaardig collectief, dat tot nadere orde gehoorzaamd kan worden. Het is niet gezegd dat men zich niet kritisch moet verhouden tegen de pastorale macht van de medische wetenschap, alleen vergt het heel veel fantasie om de directe en indirecte voordelen van een epidemie te zien voor deze beroepsgroep: die passen enkel in complottheorieën met sterke handen pre-flop.

Het alternatief voor de complotdenker die zich per definitie niet neer wil leggen bij de beperking van zijn negatieve vrijheid door autoriteit, is deze gehoorzaamheid opschorten en experimenteren met de dodelijkheid van de mogelijkheid. Gek genoeg zien we dat spanningsveld echter hoe dan ook terug in de samenleving: de utilitaristische experimenten met sectoren waarbij op basis van zachte kansberekening en verwachtingen vrijheden worden gegarandeerd ten koste van iets onbekends (wat het dus een ‘verantwoord’ experiment maakt.) Dat maakt het complot nog lastiger te verdedigen, of roept op zijn minst op tot een nieuwe troef: de overheid wil alle mensen met een Pabo-opleiding omleggen.

Ik heb al eerder betoogd dat bijvoorbeeld docenten het morele recht moeten behouden om te mogen weigeren deel te nemen aan deze experimentele setting waarbij op basis van kansberekening vrijheden worden toegestaan. Ook dat is een vorm van pokeren met onduidelijke starthanden en een al helemaal onbekende flop. Ik vind op dit moment een van de weinige legitieme manieren om autoriteit ter discussie te stellen wijzen op de veel te zachte gronden die worden aangevoerd om scholen te openen.

De utopische gedachte dat er zoiets bestaat als een 1,5 m school is namelijk even lachwekkend als dat het klinkt. Ziek worden kinderen wellicht minder, maar aansteken doen ze volop. Wie overigens denkt dat dit morele recht eenvoudig is uit te oefenen, die miskent daarbij de druk van een organisatie, het idee van loyaliteit en de plichtsroep die stagiaires, beginnende docenten en tijdelijke contractanten ervaren. En dan nog moet je een sterke morele ruggengraat hebben om je onderwijswerk als niet fundamenteel en cruciaal te beschouwen.

Om deze fragmentarische overweging tot een einde te brengen, kan ik niet anders dan tenslotte (wederom) benadrukken hoezeer het van belang blijft om het gezonde verstand, het kritische denken en het zelfstandige afwegen te laten prevaleren.

We moeten daarbij als axioma aanvaarden dat we ons niet op de laatste pagina van 1984 bevinden. Maar wie niet het idee heeft dat een gemaakte afweging afkomstig is van zichzelf, heeft gewoon een fundamenteel probleem. Die ziet zich gesteld voor een hopeloze opgave waarin hij geheel overgeleverd is aan autoriteiten. Het zijn wellicht de tragische figuren die bleekmiddel drinken omdat een niet nader te noemen president dit min of meer opperde. Je kunt dan boos zijn op zo’n president die om welke redenen dan ook dergelijke onzin uitkraamt, maar je kunt ook het gezichtspunt verleggen naar het tragische volgzame individu. Een figuur die geen eigen afweging meer kan maken en gedwee maar volgt wat zijn autoriteit hem influistert en wijsmaakt. Is er een ondergrens? Ik denk het wel.

Wie immers met een basaal gezond verstand volgt zo’n advies op? De conclusie is dat een samenleving waarbij de overheid gehoorzaamheid afdwingt niet het probleem is, maar een samenleving waarbij het gezonde verstand gedoofd is en waar een kritiekloze aanvaarding plaatsvindt van alles wat die overheid (of de deskundige) doet en zegt.

Dat alle adviezen van deskundigen worden opgevolgd, is voor mij overwegend een teken van gezond verstand. Daarbinnen is er voldoende ruimte om kritisch te kijken naar de waarde van adviezen en voorstellen. En hoe vermakelijk ook, het is niet nodig om complotten te verzinnen of aan te hangen; de werkelijkheid is immers al complex genoeg om zonder die complotten het pokerspel op de juiste manier proberen te spelen.

Het recht om een morele afweging te mogen maken

In tijden van crisis komt het ook aan op zelfstandig afwegen

of: Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral?

De mogelijkheid tot zelfstandig nadenken is een van de grootste menselijke vermogens, en komt als eerste na geloven, hopen en liefhebben. Het is echter ook een van de meest kwetsbare vermogens welk constant onder druk staat van autoriteit, loyaliteit en algemene beginselen. Er is sinds Kierkegaard niets wat meer benadrukt is in de filosofie dan het bewustzijn van dit vermogen en hoezeer dat telkens weer op de proef gesteld wordt.

Ook nu weer in deze coronacrisis. Het opvolgen van richtlijnen van autoriteiten is op zichzelf geen probleem en in veel gevallen absoluut aanbevelenswaardig, maar we zijn op een punt aanbeland waar autoriteiten zelf in een experimentele fase zijn gekomen waarbij de beste richtlijn of het juiste antwoord niet meer te zeggen is.

Zo stelt de Italiaanse reanimatiearts dr. Ferdinando Lorini dat de enige juiste oplossing is dat iedereen binnen blijft en er geen enkel sociaal contact meer is. Aan de andere kant zien we minister Slob die vindt dat schoolexamens (!) voor eindexamenklassen doorgang kunnen hebben. Uiteraard gebaseerd op richtlijnen en voorschriften van deskundigen, waarvan iedere leek zou kunnen vermoeden dat deze nauwelijks handhaafbaar zijn.

Aan de ene kant zien we mensen vrolijk in het Vondelpark rennen, aan de andere kant zien we leger en politie mensen torenhoge boetes geven als ze zonder urgente reden zich op straat begeven (Spanje). Ik zou nog legio van dit soort tegenstrijdige bewegingen kunnen opsommen die leiden tot vertwijfeling, maar ik geloof dat de lezer zich inmiddels wel bewust is van het spanningsveld.

Het komt er dus wat mij betreft op aan om binnen de vrije ruimte die er nog is, een eigen afweging te mogen maken. Ik zeg te mogen maken, want binnen het morele spanningsveld spelen enorme krachten.

Laat ik allereerst het morele spanningsveld verduidelijken.

Er is ruimte gecreëerd (op 17 maart) om bijvoorbeeld examens te mogen afnemen. Examens kunnen alleen doorgang vinden als er surveillanten zijn. Moet een surveillant nu, ook al is hij niet ziek, geacht worden aanwezig te zijn?

Verzaakt hij een plicht indien hij niet komt? Mag van hem worden verlangd dat hij zich begeeft in een risicovolle omgeving, zonder dat het heel duidelijk is wat daarvan de urgente noodzaak is? Daarbij neem ik aan dat het afnemen van een schoolexamen geen urgente noodzaak is. Het spanningsveld is dan simpelweg het idee van loyaliteit en eventueel een zeker algemeen belang in relatie tot de afweging om onaanvaardbare gezondheidsrisico’s te lopen in een nauwelijks te controleren omgeving.

Het is niet moeilijk om meerdere voorbeelden te bedenken. Kun je van een kapper verlangen dat hij mensen knipt en scheert? Kun je van een tandarts verwachten dat hij routinecontroles blijft draaien? Kun je van klantmedewerkers in kledingzaken eisen dat ze blijven komen?

Mijn stelling is dat iemand hier het fundamentele recht heeft op een eigen morele afweging, ondanks de ruimte die er op basis van voorschriften en richtlijnen zou zijn. Dat recht is mijns inziens een volledig ondergesneeuwd en ondergeschoven uitgangspunt. Het lijkt erop dat waar die ruimte geschapen is (het is niet verboden om te scheren, om je kledingzaak open te houden, om examens af te nemen) geleund wordt op een vanzelfsprekendheid deze ruimte te benutten. De druk die op mensen komt te staan wanneer zij zich zouden verzetten tegen deze quasi-vanzelfsprekendheid komt juist voort uit het feit dat het fundamentele recht van de morele afweging niet voldoende wordt benadrukt.

Maar ik heb zojuist al aangegeven dat op dit moment deze ruimte gebaseerd is op experimentele vermoedens van antwoorden. Dat is nu precies de reden waarom hier het fundamentele recht op een eigen morele afweging moet worden gerespecteerd.

Ik begrijp wel dat er een paradoxaal karakter schuilt in de stelling. Immers als verschillende mensen de afweging maken dat ze bijvoorbeeld geen risico willen lopen op een besmetting om welke reden dan ook, kan dat betekenen dat er binnen de vrije ruimte scheve verhoudingen ontstaan. Op enig moment bijvoorbeeld kunnen schoolexamens geen doorgang meer vinden. Maar dat mag nooit verhinderen dat mensen het recht behouden op deze morele afweging onder deze omstandigheden; die druk mag geen rol spelen. Want anders dan de ezel van Buridan die sterft omdat hij zich exact te midden van twee hooibalen begeeft en niet kan kiezen welke hij eten moet, kan de mens wel een eigen afweging maken te midden van uitersten. Welke hij kiest, als er goed over is nagedacht en wellicht zelfs overlegd is met het hart, maakt dan uiteindelijk niet zoveel uit. Thuisblijven is evenzeer te rechtvaardigen dan gaan.

Ik heb hier de morele afweging genoemd binnen een context waarbij er geen wezenlijke voortgang wordt belemmerd of direct levensbedreigende consequenties vastzitten aan de morele afweging. Ik begrijp maar al te goed dat artsen en verpleegkundigen veel meer dan bijvoorbeeld onderwijzend personeel of kappers iedere dag het morele spanningsveld ervaren inclusief de druk van de loyaliteit en het daadwerkelijk algemene belang. Wordt van hen meer verlangt? Moeten zij meer risico’s aanvaarden dan gemiddeld? Is dat onderdeel van hun beroep, anders dan bij docenten en kledingmakers? Dat is een hele moeilijke kwestie. Ik denk het wel. Maar hebben zij dan minder het recht op deze morele afweging? Absoluut niet. Hun uitgangspositie maakt de afweging weliswaar nog moeilijker en de grenzen worden daarbij wellicht verder verschoven dan elders (omdat het midden troebeler is); ook daar komt uiteindelijk een punt dat binnen het zuivere geweten niet het onmogelijke of onredelijke kan worden verwacht. Het blijft vooral van belang dat we in deze situatie überhaupt begrijpen dat we de morele overweging altijd mogen maken en dat we ook het lef hebben dat te doen.

Verslag van een dag aan het front: Balanceren tussen ironie en ernst

Balanceren tussen ironie en ernst

Ik begeef me naar het epicentrum van het kwaad. Noord-Brabant. ‘s-Hertogenbosch om precies te zijn. Het centraal station van Nijmegen is in de late ochtend nagenoeg verlaten. De afwezige hysterische tred van de studenten is op zichzelf een verademing, maar diep inademen doe ik vandaag zo min mogelijk.

In de trein is het rustig. Te rustig als je het mij vraagt. Ik hou alles nauwgelet de gaten.

Plotseling klinkt er gehoest. Welke idioot was dat? Een terrorist die zichzelf als een chemisch wapen inzet en niets meer te verliezen heeft? Ik kijk en ik zie een jongeman in de buurt van oude mensen snotteren. Wat moet je doen? Het leven van deze mensen staat op het spel! Flitsen van World War Z en Dawn of the Dead schieten me te binnen. Ik heb geen zilveren kogels. Misschien moet ik hem te lijf gaan met een bijl, maar ik besef dat er ook geen bijl in de buurt is. Alles is verloren! Dan zie ik de jongen zich verontschuldigen: hij moest alleen maar niezen toen hij in de zon keek. Ja dat zal wel. Dat zou ik ook zeggen.

Het blijft een absurde toestand: iedereen is een potentiële vijand. En iedere potentiële vijand draagt mogelijk een onzichtbare vijand die je lichaam dood wil maken. Ik vraag mij af wat de evolutionaire zin is van zo’n virus en plotseling schieten de woorden van Pascal me te binnen, zoals zo vaak:

De mens is maar een riet, het zwakste in de natuur, maar hij is een denkend riet. Het is niet nodig dat het ganse heelal zich wapent om hem te verpletteren: een damp, een waterdruppel zijn voldoende om hem te doden. Maar zelfs als het heelal hem verpletterde, zou de mens nog edeler zijn dan wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft. Het heelal weet daarvan niets.

Het virus weet ook van niets. Het is een dom mechanisme dat blind zijn gang gaat en enkel parasiteert op de domheid van mensen, de edele domme mensen welteverstaan. Want hoe heeft het ooit het levenslicht gezien? Wat deed het ontwaken?

Aangekomen in ‘s-Hertogenbosch hou ik gepaste afstand van wie ik tegen kom. Ik bedenk mij dat het ziek worden niet mijn grootste probleem is, daarvoor geloof ik dat ik er nog te sterk voor ben, maar de vrees anderen ziek te maken. Want in hoeverre is het nou besmettelijk zonder symptomen? In hoeverre is deze sluipmoordenaar onder ons zonder dat we het weten?

Ik schop een deur open, in plaats van de klink aan te raken die al 1000 keer is aangeraakt. Enkele uren lang bevind ik mij te midden van het onvoorspelbare, het kwetsbare en de waanzin. Ik kom tot het besef dat de rusteloze mens hier op zijn plaats wordt gezet. Als we allemaal een maand lang thuis zouden blijven, zou dat niets uitmaken. Ach een maand geen school! Ach een maand geen sociale contacten! Ach een maand geen sportwedstrijden! Het leven zou enkel wat opschuiven en we zouden ons bewuster worden van alles wat in de haast vergeten wordt: dat wat we doen allemaal zo belangrijk niet is en weinig echt toevoegt.

Maar blijft het dan bij een maand? En hoe lang kun je je verschuilen? Wanneer gaat men het verschuilen kwalijk nemen? Het liefste kom ik hier niet, maar het onderwijs roept toch hard, ik voel me nog verplicht, en ik spreek met iemand over een verhandeling over Nietzsche. Ik geef er een heel aardig cijfer voor, al blijft het iets te goed geschreven.

Op weg naar huis, zo snel ik maar kon, zie ik iemand lopen met pakken toiletpapier meer dan hij hoog is. Ja, de schitterende hamsterwaanzin! Ik denk aan een anekdote van Slavoj Zizek die treffend de psychologie hiervan wist te omschrijven. Als er een dwaas met enige gezag (tegenwoordig zouden we dat influencers noemen, niet te verwarren met influenza) roept dat hij verwacht dat het toiletpapier op zal raken, leidt dat ertoe dat velen zich spoeden naar de winkel om dat probleem voor te zijn. Met als gevolg dat daarmee al het toiletpapier opraakt en de dwaas met gezag (of misschien wel het dwaze Monster van de media) zichzelf in zijn voorspelling gelijk ziet hebben. En het herhaalt.

En toch word ik geraakt door de man: dadelijk heeft hij wel dat toiletpapier en ik niet meer. En misschien heeft hij ook wel paracetamol gehamsterd. En misschien ook wel lucifers. Zal ik dan toch ook niet zomaar eens….

Ik bedenk me dat we op dit moment balanceren tussen ironie en ernst.

Een maand geleden was het alleen nog maar ironie. En hopelijk is het niet over een maand alleen nog maar ernst. Het beheersbare leven staat op het spel. Net als met terrorisme heeft het iets oncontroleerbaar en onvoorspelbaar. Maatregelen treffen in de hoop dat het jou niet treft, dat is wat je kunt doen. Maar de kwetsbare afhankelijkheid van het openbare leven maakt ook dat je overgeleverd bent aan het toeval. En toeval is iets waar ik en de hele moderne mens niet meer tegen gewapend zijn. Behalve dan met ironie.

Deze dag ben ik doorgekomen. Ik waan me weer veilig thuis. Maar hoe moet het dan maandag, en dinsdag? En daarna? Ik blijf een denkend riet.

Carnaval naar de Filistijnen: ‘We noemen het Verkleedfeest!’

Carnavaleske toestanden op een basisschool:
Carnaval mag geen carnaval meer heten

Wie tegenwoordig vlot aandacht wil van veel mensen, kan zich bedienen van een relatief eenvoudig recept. Een bijzonder diep inzicht is niet nodig, speciale kwaliteiten worden absoluut niet verlangd; meestal werken die namelijk tegen de goedkope aandacht. Ik heb het niet over het interviewen van pedofielen of een vergelijking maken met nazi-Duitsland, nee, ik heb het over het zogenaamde ‘herwaarderen’ van diepgewortelde culturele aangelegenheden.

De laatste in een lange rij van dit soort oprispingen treffen we aan bij basisschool IKC Carrousel in Zevenaar. Deze basisschool viert namelijk geen carnaval meer. Het carnavalsfeest is immers een katholiek feest en de school heet openbaar te zijn. Daarom heet het vanaf nu Verkleedfeest. Je zou denken dat het uit de koker komt van een karikatuur als directeur Anton van de Luizenmoeder, maar dit idee is gedekt door een werkelijk bestaande karikatuur: directrice Petra van den Brink, geflankeerd door een aan totale zelfoverschatting lijdende ouderraad.

Ik stel me zo’n vergadering voor. Een verzameling van existentieel verveelde mensen komt bijeen op een regenachtige avond. Tot op de bodem van de betekenisloosheid gekomen, voelt iedereen zich ‘heel serieus’ genomen door de directrice. Mislukt voor de klas, dus managen geblazen! Een fatsoenlijke agenda is er eigenlijk niet, het is wat allemaal ter tafel komt en wat iedereen te binnen schiet. Op enig moment dat een stevige dame moorkoppen komt brengen, schrikt iemand wakker en kraait: ‘Dat vervloekte carnavalsfeest, dat is een katholiek feest, en dat past niet bij onze openbare school!’  En in plaats van dat de directrice zegt ‘neem nog een pilsje en hou verder je domme waffel dicht’, ziet zij hier een uitstekende kans om de publiciteit te halen met een prachtig progressief verhaal. Wat een voorbeeldfunctie zal zij wel niet vervullen, wat een pionier is haar school wel niet!

Door het dolle heen oppert iemand vervolgens om de Romeins-christelijke jaartelling niet meer te gebruiken en vanaf nu te rekenen met ‘Olliebollies’. Weer een ander roept met het kwijl in de mond om de zondag af te schaffen en daar gewoon een schooldag van te maken. En met het schuim op de mond schreeuwt iemand dat geen enkel kind met een Bijbelse naam nog welkom behoort te zijn op de openbare school! Het zou een achterhaalde valse indruk wekken, die christelijke Bijbelse namen! Weg met Esther, weg met Paulus en Jesse, Elisabeth, Joël en Matthias! Weg ermee!

De directrice glundert van plezier en zegt toe alle voorstellen in de eerstvolgende vergadering op de agenda te zetten.

Arme Petra (vrouwelijke naam ontleent aan Apostel Petrus). Arme muggenzifters (Mattheüs 24:23) die de haren te berge doen rijzen (Job 4:15.)! En zo kent de Nederlandse taal nog tienduizenden christelijke gezegden, uitdrukkingen en verwijzingen. Die schaffen we niet af omdat ze van christelijke oorsprong zijn, we gebruiken ze dankbaar omdat ze een rijkdom verschaffen aan de manier waarop we ons kunnen uitdrukken, zonder dat ze daarmee rechtstreeks iets christelijks in het taalspel betekenen. Dat is met carnaval niet anders. Carnaval is een begrip wat ongelofelijk rijk is aan historie, wat vele heidense en Romeinse invloeden kent, wereldwijd gevierd wordt en door UNESCO in verschillende gevallen geplaatst is op de Lijst van Meesterwerken van het Orale en Immateriële Erfgoed van de Mensheid.

Een openbare school zijn betekent hier kennelijk je buiten de redelijke orde plaatsen, de noodzaak van cultureel, historisch besef en werelderfgoed ontkennen, en bovenal niet begrijpen dat begrip en inhoud niet altijd met elkaar samenhangen.

Want het pleit op zich wel voor Petra dat zij nog bij zinnen is om überhaupt de relatie met de Katholieke kerk te leggen, maar het is een feit dat het carnaval vieren op heel veel manieren kan worden gevierd, zonder dat daarbij de relatie hoeft te worden gelegd met de kerk. Het mag, en ik zou het voor de algemene ontwikkeling van al die kinderen op de school daar van onschatbare waarde vinden, maar het is niet per se nodig.

Door die nadruk wel zo expliciet te maken wordt de tegenstelling tussen mensen alleen maar vergroot en creëer je enkel afstand tot de werkelijkheid en een eindeloos onbegrip, onbehagen en misnoegen. En ja, je krijg aandacht van mij, boze carnavalsverenigingen en opgefokte brievenschrijvers waar je je natuurlijk niets van moet aantrekken, want dat gaat ten koste van dat dappere ego. Alaaf! Alaaf, alaaf!

In alle ernst tenslotte stoort het me toch het meest dat volwassen mensen ook hier weer voor kinderen een invulling geven en het zo willen kleuren dat het feest zogenaamd neutraal is, terwijl dat helemaal niet kan. Overal ter wereld wordt verder gewoon carnaval gevierd, maar daar moeten deze kinderen kost wat kost van afgeschermd worden met het absurde ‘Verkleedfeest’, waarin men zich waarschijnlijk precies zo gedraagt als iedere carnavalsvierder van Eijsde tot de Mookerheij.

De clowneske, carnavaleske, karikaturale, dom eigenwijze en absurde stuiptrekkingen van deze school passen in dat ene opzicht dan toch wel weer goed bij carnaval. Een feest waarin je je even als een losgezongen idioot kunt gedragen. Dat gaat echter na drie dagen meestal weer over. Voor Petra van den Brink en consorten valt echter te vrezen dat ook na die drie dagen het heldere licht in de bovenkamer niet meer gaat branden. 

Een bezoek aan De Librije

Beschouwingen bij het beste restaurant van Nederland

Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk?

Wie in de gelukkige omstandigheid verkeert De Librije te kunnen bezoeken in Zwolle, heeft ook de morele verplichting deze ervaring te delen met anderen. In deze uiteenzetting doe ik verslag van enkele indrukken en stemmingen van het bezoek aan dit gelauwerde en bewierookte restaurant.

***

Drie Michelinsterren in de culinaire wereld is de mythische barrière waar je je niet zomaar doorheen kookt. Inter Scaldes in Kruiningen, Restaurant De Leest in Vaassen (dat eind 2019 de deuren heeft gesloten) en De Librije in Zwolle zijn in Nederland de trotse bezitters van deze drie sterren. Al schijnt het ook wel eens als last te worden ervaren, de druk van de immer hoge verwachtingen. Hoe lang wil men dat volhouden?

De Librije behoort sinds juni 2019 in ieder geval weer bij de beste 50 restaurants ter wereld (#46), waar de andere twee restaurants niet in de top 100 voor komen. In dat opzicht is het dus het beste restaurant van Nederland; al is de subjectiviteit de waarheid.

Maar voordat ik kom bij de beleving in het restaurant, moet ik een aantal noodzakelijke opmerkingen maken vooraf die de kern vormen van wat komen gaat. Ik kan me voorstellen dat hetgeen ik hier kort uiteen zal zetten een grote mate van herkenning en instemming zal opleveren, omdat het zo’n heldere en welonderscheiden waarheid is. De eenvoud van het inzicht is echter zo van toepassing dat ik er hier niet omheen kan. Het gaat namelijk over wat ik zal noemen de vloek van het betere middensegment of de wet van de voorsprong van het betere midden. Voor een betere naam houd ik mij aanbevolen.

***

In het kort komt het hierop neer dat de afstand van het lage tot het betere midden een enorm kwaliteitsverschil betekent wat ook daadwerkelijk waarneembaar is, terwijl datzelfde kwaliteitsverschil ten opzichte van dat midden alleen met gigantische inspanningen is te bereiken en soms nauwelijks is op te merken. In een schema zou dit er zo uitzien:

Laat ik enkele voorbeelden geven. Neem een elektrische gitaar uit het betere middensegment. Dan betaal je ongeveer € 2000. Het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 150 is gigantisch, maar het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 5800 is door nagenoeg niemand op te merken. Mijn stelling is nu dat dit een algemene wet is.

Neem een goede fles wijn van € 50. Laat ik zeggen een R. López de Heredia Rioja Viña Tondonia Reserva uit 2005. Deze maakt in beleving een absurde sprong ten opzichte van een slobberwijntje van € 5 in de aanbieding bij de Aldi. Maar betaal het honderdvoudige voor een Domaine Leroy Richebourg Grand Cru en de beleving is lang niet zo overweldigend ten opzichte van die Rioja. Het is zelfs de vraag of je het verschil merkt. Of koop een full carbon racefiets in het betere middensegment van zegge € 3500 en je voelt je een koning ten opzichte van een racefiets van € 300. Maar geloof maar niet dat je veel verschil gaat merken wanneer je fiets € 13.000 kost. En bovendien kunnen we vaststellen dat de kwantitatieve waarde die we moeten toevoegen aan het betere midden op weg naar het hoogste vrijwel nooit de kwalitatieve verbetering rechtvaardigt. Wat blijft is dan gevoel.

Zo zou ik nog talloze voorbeelden kunnen geven, maar ik geloof dat het punt wat ik wil maken duidelijk is en men zelf met veel meer voorbeelden op de proppen kan komen.

Een belangrijke notie is dus dat het zou kunnen betekenen dat wanneer je het kwalitatieve verschil daadwerkelijk wil ervaren -laat staan onder woorden brengen- tussen het betere middensegment en de absolute top, er buitengewone inzichten, vaardigheden en krachten van je worden vereist. En dat zijn juist krachten die maar voor de enkeling is weggelegd. Jimmy Page, Tom Dumoulin en Robert Parker.

***

Terug naar De Librije.

Want het bovenstaande probleem steekt ook hier de kop op. Eten bij zowat het beste wat de wereld te bieden heeft, is dat die absurde sprong ten opzichte van het betere midden, of is dit verschil (voor ons) nauwelijks te herkennen? En hoe zou je er dan ooit overtuigd van kunnen raken? Wie zou je daartoe moeten overtuigen? Dat zijn gerechtvaardigde filosofische vragen waar antwoorden niet zomaar op gevonden worden. Ook in de onderstaande ervaringen barst feitelijk de taal.

***

Het voelt in ieder geval wat ongemakkelijk aan om het imposante gebouw wat De Librije is binnen te treden. Wetende dat hier lang geleden gevangenen water en brood kregen -o ironie-, zitten we straks te midden van deze monumentale voormalige gevangenis kaviaar uit ei te vissen.

Vragen vooraf zijn er legio: ben ik goed gekleed? Hoe ga ik mij gedragen? Welk gezelschap zouden we er aantreffen? Waarin onderscheidt zich de bediening? Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk? Zal ik een vork op de grond laten vallen?

We werden vriendelijk opgevangen en mochten in een tussenruimte wachten. Enkele amuses en een bestelde cocktail zonder alcohol waren heel smakelijk. Met name de smaak van de cocktail, Virgin genaamd en gebaseerd op de Rieslingdruif, liet de gedachten afdwalen naar Zuid-Frankrijk. Een vlotte jonge dame serveerde en was ontspannen spontaan in haar doen en laten.

Dat is moeilijker te zeggen van Therese Boer die ons even later welkom heette. Een imposante vrouw die mij gevangen leek tussen haar bekendheid, de haar bekende clichématige hoge verwachtingen van de gast die er één keer in zijn leven komt eten, en haar taak zo goed mogelijk gewoon te doen. Dat is natuurlijk ook een heel complex spel, waarbij de spanning tussen haar en de gast onmiddellijk duidelijk wordt. Want bedenk maar eens hoe gasten zich tot haar moeten verhouden. De gasten, wij dus ook, die gespeeld normaal doen. Maar het hier zo normaal mogelijk doen, is niet heel erg normaal. Je eet immers niet iedere dag in de Librije en je wordt niet iedere dag bediend door Therese Boer.

Toch is dat een onvermijdelijk onderdeel van het toneelspel waaraan ik me moest overgeven. Ik die ‘Bocuse voor thuis’ en ‘Escoffier voor iedereen’ probeert te koken, ik de enkeling, de passant, de zoveelste, de voorbijganger; in het licht van mensen die het gemaakt hebben, burgers van de wereld die oneindig veel meer weten van goed eten en drinken, en mij desondanks moeten beschouwen als een serieuze gast.

Ik had onmiddellijk het gevoel dat dit spanningsveld me de hele avond parten zou spelen en ik nam mij voor om vooral te onderzoeken in hoeverre ik dit spanningsveld kon doorbreken. In de filosofie is daarbij een goed gehanteerd wapen de verhouding tot de verhouding opwerpen. Door middel van het stellen van reflexieve vragen en indirecte mededelingen proberen te doorgronden en iemand uit zijn rol te dwingen. Dat lukte heel aardig en op enig moment verscheen er zowaar een lach op het gezicht van Therese toen ik over Paul van Craenenbroeck begon en korte tijd later het ook zomaar over opvoeding ging. Laat ik niet verder in details treden hierover, maar het had iets broodnodig ontwapenends.

Jonnie Boer, de meester zelf waar je toch voor komt, had een keurig toneelstukje voorbereid, waarbij hij bij een van de eerste gerechten aan onze tafel kwam om iets te vertellen over zijn grootvader. Een zoetwatervisser in Giethoorn en het gerecht was daar op geïnspireerd met snoek, rivierkreeft, paling, zoetwater krab en snoekbaars. Aardig, en even later herhaalde Jonnie deze voorstelling bij onze buren aan tafel. Buren wisselend van een homostel waarvan er een halverwege de avond begon te huilen en een joviale zakenman met zijn geamuseerde vrouw tot aan een echtpaar wat enig leven in het huwelijk probeerde te blazen.

Nu wil het geval dat een vriend van mij die een jaar gespaard had om ook te gaan eten bij De Librije recent niet het genoegen heeft gehad Jonnie en Therese in levende lijven in het restaurant aan te treffen. In plaats daarvan kreeg hij een kaart met daarop ‘een kus van Therese’ en de verontschuldigingen dat ze ergens in het buitenland inspiratie aan het opdoen waren. Dat lijkt me toch een absolute teleurstelling: je komt voor de meesters en je krijgt onbekende plaatsvervangers. Je wil Max Verstappen zien en je krijgt een lookalike. Het zal geen Michelinavond geweest zijn, het schip zonder kapitein.

Het zegt natuurlijk ook alles over hoe zo’n restaurant werkt: Jonnie onderzoekt, bedenkt, creëert; een bataljon aan talentvolle medewerkers voert uit. Dat was ook wel even de indruk die we kregen bij het eveneens wat routinematige, maar niet minder leuke bezoekje aan de keuken. Halverwege de avond werden we uitgenodigd om even door het restaurant te lopen en de keuken te bezoeken. Geleid door dezelfde jongedame -en jong waren ze vrijwel allemaal, nagenoeg niemand tikt 35 jaar of ouder aan-, zagen we vooral hulpjes aan het werk in een drukke keuken. De meester was toen al uit beeld, vertrouwend op de lijnen die hij had uitgezet.

***

“Maar we willen meer horen over het eten! Niet over het feit dat ze met een blik en vegertje de kruimels van tafel vegen of dat er overal kunst hangt en het toilet ruikt naar dure vrouwen in schemerlicht. Het eten man, het eten!”

Nu ja, daar kom ik toch weer terug op de theorie van de vloek van het betere middensegment. We aten bij restaurants zonder ster, zoals Restaurant Frunk in Brunsum of Zala’s Restaurant in Utrecht, wat écht hoogstaande en bijzondere verrassende ervaringen waren.

Maar de echte verrassing bleef een beetje uit bij De Librije.

Wat ons in ieder geval opviel is dat van alle gerechten de combinatie met de wijn niet de sensatie gaf waar we op hadden gehoopt. Daar hadden we ons extra op gespitst, juist omdat we daar wel al vele ervaringen van hadden. Maar op één enkele combinatie na, waarin de wijn echt een diepere laag aan smaakbeleving met zich meebracht, -een wow- bleef dat bij de overige gerechten uit. En wellicht speelt hier de vloek van het imago mee, wat je vaak hoort: kun je nog wel de juiste verwachtingen hebben? Hoe onbevangen kun je nog genieten van wat je krijgt met het idee dat dit het beste van de wereld is en vrijwel iedereen niets dan lof heeft voor de combinaties? We aten boerderijeend uit Ermelo, hammetjes van Urk, bron forel uit Hattem, Noordzeekreeft en krabsalade en nog een heleboel meer. Ik kan er geen verstandige dingen over zeggen, hier barst gewoon zoals gezegd de taal. Het was in elk geval mooi opgemaakt, creatief, met bijzondere ingrediënten waarvan je niet zou weten waar je het vandaan zou moeten halen -van klaverzuring tot bittercress en Japanse Knotweed. Of dan toch uit Jonnies kruidentuintje.

Het wisselend bedienende personeel aan tafel -af en toe naar mijn mening al te vrijpostig-, zette naast enkele amuses voor 10 euro aan water voor, een doodzonde om daar over te klagen. En wat betreft het bijschenken van wijn: dat ging zonder aarzelen. Glas lees? Dan werd het onmiddellijk weer gevuld. Levensgevaarlijk als je besloten hebt het er van te nemen, want voor je het weet ben je dik twee flessen verder. En zo geschiedde…

Maar in benevelde toestand tenslotte verkeren is eigenlijk helemaal niet zo’n ramp, want de rekening moet natuurlijk nog komen.

Voorbereid op het ergste is de kleine € 800 voor twee personen, waarmee 10 gangen zijn geproefd, samen met een koffieservies, drie non alcoholische cocktails en een dubbel wijnarrangement, toch even slikken. En we gaven ook maar een fooi van een paar tientjes, waarvan het de vraag is hoe gebruikelijk zoiets is. Maar ach, als het decadente decadent is, dan moet het ook echt decadent zijn!

Aldus is er maar één conclusie mogelijk. We hebben hier een ongelooflijk dure anekdote gekocht. En dat is de uiteindelijke kracht van dit restaurant: je gaat hier niet alleen voor het eten, je gaat ook voor het verhaal.

En dit alles zal nog lang verteld worden. Wij aten in de Librije.

Argumenten voor verplichte anticonceptie bij ongewenste zwangerschap

Een uiteenzetting voor allen en voor niemand

Wie een bijdrage probeert te leveren aan het abortusvraagstuk, na wil denken over de vraag hoe we komen tot minder van deze tragische ingrepen en welke overwegingen hierbij een rol kunnen spelen, weet zich altijd -voor zover er niet liever over gezwegen wordt- geconfronteerd met de extreme posities binnen dat debat. In het meest banale geval worden argumenten dan afgedaan als dom en idioot of overladen met emoties in plaats van met redenen, en in het beste geval wordt nader overwogen wat de bedoelingen en reikwijdte van de stellingen te betekenen hebben en in hoeverre ze valide zijn.

De extreme posities zijn op zich begrijpelijk, gelet op het morele belang (rechten van de vrouw versus de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijke leven). Ook deze posities zullen zich echter uiteindelijk op redelijke gronden moeten beroepen, willen ze niet bezwijken onder irrationeel fundamentalisme of de waas van emoties. Maar juist in de extremiteiten ontbreekt vaak de redelijke grond en het oog voor de complexe werkelijkheid die niet absoluut is.

De extreme positie van het humanisme bijvoorbeeld komt erop neer dat de vrouw ongeacht welke omstandigheid dan ook altijd baas in eigen buik is en hiertoe een onvoorwaardelijk abortusrecht heeft. Hoewel de juridische basis hiervoor helemaal niet bestaat (zie WAZ art. 5), lijkt de praktische gang van zaken hier verdacht veel op.

Tegen deze absolute trekken vertonende praktische grond, schreef ik het opiniërende Contra abortusrecidive. Of: de sterkste aanzet tot nuancering van het abortusrecht. De strekking is dat de recidive in de abortuscijfers een sterke aanleiding vormt om te overwegen dit absolute recht in de praktijk een halt toe te roepen. De recidive toont namelijk wat mij betreft aan dat om baas in eigen buik te zijn, men ook baas buiten eigen buik behoort te zijn.

Kortom: Het recht is absoluut noch vrijblijvend, zoals dit feitelijk voor alle rechten geldt (Always remember: With great power comes…). De mogelijkheid van verplichte anticonceptie nu, is een van de eerste mogelijkheden die overwogen moet worden binnen recidive, want de ernst van de gesprekken en de nazorg hebben immers niet voorkomen dat 36% van de moeders na enige tijd weer bij de abortuskliniek staat; meer dan 11.000 gevallen zijn dus herhaalde gevallen.

Het probleem nu van de verplichting is dat we direct stuiten op het meest elementaire verzet van de extreme humanistische positie, namelijk die van inbreuk op de autonomie van de vrouw. Ik geloof niet dat er een ander of sterker argument ten grondslag ligt aan het verdedigen van deze positie als men een redelijke grond zoekt.

Ik zal nu dit uitgangspunt aanvallen en de onredelijkheid hiervan aan het licht proberen te brengen.

We moeten allereerst begrijpen dat deze verplichting niet zomaar is. Akkoord, het is niet redelijk om een vrouw te verplichten wanneer zij voor de tweede maal een abortus ondergaat. Tijdsspanne, logistieke en fysieke redenen spelen namelijk mogelijk een belangrijke rol. En laten we ook eens stellen dat deze verplichting niet geldt bij een derde abortus, waarna wederom lange gesprekken volgen, nazorg wordt verleend en de zin van preventie etc. etc. wordt ingeprent.

Dan zijn er nog steeds een kleine 3000 (!) gevallen waarbij voor de vierde keer ‘dat ongeboren leven wat bescherming verdient volgens de wet’ wordt geaborteerd. Waar moeten we nu de discussie als we abortus willen verminderen überhaupt beginnen? We kunnen geen discussie voeren met mensen die voor zoveel mogelijk abortussen zijn, dus het uitgangspunt is altijd hoe minder, hoe beter. We kunnen ons ook niet echt meer beroepen op de nazorg en de gesprekken, want dat leidt al jaren niet tot spectaculair minder recidive.

Waarom niet anticonceptie verplichten?

De discussie over verplichte anticonceptie wordt al langer gevoerd, maar gaat dan vooral over het verplichten van anticonceptie voor incapabele ouders en ter bescherming van het kind. Bijvoorbeeld waar het gaat om vrouwen die net zolang zwanger worden totdat ze een kind mogen houden. Zo’n maatregel zou dan de bedoeling hebben om moeders met (een combinatie van) zware psychische problemen, een verstandelijke beperking of verslavingen af te houden van een kind waar ze niet voor kunnen zorgen. Daar gaat het hier niet om. Het gaat hier om het voorkomen van ongewenste zwangerschappen, niet van gewenste zwangerschappen.

Ik zet de volgende argumenten op een rij die voor zover ze niet weersproken worden niet anders dan de weg openen om verplichting tot anticonceptie te overwegen.

Argument 1. Rechten van de moeder zijn niet in het geding

Nu wil het geval dat wie het principe van baas in eigen buik hanteert daarbij over het algemeen het belang van de vrouw in ogenschouw heeft. Haar recht op een zekere vrijheid en autonomie over haar lichaam is van eminent belang. Dat wordt met een verplichting niet miskend.

Het blijft namelijk een recht om ouder te mogen worden. De anticonceptie kan relatief eenvoudig worden verwijderd. Bovendien wordt het recht om ouder te kunnen zijn versterkt omdat de kans op mogelijke schade door abortusingrepen komt te vervallen, wat de kans op kinderen in een later stadium, wanneer er wel een duidelijke kinderwens is, beter maakt.

Argument 2. De ingreep vergroot de autonomie van de vrouw

Autonomie gaat over de zelfbeschikking van een lichaam. Het gaat hier niet om dat iemand gedwongen moet worden om een ongewenste zwangerschap te voldragen of dat iemand gedwongen wordt om abortus te plegen. Dat is een schending van de autonomie en is in alle gevallen niet acceptabel.

Het gaat er hier om dat er geen abortus hoeft te worden gepleegd. Abortus is een hevige ingrijp, met potentieel zowel fysiek, sociaal als emotioneel zeer verstrekkende gevolgen. Het voorkomen van abortus voorkomt dus blootstelling aan fysieke, sociale en emotionele zware lasten en geeft in die zin meer bewegingsruimte, rust en levensvreugde dan wanneer iemand zich onder welke omstandigheden dan ook geconfronteerd ziet met een herhaling aan ongewenste zwangerschappen.

Argument 3. De ingreep kan volledig gratis worden verleend

Kosten zijn nooit de hoofdreden in morele casussen, maar moeten wel worden gewogen. De kosten die gepaard gaan met de abortus en bijbehorende nazorg worden bespaard en kunnen rechtstreeks worden aangewend voor de gratis anticonceptie. De veronderstelling dat de directe en indirecte baten van duizenden abortussen die voorkomen kunnen worden veel hoger zijn dan de kosten voor de verplichte anticonceptie, geven meer ruimte voor medische preventie en nog betere voorlichting en nazorg in eerdere gevallen. Wederom in het belang van de vrouw.

Argument 4. Het plaatsen van anticonceptie is mogelijk ingrijpend, maar weegt niet op tegen het ingrijpende van een herhaalde abortus

Ook hier komt het autonomieargument om de hoek kijken. Het zou ingrijpend zijn om anticonceptie te laten plaatsen. In verschillende gevallen zou dit echter tegelijkertijd met de abortus geplaatst kunnen worden, maar evidenter nog, het is vrijwel ondenkbaar hoe het plaatsen van anticonceptie een grotere emotionele impact heeft dan het ondergaan van een abortus.

Argument 5. Je voorkomt iets wat iemand niet kan willen; daar tegen zijn leidt tot een paradox

Wat indien iemand weigert? Dat werpt de vraag op, op welke gronden anticonceptie hier niet in het belang van de vrouw is. In hoeverre is een verplichting uiteindelijk noodzakelijk, zoals in een samenleving talloze verplichtingen dwingend door de wetgever of deskundigen worden voorgeschreven, om daarmee een groter, veel groter kwaad te voorkomen? Natuurlijk wordt iemands vrijheid beperkt wanneer hij een autogordel moet dragen, maar dat is evident in zijn eigen belang.

Kortom, de vraag blijft zich opdringen waarom zo’n evident voordeel überhaupt geweigerd zou worden en waarom een verplichting überhaupt noodzakelijk is.

Is een verplichting dan noodzakelijk wanneer iemand niet zelfstandig in kan zien dat zij een blijvend gevaar voor zichzelf vormt en kennelijk onvoldoende in staat is of door omstandigheden onvoldoende in staat blijkt zich te kunnen beschermen tegen een onontkoombare noodsituatie?

In het geval waar het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) gewag van maakt, waarbij een vrouw voor de 13e keer een abortus heeft onderdaan, moet toch iemand met een gevoelsleven met zijn handen in het haar hebben gezeten en zich hebben afgevraagd waarom geen middel in handen is om deze vrouw tegen zichzelf te beschermen. Waarom moet lijdzaam worden toegezien hoe iemand zo vaak in nood komt te verkeren? Tel eens tot 13 en bedenk bij iedere tel het hele traject. (Of lees hier de onderbouwing)

Het lijkt alsof het feminisme, of het radicaal humanisme niet durft in te zien dat soms vrouwen echt hulp van buitenaf nodig hebben om beter tot hun recht komen, te ontsnappen aan misère, lijden en verdriet. Alsof in de extreme positie er een onwaarschijnlijke overtuiging heerst dat een volwassen vrouw in alle gevallen altijd zelfstandig en op eigen kracht, met een zuiver en helder verstand en met een zelfverantwoordelijke zelfbepaling alles kan overzien. Maar heus: Voorkomen is altijd beter dan aborteren. (Zie Gedachte-experiment B)

Argument 6. Er blijven uitzonderingen mogelijk. De verplichting volgt alleen na een oordeel van een arts.

Een beslissing over abortus wordt niet lichtzinnig genomen, absoluut niet. Dat moet echter ook gelden voor de arts die noodsituaties zelfstandig moet beoordelen. Krachtens de wet heeft hij een bijzondere verantwoordelijkheid en deze verantwoordelijkheid dient zich ook en juist te richten op het belang van de vrouw. In het geval van verplichting moet het altijd in het belang zijn van de vrouw. Daarbij geldt de zorgplicht (het is redelijk te veronderstellen dat zorg voor iemand dragen betekent dat iemand zich niet herhaaldelijk in gevaarlijke noodsituaties begeeft, zie Gedachte-experiment B) en moet terdege rekening worden houden met de aard van de recidive.

Hoewel uitzonderlijk, kan ook bij een vierde maal abortus sprake zijn van omstandigheden die een verplichting niet opportuun maken, zoals bureaucratische, logistieke en fysieke redenen.

Argument 7. Niemand wordt belast met het probleem van het vernietigen van potentieel

Waar de meeste abortusdiscussie zich richt op de waarde van het ongeboren leven, dat uiteraard zijn zeer bijzondere waarde heeft, en er een lang debat loopt op welk moment er sprake is van het vernietigen van kostbaar potentieel, gaat mijn hele argumentatie daar niet over.

Het gaat simpelweg om het voorkomen dat we kostbaar potentieel hoeven te vernietigen, en daarbij ook niet in debat hoeven over hoe kostbaar, hoe ongewenst, hoe erg het zou zijn indien het kind wel geboren zou worden, etc.

Argument 8. We nemen de nood van de vrouw serieus

De wet heeft bij een abortus een noodsituatie voor ogen. Zo hevig dat deze niet op andere wijze kan worden beëindigd dan door het beëindigen van het ongeboren leven. Stellen dat een verplichting ‘drastisch’ is (ergo: abortus te prefereren blijft), miskent daarbij wat het betekent in nood te zijn. De nood (die al sinds 1236 in Nederland wordt begrepen als een ernstige vorm van lijden, gebrek, gevaar, benauwing en angst) serieus nemen, betekent de vrouw serieus nemen.

Voor zover bovenstaande argumenten nog niet voldoende ruimte bieden om de redelijkheid van verplichting te overwegen, eindig ik ook nog met twee gedachte-experimenten. Het is nagenoeg onmogelijk -zover het mijn voorstelling betreft- om de analogie 1:1 te kunnen doen gelden, maar ik meen dat de strekking vergelijkbaar is en eveneens leidt tot een onvermijdelijke instemming met een verplichting tot bescherming van iemand.

Gedachte-experiment A

Veronderstel dat er een man is die graag gaat skiën. Het probleem is echter dat telkens wanneer hij gaat skiën hij een enorm risico loopt zijn been te breken (en zelfs om anderen schade te berokkenen*). Hij is vaak gewaarschuwd, heeft voorlichting gehad over hoe hij het beste veilig kan skiën, maar dat alles heeft maar slechts op korte termijn effect. Na enige tijd bevindt de man zich weer in omstandigheden die een groot risico geven op een gebroken been. En wanneer hij dan zijn been gebroken heeft, moet hij een vervelende operatie ondergaan. Financieel kost het hem niets, maar het valt hem wel iedere keer erg fysiek en emotioneel zwaar.

Op een dag wanneer hij voor de derde keer bij de arts is, zegt deze hem dat er een nieuw, zeer technologisch hoogstaand apparaat op de markt is. Dit apparaat zorgt voor gecontroleerde bewegingen wanneer een gevaarlijke situatie ontstaat, zodat in alle gevallen voorkomen wordt dat de man zijn been breekt. “Vergelijk het met een automatisch remsysteem in een auto, zegt de arts. Het voorkomt niet dat u auto kunt rijden, maar het helpt u wel bij gevaarlijke situaties te voorkomen dat u zichzelf in ongewilde problemen brengt. De bijwerkingen zijn in uw geval minimaal.”

Deze technologie kan gelijktijdig met de operatie aan zijn been worden ingebracht. Dat hoeft nu nog niet, hij mag er vrijwillig voor kiezen, maar ingeval hij een volgende keer weer zijn been zal breken, zegt de arts het technologisch hoogstaand apparaat met de operatie in te brengen.

“Maar”, zegt de man, “over enige tijd wil ik graag trainen voor de Olympische Spelen. Dat brengt met zich mee dat ik zo’n apparaat niet gebruiken kan en daadwerkelijk risicovolle bewegingen wil maken.” “Dat is geen probleem”, zegt de arts, “op het moment dat u serieus wil gaan trainen voor de Olympische Spelen kunnen wij dit apparaat zonder veel gedoe bij u weghalen en kunt u zichzelf aan allerlei gevolgen blootstellen die nu worden voorkomen.”

  • Welke bezwaren kan de man hebben tegen het voorstel van de arts?

* Het idee van de anderen kan worden uitgewerkt en is van waarde indien de waarde van het ongeboren kind wordt meegewogen, hier vormt dat niet de kern.

* Lees ook: Sarah had 5x een abortus en mist nu haar kind-

Gedachte-experiment B

Er is een man die niet zwemmen kan. Het lukt hem gewoon niet. Dat weerhoudt hem er echter om onduidelijke redenen niet van, om te jongleren op de rand van een zwembad*.

Af en toe kukelt hij in het water en schreeuwt om hulp. Hulpdiensten rukken uit om hem uit zijn evidente noodsituatie te bevrijden en te waarschuwen dat hij veel voorzichtiger moet doen. Enige tijd later bevindt hij zich echter weer op de rand van het zwembad. En wederom valt hij in het water en schreeuwt om hulp. De hulpdiensten zijn spoedig ter plekke om hem te helpen op het droge.

Maar helaas, een poos later een gelijke situatie. Zoals verwacht raakt hij de balans kwijt en valt in het water en schreeuwt om hulp. De hulpdiensten rukken uit, helpen de man uit het water en vragen hem uiteindelijk naar wat hem beweegt om te jongleren op de rand van het zwembad, terwijl hij daarbij een zeer groot risico loopt in een situatie terecht te komen die hij nooit kan willen en telkens bovendien een beroep moet doen op hulpdiensten. De man antwoordt dat hij zoveel plezier heeft in het jongleren en het niet kan laten. De arts antwoordt:

“Het plezier willen we u niet ontzeggen en wij willen u gerust uit het water blijven halen en blijven waarschuwen en voorlichten, maar in die tijd dat we u uit het water halen kunnen we ook ander belangrijk werk doen. Nu wil het geval dat we hier een zeer bijzonder middel hebben waardoor u, indien u in het water valt, blijft drijven. Dat middel zou u zelf ook kunnen gebruiken alvorens te jongleren, maar dat is veel minder betrouwbaar dan wanneer wij dit bij u inbrengen.”

“U kunt blijven jongleren en u kunt risicoloos in het water vallen, zonder dat u verdrinkt en zonder dat wij u hoeven te redden. Zoals iemand die aan boord wil van een schip verplicht een zwemvest aan moet, zo zullen wij u wanneer u een volgende keer in het water valt dit middel toedienen.”

  • Welke bezwaren kan de man aanvoeren?
  • Na hoeveel malen in het water vallen zou dit middel overwogen moeten worden?
  • Zou men hem verplichten te leren zwemmen of zou men hem in de buurt van water willen weren als alternatief? Of is het middel een betere oplossing?

* Het idee van de anderen is van waarde indien de waarde van het ongeboren kind wordt meegewogen, hier vormt dat niet de kern. In geval kan de man bijvoorbeeld andere levende wezens met zijn gedrag ook schaden.


Slotsom
Dit alles brengt me tot de slotsom van een redelijke overweging waarbij de centrale vraag is gesteld welk belang iemand er uiteindelijk bij heeft om zich aan ongewenste risico’s en noodsituaties bloot te blijven stellen en welke (morele) verantwoordelijkheid en mogelijke verplichting hieruit volgt. Welk recht van de vrouw wordt gerespecteerd indien zij herhaaldelijk in nood komt te verkeren? En hoe lang is zo’n situatie te handhaven wanneer men het welzijn van de vrouw als uitgangspunt neemt? Ik zie een verplichting zoals boven met argumenten is onderbouwd als een zeer redelijke manier om juist in het belang van iemands welzijn te handelen. Feministischer en humaner dan dit kan dus eigenlijk niet.

_______________________________

Lees ook:

Judith Jarvis Thomsons A Defense of Abortion: besproken en becommentarieerd

Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Waarom we ons moeten blijven bemoeien met abortus

Medische ethiek in de praktijk: overwegingen voor iedereen

Contra abortusrecidive. Of: de sterkste aanzet tot nuancering van het abortusrecht

Contra abortusrecidive. Contra extreem humanisme.

Lees ook: Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Lees ook: Argumenten voor verplichte anticonceptie bij ongewenste zwangerschap

In het algemene publieke debat is het mij opgevallen dat a priori velen zich scharen achter het recht van de vrije abortus, voornamelijk omdat de tijdsgeest dat lijkt in te geven. Het blijkt echter vaak, al te vaak een opvatting te zijn die niet gestoeld is op een kritische overdenking van dat standpunt. Wanneer er met behulp van enkele eenvoudige feitelijkheden wel een reflectie plaatsvindt, blijkt dat in haast alle gevallen de opvatting tot stand komt dat abortus geen recht is dat absolute, eindeloze geldigheid kan hebben en er veel is aan te merken op het wat ik zal noemen extreem humanisme, dat het debat beheerst.

Dit extreem humanisme predikt de stelling dat abortus onder alle omstandigheden een permanente mogelijkheid moet zijn voor de vrouw. Ik ben er wel eens mee in aanraking gekomen bij organisaties zoals het Humanistisch Verbond, waar een soort blinde irrationele Pavlov-reactie optreedt wanneer het woord ‘abortus’ valt. Alsof het overwegen van relativeringen direct iemands trotse identiteit als humanist vernietigt. Ieder argument of bedenking tegen, of poging tot nuancering tegen abortus onder alle omstandigheden, wordt onmiddellijk verdacht gemaakt of als fundamentalistisch christelijk gelabeld. Meestal voorzien van de verwijten dat bedenkingen over abortus samenhangen met het inperken van de ongebreidelde vrijheid van de vrouw.

Ik zal deze stelling aanvallen. Het is namelijk een persistente denkfout en een vals verwijt dat bedenkingen tegen abortus noodzakelijk samenhangen met christelijk conservatief gedachtegoed of de opzet om de vrijheid van de vrouw in te perken. Het gaat mij erom dat het recht op abortus geen absoluut recht kan zijn en dat er argumenten zijn aan te dragen waaruit blijkt dat dit op zijn minst moet worden overwogen. Er zijn met andere woorden vele gradaties aan te brengen in de strekking van de mogelijkheid tot abortus die mijns inziens worden miskend en genegeerd door extreem humanisten en met hun sterke -ook politieke-  lobby andere opvattingen al te snel in de zwijgspiraal doen belanden.

Dat is ook de reden van dit schrijven; want hoewel de argumenten al vaak zijn weergegeven (hier, hier, hier, hier) bezwijken ze spoedig onder humanistische progressiviteit en blijven herhalingen in verschillende vorm noodzakelijk om de ernst ervan in het oog te houden. Want het is een schandaal binnen de geneeskunde dat er nauwelijks een sterke beweging van abortussen naar beneden is waar te nemen ondanks dat we weten waarom het cijfer zo veel hoger dan ‘noodzakelijk’ ligt.

Uiteraard is het andere uiterste, zoals men dit binnen het christendom kan aantreffen, dat iedere abortus per definitie moord is ook moeilijk verdedigbaar, omdat het ook de complexe realiteit niet goed aanvoelt en in het debat zichzelf met de problemen confronteert dat mensen die openstaan voor nuance door de extreme uitgangspositie afhaken. Ik beweeg echter van het extreem humanisme richting het christendom, en niet vanuit het christendom richting het extreem humanisme.

Ik sprak over ‘enkele feitelijkheden’ in de eerste alinea die aanzet behoren te zijn tot reflectie over het abortusrecht. Het is niet gezegd dat men tot een andere overtuiging komt, maar ik denk dat onderstaande gegevens de belangrijkste aanleiding zijn om dit praktisch vrije recht kritisch te beoordelen.

In februari 2019 verspreidde de Inspectie voor de Gezondheidszorg de cijfers over 2017. In dat jaar ondergingen 30.523 vrouwen in Nederland een abortus. Het is een consistent beeld met voorgaande jaren en ik verwacht ook consistent met de jaren die hierop zijn gevolgd en waarvan we de cijfers pas over enige tijd kennen.

Gemiddeld meer dan 80 ongeboren kinderen per dag worden dus op basis van het abortusrecht de mogelijkheid op een eigen leven en ontwikkeling ontnomen. Dit klinkt wellicht wat hard, maar het sluit aan bij wat binnen de ethische literatuur als het meest sterke argument tegen abortus wordt beschouwd, namelijk dat het hier gaat om het vernietigen van potentie; al sinds Aristoteles de basis van al het leven, namelijk dat het tot zijn recht behoort te komen. Vergelijkbaar zeg maar, met hoe u en ik dagelijks tot ons recht komen en verwezenlijken wat in ons mogelijk is. Dit argument zal ik niet verder uitwerken, maar voor een nadere toelichting verwijs ik naar mijn lange verhandeling Judith Jarvis Thomsons A Defense of Abortion: besproken en becommentarieerd. Dat is een uitstekende inleiding voor iedereen die op zoek is naar genuanceerde filosofische uitgangspunten en handreikingen, zij het wel 30 pagina’s lang.

Nee, wat ik hier nader onder de aandacht wil brengen is de samenstelling van deze cijfers die tot nadenken moeten stemmen.

Van de jaarlijks meer dan 30.000 zwangerschappen namelijk is gemiddeld meer dan 1/3e niet voor het eerst. Sterker nog, ongeveer 9% komt voor de vierde keer. Dan hebben we het over meer dan 2700 gevallen. 3% voor de vijfde keer, wat nog altijd meer dan 1000 gevallen is, twee à drie gevallen per dag. En ja, er wordt ook melding gemaakt van een enkeling die voor de 13e keer gebruik maakt van haar recht om abortus te mogen plegen als we de studie van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) er op na slaan.

Als we het -vaak vergeten- letterlijke recht op abortus in herinnering nemen, dan moeten we dat zo begrijpen dat de wet onder voorwaarden en beperkingen de strafbaarheid van abortus opheft.

‘Zij biedt daarmee een zekere ruimte voor hulp aan vrouwen die als gevolg van ongewenste zwangerschap in een noodsituatie verkeren, en wel met inachtneming van de beschermwaardigheid van ongeboren menselijk leven.’

Wat betekent u nu ‘een zekere ruimte’ als deze in de praktijk tot een absoluut niveau van 13 maal mogelijk blijkt?  Hoe is het is vol te houden dat iemand 13 maal in een noodsituatie kan komen te verkeren zonder dat de wet de mogelijkheid biedt om in te grijpen? Of dat ze zegt in te grijpen (ongeboren leven verdient immers bescherming), maar feitelijk tandeloos is. Je zou ook met een humanistische kwinkslag kunnen zeggen dat het volstrekt inhumaan is en vanuit moreel oogpunt onacceptabel om iemand 13 maal in een noodsituatie terecht te laten komen. Al is het wat mij betreft al inhumaan wanneer iemand voor een derde maal in een noodsituatie terecht komt: dat moet je iemand niet aan willen doen.

Hierbij merk ik maar ten overvloede op dat bij vrijwel al deze recidivisten (in de zin van herhaling, niet in de zin van strafbaar) er geen sprake is van een medische noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een kind wat belast is met het syndroom van Down of trisomie 18. De moeilijkheid die samenhangt met de beslissing om zo’n kind geboren te laten worden of te laten sterven, is van zulke proporties dat mijn denken zich daar niet over kan uitspreken, maar ik kan begrijpen dat iemand dit als een ondraaglijke situatie beschouwd en dus in nood verkeert. Maar daar gaat het hier juist niet om. Velen kunnen begrijpen dat het recht op abortus in geval van medische nood bij het kind of de moeder een eerlijk recht is, maar het probleem zit in het feit dat dit recht zo ruim wordt opgevat dat in de praktijk vrijwel alles als noodsituatie geldt en onder alle omstandigheden, en zoals we zagen tot zelfs een 13e maal, gebruik kan worden gemaakt van dit recht. Dat lijkt anders dan de intentie die de wet suggereert een absoluut recht.

Mijn vraag is dus tenslotte hoe we als we deze cijfers overdenken zouden kunnen blijven volhouden dat het gebruikmaken van het recht op abortus een handeling vanuit vrijheid betekent. Welke vrijheid schuilt er in een Britse tiener die voor een zesde maal abortus laat plegen? Welke autonomie wordt hier precies uitgeoefend?

Het lijkt er meer op dat de wetgeving eerder aanzet tot of ruimte biedt voor onverantwoord(elijk) gedrag, daarbij juist een beperkte vrijheid van de vrouw in stand houdt en bovendien het probleem van het vernietigen van gezond potentieel aanwakkert. Want ik geloof niet dat de meeste redelijke mensen de opvatting hebben dat ongeboren leven er in het geheel niet toe doet en van geen enkele significante waarde is. Natuurlijk, wie deze mening is toegedaan, die hoeft zich verder nergens druk over te maken, kan zelfs in zijn progressieve bui infanticide overwegen en moeten we verder maar met rust laten, maar het spanningsveld zit juist in de balans tussen enerzijds de vrijheid die de vrouw moet hebben in haar zelfbeschikkingsrecht en anderzijds de waarde van het menselijke potentieel.

Als uit de praktijk kennelijk blijkt dat de beschermwaardigheid van ongeboren menselijk leven het onderspit delft tegen een recht wat tot 13 keer mag en kan worden uitgeoefend, dan behoort een wetgever krachtens haar eigen intenties op te treden. Ik geloof dat de publieke opinie met de kennis van deze feiten zich weinig anders dan kan bewegen richting een halt tegen zulke vergaand misbruik van het recht. Ik noem het hier misbruik, omdat de wet helemaal nooit bedoeld is om als een gratis anticonceptivum te dienen.

In acht genomen de tragiek die zonder twijfel achter abortusrecidive schuilgaat, moet desondanks niet worden vergeten dat van de 95% van de vrouwen die een abortuskliniek met anticonceptie verlaat, na enige tijd nog maar 30% de verantwoordelijkheid hiertoe neemt. Dan neemt men dus feitelijk willens en weten een risico op datgene wat volgens de wet beschermwaardig is. Hoe is dan vol te houden dat het recht nog steeds geldt voor vrouwen die op deze wijze een risico nemen op een kind wat -bij herhaling- niet gewenst is?

Over oplossingen kom ik hier niet uitvoerig te spreken, het gaat mij immers om de noodzaak tot verschuiving van opinie en de nodige nuancering. Oplossingen zouden ongetwijfeld moeten worden gezocht in verplichte (gratis) anticonceptie na twee abortussen, verplichte educatie -met partner indien present- met certificaten, een rem op de ongebreidelde zorgkostenvergoeding van abortus,  of een strafrechtelijk verbod op abortus na twee uitgeoefende noodsituaties (het kwetsbare leven verdient immers bescherming volgens de wet).

Die laatste twee zullen wellicht wat al te rigoureus worden bevonden, maar het is te overwegen dat bij recidive van 3 of meerdere malen verplicht een IUD wordt ingebracht. Ieder recht krachtens de wet kent een verantwoordelijkheid. De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt, de vrijheid van betoog is niet onbegrensd, etc. Daar waar men de verantwoordelijkheid kennelijk niet kan dragen, is het niet onredelijk dat iemand tegen zichzelf (en de omgeving) beschermd wordt, juist in diens eigen belang. Abortus kan nooit in iemands belang zijn, dus als je dat recht een aantal malen vrij hebt uitgeoefend terwijl het duidelijk een ongewenste noodsituatie is, is het niet zo onredelijk dat een wetgever je op enig moment dwingend helpt en je uit die ongewenste situatie plaatst.

De heftigheid van zo’n ingreep moet zeker worden overwogen, maar kan niet opwegen tegen de traumatische en vernederende toestand waarin er een ongeboren leven uit je wordt weggehaald voor de 4e, 5e keer etc..  Bovendien, een vrouw kan dan niet meer ongewenst zwanger worden en zichzelf niet meer in noodsituaties brengen die tot gevolg hebben dat een menselijk leven tot stilstand moet worden gebracht. Maar wanneer zij in haar overweging en binnen haar relatie wel een kind wenst, kan zij gewoon binnen afzienbare tijd na verwijdering weer zwanger worden. Deze verplichting zou dus jaarlijks gemiddeld meer dan 3000 abortussen schelen en miljoenen aan zorg besparen, inclusief de traumatische ervaring van de vrouw en de nazorg. En wat er niet is hoeft niet te worden gedood.

Bovenstaande is de eerste en mijns inziens enige juiste aanzet in het debat over de weg naar minder abortussen. Instanties die zich tegen abortus richten zouden veel meer hierbij moeten beginnen omdat de publieke opinie hierbij als eerste aansluit en dus meer druk genereert dan te beginnen bij de strekking dat abortus moord is bijvoorbeeld. Dat in een volgend argument feitelijk alle sociale noodsituaties als onvoldoende grond zouden kunnen worden aangemerkt om als noodsituatie (zo’n 90% van het totaal) te mogen fungeren is een zaak voor latere en verdere overweging, maar ik ben ervan overtuigd dat er maar weinigen zijn, die met deze kennis van zaken zullen blijven volhouden dat het abortusrecht zoals het nu wordt uitgeoefend recht doet.  

______________________________________________________________________________

Leestip: lees een artikel uit 1976 van Paul Schnabel over abortusrecidive  en vergelijk dat met de huidige stand van zaken.

 

The most important modern philosophers based on age

The most important modern philosophers based on age at the time of publication of their main work

(This is a translation I made of the Dutch article I wrote on this, the text hasn’t been looked after by professional editors)

There is probably nothing more nonsensical than making an overview of the greatest philosophers. The Internet is full of it. And each author has his own considerations in how he came to the composition. Plato, Aristotle, Descartes and Kant hardly ever fail to make the lists. Previously, I wrote an overview of the most important philosophical books of the 20th century and of the most important philosophical articles of the 20th  century (in DUTCH).

Although debatable and controversial, it is mainly an entertaining activity, which, well, entertains. In this article, I have made an overview of the most important philosophical achievements of modern thinkers, but mainly on the basis of the criterion age. I wouldn’t be surprised if such a list already exists, because you can’t think of it so crazy or a diligent Chinese has worked it out already, but I wanted to do the research myself and come on purely subjective criteria to an overview.

The reason for all of this was the sudden idea that  Kierkegaard, a thinker I love myself, can’t compete with Immanuël Kant in all the overviews which concern ‘greatness’; but I thought that Kierkegaard had written an incredibly rich and complex oeuvre in 1855 at the age of 42 while Kant only after a lot of forgotten works (Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren… Really?) came to his famous main work Kritik der reinen Vernunft, only at the age of 57.

It will forever be a mystery how far Kierkegaard or Spinoza, for example, would have come if they had reached the age of Kant. The complete history would have been another, no doubt. My hypothesis is, at least, that it is a greater achievement to write something impressive at a young age in philosophy than at later age. That, of course, is a highly questionable hypothesis, because for example in mathematics, the opposite would probably be the case. But I do believe that philosophy needs experience and time. And Kant is the ‘living’ example of that.

Then what are my starting points? They’re not that simple. Do I have to consider all philosophers ever lived? That’s a lot less entertaining (for me that is). So, I choose to limit myself to Western philosophers from the so-called Modern Age, a period let’s say starts in 1750. I consider all significant thinkers who died after this time in my overview.

I look at what age the main work has been published (it is in many cases difficult to determine when the work exactly was written, but usually the date of publication and the moment of writing is no more than two years apart). To determine how many points a philosopher gets, I use the following classification: 100 minus age. But only age as a starting point seemed too weak to me; Kierkegaard would then win I guess, but I felt I needed some extra classifications.

Thus, philosophical work must have been of significantly influence on other thinkers. The greater the influence the work has been in history and on the thinking of others, the more bonus points I give, with a maximum of 15. That’s where it’s already getting very tricky, because philosophers I would only award three points or less in this area, aren’t included in my overview.

Finally, after some debate, I have also decided to weigh the difficulty/complexity of the work. I decided that the fewer people would be able to comprehend the text, the more points shall be granted, with a maximum of 10. The estimation of this is also entirely on my behalf.

With the combination of age, influence, difficulty of work and my pure guesswork I come to the following overview.

 

NameAge publ. MainworkPoints age, influence and difficultyScore
Ludwig Wittgenstein

26 April 1889 – 29 April 1951.
62 years old

Tractatus Logico-Philosophicus.
Published: 1922
33 years
67+14+889
Søren Kierkegaard
5 May 1813 – 11 November 1855.
42 years old.
Enten/Eller.*
Published: 20 February 1843.
29 years
71+10+687
Arthur Schopenhauer

22 February 1788 – 21 September 1860.
72 years old.

Die Welt als Wille und Vorstellung.
Published: 1818
31 years
69+10+786
Gottlob Frege

8 November 1848 – 26 July 1925.
76 years old.

Begriffsschrift.
Published: 1879
31 years
69+7+985
Georg Wilhelm Friedrich Hegel

27 August 1770 – 14 November 1831.
61 years old.

Phänomenologie des Geistes.
Published: 1807
37 years
63+12+1085
Martin Heidegger

26 September 1889 – 26 May 1976).
86 years old.

Sein und Zeit.
Published: 1927
38 years
62+13+984
Friedrich Nietzsche
15 October 1844 – 25 Augustus 1900).
55 years old.
Also sprach Zarathustra.
Published: 1883
39 years
61+12+679+4=83**
David Hume

7 May 1711 – 25 Augustus 1776).
65 years old.

An Enquiry Concerning Human Understanding.***
Published: 1748.
37 years
63+13+783
Karl Popper

28 July 1902 – 17 September 1994.
92 years old.

Logik der Forschung.
Published: 1934
32 years
68+7+681
Jacques Derrida

15 July 1930 – 9 October 2004.
74 years old.

L’écriture et la difference.
Published: 1967
37 years
63+5+977
Adam Smith

15 November 1723 – 21 January 1790.
67 years old.

The Theory of Moral Sentiments.****
Uit. 17 april 1759
35 years
65+4+372
Karl Marx

5 May 1818 – 14 March 1883.
64 years old.

Das Kapital.
Published: 1867.
51 years
49+14+770
George Berkeley

12 March 1685 – 14 January 1753.
67 years old.

A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge.
Published: 1710.
43 years
57+8+368
Immanuel Kant

22 April 1724 – 12 February 1804.
79 years old.

Kritik der reinen Vernunft.
Published: 1781.
57 years
43+15+967
Michel Foucault

15 October 1926 – 25 June 1984.
57 years old.

Surveiller et punir: Naissance de la prison.
Uit : 1975
51 years
49+8+764
John Rawls

21 February 1921 – 24 November 2002.
81 years old.

A Theory of Justice. Published: 1971
50 years
50+7+461
Gottfried Wilhelm (von) Leibniz

1 July 1646 – 14 November 1716.
70 years old.

La Monadologie.
Published: 1714
68 years
32+5+8*****46

* Kierkegaard’s main work is difficult to name, as all his philosophical works together form a main work. In general, Enten/Eller (Either/Or) is considered as his main work.
** As with Kierkegaard, Nietzsche also doesn’t have one typical main work to be pointed out. I choose Also sprach Zarathustra. However, since Menschliches, Allzumenschliches: Ein Buch für freie Geister from April 1878 is also a striking achievement, Nietzsche gets three bonus points.
*** A Treatise of Human Nature from 1740 is, in my opinion, not to be mentioned as his main work.
**** It would be obvious to consider his magnus opus An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) as a starting point. But the work I mention is also a classic and Smith found this his most important philosophical work. However, I do take into account the influence here. That makes the total one point more than if I had chosen The Wealth of Nations as a starting point.
***** I can’t properly judge the complexity of this work. Broadly speaking, Leibniz’s ideas can be understood, but the more complex composition of his writing makes a lot unclear to many readers. In the end, it doesn’t matter, because Leibniz doesn’t get a lot of points altogether!

The winner based on my starting points is Wittgenstein, who has written a very complex and influential work at a young age under difficult circumstances. It might well be that I add a few more names later on, although my question is to the reader what influential work comes into mind when he thinks of a philosopher who published this at a young age.

It was Wittgenstein by the way, who wrote in his diary after a nightly dream experience: “As I said, tonight I saw my complete nothingness. God has deigned to show it to me. During the whole time I kept thinking about Kierkegaard and that my condition is ‘fear and trembling’.

Wittgenstein never cared to be number one, and Kierkegaard neither. My suspicion is that Schopenhauer would like to have first place if the others decline. I’ll come up with another overview for that one day….

 

Filosofische kruimels XXX (Slot)

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2019 6 originele kruimels van mijn hand. Voor het laatst. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXX van XXX  (slot).

Techniekkritiek

‘In de postdigitale wereld gelden dezelfde regels: aan de ene kant is het noodzakelijk om zelf beslag te leggen op de technologie en die naar eigen inzicht en voor eigen doeleinden in te zetten; aan de andere kant is het cruciaal om je te oefenen in een soort bestudeerde nonchalance.’
Miriam Rasch (2017). Zwemmen in de oceaan. Berichten uit een postdigitale wereld. P. 13.

In Zwemmen in de oceaan lezen we twaalf literair-filosofische reflecties over het leven in een postdigitaal tijdperk van de Nederlands-Deense filosofe Miriam Rasch (1978-). Postdigitaal betekent niet dat het digitale tijdperk achter ons ligt. Integendeel: het begrip staat symbool voor de digitale vanzelfsprekendheid waarbij het digitale en het niet-digitale vrijwel volledig met elkaar verstrengeld is. Deze verstrengeling kan op vele verschillende manieren tragisch zijn, maar deze tragiek is eveneens op vele verschillende manieren te overkomen. Misschien wel in de eerste plaats door een zekere nonchalance ten aanzien van techniek aan te nemen: niet te veel weerstand bieden, je niet al te krampachtig verzetten. Net zoals iemand die zwemt in een oceaan zich op het juiste moment moet weten te ontspannen en zich moet laten meevoeren op de golven. Wie daartoe in staat is, zal veel meer houvast vinden dan wie telkens de strijd met het water -lees digitale media- aangaat.

De houvast die Rasch veelal zelf vindt, lijken gelet op de belezenheid van het boek de parels van de kalme literatuur. Proust, Kundera en Kierkegaard als reddingsboei; je kunt het slechter treffen.

_____

Lost in translation

“Zonder vertalingen gaat nog veel meer poëzie verloren.”
D.J. Enright. De woordenkralen gaan hun gang. In: Guus Middag (2002). Vrolijk als een vergelijking. P. 197.

Het citaat is toe te schrijven aan de Britse poëet Dennis Joseph Enright (1920-2002) als antwoord op een wijdverbreide stelling dat poëzie datgene is wat bij vertalen als eerste verloren gaat. Lost in translation. Hoe is het immers mogelijk om poëtische diepte en lyrische subtiliteit van een vreemde taal over te brengen op een lezer die deze taal niet machtig is? Hoe zou de Mei van Herman Gorter overkomen in het Russisch? Of hoe vertaalt men de zin O krinklende winklende waterding in het Chinees, zover het überhaupt in het hedendaagse Nederlands nog te volgens is?

Iets soortgelijks is ook met de filosofie aan de hand. Hoe kan bijvoorbeeld de ironie van Kierkegaard gehandhaafd blijven in het Nederlands? Of hoe bewaart iemand het karakter van Heideggers rijke en subtiele taalgebruik in een vertaling? Mark Wildschut die Heideggers hoofdwerk ‘Sein und Zeit’ (1927) vertaalde moest toegeven dat sommige delen onleesbaar blijven. Heidegger zelf was ook van mening dat vertalen zinloos was: alleen in het oude Grieks en in het Duits kan echt worden nagedacht. Toch, zouden poëzie en filosofie niet meer vertaald worden, dan zou er veel verloren gaan. Al is het maar datgene wat mensen er uiteindelijk zelf uit weten te halen; misschien wel juist wat poëzie en filosofie met elkaar verbindt in iedere taal.

_____

25 december 2019 1e kerstdag. Kerstgedachte

‘Is de verandering van hartsgesteldheid van de Grinch een kwestie van verstandelijk inzicht of een gevoel van liefde voor het andere?’
Parafrase uit: J.M. Held (2011). Dr. Seuss and Philosophy. Oh, the Thinks You Can Think!

Dr. Seuss (pseudoniem van Theodor Seuss Geisel, 1904-1991) schreef met How the Grinch Stole Christmas uit 1957 zijn bekendste kinderboek. De filosofische vraag die het boek opwerpt is hoe de radicale hartsgesteldheid van de Grinch kan worden begrepen. De Grinch namelijk, een monsterlijk wezentje dat verbittert in afzondering leeft, heeft het plan opgevat om Kerstmis te verzieken door cadeaus, eten en versieringen te ontvreemden. Wanneer de dorpelingen ontdekken dat alles weg is, komen ze na aanvankelijke teleurstelling tot besef dat het helemaal niets afdoet aan de Kerstgedachte -integendeel- en ze beginnen kerstliederen te zingen. De Grinch ziet het aan en dan breekt er iets in hem: de Kerstgedachte krijgt ook hem te pakken.

In het boek Dr. Seuss and Philosophy (2011) worden twee verklaringen aangedragen voor deze plotse ommekeer. De eerste loopt via de Duitser Immanuël Kant en zijn categorische imperatief. De Grinch zou geraakt zijn door het plotse licht van de redelijkheid. Ook de Grinch is namelijk een redelijk wezen en hij heeft daarmee in strijd gehandeld. Aan de andere kant is er de Schotse filosoof David Hume die stelt dat de rede slechts de slaaf is van de passie. Moraliteit is uiteindelijk een kwestie van je kunnen inleven in het gevoel van die ander. Als je dat niet kunt, zal de rede je niet helpen. Onderging de Grinch nu een verandering van verstand of hart? Misschien moet ook dat een kerstmysterie blijven.

 

©Veenmedia.nl

___________________________________________________________________________________

Verder denken? Lees dan ook meer dan 85 andere prikkelende kruimels:

Filosofische kruimels XXIX
Filosofische kruimels XXVII
Filosofische kruimels XXVI
Filosofische kruimels XXV
Filosofische kruimels XXIV
Filosofische kruimels XXIII
Filosofische kruimels XXII
Filosofische kruimels XXI
Filosofische kruimels XX
Filosofische kruimels XIX
Filosofische kruimels XVIII
Filosofische kruimels XVII
Filosofische kruimels XVI

Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

Filosofische kruimels XXIX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2019 6 originele kruimels van mijn hand. Voor het laatst. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXIX van XXX.

Je bent wat je ziet

“Wat is de essentie en de esthetische zin van fotografie? De precieze en heldere beschrijving van significante feiten.”
Vertaalde quote van John Szarkowski, voormalig hoofd fotografie van het Museum van Moderne Kunst, New York City

Fotografie is een direct gevolg van de evolutie in de scheikunde. De Fransman Joseph Nicéphore Niépce (1765-1833) heeft de eer om bekend te staan als de maker van de allereerste vaste foto. Hij noemde zijn ontdekking ‘heliografie’. Zijn foto is een zeer korrelige zwart-witte afbeelding van wat gebouwen buiten zijn werkkamer. Het werd een revolutionaire manier om de geschiedenis en de realiteit te (be)grijpen. Zoals ooit het schrift ervoor zorgde dat mensen teksten konden overbrengen op volgende generaties, zorgde deze doorbraak ervoor dat mensen reële beelden konden overdragen. In de 20e eeuw hebben verschillende filosofen zich uitvoerig beziggehouden met het beeld. Bekend zijn de gedachten van Susan Sontag over fotografie (‘a quotation from reality’) en Roland Barthes (‘a certificate of presence’).

De allereerste mobiele foto werd in 1997 gemaakt door Phil Kahn. Uit verveling koppelde hij een camera aan zijn mobiele telefoon, programmeerde wat en fotografeerde zijn dochter digitaal. 2000 mensen kregen deze foto toen gelijk toegestuurd.

Dit alles mag met recht significant worden genoemd. Dat tegenwoordig zo vaak gedachteloos en haast eindeloos beeldmateriaal wordt geproduceerd, is inherent aan de technische ontwikkeling. Ook het schrift wordt al vele eeuwen zo gebruikt. Voor de toekomstige mens is dat echter allemaal irrelevant: ook daaruit leert hij zijn voorvaderen kennen.

_____

Pasen 21 april 2019

‘Zonder de Opstanding van Christus is er eigenlijk geen enkele goede grond om het Christelijke geloof aan te hangen.”
C.A. Evans in Michael R. Licona (2010).The Resurrection of Jesus. A New Historiographical Approach.

Hoewel het moeilijk is om een sluitende definitie van een wonder te geven, blijkt het toch niet zo moeilijk om de opstanding van Christus als een wonder te denken. De vraag is nu: kan dit wonder een onderwerp zijn van historisch onderzoek? Sommige auteurs denken van niet: er is geen verschil tussen de Opstanding van Christus of het ontstaan van het Heelal uit het Niets (vgl: Theissen and Winter (2002), Charlesworth et al. (2006)). Het zijn beide metafysische aangelegenheden en die lenen zich niet voor historisch onderzoek. Anderen zijn van mening dat het wel kan. Zo stelt Licona (2010) in zijn promotieonderzoek een wonder te kunnen onderzoeken op basis van de vaststelling dat de gebeurtenis gegrond niet wetenschappelijk verklaarbaar is en deze plaatsvindt in een context van doorleefde religieuze betekenis. Zijn centrale kritiek is dat vrijwel alle geleerden die over de opstanding van Christus schrijven bijbelgeleerden en filosofen zijn, zonder adequate opleiding in de filosofie van de geschiedenis en de historische methode om hypothesen te vergelijken. Wie alle vondsten van Licona wil ontdekken, mag meer dan 700 pagina’s theorie met ruim 2000 noten doorploegen. De conclusie kan men echter ook vinden in één enkel vers: Johannes 20:29.

_____

Het denken overdenken met het denken

Gedachten verschijnen in mijn geest, zoals “Vermoord God”. Het is net alsof het mijn geest is die werkt, maar dat is het niet. Ze komen van deze kerel, Chris. Het zijn zijn gedachten.
Vertaling uit: Frith, C.D. (1992). The cognitive neuropsychology of schizophrenia. P. 66.

Wat maakt een gedachte mijn gedachte? En is het mogelijk dat ik kan twijfelen dat ik überhaupt denk? De Franse filosoof René Descartes (1596-1650) stelde zich dergelijke vragen al in 1641: ‘Is er niet een of andere God, of een ander wezen hoe we het ook noemen, die deze reflecties in mijn gedachten brengt?’ Hoewel je zou kunnen zeggen dat indien ik weet dat ik twijfel, dit veronderstelt dat ik weet dat mijn twijfelen van mij is en dat dit mijn ik veronderstelt, levert het fenomeen Thought insertion toch wat problemen op bij deze conclusie. Thought insertion is het verschijnsel dat gedachten uit een andere bron in de geest worden gepland. Dit komt voor bij 52% van de patiënten die gediagnosticeerd zijn met schizofrenie. Frith (1992) noemt het een lastig te begrijpen fenomeen ook omdat er zich een paradox lijkt voor te doen, omdat het subject van de gedachte (het ik) immers los lijkt te staan van de gedachte die het heeft. Het lijkt erop dat iemand die lijdt aan Thought insertion wel in staat is tot introspectie, maar niet tot subjectiviteit. Is hier het ‘ik’ het weten dat het denken niet van het ‘ik’ afkomstig is? Hoewel weinigen geloven dat Thought insertion wordt veroorzaakt door een al dan niet boze geest van buiten, is de oorzaak ervan hoe het binnen ontstaat nog steeds onderwerp van veel discussie.

©Veenmedia.nl

De belangrijkste filosofen op basis leeftijd

De belangrijkste moderne filosofen op basis van leeftijd ten tijde van publicatie van het hoofdwerk

Er is waarschijnlijk niets onzinniger dan het maken van een overzicht van de grootste filosofen. Het internet staat er vol mee. En iedere auteur heeft weer zijn eigen overwegingen bij hoe hij tot de samenstelling is gekomen. Plato, Aristoteles, Descartes en Kant ontbreken vrijwel nooit. Eerder schreef ik zelf al een overzicht van de belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw en van de belangrijkste filosofische artikelen van de 20e eeuw.

Hoewel discutabel en controversieel, is het vooral een vermakelijke bezigheid, die vermaakt. In deze bijdrage heb ik een overzicht gemaakt van de belangrijkste filosofische prestaties van moderne denkers, maar dan wel voornamelijk op basis van het criterium leeftijd. Het zou mij niets verbazen als een dergelijke lijst al bestaat, want je kunt het zo gek niet bedenken of een ijverige Chinees zal het wel uitgewerkt hebben, maar ik wilde vooral zelf op onderzoek gaan en op basis van louter subjectieve criteria tot een overzicht komen.

Aanleiding voor het overzicht was het plotselinge idee dat Kierkegaard, een denker waarvan ik mijzelf liefhebber mag noemen, niet kan concurreren met Immanuël Kant in alle overzichten waar het gaat om ‘grootsheid’, maar daarbij bedacht ik mij dat Kierkegaard toen hij stierf in 1855 in de leeftijd van 42 een ongelooflijk rijk en complex oeuvre had geschreven terwijl Kant pas na een hoop vergeten werken (Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren… Really?) op 57-jarige leeftijd tot zijn beroemde hoofdwerk Kritik der reinen Vernunft kwam.

Het zal voor altijd een raadsel hoe blijven hoe ver bijvoorbeeld Kierkegaard of Spinoza gekomen was indien ze de leeftijd van Kant hadden bereikt. De hele geschiedenis zou een andere zijn geweest, ongetwijfeld. Mijn hypothese is in ieder geval dat het een grotere prestatie is om iets indrukwekkends op jonge leeftijd te schrijven in de filosofie dan op latere leeftijd. Ook dat is natuurlijk een zeer betwistbare hypothese, in de wiskunde bijvoorbeeld zou het omgekeerde waarschijnlijk het geval zijn, maar ik geloof wel dat filosofie ervaring en tijd nodig heeft. Kant is daar het levende voorbeeld van.

Wat zijn dan mijn uitgangspunten? Die zijn zo eenvoudig niet. Moet ik alle filosofen langsgaan? Dat is gelijk een stuk minder vermakelijk (voor mij dan). Ik beperk mij tot Westerse filosofen vanaf de zogenaamde Moderne denkers, een periode die ik laat beginnen in 1750. Alle denkers die na deze tijd zijn gestorven overweeg ik in mijn overzicht.

Ik bekijk op welke leeftijd het hoofdwerk is uitgegeven (het is in vele gevallen namelijk moeilijk vast te stellen wanneer het precies is geschreven, maar meestal ligt de datum van uitgifte en het moment van schrijven niet meer dan twee jaar uit een). Daarbij hanteer ik de volgende puntenindeling: 100 minus de leeftijd. Maar alleen leeftijd als uitgangspunt leek mij toch te mager; Kierkegaard zou dan mijns inziens winnen, daar niet van, maar er moest nog wel iets bij.

Ook moet het filosofische werk van significante invloed zijn geweest op andere denkers. Daarvoor geef ik extra punten. Hoe groter de invloed van het werk is geweest in de geschiedenis en op het denken van anderen, hoe meer bonuspunten, met een maximum van 15. Daar wordt het al penibel want filosofen die ik maar drie punten op dit vlak zou toekennen, neem ik niet op in het overzicht.

Tenslotte, na wat wikken en wegen, heb ik ook besloten om de moeilijkheid /complexiteit van het werk mee te wegen. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat voor hoe minder mensen het hoofdwerk zou zijn te volgen, hoe meer punten dat oplevert, met een maximum van 10. De inschatting van deze toekenning komt ook geheel voor mijn eigen rekening.

Met de combinatie van leeftijd, invloed, moeilijkheid van werk en mijn druipende natte vinger kom ik dan tot het volgende overzicht.

Naam

Leeftijd hoofdwerk

Punten leeftijd, invloed en moeilijkheid

Score

Ludwig Wittgenstein

26 april 1889 – 29 april 1951.
62 jaren oud.

Tractatus Logico-Philosophicus.
Uit: 1922
33 jaar
67+14+889
Søren Kierkegaard
5 mei 1813 – 11 november 1855.
42 jaren oud.
Enten/Eller.*
Uit: 20 februari 1843.
29 jaar
71+10+687
Arthur Schopenhauer

22 februari 1788 – 21 september 1860.
72 jaren oud.

Die Welt als Wille und Vorstellung.
Uit: 1818
31 jaar
69+10+786
Gottlob Frege

8 november 1848 – 26 juli 1925.
76 jaren oud.

Begriffsschrift.
Uit: 1879
31 jaar
69+7+985
Georg Wilhelm Friedrich Hegel

27 augustus 1770 – 14 november 1831.
61 jaren oud.

Phänomenologie des Geistes.
Uit: 1807
37 jaar
63+12+1085
Martin Heidegger

26 september 1889 – 26 mei 1976).
86 jaren oud.

Sein und Zeit.
Uit: 1927
38 jaar
62+13+984
Friedrich Nietzsche
15 oktober 1844 – 25 augustus 1900).
55 jaren oud.
Also sprach Zarathustra.
Uit: 1883
39 jaar
61+12+679+4=83**
David Hume

7 mei 1711 – 25 augustus 1776).
65 jaren oud.

An Enquiry Concerning Human Understanding.***
Uit: 1748.
37 jaar
63+13+783
Karl Popper

28 juli 1902 – 17 september 1994)
92 jaren oud.

Logik der Forschung.
Uit: 1934
32 jaar
68+7+681
Jacques Derrida

15 juli 1930 – 9 oktober, 2004.
74 jaren oud.

L’écriture et la difference.
Uit: 1967
37 jaar
63+5+977
Adam Smith

15 november 1723 – 21 januari 1790
67 jaren oud.

The Theory of Moral Sentiments.****
Uit. 17 april 1759
35 jaar
65+4+372
Karl Marx

5 Mei 1818 – 14 maart 1883.
64 jaren oud.

Das Kapital.
Uit: 1867.
51 jaar
49+14+770
George Berkeley

12 Maart 1685 – 14 januari 1753.
67 jaren oud.

A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge.
Uit: 1710.
43 jaar
57+8+368
Immanuel Kant

22 April 1724 – 12 februari 1804.
79 jaren oud.

Kritik der reinen Vernunft.
Uit: 1781.
57 jaar
43+15+967
Michel Foucault

15 oktober 1926 – 25 juni 1984.
57 jaren oud.

Surveiller et punir: Naissance de la prison.
Uit : 1975
51 jaar
49+8+764
John Rawls

21 februari 1921 – 24 november 2002.
81 jaren oud.

A Theory of Justice. Uit:  1971
50 jaar
50+7+461
Gottfried Wilhelm (von) Leibniz

1 Juli 1646 – 14 november 1716
70 jaren oud.

La Monadologie.
Uit: 1714
68 jaar
32+5+8*****46

* Kierkegaards hoofdwerk is moeilijk vast te stellen, aangezien al zijn filosofische werken bij elkaar samen een hoofdwerk vormen. Over het algemeen wordt toch Enten/Eller (Of/Of) als voornaamste werk beschouwd.
** Net als bij Kierkegaard valt ook bij Nietzsche niet één hoofdwerk aan te wijzen. Ik kies hier voor Also sprach Zarathustra. Omdat Menschliches, Allzumenschliches: Ein Buch für freie Geister uit april 1878 echter een ook markante prestatie is, krijgt Nietzsche drie bonuspunten.
*** A Treatise of Human Nature uit 1740 is mijns inziens niet zijn hoofdwerk te noemen.
**** Het zou voor de hand liggen om zijn magnus opus An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) als uitgangspunt te nemen. Maar het genoemde werk is ook een klassieker en Smith vond het zelf ook zijn belangrijkste werk. Ik hou hier echter wel rekening met de invloed. Dat maakt het totaal één punt meer dan wanneer ik The Wealth of Nations als uitgangspunt had genomen.
***** Ik kan de complexiteit van dit werk niet goed beoordelen. In grote lijnen zijn de ideeën van Leibniz te volgen, maar de complexere opbouw maakt dat het overzicht snel verdwijnt voor de lezers. Het doet er uiteindelijk niet toe, want heel veel punten heeft Leibniz niet!

De winnaar op basis van mijn uitgangspunten is Wittgenstein, die op jonge leeftijd onder moeilijke omstandigheden een zeer complex en invloedrijk werk heeft geschreven. Het zou goed kunnen dat ik later nog enkele namen toevoeg, al is mijn vraag aan de lezer welk invloedrijk werk hem te binnen schiet wanneer hij denkt aan een filosoof die dit op jonge leeftijd heeft gepubliceerd.

Het was overigens Wittgenstein die na een nachtelijke droomervaring in zijn dagboek schreef: ‘Ik besefte de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand “vrees en beven” was.’ Wittgenstein zou niet op nummer één hebben willen staan, en Kierkegaard al helemaal niet. Ik vermoed dat Schopenhauer in het geval de anderen voor de eer bedanken, graag de eerste plaats zou willen bekleden. Ik zal er een volgend overzicht voor bedenken.

Het technologische gif, het einde van het lezen

Onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de leesvaardigheid en het leesplezier van Nederlandse scholieren is afgenomen. Bijna een kwart van de tieners leest niet goed genoeg om teksten écht te begrijpen. De leesprestaties dalen ook nog eens een stuk harder dan van jongeren in andere landen. ‘Ze vinden er bovendien geen bal aan om te lezen.’

De onderzoekers hebben niet geanalyseerd waardoor het lezen zo achteruit is gegaan. ‘Verklaringen zijn nu echt gissen’, klinkt het stomverbaasd.

Laat ik dan maar een voorschot nemen op alle dure onderzoeken die hieruit nog mogen volgen.

Wie zich zoals ik in een dagelijkse en langdurige positie bevindt van observatie en daarbij een analyse maakt van het gebruik van de openbare ruimten, ontkomt er niet aan om de volgende conclusies te maken inclusief de daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen.

Neem bijvoorbeeld de trein. Wie enkele weken de moeite neemt om daar de heterogene samengebalde menigte te observeren, ziet voornamelijk licht voorover gebogen mensen turen naar een mobiel schermpje. Opvallend vaak merk ik een lelijk fronsje op, alsof er nog sprake zou zijn van enige ernst! Dat mobiele apparaat van deze mensen komt mij voor als hun meest kostbare bezit, aangezien het ook wanneer het verder geen enkele functie lijkt te hebben stevig wordt vastgehouden. Ja vastgeklemd is het in de handjes. Alsof het ieder moment verloren zou kunnen gaan en men dan zelf verloren is.

Het is mij opgevallen dat ik kwartieren lang kan staren naar het gezicht van de ander, zonder dat mijn oogcontact ook maar wordt opgemerkt. In deze openbare ruimte is er sprake van nagenoeg totale afzondering, waarbij de aandacht volledig is gericht op hetgeen zich afspeelt tussen lucht en leegte. Oren dicht en ogen strak vooruit.

Want de kennelijke aantrekkelijkheid van het apparaat moet schuilen in vele zaken, maar van die vele zaken is het in ieder geval nooit de rust of de diepte. Nee, het is juist het tegenovergestelde: directe bevrediging, direct vermaak, directe afzondering. En daar zit precies de hele crux van de achteruitgang van de leesvaardigheid en het plezier van het lezen van een boek. Wie een boek ter hand neemt, beloont zichzelf pas na vele pagina’s, na vele hoofdstukken. Dan is er de blijdschap, krijgt de verwondering echte kans, ziet men de samenhang en kan men over zichzelf nadenken. Pas na vele boeken kan men werkelijk stilstaan, vergelijken, nadrukkelijk overwegen.

Maar we zijn aanbeland in een individualistische postmoderne beeldcultuur die stoelt op klassieke conditionering en instant bevrediging, waarbij het langere complexere verhaal of gedicht, waarvoor rust en geduld nodig is, ten grave is gedragen. Het directe bevredigende platte vermaak is in vele gevallen de enige en rechtstreekse oorzaak van de permanente onrust die ontstaat wanneer dit vermaak moet worden opgeschort voor het behoedzame en het bedachtzame. Het zijn de afkickverschijnselen van een junk die we zien, wanneer iemand een boek ter hand moet nemen.

En dit begint al in de jongste jaren, waarbij de verslaafde ouders zonder direct zichtbare grote gevolgen –dat is het venijnige- het kind rustig houden met beeld, beeld en nog meer beeld. En niet veel later wordt dat beeld ‘interactief’ (het meest passieve actieve wat er maar is) en leert een kind zich te haasten, want het ‘interactieve’ gaat nooit snel genoeg en het kan altijd sneller. Het moet sneller, het moet vlotter. Zoals een verwend kind het ene cadeau nog niet heeft uitgepakt of al begint te scheuren aan het andere zonder zich te bekommeren om de inhoud of stil te staan bij dat wat er is, en wat het betekent dat het er is.

‘Hoe vele mensen leven voort in jagende activiteit en kunnen niet, zonder in verveling te vervallen, één uur met zichzelf alleen zijn! Verveling zou niet bestaan, als de gedachten van de mens niet van nature droefgeestig waren’, zegt Pascal. En daarin heeft hij gelijk. De rust is zo onverdraaglijk geworden en het antwoord daarop ligt iedere dag weer in de hand. Vis animai/ Conturbatur, … et divisa seorsum/ Disjectatur, eodem illo distracta veneno! Mensen moeten leren zich te vervelen. Mensen moeten leren alleen te kunnen zijn en tot ontdekking komen dat ze aan zichzelf genoeg kunnen hebben met een rijk geestesleven. Ach, lees Viktor Frankl! Lees!

Oplossing? Alleen als de hele individualistische beeldcultuur van de directe bevrediging bezwijkt onder haar eigen dolle oppervlakkigheid, pas dan kan er op die puinhopen weer worden gebouwd. Maar ik geloof niet dat in mijn generatie deze cultuur bezwijkt. Het technologische gif waaraan zovelen zich hebben overgegeven is nog te krachtig in zijn aantrekkelijkheid om de paradox te slechten: het gif wordt enkel doorgegeven. Ach onderzoeker, onderzoek het maar, wat denk je toch te vinden?

Natuurlijk zien we al jaren tandeloze doktoren krachteloze medicijnen voorschrijven. Het mag niet in de auto, je mag het niet meer op de fiets. In het restaurant willen we het niet meer of pas op tijdens een concert of voorstelling! De Fransen hebben zelfs symbolisch geprobeerd om het uit de schoollokalen te weren, maar daar lacht de docent om die zelf niet meer zonder zijn schermpje kan om dan halverwege zijn les plotseling iets ‘interactiefs’ te doen. Maak het maar op jullie telefoon! Zoek het daar maar op! En het lokaal wordt verlicht en de geest wordt donker; van de 30 mensen zoekt er één daadwerkelijk iets op, de rest doolt richting het vermaak en de zoektocht naar bevestiging.

Dit alles wordt door zo weinigen zo gezien, omdat simpelweg het merendeel precies deze door mij waargenomen symptomen vertoont. Ik zag het 15 jaar geleden en ik zie het nu 15 jaar erger. De dystopische en fatalistische toon van dit stuk heb ik nergens zwaarder aangezet dan nodig. Want wie nog zonder kan, kan zich niet anders dan getergd verschrikt en geërgerd verbazen, over hoe we hele generaties zover hebben gekregen dat ze volledig afhankelijk zijn geworden van één zielloos apparaat en diens permanente mogelijkheid om het denken te vertragen en tot stilstand te brengen, met als gevolg een afkeer van alles wat het weer in beweging probeert te krijgen. Zoals het lezen.

Maar genoeg! genoeg! Ik houd het niet meer uit. Slechte lucht! Slechte lucht! Deze technologische werkplaats waarin men dode idealen fabriceert – ik vind het er stinken van de leegte! Wie opent toch het raam!

________

Lees ook als je het niet te lang is:
https://www.stephanwetzels.nl/de-stuitende-hypocrysie-van-mobielloze-zondag/

Lees ook een richtinggevende oplossing:
https://www.linkedin.com/pulse/er-geen-makkelijk-antwoord-op-de-teleurstellende-mbt-lezen-luc-koning/

Medische ethiek in de praktijk: overwegingen voor iedereen

Usus magister est optimus

Wanneer iemand mij vraagt: ‘Wat is een filosoof nu eigenlijk?’, wil ik nog wel eens antwoorden met woorden van Biesheuvel: ‘Dat is iemand die weinig uitvoert en maar zit te piekeren over de raadselen van het leven.’ Wanneer diezelfde persoon mij dan vraagt welke raadselen het meest tot de verbeelding spreken, moet ik wat langer nadenken. Zeker, de metafysica is schitterend en de esthetica is schoon, maar in hun abstractie ook wat afstandelijk. Als ik dan moet kiezen, hebben de medische ethiek en de rechtsfilosofie mijn grootste belangstelling. De kracht van deze vakgebieden ligt erin dat iedereen met intuïtie zich er over kan buigen.

Eerder leverde ik al een bijdrage waarbij ik door een beroep te doen op morele intuïtie verschillende ethische experimenten over leven en dood onder de aandacht bracht. Die gedachte-experimenten en ethische casussen waren niet per definitie aan realiteit gebonden, dat is de onderstaande medische ethiek wel. Het idee dat hetgeen waar ze zich mee bezig houdt ook dagelijkse praktijk is, maakt dat het nadenken over medisch-ethische kwesties minder gezocht voelt en iemand zich meer op nabijheid, de dagelijkse praktijk en persoonlijke ervaringen kan beroepen.

Een zeer interessant boek wat medische ethiek en recht(sfilosofie) bij elkaar brengt, is 100 Cases in Clinical Ethics and Law (2016) van Carolyn Johnston en Penelope Bradbury (ISBN: 9781498739344). Hoewel het boek nadrukkelijk is geschreven voor studenten geneeskunde en artsen, presenteert het zeer boeiende casussen die ook zonder medische, filosofische of juridische kennis kunnen worden overwogen. Ik zal hier aan de hand van het boek verschillende casussen samengevat vertalen en waar mij dat zinvol leek voorzien van aanvullende vragen en dilemma’s, wat in bijna alle gevallen zo is.

Het zou nuttig kunnen zijn om voorafgaand aan het voorleggen van de casuïstiek een inleiding medische ethiek te presenteren. Dat lijkt mij echter overbodig. Op de eerste plaats kan men daar overal voor terecht en op de tweede plaats wil ik vooral de kracht laten zien van medisch-ethische dilemma’s die zonder het hebben van voorkennis toch tot diepe overwegingen kunnen leiden. Ik zeg daarbij niet dat filosofische of medische kennis overbodig is, integendeel: er is niets zo praktisch als een goede theorie. Wie wil kan zich altijd theoretisch verdiepen, maar voor intuïtieve opvattingen is dat niet per se nodig. In het boek wordt iedere casus uitvoerig beantwoord en waar nodig ondersteund met literatuur. Het boek raad ik dan ook iedereen aan die nadere uitwerkingen verlangt, hoewel de auteurs alles bekijken vanuit het juridische kader in Groot-Brittannie.

100 Cases in Clinical Ethics and Law gaat zoals de titel al aangeeft ook over het recht. Nu is er een uitdrukkelijk verschil tussen recht en moraal, maar in de praktijk is het ondoenlijk om die strikt van elkaar te scheiden. Natuurlijk probeert het recht zo goed mogelijk recht te doen aan de moraal. Op het gebied van de medische ethiek kunnen we de volgende interessante deelgebieden onderscheiden, waarin het recht en ons rechtsgevoel zich nadrukkelijk laat gelden:

  • Het begin van het leven
  • Kinderen en adolescenten
  • Het verlenen van toestemming inzake medische handelingen
    • Het in staat zijn tot instemming verlenen met behandelingen
    • Het weigeren van behandelingen
  • Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim
  • Nalatigheid en medische fouten
  • Mentale gezondheid
  • Volksgezondheid
  • Orgaandonatie
  • Levensbeëindiging
  • Morele plichten van een arts
  • Religieuze normen en waarden en culturele diversiteit

Per aangehaald deelgebied volgen nu verschillende casussen ontleent aan 100 Cases in Clinical Ethics and Law. De laatste twee deelgebieden, namelijk over de morele plichten van een arts en religieuze normen en waarden en culturele diversiteit behandel ik hier niet, waarmee onderstaande casussen allemaal verwant zijn aan de klinische praktijk. De keuze is persoonlijk en gericht op het zo eenvoudig mogelijk begrijpen van de situatie, zonder af te willen doen aan de achterliggende complexiteit.

Casussen zijn verder geparafraseerd en hier en daar inhoudelijk aangepast, zonder daarbij het oorspronkelijke praktijkvoorbeeld geweld aan te doen. Namen en plaatsten zijn waar nodig ‘vernederlandst’. Bijbehorende vragen zijn gedeeltelijk ontleend aan het boek, maar zoals ik zei grotendeels aangevuld door mijzelf.

  1. Ethiek en recht in de klinische praktijk: het begin van het leven

Over ethiek en het begin van het leven heb ik eerder uitvoerig geschreven in een essay dat handelt over abortus en allerlei samenhangende ethische dilemma’s en filosofische vragen. Maar buiten abortus zijn er tal van interessante vraagstukken omtrent medisch handelen en het begin van het leven. Misschien is het wel de meest interessante tak van de medische ethiek. Neem bijvoorbeeld de volgende casussen in overweging:

1A. Vruchtbaarheidsbehandeling en ouders van hetzelfde geslacht

Als assistent gynaecologie, ben je gevraagd om een deel van de patiënten in de kliniek waar het gaat om vruchtbaarheidsbehandeling onder je hoede te nemen. Deze patiënten zijn meestal verwezen door hun huisarts voor deskundig advies en voorlichting, en hebben grote moeite om op natuurlijke wijze zwanger te worden. Op enig moment melden zich twee vrouwen die sinds zes maanden een geregistreerd partnerschap hebben en graag een gezin willen stichten. Geen van beide vrouwen heeft kinderen.

  • Komen zij in aanmerking voor een vruchtbaarheidsbehandeling?
  • Moeten vruchtbaarheidsbehandelingen vergoed worden door de verzekeraar?
    • Maakt dat uit indien ouders van hetzelfde geslacht zijn?
  • Welke ethische bezwaren zijn er tegen ouders van hetzelfde geslacht in te brengen?
  • Heeft een arts met religieuze bezwaren altijd recht behandeling te weigeren?

1B. De morele status van de foetus

Adele is een 39-jarige advocate en 8 jaar getrouwd. Haar carrière heeft altijd voorrang gehad, maar nu is ze tot haar eigen geluk dan toch zwanger. Helaas blijkt na haar eerste trimesterscan dat de foetus een hoog risico heeft dat hij lijdt aan het syndroom van Down. Verdere diagnostische tests en een vruchtwaterpunctie bevestigen het Downsyndroom. Het echtpaar is radeloos. Adele heeft niet het gevoel dat ze ooit in staat zou zijn om weer aan het werk te gaan als ze moet zorgen voor een gehandicapt kind. Ze verwacht dat het opgeven van haar carrière ten koste zal gaan van haar geestelijke gezondheid. Na veel overleg bezoekt ze haar arts om beëindiging van haar zwangerschap te bespreken.

  • Wat zijn goede redenen om een gewenste zwangerschap te beëindigen?
  • Heeft een foetus recht op leven?
  • Zou een foetus morele rechten moeten hebben?
  • Wat zijn de wettelijke gronden om ongeboren leven te mogen beëindigen?
  • Wie zou de kosten moeten betalen voor het beëindigen van ongeboren leven?
  • Waar eindigt de morele autonomie van de moeder en begint die van het kind?
  • Welke rechten heeft de vader?
    • Maakt het uit of dit zijn laatste kans is op een gezinsleven?

1C. Het prenataal toebrengen van letsel

Eerder heb ik uitvoerig aandacht besteed aan het toebrengen van schade aan het ongeboren kind in het artikel Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren. Daarbij lag vooral de nadruk op de verantwoordelijkheid van de moeder ten opzichte van haar ongeboren kind en de verantwoordelijkheid van omstanders ten aanzien van de moeder. Het kan echter ook zo zijn dat een arts door onprofessioneel handelen schade toebrengt aan het ongeboren kind:

Josephine was 8 weken zwanger toen haar 3-jarige dochter onder de rode vlekken zat, wat rodehond bleek te zijn. Ze verzoekt haar huisarts de zwangerschap te beëindigen anders dan het risico van een zwaar gehandicapt kind te aanvaarden. Indien een zwangere vrouw namelijk wordt blootgesteld aan rodehond, kan dit ernstige gevolgen hebben voor de foetus. Na bloedonderzoek blijken de resultaten tegenstrijdig, maar de huisarts neemt geen contact op met het laboratorium en voert ook geen nieuwe testen uit. In plaats daarvan geeft hij aan dat de vrouw zich geen zorgen hoeft te maken. Uiteindelijk bevalt Josephine van een jongen die blind, doof en ernstig hersenletsel heeft, wat geheel kan worden toegeschreven aan het feit dat ze is blootgesteld aan rodehond.

  • Kan een arts verantwoordelijk worden gehouden voor de schade die door zijn nalatigheid aan een ongeboren kind is toegebracht?
    • Bedenk daarbij dat een ongeboren kind in juridische zin geen persoon is
  • Kan een kind aanspraak maken op het recht niet geboren te willen zijn?
  • Kan een kind schadevergoeding ontvangen omdat het door een medische fout lijdt aan het leven? Hoe ver reikt deze schadevergoeding dan precies? Tot aan de dood?
    • Kan een kind aanspraak maken op een schadevergoeding indien hij aantoonbaar schade heeft opgelopen door het onverantwoordelijke gedrag van de moeder?

Zie voor belangrijke Nederlandse jurisprudentie in deze: De zaak baby Kelly.

  1. Ethiek en recht in de klinische praktijk: kinderen en adolescenten

Kinderen, pubers en jongvolwassenen vormen een aparte categorie binnen de medische ethiek. In hoeverre zijn ze in staat om zelfstandig te kunnen oordelen? Welke rol hebben de ouders in een medisch traject ten aanzien van hun kinderen? Kunnen kinderen zelf bepalen wat het beste is of is er altijd toestemming van de ouders nodig? En moeten artsen toch behandelen wanneer de ouders de behandeling voor hun kind niet willen?

2A. Verzoek om een niet medisch noodzakelijke behandeling

Michael is 8 jaar oud. Zijn ouders hebben hem naar de huisarts gebracht omdat zijn flaporen zeer nadrukkelijk aanwezig zijn. Ze vertellen dat Michael erg teruggetrokken is, zich niet prettig op school voelt en hij bovendien lijkt te worden gepest om zijn grote oren. Dumbo en Mr. Spock zijn zijn bijnamen. Zijn ouders vragen of een verwijzing kan worden gemaakt, zodat Michaels oren naar achteren worden gezet. De huisarts legt uit dat dit een cosmetische procedure is en dat het beter kan zijn om te zien hoe Michael zich voelt over zijn oren als hij ouder is.

  • Is cosmetische chirurgie in het belang van het kind?
    • Noot: Michael kan zelf (juridisch) geen keuze maken
      • is het relevant of hij het graag wil of twijfelt?
    • Hoe verhoudt cosmetische chirurgie zich tot psychologische mentale weerbaarheid?
    • Ligt het probleem bij Michael of bij degene die hem Dombo noemen?
    • Zou deze ingreep moeten worden vergoed door de zorgverzekeraar?
    • Stel dat deze ingreep gerechtvaardigd is, zijn andere esthetische ingrepen dan ook gerechtvaardigd?
      • Hoe wordt dat vastgesteld? Wat is met andere woorden het demarcatiecriterium?
        • Wanneer is een neus te klein of te groot?
        • Wanneer zijn oren te groot?

2B. Anticonceptie en minderjarigen

Lilian heeft een gesprek met haar arts aangevraagd om anticonceptiemogelijkheden te bespreken. Ze overweegt seksueel intiem te worden met haar 19-jarige vriend. Ze heeft nog nooit seks gehad, maar ze hebben er wel over gesproken dat ze het graag willen, maar ze wil er zeker van zijn dat ze niet zwanger kan worden. Hoewel Lilian eruit ziet en zich gedraagt alsof ze veel ouder is, is ze nog net geen 15.

  • Wat zijn de belangrijkste ethische vragen die hier moeten worden gesteld?
  • Zou haar vriend door de arts erbij moeten worden betrokken?
  • Komen minderjarigen in aanmerking voor voorgeschreven anticonceptie?
  • Moeten haar ouders worden ingelicht over dit feit?
  • Is het relevant dat het ene meisje van 14 volwassener voorkomt dan het andere meisje van 14?
  • Wanneer heeft iemand het wettelijk recht in te kunnen stemmen met een seksuele relatie?
  • Is hier sprake van een strafbaar feit waarvan melding moet worden gemaakt?
    • En waar ligt de grens wanneer we ingrijpen wanneer jeugdigen ons vertellen van plan te zijn seksuele relaties aan te knopen?
    • Is er een verschil tussen een meisje van 12 en een meisje van 14?
    • Wat zijn de nadelen en de voordelen om het te verbieden?
    • Vanaf welk moment kan iemand vrijwillig instemmen met een seksuele relatie, ook als de persoon ouder is en de ander minderjarig?

2C. Het achterhouden van informatie aan een kind

Adam is een 12-jarige jongen die wordt behandeld aan een kwaadaardige bottumor in zijn arm. Hoewel hij aanvankelijk goed reageerde op de behandeling, heeft hij een terugval en zijn er nu uitzaaiingen. De kans op genezing is verwaarloosbaar. Chemotherapie is wel nog mogelijk en zal zijn leven met enkele maanden verlengen. De bijwerkingen zullen echter hoogstwaarschijnlijk groot zijn. Zijn ouders hebben de opties overwogen en besloten dat ze verder willen met chemotherapie. Ze willen echter niet dat Adam wordt geïnformeerd dat zijn kanker is uitgezaaid en dat de kans dat hij eraan sterft op korte termijn aanzienlijk is, zelfs met de aanvullende chemotherapie. Ze zeggen dat ze dit doen om hem te beschermen omdat ze denken dat deze informatie hem zeer veel stress zal opleveren. Ondanks aandringen van specialisten Adam te betrekken in de keuze blijven de ouders vasthouden aan hun standpunt en besluiten ze Adam te vertellen dat hij opnieuw chemotherapie moet ondergaan om ‘beter te worden’.

  • Moet Adam betrokken worden bij de besluitvorming omtrent het verlengen van de chemotherapie?
  • Moet de arts mee met het verhaal van de ouders of is hij verplicht aan de patiënt het eerlijke verhaal mede te delen? Ongeacht diens leeftijd?
  • Hebben ouders het recht om hun kinderen medische informatie te onthouden?
  • Welke ethische principes moeten worden overwogen wanneer medische informatie wordt achtergehouden?
  • Welke redenen zijn er om medische informatie niet te delen?
    • Maakt het uit of er sprake is van een kind onder de 12, een adolescent of een volwassene?
    • Hoe verhoudt zich hier een leugentje om bestwil tot de plicht de waarheid te vertellen?
  1. Ethiek en recht in de klinische praktijk: het instemmen met behandeling of het weigeren ervan

Je zou als uitgangspunt kunnen nemen dat iedere volwassene die gezond is van geest het recht heeft om te bepalen hoe hij wil omgaan met zijn eigen lichaam. Maar geldt dit ook als dit niet in zijn eigen belang is? Is dit recht absoluut? Kan iemand, zelfs als hij goed is van geest überhaupt inschatten welke risico’s hij neemt met een behandeling? Deze vragen vormen de rode draad waarbij het gaat over autonomie van de patiënt en de competentie om te komen tot verstandige overwegingen.

Het is mij verder bekend dat er een absurde druk heerst onder ANIOS. Deze assistenten (basisartsen die in vele gevallen graag specialist willen worden) knappen een heleboel vuil werk op en hopen in vele schaarse gevallen (denk aan gynaecologie en kindergeneeskunde) in opleiding te geraken tot specialist. Dat vereist een heleboel ellebogenwerk en het plezieren van hoogleraren die een steun in de rug kunnen zijn voor het toewijzen van opleidingsplek. Overweegt daarbij de volgende casus:

3A. Onderzoek onder narcose

Pamela is een 34-jarige vrouw die last heeft van myoma uteri, een goedaardig gezwel of knobbel in de spierwand van de baarmoeder. Pamela zal onder het mes moeten en een ANIOS gynaecologie wordt gevraagd om te helpen tijdens de operatie. De ANIOS heeft de anesthesist bijgestaan voor de operatie en heeft Pamela gerustgesteld over de geplande operatie. Zodra Pamela wordt verdoofd, vraagt de arts aan de ANIOS om aan te tonen hoe ze een inwendig onderzoek zou uitvoeren op een vrouwelijke patiënt. De ANIOS realiseert zich dat Pamela niet is gevraagd om toestemming. Maar ze denkt ook aan haar toekomstige carrière en dat deze arts daarin een belangrijke rol speelt. Bovendien is het een goed leermoment en is ze ervan overtuigd dat de patiënt er nooit iets van zal merken.  

  • Welke ethische bezwaren zijn er tegen volkomen onschadelijke medische handelingen zonder toestemming van de patiënt?
  • (Wanneer) Heiligt het doel de middelen?
  • Is er voldoende aandacht voor de druk die op jong volwassen artsen wordt gelegd ten aanzien van verantwoordelijkheid en ethisch handelen?
    • In hoeverre worden jonge artsen niet overvraagd door het systeem en door de samenleving?

3b. Amputatie van lichaamsdelen

Deze casus komt niet voor in het boek, maar komt uit mijn aantekeningen na het zien van een documentaire over de aanslag tijdens de Boston Marathon in 2013.

Jan is een 58-jarige man die zeer ernstig gewond is geraakt aan zijn ledematen tijdens een aanslag. Bewusteloos wordt hij het ziekenhuis ingereden waar de dienstdoende artsen constateren dat zowel zijn benen als armen moeten worden afgezet. Aangezien Jan niet bij bewustzijn is, is er verder geen overleg mogelijk met Jan. Er moet snel worden gehandeld. Wanneer Jan wakker wordt op de IC ontdekt hij dat hij zich nauwelijks nog kan bewegen en de rest van zijn leven afhankelijk is van hulp. Hij had gewild dat hij was gestorven in de aanslag en is boos dat de artsen hem in leven hebben gehouden.

  • Waar ligt voor de geneeskunde de grens iemands leven nog te redden?
    • Welke rol speelt leeftijd hierin?
  • Is hier in het belang van Jan geneeskunde bedreven?
  • Als Jan bij bewustzijn was geweest, had hij dan de mogelijkheid gehad om te zeggen dat hij liever zou wensen te overlijden dan dat ze zijn ledematen zouden amputeren?
  1. Ethiek en recht in de klinische praktijk: vertrouwelijkheid en beroepsgeheim

Een patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat hij in alle vrijheid zijn gedachten en zorgen kan delen met zijn behandelaar, zonder dat hij daarbij het risico loopt dat de behandelaar iets anders met deze feiten doet dan het belang van zijn patiënt in het oog houden. Dat is een principieel uitgangspunt in de geneeskunde. Maar zoals in alle gevallen hebben ook principiële uitgangspunten hun grenzen. Is geheimhoudingsplicht absoluut? Wanneer is het gerechtvaardigd om deze plicht te verzaken? Geldt geheimhouding ook na overlijden van een patiënt? In hoeverre moet een wet artsen kunnen dwingen om het beroepsgeheim te schenden? Wanneer is iets in het algemeen belang?

4A. Beroepsgeheim en een HIV- besmetting

Joop is een 25-jarige blanke man die door zijn vriend Tom met wie hij 2 jaar samen is, is gevraagd om zich te laten onderzoeken ‘voor de zekerheid’ omdat Tom is behandeld voor syfilis een week eerder in dezelfde kliniek. Joop heeft geen enkele andere partners gehad sinds zijn laatste negatieve test 2 jaar geleden en zegt dat Tom vorig jaar negatief heeft getest op HIV. Joop stemt in met alle tests, inclusief een HIV-test. Terwijl hij wacht op zijn onderzoek, kijkt de arts in Toms dossier. Daarin staat inderdaad dat hij syfilis heeft, maar ook dat hij HIV-positief is en al vier jaar lang in behandeling is hiervoor in de kliniek. Over twee dagen heeft Tom zijn volgende afspraak.

  • Moet de arts hier het beroepsgeheim handhaven of moet ze in het belang denken van haar patiënt Joop?
  • Maakt het uit dat beide patiënten bij dezelfde kliniek onder behandeling zijn?
    • En stel dat in dit geval ook Tom bij deze arts onder behandeling is. Is dat wenselijk?
  • Op welk moment en in welk stadium moet een arts zijn beroepsgeheim schenden?
    • Is het redelijk om van artsen een toneelspel te verwachten?
    • Moet zij Tom bewegen om eerlijk te zijn?
    • Mag zij door indirecte vragen Joop zelf tot de conclusie laten komen dat er waarschijnlijk meer aan de hand is dan Tom hem heeft verteld?

4B. Het gebruikmaken van een tolk

Carola is een 40-jarige vrouw die na haar huisarts is gekomen voor een behandeling tegen overmatig bloedverlies tijdens de menstruatie (menorragie). Carola is aangeboren doof en heeft haar 14-jarige zoon meegebracht om op te treden als tolk. Carola vertelt de arts dat ze van het hevige bloedverlies af wil een hysterectomie wenst (een baarmoederverwijdering). De huisarts heeft echter het idee dat er nog wel wat meer aan de hand is en wil haar graag verder onderzoeken. Hij is zich bewust dat de zoon niet medisch is geschoold en bovendien een sterke persoonlijke band heeft met zijn moeder. Het is duidelijk dat de zoon zich ongemakkelijk voelt, wat waarschijnlijk zal verergeren indien er nog meer intieme details moeten worden vertaald. En in hoeverre zal hij niet zeer ongerust worden indien ook de mogelijkheid van kanker wordt besproken?

  • Hoe moet een arts zich verhouden tot derden die noodzakelijk betrokken zijn bij de patiënt?
  • In welke andere gevallen kan een gebrek aan communicatie problematisch zijn?
  • Heeft een tolk geheimhoudingsplicht?
  • Wat moet een arts doen indien Carola geen andere tolk wenst dan haar zoon?
  1. Ethiek en recht in de klinische praktijk: nalatigheid en zorgplicht

Een arts is verplicht om zo goed mogelijk in het belang van zijn patiënt te handelen en hem bewust te maken van immateriële en materiële gevolgen die een behandeling kan hebben. Artsen voeren echter een beroep uit, waarbij kleine fouten grote gevolgen kunnen hebben. De complexiteit van casussen kan in combinatie met de werkdruk er bovendien voor zorgen dat er snel iets over het hoofd is gezien, wat niet per definitie over het hoofd gezien had hoeven te worden. Eén moment van onoplettendheid of een verkeerde diagnose kan leiden tot de dood. De dialoog is vaak het belangrijkste wapen, maar wat als hier de tijd voor ontbreekt omdat er alweer een volgende patiënt zit te wachten? Krijgen jonge artsen niet te snel te veel verantwoordelijkheid? Hoeveel artsen worden overvraagd in de dagelijkse praktijk?

5A. Klokkenluider of het melden van bezorgdheid

Jessica is een net beginnende arts en werkzaam op de orthopedische chirurgie. Ze heeft gemerkt dat haar supervisor/afdelingsleider in de afgelopen week vaak te laat was en onverzorgd eruitziet. Op de afdeling heeft hij de reputatie vaak ‘s avonds uit te gaan en af en toe met een kater op zijn werk te verschijnen. Jessica is bang dat dit ten koste gaat van de patiënten. Tot nu toe zijn er echter nog geen incidenten geweest. Ze vraagt aan hem of alles goed gaat, maar hij zegt dat ze zich met haar eigen zaken moet bemoeien en haar werk goed moet doen.

  • Moet Jessica dit melden bij de staf? Of bij iemand anders?
    • Zijn haar twijfels gerechtvaardigd? Wanneer zijn twijfels gerechtvaardigd?
  • Geniet zij een wettelijke bescherming als zij dit aankaart?
  • Biedt een kliniek of een ziekenhuis (met een duidelijk hiërarchische structuur) een voldoende open cultuur om zaken transparant aan te kaarten?
  • Is er een professionele plicht om dit te melden?
    • Waar ligt de grens?
    • Vergelijk ook casus 3A.
  1. Ethiek en Recht in de klinische praktijk: Geestelijke Gezondheid

Er bestaat een enorm breed spectrum van klinisch erkende aandoeningen, waaronder schizofrenie, bipolaire stoornis, ernstige depressie, angst en obsessieve compulsieve stoornissen, die allemaal hun eigen nuances en ethische moeilijkheden met zich meebrengen. Wat is in het belang van een patiënt? Wanneer kiest men voor gedwongen opname? Wanneer moet iemand tegen zichzelf in bescherming worden genomen? Waar eindigt de autonomie van de patiënt en begint de mentale ziekte? Mag iemand zichzelf moedwillig verwaarlozen indien er geen gevaar is voor anderen? Hoe behandel je eetstoornissen (gedwongen voeding?) of hoe ga je om met automutilatie (moet je iemand soms vastbinden om zichzelf niet te schaden?)

6A. In het geheim geven van medicatie

In een documentaire van Louis Theroux bezoekt hij enige tijd een afdeling waar patiënten die lijden aan dementie structureel voor de gek worden gehouden. Dit zou in hun eigen belang zijn en bijdragen aan ‘geestelijke gemoedsrust’. Overweeg ook eens de volgende casus:

Doris ontvangt van personeel in een verzorgingstehuis zonder dat ze het weet medicatie in haar chocolademelk, namelijk een kleine dosis risperidon. Dit zou zijn zo wordt tegen de arts vertelt die het recept moet verlengen, vanwege haar kansen op psychoses. Zelf heeft ze altijd aangegeven niets van medicatie te willen weten. De arts die in gesprek gaat met Doris ontdekt dat zij al heel lang geen aanvallen meer heeft gehad. In een gesprek geeft Doris aan last te hebben van bepaalde zaken die toegewezen kunnen worden aan de bijwerkingen van het middel risperidon. Doris is een redelijke vrouw en zeer goed in staat om haar eigen beslissingen te maken.

  • Wanneer is het in het geheim toedienen van medicatie gerechtvaardigd?
    • Is het überhaupt gerechtvaardigd?
    • Is het te rechtvaardigen bij geestelijk gezonde personen?
  • Moet de arts Doris op de hoogte brengen van het feit dat haar in het geheim medicatie wordt toegediend?
    • In welk opzicht schaadt dit de relatie met het personeel in het verzorgingstehuis?
  • Wat moet er gebeuren indien Doris vervolgens weigert deze medicatie te nemen?
  1. Ethiek en Recht in de klinische praktijk: Volksgezondheid

Hoeveel is een mensenleven waard? In hoeverre hoort ziekte bij het leven? Welke medicijnen worden wel vergoed uit de publieke pot en welke niet? Hoe gaan we om met vergrijzing en oplopende zorgkosten? Waar begint publieke verantwoordelijkheid en eindigt individuele?

Ik herinner me Minister Schippers van Volksgezondheid die zich  liet adviseren door Zorginstituut Nederland bij de keuze om medicijnen wel of niet te vergoeden vanuit de basisverzekering. In eerste instantie kreeg zij het advies om Nivolumab (voor de behandeling van een specifieke vorm van longkanker) niet toe te laten. Het medicijn zou namelijk erg duur zijn: € 134.000 per patiënt, waar de verlengde levensduur gemiddeld drie maanden is. De grens is doorgaans € 80.000. Na onderhandelingen kon de prijs toch omlaag, waardoor het medicijn wel kon worden vergoed. Vele andere innovatieve medicijnen zijn echter nog steeds (te) duur.

Publieke gezondheid gaat dus voornamelijk over geld. Een van de meest klassieke medisch ethische gedachte-experimenten komt daar uit voort, en leunt volledig op het utilitarisme:

7A. Het redden van levens met beperkte middelen

Laten we aannemen dat er drie patiënten in een kliniek een spoedoperatie nodig hebben. Ze moeten allemaal coronaire bypass operatie ondergaan (hart), maar slechts één van hen kan als gevolg van beperkte middelen direct worden geholpen..

-Patiënt 1 is Aziz, een collega-arts met speciale vaardigheden in de neonatologie. Hij is 50 jaar oud en heeft een vrouw en drie kleine kinderen. Hij heeft zijn medicijnen afgelopen vijf jaar netjes en verstandig ingenomen. Hij is echter nog steeds een zware roker en drinkt twee biertjes per dag ‘ter ontspanning’.

-Patiënt 2 is Bert, een 80-jarige man die in de Tweede Wereldoorlog heeft gediend in het leger en werd geprezen voor zijn moed. Zijn vrouw is onlangs overleden en hij heeft geen kinderen. Ook hij heeft altijd zijn medicijnen netjes ingenomen. Hij heeft nooit gerookt en drinkt slechts af en toe een glas whisky.

-Patiënt 3 is Cindy, een 30-jarige vrouw met een genetische aandoening die een leerstoornis en het begin van hart- en vaatziekten heeft veroorzaakt. Ze woont in een verzorgingshuis en wordt vaak bezocht door haar familie. Ze is zeer geliefd bij iedereen die haar kent en wordt vaak gezien in haar dorp waar ze cake verkoopt voor het goede doel.

  • Wie zou voorrang moeten hebben met betrekking tot de operatie?
  • Welke kennis over patiënten is doorslaggevend bij het verlenen van voorrang?
  • Moet er voorrang worden gegeven aan patiënten die een ziekte niet te wijten hebben aan hun eigen gedrag?
    • Heeft een roker recht op nieuwe longen?
    • En een alcoholist op een nieuwe lever?
    • En iemand met overgewicht recht op nieuwe knieën?
    • In hoeverre moeten patiënten verantwoordelijk worden gehouden voor hun eigen gezondheid?
    • Indien ja: op welke wijze levert dit ze voor- en nadelen op ten aanzien van medische zorg?
  • Kunnen patiënten recht op zorg verspelen?
  • Moet een arts doorgaan met het behandelen van een patiënt die ziekenhuisafspraken mist en/of zijn medicatie slordig of niet gebruikt?
  • Op welke wijze moet een arts moraliserend te werk gaan en bijvoorbeeld levensstijl aankaarten of het duidelijke overgewicht (obesitas) bij een kind van 12?
    • En wijzen op (gebrek aan) de verantwoordelijkheid van de ouders?

7B. Rijksvaccinatie

Het eerste kind van Sofie is 3 maanden oud. Ze heeft van andere moeders gehoord dat ze niet van plan zijn om hun kinderen te laten inenten tegen de mazelen en bof omdat ze zich zorgen maken over de bijwerkingen. Sofie maakt zich nu ook zorgen en besluit haar kind niet te laten inenten.

  • Moeten kinderen verplicht worden ingeënt?
    • Kan er sprake zijn van landsbelang?
  • Moeten ouders zelf weten waar ze hun kinderen tegen laten inenten?
  • Wanneer een kind toch ziek wordt van bof of mazelen, zijn de ouders dan aansprakelijk?
    • Mag iemand dan wel aanspraak maken op publieke middelen om de ziekte te genezen?

7C. Zorg aan onverzekerde buitenlanders

Farida is een 32-jarige Indiase vrouw die voor vakantie naar Amsterdam is gekomen om haar zus te bezoeken. Twee dagen na haar aankomst meldt ze zich op de eerstehulppost met buikpijn. Personeel ontdekt dat ze 9 maanden zwanger is en haar baby aangeboren hartproblemen heeft. Het blijkt later dat Farida dit wist en koos om naar Nederland te reizen voor de beste zorg voor haar kind. Voor de vliegtuigmaatschappij heeft ze haar zwangerschap verborgen, zodat ze naar Amsterdam kon reizen. Verder heeft ze geen financiële mogelijkheden of middelen ter beschikking. Al haar spaargeld is in de reis gaan zitten.

  • Heeft Farida recht op Nederlandse zorg?
    • Zijn er grenzen aan verbonden?
  • Kan dit beschouwd worden als het misbruik maken van Nederlandse zorgvoorzieningen?
    • Indien ja: hoe kan dergelijk misbruik het beste worden aangepakt?
    • Moet misbruik worden gestraft? In welke zin?
    • Kan het Farida kwalijk worden genomen dat ze het beste voor haar kind wil?
  • Heeft medisch personeel een absolute zorgplicht in alle omstandigheden?
    • Vergelijk: welk recht heeft iemand op zorg die zijn zorgverzekering niet betaalt?
    • Geldt dat voor alle zorg? Of alleen voor noodsituaties?
      • Wat is een noodsituatie?
  1. Ethiek en Recht in de klinische praktijk: orgaandonatie

In Nederland is al enige tijd flinke discussie over orgaandonatie. Wie wordt donor? Waarom word je donor? Wie komt er voor in aanmerking? Moeten mensen toestemming geven voor orgaandonatie, of is juist geen actief bezwaar tegen orgaandonatie voldoende om donor te worden? Hoe vergroten we het aanbod ten opzichte van de vraag op verantwoorde wijze? Die laatste vraag is waarschijnlijk de centrale vraag waar de rest omheen draait.

8A. Orgaandonatie en een vrije markt

Dave is een 35-jarige man die pas is ontslagen in de fabriek waar hij werkte. Zijn vrouw heeft hem onlangs verlaten en tot overmaat van ramp is ook zijn zoontje onlangs overleden aan leukemie. Hij is depressief. Wanneer hij in gedachten door de straten wandelt, ziet hij plotseling een advertentie in een etalage:

GEZOCHT

Een goedwerkende nier om het leven te redden van onze 15-jarig dochter.

Potentiële donoren zullen moreel en financieel uitstekend worden beloond.

De advertentie zet Dave aan het denken. Hij heeft twee nieren en hij is kerngezond. Hij beseft dat het doneren van een van zijn nieren niet zonder risico’s is, maar hij weet ook dat het potentieel het leven van een kind kan redden, zijn financiële problemen kan oplossen en zijn schuldgevoelens ten aanzien van het overlijden van zijn zoon kan verlichten. Misschien kan hij zelfs wel zijn vrouw terug winnen en zijn eigen bedrijf opzetten. Het lijkt op een scenario waarbij er alleen maar winnaars zijn.

  • Zijn er alleen maar winnaars in dit scenario?
    • Hoe voorkomen we misbruik en uitbuiting van kwetsbare mensen?
  • Welke ethische vraagstukken zijn verbonden aan het creëren van een markt in orgaandonatie?
    • Welke ethische bezwaren zijn er tegen het verkopen van organen van levende donoren?
  • Mogen mensen adverteren voor vrijwilligers om een orgaan ter beschikking te stellen?
  • Zou de overheid niet als enige partij organen mogen opkopen? Is dat een goed idee?

    • Hoe worden vergoedingen dan vastgesteld voor organen?
    • Moeten er criteria worden vastgesteld wie in aanmerking komt voor het verkopen van zijn organen?
  1. Ethiek en Recht in de klinische praktijk: het einde van een leven

Samen met abortus is euthanasie (of breder levensbeëindiging) ongetwijfeld het meest beladen medisch-ethisch onderwerp. Beide onderwerpen hangen essentieel samen met menselijke zingeving, de waarde van het leven en wat het betekent om mens te zijn. Alle vragen die hier gesteld worden, zullen voor de meeste mensen niet vreemd zijn, maar de antwoorden zijn daarom nog niet eenvoudig. Hoe beoordelen we de kwaliteit van leven? Is het leven heilig? Moet iemand zelf kunnen bepalen wanneer hij uit het leven wil stappen? Welke criteria hangen daarmee samen? Vragen die uiteindelijk geen enkele filosofie strikt kan beantwoorden, maar waarin ze hooguit enkele belangrijke aanwijzingen kan geven. Oordeel zelf.

9A. Het vaststellen van zinloos medisch handelen

Mevrouw Jansen is een 48-jarige vrouw met uitgezaaide borstkanker tot in de hersenen, ondanks jarenlange behandeling. De situatie verslechtert snel. Ze is bedlegerig, is gebonden aan een voedingssonde en kan nauwelijks communiceren, hoewel ze nog alles begrijpt en duidelijk aan kan geven wat ze wil. Mevrouw Jansen ontvangt hoge dosis voedingssupplementen op haar eigen verzoek in haar sonde, ook al is haar lichaam niet langer in staat om deze supplementen op te nemen. Ze zal waarschijnlijk binnen enkele weken komen te overlijden.

Een enorme wil om te leven en om aan haar kinderen te laten zien dat ze het gevecht tegen kanker niet opgeeft, legt mevrouw Jansen zich daarbij niet neer. In een eerder stadium heeft ze aangegeven experimentele medische behandelingen te willen ondergaan, ondanks de bijwerkingen die deze zouden hebben. Maar ook nu nog wil ze doorgaan met chemotherapie, ondanks het feit dat de oncoloog daar geen enkel voordeel in ziet, buiten een paar uur extra leven en vele negatieve bijwerkingen, zoals misselijkheid en schade aan haar lever. Dat maakt haar echter niets uit en de familie steunt haar.

  • Wanneer is een medische behandeling zinloos?
  • Is dit een medisch zinloze behandeling?
  • Is een in medische zin zinloze behandeling toch niet zinloos indien ze psychologische voordelen geeft aan de patiënt?
  • Hoe moet een psychologische voordelen worden afgewogen?
  • Zou het geoorloofd zijn om een placebo effect te genereren in bovenstaande situatie?
  • Is er een verschil tussen het toedienen van zinloze voedingssupplementen en het verstrekken van zinloze chemotherapie, indien ze beiden tot hetzelfde psychologische voordeel leiden?
  • Indien de arts in het ziekenhuis weigert deze behandeling uit te voeren, zou een commerciële arts in een kliniek deze behandeling dan wel moeten/mogen uitvoeren?

9B. Wilsverklaring en zelfmoordpoging

Petra lijdt al 20 jaar aan multiple sclerose. Ze heeft een legitieme wilsbeschikking opgesteld waarin ze aangeeft niet te willen worden behandeld indien er sprake is van een verslechtering van haar gezondheid.

Op enig moment doet Petra een zelfmoordpoging door het nemen van een overdosis. Ze wordt bewusteloos gevonden door een verzorger die een ambulance belt die op tijd ter plaatse is. De echtgenoot van Petra wijst het medische team erop dat zijn vrouw genoeg heeft van het leven en toont ze de wilsbeschikking waarin staat dat Petra niet wil worden geholpen. Als de artsen niets doen zal Petra inderdaad sterven.

  • Is zelfmoord per definitie moreel onaanvaardbaar?
  • Is zelfmoord de ultieme uitoefening van autonomie?
    • In hoeverre is zelfmoord een vorm van een psychische stoornis?
    • Kan zelfmoord een rationele overweging zijn?
      • Kan zelfmoord in het belang zijn van een persoon?
  • Geldt een wilsbeschikking ook in het geval van een poging tot zelfmoord?
    • Moet de wens van Petra in dit geval worden ingewilligd?
  • Wat is de morele, medische en antropologische zin om iemand die niet meer wil leven in leven te houden?
    • Wat is het verschil tussen doden en laten sterven?
  • In welke gevallen is een wilsverklaring dat een patiënt niet geholpen wenst te worden bindend voor artsen?

9C. Hersendood

Mirjam is 35 jaar oud. Ze is al vijf jaar bezig om zwanger te raken en na drie keer IVF is het gelukt. Bij de 23e week van haar zwangerschap echter wordt ze bewusteloos thuis gevonden door haar man. In het ziekenhuis blijkt dat ze een fatale intracraniële bloeding heeft gehad. Zelfstandig ademhalen gaat niet meer. Twee onafhankelijke artsen stellen vast dat ze hersenstamdood is en dat er geen kans meer is op herstel of sprake is van bewustzijn. Echo’s laten zien dat de foetus in gezonde toestand is.

  • Kan een persoon die dood is verklaard belangen hebben?
    • Heeft Mirjam belang bij het ‘in leven’ blijven?
  • Mag een persoon die dood is verklaard in leven worden gehouden omwille van een ander leven?
    • Noot: herinner dat een foetus wettelijk gezien geen persoon is. Is dat relevant?
    • Welke rol speelt de wens van de vader in deze?
  • In hoeverre is het leven van een kind onlosmakelijk verbonden met het leven van een moeder?
  • Maakt het uit wat Mirjam had gewild, of ze haar kind nu wel of niet zou willen houden?
  • Zijn overlevingskansen en ontwikkelkansen voor het kind van belang?
    • Waar ligt de grens?

Zoals uit bovenstaande casussen blijkt, is de medische ethiek een zeer complex samenhangend geheel van vraagstukken. Waar ethiek aanvankelijk een vaag begrip lijkt, brengen deze praktijkvoorbeelden helderheid in morele vraagstukken en morele standpunten. Dat een arts hier daadwerkelijk dagelijks mee te maken heeft, maakt het ontzag voor dit beroep er niet minder om. Het is echter niet alleen aan artsen en filosofen voorbehouden om standpunten te ontwikkelen. Deze bijdrage nodigt uit om, indachtig de complexiteit van de werkelijkheid, na te denken over essentiële vragen die raken aan betekenisvol handelen en zinvol leven. Kortom: oordeel zoals altijd vooral weer zelf.

Verder lezen, Nederlandstalige literatuur:

A.M.J. ten Have en R.H.J. Ter Meulen (2013). Leerboek medische ethiek.

W.J. Eijk, L.J.M. Hendriks en . J.A. Raymakers (2010). Handboek katholieke medische ethiek.

Widdershoven en J. Legemaate (2016). Basisboek ethiek en recht in de gezondheidszorg.

De Openbaring van Rita Geers

Lezers! Ik ben er helemaal beduusd van, maar iets wonderlijks is mij overkomen. Vannacht had ik in een droom een visioen wat eeuwen leek te duren. Ik bevond mij in een oneindig lege ruimte en ik hoorde achter mij een stem, luid en schel als een sirene. En ik hoorde:

 Ω Ik ben het!

–             Wie bent u?

 Ω Jij, nietig schepsel, mag mij Rita Geers noemen, maar ik ga onder vele namen!

–             O grote Rita! U bent de openbaring. Ik vrees, sidder en beef over wat u te zeggen heeft!

 Ω Ik open jouw ogen voor het absurde, ik zal je zeggen hoe de wereld van DE AFBEELDING in elkaar steekt, want zowaar ben ik Rita Geers en Ω! En ik zeg je: Er waart een spook over het internet. Het spook van de dolle fotomaker. Alle machten van het oude Europa hebben zich met een heilige zegetocht aan dit spook verbonden, de paus en de koning, Anneke Moerenhout, het ANP, Mariët Sieffers, radicalen en Duitse politiemannen.

Ik was verbijsterd over wat ik hoorde en trilde op mijn benen. Ik kon er geen touw aan vast knopen maar begreep in alle duisternis dat hier iets groots aan de hand moest zijn. De openbaringen zo voelde ik aan zonder dat ik het verklaren kon, zouden gaan over fotografie en auteursrecht. En de Stem die zich Rita Geers noemde vervolgde:

 Ω Goede intenties, de afwezigheid van kwade opzet, naïviteit, een volkomen afwezigheid van enig zinvol motief, het evidente gebrek aan commerciële belangen, niets van dat alles zeg ik jou is van waarde!

–             U bedoelt dat wie een afbeelding gebruikt die hij zelf niet gemaakt heeft nergens op kan terugvallen? Niet op vriendelijkheid, mededogen?

 Ω Achterlijke dwaas! Hoor dan! Het zijn DIEVEN, het zijn schooiers, het zijn SCHANDELIJKE broodrovers. Ze zijn de PEST van het internet en moeten met wortel en tak worden uitgeroeid.

–             U gelooft niet in het goede en het naïeve? Heb toch medelijden met al die kleine brave mensjes die u wilt vertrappen omdat ze iets gedaan hebben zonder dat ze wisten dat het fout was. Ze weten niet wat ze doen! Geef ze een waarschuwing en wees genadig! Wees genadig alstublieft!

Ω Οι άνθρωποι κακοί. Genade is voor zwakkelingen, maar ik zeg je: DIEFSTAL is DIEFSTAL of het nu bewust is of niet! En zelfs kleine kinderen weten dat je niet mag stelen!

–             Die arme kleine kinderen! Wees dan genadig voor hen! Alstublieft! Want ook kleine kinderen maken toch wel eens fouten zonder dat ze daarvoor kapot moeten worden gemaakt!

 Ω Wil je niet luisteren ongelukkige, of ben je te DOM om mij te volgen? Er bestaat niet zoiets als goede trouw! En al zou het bestaan dan is het om de donkerste donkere redenen niet relevant! Een foto van een ander gebruiken, of nu een peuter of een aap het beter had kunnen doen, of het om een banaal alledaags feit gaat wat is vastgelegd, doet niet ter zake: het is een ABSOLUTE misdaad en wie dat doet is een misdadiger! Misdadigers moeten hangen!

–             Maar grote grootheid, hoe verhoudt zich het oude en het nieuwe? De wereld verandert toch?

 Ω Ik zeg je: er bestaat geen oud en nieuw, er bestaat geen verleden en toekomst. Μη πίστευε χρόνω. Alles wat ik zeg is absoluut. Wat in 1241 of in 1913 is bedacht heeft onder iedere omstandigheid zijn geldigheid, ondanks dat de wereld volkomen uit de pas loopt en vrijwel niets meer lijkt aan te sluiten bij wat er toen allemaal is bedacht en opgeschreven. Maar dat is de SCHULD van de wereld! Andermans werk is heilig, HEILIG, heilig! Hoor je!

Ik begreep dat ik moest meegaan in haar beweging. Ik begreep dat ik meegezogen moest worden met de onbegrijpelijke diepten en de volkomen afwezigheid van een open dialoog. Ik bestond hier bij de gratie van haar grootheid en kende mijn plek.

–             Ik buig voor u – geen misverstand! Andermans werk is heilig en is van waarde! Ik stel me zo voor dat een willekeurige banale afbeelding, naïef en betekenisloos zonder enig commercieel belang dan toch zeker indien per abuis gebruikt minstens € 3 zou moeten opleveren voor de maker.

 Ω Hoe meer woorden jij spreekt hoe groter de onzin is die je uitkraamt ongelukkige QUASI INTELLECTUEEL! Ik zeg je dat zo’n foto het dubbele, het driedubbele, nee het tienvoudige, nee het honderdvoudige waard is! Hoor je me, het honderdvoudige! Misbruikers moeten worden kapotgemaakt en het banale moet worden beloond!

–             Ik versta het grote geweldenaar! Uw schitterende vaststelling maakt dat alle foto’s die gemaakt zijn in een jaar een totale waarde vertegenwoordigen van 300 biljoen, veel meer dan de hele wereldeconomie bij elkaar! Hulde, hulde!

 Ω 300 biljoen? Ik zeg 300 triljoen triljard TRILJARD! De wereldeconomie is een dom lachertje vergeleken met de waarde van alle fotografen bij elkaar, die overstijgen alles en de grootheid die zij met zich meedragen tart iedere realiteitszin. Het zijn scheppers, het zijn makers, het zijn goden die in de verdrukking in het dagelijkse leven slechts een paar centen krijgen uitbetaald voor hun werk, maar zegeliederen zullen voor hen in de hemel klinken!

Merkte ik daar een kleine verandering in de Stem? Hoorde ik daar een snik? Maar de Stem ging toch monter voort:

 Ω En wij zijn zo groots dat alles wat wij doen gehoord en gezien wordt door de wereldse rechters! En vergis je niet kleingelovige, een rechter is niet iemand waarvan de domme mensen geloven dat hij zelfstandig nadenkt, nee dat zelfstandige nadenken is geofferd omwille van de iurisprudentia. OMWILLE VAN ONS! En anders is er nog de Heilige Stichting Fotoanoniem. Buig voor de woorden: ik heb een gouden meetstok en wij van Fotoanoniem adviseren de tarieven van Fotoanoniem! Hoor, hoor! Als iemand iets toevoegt aan deze woorden zal hij worden gestraft! En zal hij met plagen worden overladen!

–             Ik begrijp het en ik zal zwijgen als het graf.

 Ω Dat is je geraden, want in het graf daar horen MISDADIGERS die het in hun hoofd halen om zonder kwade bedoelingen triljarden aan schade te berokkenen. Schade die niet eens gedefinieerd hoeft te worden omdat het zo evident is dat iemand ongelofelijk lijdt die zo creatief is! Hij sterft van ellende omdat een ander een foto van zijn grassprieten heeft geplaatst bij een artikel over grassprieten. En als jij denkt meer te zijn dan je bent, namelijk helemaal niets, dan zal ik je van repliek dienen en zal je worden vernietigd, zoals misdadigers vernietigd behoren te worden. Alles pak ik je af, alles hoor je! Jij domme negatieveling, ik ben het meest positieve wat je de rest van je leven bent tegengekomen! Θνητών όλβιος εις το τέλος ουδείς!

(…)

Ik ben nog aan het bekomen van dit absurde gesprek. De Stem leek nog een eeuwigheid door te gaan en het ging steeds meer over in hysterisch, doldwaas, onnavolgbaar geraaskal waarbij met een verzameling aan herhalingen de subjectiviteit op een absolute manier werd verkracht. Maar ik begreep onmiddellijk ook dat wat ik geraaskal noem hier van een hogere orde is die niet voor redelijke stervelingen is te volgen. Sterker nog, langzamerhand dringt het tot me door dat ik gezegend ben geweest hier het Verrukte Irrationele Zelf aan het woord te horen. Wie is dat in het leven gegund waarin alles zo eenvoudig lijkt en de vriendelijkheid zegeviert! Dankbaar, dankbaar ben ik dat mij dit is gezegd en ik hoop dat iedereen er zijn voordeel mee kan doen met wat Ω Rita ons te zeggen heeft.

Deel, deel, deel, zo zou de Stem het gewild hebben!

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2023 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"