Stephan Wetzels
Denken en Zijn

In gevecht voor een kus van Annemiek van Vleuten

Laat ik er niet omheen draaien en gelijk kleur bekennen. Ik heb wel een oogje op Annemiek van Vleuten. Natuurlijk, ik zal niet de enige zijn op deze wereld, maar in tegenstelling tot velen die dit als een duister geheim met zich meedragen, ben ik er gewoon eerlijk over. Het is een vrolijk bewonderend oogje, wat overloopt van sympathie.

Het begon allemaal in 2016 met dat onwaarschijnlijk ontwapenende interview niet lang nadat ze gevallen was op koers voor Olympisch goud. Ik geloof dat niemand onbewogen kan kijken naar hoe deze bijzondere vrouw zichzelf hier onder ogen komt. De kracht, de ijzeren wil, de excellente mentaliteit en de niet aflatende hoop die ze in zich heeft komen ongezegd tot ons en doen verlangen naar een zucht daarvan. Sindsdien heeft ze voldoende bewezen dat ze de allerbeste is en hopelijk wordt dat nog beloond met een gouden Olympische medaille volgend jaar.

Nu is het zo dat Annemiek -met permissie noem ik haar bij de voornaam- ook op mijn vaste fietsroute rijdt. Per toeval zag ik op STRAVA haar pr. op een lang stuk wat ik al vaak gefietst heb. Op 27 mei 2020 reed ze het 16.7 km lange segment langs de Waalbanddijk in 24.12.

Ik fiets voornamelijk om te mijmeren, maar als het moet kan ik best nog wel wat gas geven. Ik besloot dus eens wat dieper in STRAVA te duiken en te kijken naar mijn beste prestatie op dit segment. Dit bleek een poging te zijn op 2 juni 2020, dus enkele dagen nadat Annemiek hier met 41.4 gemiddeld over het asfalt vloog. Ik kwam tot 24.32, met een gemiddelde van 40.9 per uur. Op een gewone racefiets, zonder hulp.

In het onderstaande filmpje is te zien hoe het verloop tussen ons beiden is. Ik ben het roze bolletje en Annemiek het zwarte. Op enig moment, zo tegen het einde lig ik zelfs een seconde of wat voor op haar.

 

Ik weet niet of het toen nog harder had gekund, maar als ik dit had geweten dan was het de dood of de gladiolen geweest. En gelet op mijn gemiddelde hartslag van 167bpm op mijn 41e, waarschijnlijk de dood.

Sinds ik weet heb van dit segment en haar prestatie, zie ik telkens de wereldkampioene virtueel voor me rijden. Ik heb het nu tot mijn levensdoel gemaakt om hier koste wat kost ooit sneller te rijden dan Annemiek van Vleuten.

Wellicht zal iemand zeggen: ‘Durf je wel, het is een vrouw en jij bent een man.’ Maar dan zou ik daar tegenin willen inbrengen dat bij mij de jaren beginnen te tellen, ik heel wat bourgondische kilo’s meedraag en een fietspomp, mijn trainingsarbeid veel beperkter is omdat ik een loonslaaf ben om den karige brode, ik zelfs niet gesponsord word door de lokale fietsenmaker en me bovendien echt total loss moet rijden om haar solo op dit stuk ooit te verslaan. En dan moet alles ook nog meezitten: de juiste benen, de juiste temperatuur, de juiste windrichting. Heel veel kansen krijg ik denk ik dan ook niet (meer).

Zo probeerde ik het afgelopen week nog eens, voor het eerst in de wetenschap dat ik met de beste vrouw ter wereld in gevecht was, maar ik kwam niet verder dan 37.5 km per uur en dik 2 minuten achterstand, terwijl ik voor mijn gevoel het maximale eruit perste.

En bovendien, ik heb me vooral het doel ook gesteld om indruk te maken op Annemiek. Als ik het ooit nog haal is ze vast trots op me. En stiekem, om mezelf te motiveren denk ik dan dat ik wel een kus van haar verdiend zou hebben als het me lukt. Geen romantische kus natuurlijk, maar zo’n mooie kus die een renner krijgt als hij eerste is geworden en het podium op mag, handjes omhoog, bloemen erbij, een knuffelbeer en een kus op de wang. 3 seconden, zodat het goed op de foto staat. Misschien zou ik dan nog wat met haar filosoferen over de kunst van het fietsen, de schoonheid van het lijden en de grond van de wil om te winnen. Om daarna weer te dromen van het idee dat ik echt heel even zo goed was als Annemiek. Als het er trouwens werkelijk van zou komen, zou ik als een bange schoolpeuter met een rood hoofd die kus in ontvangst nemen, want tussen dromen en werkelijkheid zit een immens groot belevingsverschil. Ik sluit zelfs niet uit dat ik me zou verstoppen. 

En als ik een week later weer op STRAVA zou kijken om mijn prestatie te zien, dan zou ik ontdekken dat Annemiek mij op het stuk weer voorbij is gereden. En ik dat tegen geen enkele kus ooit meer zou kunnen verbeteren. Want de verhoudingen moeten in het Universum wel even helder blijven. En deze verhouding is een hele simpele. Stephan Wetzels rijdt achter Annemiek van Vleuten aan en niet andersom.

Nemo op zoek naar zichzelf: de zaak van 3 iMacs voor 6 euro

“When life gets you down, you know what you gotta do? Just keep swimming.”
— Dory

Ach ja, het leven van de mens in de natuurlijke staat is eenzaam, arm, smerig, bruut en kort. Maar heel soms lacht het je toe en krijg je zomaar 3 iMacs van meer dan € 2000 per stuk voor zes piek. Omdat je het eerlijk verdiend hebt. Dit is kort gezegd de toestand van Nemo Strengman uit Emmen die op de website van MediaMarkt voor een paar euro drie van deze Appeltjes voor de dorst aanschafte. MediaMarkt wijst hem op de vergissing en wil de computers graag terug, maar Nemo weigert en stelt dat hij volledig in zijn recht staat. ,,Door de producten te leveren heeft MediaMarkt de koopovereenkomst bevestigd.”

In deze verhandeling bespreek ik drie verschillende stellingen die geopperd kunnen worden in deze casus.

Stelling 1: Nemo kon ervan uitgaan dat er hier sprake was van een bijzondere aanbieding

In het AD zegt Nemo:

MediaMarkt heeft wel vaker bizarre aanbiedingen, dus ik dacht dat het hier om een legitieme actie ging.

We belanden met deze verantwoording van Nemo eerder in een bizarre werkelijkheid, die het uiterste vraagt van ons voorstellingsvermogen en onze realiteitszin. Het is ook de vraag naar welke bizarre aanbiedingen Nemo verwijst en welke ervaring hij hiermee heeft. Ik ben  -het zal niemand verbazen- geen aanbieding tegengekomen die ook maar in de buurt komt van een korting van 99,9%.

Want voor de goede orde: Nemo betaalt hier minder dan 0,1% van de werkelijke waarde.

Hoe bizar dat is? Dat je een Tesla Model X in de aanbieding ziet voor € 89,-. En ach, bestel er dan gelijk maar 3. Mooie deal!

Nee, het ligt veel meer voor de hand dat Nemo hier last heeft van een menselijk al te menselijk fenomeen: cognitieve dissonantie. De Amerikaanse sociaal psycholoog Leon Festinger (1919-1989) ontwikkelde de theorie van dit mechanisme in zijn beroemde werken When Prophecy Fails uit 1956 en A theory of cognitive dissonance uit 1957. Illustratief is zijn nu zeer bekende casus van de huisvrouw Marian Keech (echte naam Dorothy Martin (1900–1992); Festinger wilde haar privacy waarborgen):

Keech dacht dat de aarde op 21 december 1954 overspoeld zou worden door een vloedgolf en ze werd daarbij gesteund door berichten die ze kreeg van de planeet Clarion. Iedereen die haar volgeling zou worden, zou worden gered door een vliegende schotel. In korte tijd had Keech een hele groep gelovigen om zich heen verzameld die nadrukkelijke tekenen vertoonden van de ernst van het gegeven.

Festinger was benieuwd wat er na 21 december zou gebeuren met de overtuiging van Keech en haar tientallen volgelingen. Zouden ze toegeven dat ze zich hadden vergist?

Nee, integendeel. Toen in de nacht van 21 december om 4.00 uur de wereld nog steeds niet was vergaan, gaf Keech na een huilbui aan dat ze een nieuw bericht van de planeet Clarion had gekregen. Het bericht meldt dat God had besloten de aarde te sparen en niet te vernietigen.

Omdat ze samen de hele nacht door hebben gewaakt en gebeden, heeft dat zoveel licht verspreid dat God heeft besloten de wereld te sparen.

Wat Nemo doet is vergelijkbaar: zoeken naar de uitweg tussen de spanning van zijn hebzuchtige gedrag en de door en door strijdige, onlogische informatie. De kroon spant hij met dit citaat:

Ze hebben echt verschillende keren de kans gehad om de bestelling te annuleren. De actie ging een half uur nadat ik besteld had offline. Daarna heb ik meerdere keren een bevestiging gekregen dat de iMacs mijn kant op zouden komen. Op een gegeven moment is er geen sprake van een vergissing meer, maar van een wederzijds overeenkomen.

Het lijkt redelijker te stellen dat het ongelofelijk knap is hoe snel de organisatie de actie offline heeft weten te halen. Dat er vervolgens in een geautomatiseerd systeem zogenaamde bevestigingen worden gestuurd, heeft niets van doen met de gesuggereerde intentionaliteit. Tenzij Nemo echt gelooft -en het is niet uit te sluiten- dat de duizenden bestellingen per dag allemaal van tevoren door de juridische afdeling één voor één worden gecontroleerd met groeten en de kusjes van dr. mr. Hadjememaar. Het zou de producten onbetaalbaar maken en het logistieke failliet inluiden van MediaMarkt.

Stelling 2: Er is een bevestigde koopovereenkomst en daar moet MediaMarkt zich aan houden

We betreden nu een vervelend speelveld, namelijk dat van het legalisme. Een legalist is iemand die zijn hele ziel en zaligheid bouwt op de letter van de wet. De wet is de wet en dat is de wet.

Ik waag het te betwijfelen of Nemo een echte legalist is of dat deze positie hier heel handig uitkomt. ‘Gesteund’ door publiciteitshongerige juristen die hier ‘wel kansen’ zien en Nemo influisteren – want dat heeft hij heus niet zelf verzonnen- dat er sprake is van een bevestigde koopovereenkomst, voelt hij zich sterk staan. Op stelten in de woestijn weliswaar, maar dat vertellen die juristen hem niet. Ook kansloze zaken leveren hen immers geld of publiciteit op.

Maar het legalisme is een afschuwelijke positie in deze. In casu is het gezonde verstand al geofferd, en nu moet ook a posteriori dat gezonde verstand geofferd worden omwille van de wet. Omgekeerd kan ik mij niet voorstellen dat Nemo zo zou redeneren wanneer hij abusievelijk € 6000 overschrijft waar hij € 6 bedoelde. Ik denk dat hij alles in het werk zou stellen om aan te tonen dat hier sprake is van een overduidelijk gemaakte fout.

‘Ja,’ redeneert de andere partij dan’, ‘Nemo geeft wel vaker bizarre fooien.’

Maar goed, wat is dan de waarde van een overeenkomst? Nu komt het erop aan te kiezen voor een bepaald mensbeeld.

Los van wat een rechter in deze beslist of wat de letter van de wet stelt, zijn wij verantwoordelijk voor onze eigen handelingen en die zeggen iets over onze morele sentimenten. Het existentialisme heeft het rechtspositivisme op vele manieren aangevallen en ik denk succesvol. Het verschuilen achter een wet, maskeert en miskent de eigen vrijheid, verantwoordelijkheid en het zelfstandig nadenken; drie kernaspecten van mens-zijn.

En ik kom tot geen andere conclusie dat verantwoordelijk en in vrijheid zelfstandig nadenken hier betekent afstand doen van iets wat enkel en alleen verkregen is dankzij een keten aan fouten. We hoeven niet eens te raden dat hier een gedachteloos en geautomatiseerd proces heeft plaatsgevonden waarbij er geen redelijk wezen ingestemd kan hebben met de voorwaarden drie iMacs te leveren voor € 6. MediaMarkt heeft dit beoogt noch gewild.

En al is er dan wellicht nog technisch een overeenkomst, moreel gezien moet je zo’n overeenkomst nooit willen. Hoe kun je blij zijn met deze ‘besmette’ apparaten? Daarbij, dit is redelijk noch billijk en er is zo evident sprake van dwaling dat ook in juridische zin er meer dan goede en wettige gronden zijn om de overeenkomst te ontbinden. Nemo krijgt na het retourneren van de spullen dan gewoon zijn centjes terug en is nog lang het lachertje.

Stelling 3: Nemo is een arm, zielig slachtoffer; door de stommigheid van MediaMarkt is hij valselijk heel gelukkig gemaakt. En MediaMarkt is een groot bedrijf, dat moet gewoon toegeven.

Dit zijn eigenlijk twee stellingen die een suggestie van samenhang wekken.

Het is een gegeven dat we in tijden leven van rendabel slachtofferschap. Iedereen die zich opstelt als een slachtoffer heeft nooit eerder in de geschiedenis zulke goede troeven in handen gehad om met voorsprong een twist aan te gaan. Ik zou ons tijdperk zelfs willen uitroepen tot ‘Het tijdperk van het slachtoffer’, zoals we ooit het tijdperk hadden van monniken en ridders. In welke gevallen dit actieve slachtofferschap met recht en rede mag worden aangevoerd daargelaten, denk ik niet dat het goed is om Nemo als een slachtoffer voor te stellen.

Als we dat doen namelijk zetten we de meest elementaire weerbaarheid en de meest minimale noodzakelijke intelligentie om in deze wereld te overleven op het spel.

We mogen in deze dan ook gerust medelijden hebben met Nemo, maar niet omdat hij een computer gekregen heeft die hij niet mag houden, maar omdat hij zo lichtgelovig is dat hij iedere dag de kans loopt oneindig teleurgesteld te raken. In Nemo’s wereld zijn de meest ongeloofwaardige aanwijzingen immers redenen voor mogelijke toe-eigening. Eén knipoog van het mooiste meisje van de school en Nemo denkt redelijke gronden te hebben dat ze met hem wil trouwen. Hoe groot is dan de teleurstelling als de knipoog blijkt te berusten op een misverstand?

Dat MediaMarkt een groot bedrijf is, is overigens volstrekt niet relevant. En het is al helemaal niet kinderachtig dat MediaMarkt hier niet aan fouten toegeeft en de zaak laat zoals deze is. Het enige wat het bedrijf doet is zich beroepen op een evidente fout (in een geautomatiseerde keten) die vliegensvlug is hersteld. Bovendien wil ze terecht geen precedent scheppen. Vergelijk het ook met de bekende drogredenering dat wanneer een grote bank een fout maakt, we deze niet hoeven te melden omdat het geld wat de bank kwijtraakt door de fout toch niet gevoeld wordt. Er is dan weliswaar geen overeenkomst, maar de passieve houding waarbij we de verantwoordelijkheid leggen bij het grote onpersoonlijke bedrijf en niet bij onszelf is evident. Het rechtvaardigt onze passieve houding echter geenszins.

Hoe moet dit alles dan tenslotte tot een einde komen? Is er dan niets wat voor Nemo pleit?

Nee feitelijk niet. Toch is het niet zo heel moeilijk om te zien wat hier werkelijk is gebeurd. Nemo heeft zichzelf heel wat wijsgemaakt en/of is door anderen van alles ingefluisterd, en dat komt hem niet ten goede. Ja we moeten Nemo dankbaar zijn dat hij ons een grappige casus aanbiedt, maar wie werkelijk begaan is met Nemo spiegelt hem in ieder geval geen kansrijke rechtszaken voor, zoveel is zeker.

Ik vind het onmenselijk en zeer klantonvriendelijk dat MediaMarkt zo agressief in de aanval gaat. Ik ben per slot van rekening een klant die ze tevreden moeten houden.

Dat MediaMarkt hem onmenselijk heeft benaderd, ja onmenselijk dus -vergelijkbaar met hoe mensen in Syrië behandeld worden of in Guantánamo Bay bijvoorbeeld-, geeft aan dat we hier te maken hebben met een zeer ernstig gekwetst kind. Of in dit geval een zeer ernstig gekwetste man van 22, maar het verschil is te verwaarlozen. Deze gekwetstheid neem ik serieus. Ik sluit niet uit dat de reactie van MediaMarkt scherp is geweest en vooral gebaseerd op de verbazing hoe ridicuul iemand zich kan beroepen op een ‘recht’. In dat geval wordt het al snel de oorlog van allen tegen allen. Als de een zich zo graag wil beroepen op het recht, zal de ander dat ook doen. Het wordt al snel erg onvriendelijk op die manier en ja, inderdaad smerig en bruut.

Maar dit gaat natuurlijk nooit een rechtszaak worden. Dit gaat, nee moet worden opgelost buiten het recht om: want zelfs winnen is hier verliezen. En bij voorkeur ook buiten alle media-aandacht, maar dat is een utopische gedachte.

Nemo verdient een bos bloemen, omdat hij Nemo is. En een doos Merci om te geven aan een knipogend meisje. En in plaats van dat iedere MediaMarkt in heel Nederland hem de toegang tot winkels ontzegd en geen zaken meer met hem wil doen -en welke elektronicazaak eigenlijk wel- bieden ze hem wat leuks aan met wat zalvende woorden. Misschien wel een bizarre korting van 25% op producten die zolang het merk bestaat niet bekend is om zijn afwijkende prijzen.

Concluderend is Nemo in deze casus vooral een beetje op zoek naar zichzelf. En ik denk dat hij er heel wat wijze lessen uit kan halen. Wat Nemo rest te doen en hem voor de eeuwigheid niet belachelijk achterlaat op het internet, is toegeven dat hij hier een iets te ruime fantasie heeft gehad en vanaf nu de ironie van het leven omarmt als tragische held. Een historische zin hem ik alvast voor hem klaar:

Een Nemo valt wellicht niet ver van de boom, maar een Apple toch echt wel.

Argumenten ter overweging in het licht van de ‘historische vernieldrang’

Of: De gebrekkige grond van de Beeldenstorm

In de huidige ‘Beeldenstorm’ zien we dat historische figuren, van Christopher Columbus tot Winston Churchill, afgerekend worden op specifieke handelingen of denkbeelden die niet binnen het discours van het huidige protest vallen. Hun historische en praktische relevantie lijken daarbij ondergeschikt te zijn. In deze bijdrage onderzoek ik de rechtvaardigingsgrond voor deze vernielzucht en plaats daar de nodige bedenkingen en kanttekeningen bij. Die zullen wellicht als vanzelfsprekend worden opgevat, maar kennelijk zijn ze dat dus niet. Het blijft nodig om hoe dan ook een perspectief aan te reiken voor deze beweging.

  1. Een standbeeld is een eerbewijs

Het wemelt van de minderheidsgroeperingen die zich aan een willekeurig beeld zouden kunnen storen. Ik kan mij een groep katholieken voorstellen die standbeelden van Johannes Calvijn -o ironie- zouden willen vernietigen. We moeten ons echter afvragen of (stand)beelden gelden als algemeen eerbewijs of als herinnering aan een geschiedkundige gebeurtenis die onderhavig is aan interpretatie. Een standbeeld toont ons in ieder geval een deel van de geschiedenis, maar de waardering van de geschiedenis is een zaak van ieder voor zich. Bovendien kan nooit worden miskent dat een eerbewijs altijd binnen de historische context moet worden begrepen.

Het kan goed nodig zijn, voor zover samenleving en onderwijs dat na zouden laten, om een zekere context aan deze gebeurtenis toe te voegen. Een beeld van een slaaf bijvoorbeeld heeft een duidelijke context: het is niet een monument omdat we slavernij verheerlijken. Zo kan het nodig zijn om in verschillende gevallen een perspectief toe te voegen, maar daarbij niet te vergeten dat onze maatstaven niet zonder meer geprojecteerd mogen worden op vroegere gebeurtenissen: The Past Is a Foreign Country. (David Lowenthal, 1985).

  1. Een standbeeld van Columbus hoort in dat geval niet thuis in de publieke ruimte

Iemand zou kunnen opperen dat dergelijke standbeelden dan wellicht in een museum thuishoren en niet in de publieke ruimte. Maar dat zou betekenen dat in de publieke ruimte alleen nog maar standbeelden zouden kunnen worden gehandhaafd van historische figuren die moreel gezien de norm van hun eigen tijd ver vooruit waren, ja onze normen in hun eigen tijd als uitgangspunt hadden. Dat is natuurlijk volkomen absurd. Om daar een ironische noot aan toe te voegen: Het zou ook absurd zijn bijvoorbeeld als over 500 jaar een standbeeld van Nelson Mandela omver getrokken zou worden omdat hij nogal een fervente carnivoor was en de weerzin van de toekomstige samenleving daarover zo groot is dat er voor carnivoren geen publieke plaats kan zijn. En ter overweging in de lijn met het voorgaande: We zouden een beeltenis ook kunnen herwaarderen: niet als een teken van eer, maar als een teken van significantie.

  1. ‘Hilter verdient ook geen standbeeld’

Of algemener: Villains don’t deserve statues, zoals het luid op sociale media en door de straten klinkt. En dus moet het beeld van Jan Pieterszoon Coen ten gronde worden gericht, want ‘we zouden ook geen standbeelden van Adolf Hitler optuigen’.

Het grote probleem blijft dat verschillende morele maatstaven door elkaar lopen. Je kunt nu eenmaal niet met onze huidige normen en waarden historische figuren de maat gaan nemen. Het is zinloos alle middeleeuwers te veroordelen omdat ze het concept ‘kind’ niet kenden en deze kinderen behandelden als kleine volwassenen. Maar dan nog: er is een essentieel verschil tussen Jan Pieterszoon Coen en Adolf Hitler. De laatste doorstond de morele toets in zijn eigen tijd al niet en was naar de maatstaven van die tijd verderfelijk; het heeft niet heel lang geduurd voordat haast de hele wereld in verzet kwam. Jan Pieterszoon Coen echter deed in zijn tijd niks geks: vrijwel iedereen was overtuigd van de westerse superioriteit, haar rechtssysteem en rede, en dat zou nog honderden jaren zo blijven.

  1. Je moet in alles deugen, anders deug je niet

In de filosofie is er een langlopende esthetisch-ethische discussie waarbij de centrale vraag luidt of, hoe en welke waardering we kunnen opbrengen voor iemands prestaties, wanneer we moeite hebben met diens (voormalige) politieke opvattingen of moreel verwerpelijke handelingen. We hebben al gezien dat ‘deugen’ een cultuur en historisch genuanceerd perspectief verlangt, maar iemand zou gerust kunnen opperen dat ‘één slecht boek iemands hele oeuvre verdacht maakt’.

Groot probleem is echter dat in geval van historische verworvenheden het hypocriet is om niet te profiteren van de vooruitgang die deze zelfde bewegingen hebben veroorzaakt. We kunnen kijken naar een beeld van Winston Churchill en toch dankbaar zijn dat we hier geen Duits sprekende Jodenhaters geworden zijn. Het heft bedenkingen over bepaalde opvattingen of het feit dat hij per jaar ongeveer 4000 dubbele sigaren rookte niet op. Het een sluit het ander niet noodzakelijk uit: je moet kinderen niet al te gemakkelijk met het badwater weggooien. 

  1. Daden kun je niet los zien van de dader

Dit sluit rechtstreeks aan bij het vorige. De geschiedenis is zwanger van bijzondere prestaties van mensen die naar onze maatstaven de toets der kritiek niet zouden doorstaan.

Zo moest ik denken aan Martin Heidegger en zijn roemruchte lidmaatschap van de NSDAP; een schaduw waar hij nooit goed uitgestapt is. Wat weerhoudt ons van een collectieve boekverbranding van Sein und Zeit en het vernielen van zijn plakaat in Meßkirch, omdat hij ooit een nationaalsocialist was? En onlangs luisterde ik nog naar Richard Wagners Der Ring des Nibelungen. Het is niet heel moeilijk om de ideologische grondtoon van Wagner antisemitisch te noemen: geen opera’s meer opvoeren en zijn platen vernielen zou dan het gevolg zijn? En Maarten Luther – ook weer in vele beelden op deze wereld gevangen – als een notoire antisemiet terugvinden. Of wat te denken van James Marion Sims die baanbrekende medische technieken zonder anesthesie uitoefende op donkere vrouwen? Of John Broadus Watson die de psychologie als experimentele wetenschap ontwikkelde ten koste van baby’s waarmee sociaal werd geëxperimenteerd?

We kunnen nog eindeloos voorbeelden opnoemen, maar het punt is dat we op de een of andere manier een scheiding moeten leren aanbrengen tussen persoon, historische context en prestaties op zichzelf. Want hoezeer we Heidegger kunnen verachten om dat lidmaatschap, Sein und Zeit staat als filosofisch meesterwerk op zich en verdient een waardering die losstaat van denkbeelden die Heidegger daarnaast heeft gehad. Hetzelfde valt te zeggen van Wagner: je kunt die muziek waarderen als kunst op zichzelf. En belangrijker: hoe kunnen we nu filosofen en kunstenaars als pioniers van hun voetstuk halen, als dat betekent dat we daarmee de geschiedenis van de oorsprong van een bepaalde kunst vernietigen? De geschiedenis van de psychologie is zonder Watson nu eenmaal moeilijk te begrijpen: je kunt hem niet negeren, tenzij je de hele geschiedenis wil herschrijven.

Zo zal Columbus ook nooit genegeerd kunnen worden voor het leggen van hij het fundament wat we noemen de Columbian Exchange: het oostelijke en het westelijke halfrond kwamen door zijn indrukwekkende ontdekkingsreizen samen en waren een inleiding voor de globalisering van de wereld en haar ontelbare gevolgen. En het leiderschap van Churchill in WOII staat op zich: dat is niet te negeren.

Het heeft bovendien iets hypocriet om de persoon af te wijzen, maar zijn prestaties wel te gebruiken. Ik moet altijd denken aan islamitische terreurgroepen die de westerse civilisatie verachten en tegelijkertijd de wapens en technologie die deze heeft voortgebracht gebruiken voor hun zaak. Dat is op zijn minst lachwekkend. En het is een interessante gedachte: een medicijn ontwikkelt door een racist, wiens standbeeld omver moet. Zou je het toch gebruiken als het je leven kon redden of handhaaf je een principieel standpunt: ‘Met racisten wil ik niets te maken hebben!’

Het is een hele interessante kwestie en in het licht hiervan zijn er zeker ook verschillende voorbeelden te bedenken die de zaak echt op scherp zetten, en juist daarom bijzonder moeten worden overdacht. Neem een banaal voorbeeld als Jimmy Savile. Hij bracht 40 miljoen bij elkaar voor goede doelen, maar bleek (niet lang na zijn dood) een notoire zedendelinquent. Zeker maken we wederom de essentiële kanttekening dat hij ook naar de maatstaven van zijn eigen tijd bijzonder gefaald heeft, wat bijvoorbeeld een eerbetoon of een standbeeld niet logisch maakt, maar die 40 miljoen hebben heel veel levens ten goede gekeerd. Is dat een prestatie die we op zich kunnen waarderen?

  1. Racistische verwijzingen in films moet je censureren

En tenslotte toch nog even dit onvermijdelijke punt. ‘Films en series met racistische verwijzingen moeten worden gecensureerd, vernietigd of uit collecties worden gehaald’. Of ja, in het beste geval moet er straks een moralistische waarschuwing bij de televisiebeelden, alsof we allemaal achterlijk zijn:

‘Pas op, bevat opvattingen uit een ander tijdperk, met andere normen en waarden en opvattingen!’

Je zou wellicht ook Spartacus in dat licht van een waarschuwing moeten voorzien, want het kruisigen van mensen is toch wel heel barbaars en verwerpelijk te noemen. Deze ironische noot daargelaten: van censuur komt niets goeds.

Ik kan in de hele geschiedenis van de mensheid mij niet één voorbeeld voor de geest halen, buiten privacygevoelige censuur of essentiële veiligheidskwesties, waarbij het verbieden, ontzeggen, kuisen of anderszins maskeren of wegwerken iets heeft opgeleverd. Integendeel: censuur wakkert altijd verlangens aan.

Je kunt alcohol verbieden, er wordt waarschijnlijk nooit zoveel gezopen. Je kunt Gone with the Wind uit je aanbod halen en op je brave borst slaan, waarschijnlijk is die film nooit vaker gedownload of bekeken sindsdien. En wie is er niet nieuwsgierig naar de aflevering van Fawlty Towers waarin er sprake zou zijn van racisme (terwijl als je die aflevering goed bekijkt ironisch genoeg het juist tegen racisme lijkt te zijn)? En belangrijker nog: Tonen en vereren zijn niet per definitie met elkaar verbonden. We kunnen naar Wagners Ritt der Walküren luisteren, en tegelijkertijd zijn antisemitische ideeën veroordelen. Het blijft een raadsel wat mensen bezielt te kiezen voor censuur of specifieke zinledige morele toevoegingen.

Tenslotte

Blijft er tenslotte nog iets over wat pleit voor de vernielzucht van historische beelden en het moraliseren en censureren van beeldmateriaal als algemeen feit?

Ik kan het echt niet bedenken. De enige conclusie waar ik telkens op stuit, is dat het averechts werkt. Je wint niemand voor je zaak, het zet mensen tegen je op, minderheden worden er niet geliefder door, historische context wordt miskent, kinderen met het badwater weggegooid, etc.. En bovenal schuilt er iets hypocriets in al die bewegingen, want talloze vrijheden die wij genieten zijn gebouwd op de bedenkelijke moraal van het verleden. Het is ook niet moeilijk voor te stellen dat ons eigen leven een rechtstreeks gevolg is van bedenkelijke gebeurtenissen uit dat verleden. We moeten dat verleden op zichzelf, lokaal en in de juiste context waarderen en bekritiseren in een open dialoog, waarbij grootse prestaties niet ondergeschikt worden aan irreële maatstaven. Juist voor een open publiek debat, zijn daarom openbare beelden en beeltenissen nodig. Vernieling en censuur zijn de vruchten van de boom die men wil omhakken. Wie dat niet inziet zal zowel van het verleden, het heden als de toekomst helemaal niets leren.

Racisme als foutieve grondoorzaak: Een fundering voor een eerlijker debat

Racisme als foutieve grondoorzaak

. . . But then there is an eternity, where there is no cold of winter, nor heat of summer, nor violent storms, nor the thousand bothers of a thousand insect bites; nor what perhaps torments
me just as much, people’s envy and narrow-mindedness and twaddle; nor what perhaps torments even more: well-meaning misunderstanding―(…)
Kierkegaard. JOURNAL NB32 : fragm. 129 • 1854.

NOOT VOORAF: mijn stuk wordt hier en daar eenzijdig of vals geïnterpreteerd, of gemaakt tot een academisch semantisch spel volledige bezijden de pointe. Daarom hier in de kern de werkelijke en enige bedoeling van dit stuk: verbreding van het debat, bewustwording dat wat racistische gedragingen worden genoemd niet of nauwelijks gefundeerd zijn op racistische motieven en dat we uiteindelijk de zwarte zwanen aan beide kanten van de rivier moeten zoeken, in plaats van alleen aan de rechterflank bijvoorbeeld. Zie ook in het verlengde van mijn stellingen: https://www.limburger.nl/cnt/dmf20200616_00164414/een-eenzijdige-schreeuw-om-gelijkheid

De afgelopen dagen zoals dat gaat, liepen tweets, tijdlijnen, krantenkoppen en verzin maar welk praatprogramma over van de discussie aangaande ‘Black Lives Matter’. Het debat is zoals gebruikelijk in ons post-digitale tijd behoorlijk vertroebeld, en is het niet voor een ander, dan is het wel voor mezelf om er wat helderheid in te scheppen. In deze bijdrage zal ik een kernprobleem in dit hele debat aan de orde stellen, zodanig dat dit het hele debat in een veel juister perspectief stelt.

Wat begon als een krankzinnige arrestatie van een donkere verslaafde man in Amerika en een daaropvolgend woedend protest tegen excessief autoritair geweld, is in zijn overgewaaide vorm in Nederland geblenderd tot een demonstratie tegen racisme (en natuurlijk Zwarte Piet). De urgentie van verzet tegen autoritair geweld (expliciet tegen minderheden) in Nederland snijdt ook weinig feitelijk hout, om nog te zwijgen over de stelling dat we de meest zachtzinnige agenten van Europa hebben.

Maar dat racisme centraal is komen te staan in een breder verzet is duidelijk. In de talloze comments zien we dingen voorbij komen als:

“Ik denk dat het mij en veel anderen nogal wat tijd gekost heeft om structureel racisme in eigen land onder ogen te zien vanwege het taboe op racisme (…)” en “Mijn ogen zijn eindelijk geopend om te zien hoe wijdverbreid racistisch we in Nederland zijn” en “Wie rascisme (sic) nu nog niet erkend zal het nooit doen, Black Lives Matter!”

Mijn stelling is dat al dit soort ideeën en opmerkingen finaal de plank mis slaan door te suggereren dat racisme hier de grondoorzaak is. Oorzaken en gevolgen lopen bovendien volledig door elkaar en vele verschillende antecedenten (zoals de significante bijdrage van vrijwillige segregatie, gebrekkige integratie, differentiële associatie, cognitieve dissonantie en existentiële en identiteitsvraagstukken) worden miskend, vergeten, overgeslagen of geparkeerd ten gunste van de racisme-kaart als grond.

De suggestie van racisme is echter een hele gevaarlijke en pretendeert nogal wat. Je stelt in algemene zin namelijk dat iemand intentioneel op basis van een superieur gevoel met betrekking tot zijn eigen ras zich gerechtigd weet om consequent iemand van een ander ras met andere maatstaven te beoordelen. Doelen als het systematisch (proberen te) vernietigen van iemands identiteit, cultuur en geschiedenis zou daar bij aansluiten (zie o.a. Bonnett (2000), Anti-Racism, Routledge: Londen). Dit is de zweem van betekenis die racisme omringt.

Als het erop aankomt, blijken velen eigenlijk niemand te kennen die deze ideeën erop nahoudt en worden er in plaats daarvan voorbeelden aangehaald van ‘nieuwsfeiten’ of wordt het probleem anoniem en institutioneel gemaakt, waardoor het nog abstracter wordt dan het al was.

Dergelijke ‘nieuwsfeiten’ en institutionalisering kun je bijvoorbeeld terugvinden in de volgende vragen:

“Waarom wordt een meisje met een buitenlandse naam stelselmatig niet uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en haar vriendin met Nederlandse achternaam wel? Waarom wordt er gediscrimineerd bij de belastingdienst op grond van afkomst? Waarom worden donkere mensen veel vaker preventief gefouilleerd dan blanke mensen? Waarom krijg ik hulp aangeboden als ik aan mijn fiets sta te sleutelen op het station, terwijl een donker iemand de opmerking krijgt of die een fiets aan het jatten is?”

De waarheid van deze vragen zullen we for the sake of the argument niet in perspectief plaatsen, maar deze retorische vragen zouden dus in dit geval een bewijs leveren voor ‘structureel racisme’. Alsof het er toch overduidelijk uit blijkt.

Wat ik echter zal betogen is dat de grondoorzaak helemaal geen racisme is, maar moet worden gezocht in de werking van de menselijke geest en natuur. Daarmee wordt niet betoogd dat racisme geen probleem is (één racist in Nederland zorgt de facto al voor een racistisch probleem), maar dat racisme veel beperkter voorkomt dan velen willen doen geloven en de problemen waarover men spreekt vrijwel nooit een racistische grond hebben, maar een hele andere.

Terloops moet ik opmerken dat het me onduidelijk waarom blijft een heleboel mensen zo graag willen blijven vasthouden aan die racistische grond als grond. Wat valt daarmee precies te halen? Is het een manier om een progressieve identiteit vorm te (blijven) geven? En betekent het opgeven van de racismekaart iemands morele failliet? Ik heb werkelijk geen idee. Maar laat ik uiteenzetten wat de kern is van mijn stellingname.

Een eenvoudige manier om de menselijke natuur te begrijpen is dat hij in algemene zin een gewoonte dier is, gevoelig voor herhaling en beperkt bereid tot handelen buiten veilige en zekere kaders. Ik zou teksten van Plato tot Pascal tot Hume tot Nietzsche tot Elias kunnen aanhalen om dat te illustreren, maar ik zal met eenvoudige voorbeelden in deze context verduidelijken waar dit naar toe gaat, eveneens telkens afgesloten met een retorische vraag:

  • Stel, je bent een juwelier en je bent achtmaal overvallen, telkens door iemand met Aziatische nationaliteit. Je besluit geen mensen meer binnen te laten met die nationaliteit. Ben je een racist?  
  • Stel,  je bent opgegroeid met een bepaalde traditie die door sommigen als racistisch wordt beschouwd. Jij wil deze traditie graag voortzetten. Ben je een racist?
  • Stel, je bent agent en hebt al 27 liquidaties meegemaakt. Verreweg het merendeel van die liquidaties hadden met drugs te maken binnen de joodse subcultuur. Je besluit er extra alert op te zijn en joden vaker preventief te fouilleren. Ben je een racist?
  • Stel, je hebt een grote shoarmazaak en je wil graag een bepaalde mediterrane identiteit met je winkel uitstralen. Je besluit daarom om alleen Marokkaanse meisjes aan te nemen, Nederlands uitziende meisjes zijn kansloos. Ben je een racist?
  • Stel, je bent een meisje en al 10 keer op een vervelende manier lastig gevallen, uitgemaakt voor hoer en nagefloten, toevalligerwijs door jongeren met een Mexicaanse achtergrond. Je ontwikkelt een bepaalde afkeer voor deze mannen. Ben je een racist?
  • Stel, je werkt bij een financiële instelling en allerlei algoritmes brengen bepaalde typen fraudeurs in beeld, die voornamelijk uit het Oostblok komen. Je besluit preventief mensen met deze kenmerken extra in de gaten te houden. Ben je een racist?
  • Stel je bent een minderheid in het buitenland, je wordt niet zo vaak uitgenodigd voor een gesprek. Zijn het racisten?

Ik kan nog eindeloos veel voorbeelden aanhalen, maar mijn punt is nu wel helder: in geen van alle gevallen waar iemand hier een onderscheid maakt tussen het een en ander is racisme het motief of de grondoorzaak. Behoud van identiteit, differentiële associatie, voorkeur voor de eigen dominante cultuur, ‘better safe than sorry’, een ezel stoot-redenering,  etc. … Dat soort motieven liggen heel vaak ten grondslag aan de gedragingen. Niet het gevoel van superioriteit ten opzichte van het andere ras. En er is vast wel een voorbeeld te verzinnen waarbij zuiver racisme wel de oorzaak is, maar dat is echt marginaal.

Daarmee is niet gezegd dat de gedragingen zijn goed te keuren. Maar moeten we hier zeggen: in alle bovenstaande gevallen heeft iemand niet het recht om zich anders te gaan gedragen!

Ik vraag me sterk af of je dit van mensen kunt verlangen; deze gedragingen verdienen geen goedkeuring per se, maar wel nuancering. De mens heeft nu eenmaal de sterke neiging om een negatief beeld en ervaring langer en bepalender bij zich te dragen dan een positief beeld. En ik denk dat deze negatieve beelden uiteindelijk door allerlei omstandigheden, feitelijke oorzaken, mediaframes, tijdlijnalgoritmes, maar ook van horen zeggen of uit tweede hand pervasief in mensen kunnen wortelen, waardoor het ook niet meer zo eenvoudig is om gedragingen aan te passen. Maar ik herhaal nogmaals: dat is geen racisme.

Het punt wat gemaakt moet worden, is dat in een utopische wereld iemand op grond van die ervaringen iedereen daaropvolgend ongeacht ras een exact zelfde kans geeft of een gelijksoortige behandeling, maar de mens is een inductief redenerend wezen en kan zich ongelooflijk moeilijk verzetten tegen gevolgtrekkingen op basis van die inductie. Een bewustwording van hoe inductie kan leiden tot bepaald gedrag, is een prima inzet voor een protest, maar meer moet dan ook niet gepretendeerd worden. Daarnaast is beeldvorming een ongelofelijk hardnekkig fenomeen in onze multimediale tijd. Eén keer iemand wegzetten als pedofiel, beschadigd iemand voor de rest van zijn leven. 10 keer een groep een plofkraak zien plegen in Opsporing Verzocht, beschadigt een groep voor lengte van jaren.

Mensen handelen, ook als het gaat over de eerder gestelde retorische vragen, gewoon heel simpel, heel veilig en heel voorspelbaar. Dat bepaalde subculturen een voorkeur hebben voor bepaalde subculturen is heel begrijpelijk, dat is geen racisme. Net zozeer de dominante cultuur een neiging heeft zich te voegen naar zijn dominante cultuur. Racisme of soort zoekt soort?

En dat negatieve voorvallen kunnen leiden tot uitsluiting, is geen racisme. Je zou het zelfde zien bij junkies, koks en clowns. Als je een meisje bent en er komt een grote donkere man in de nacht op je af met een capuchon, dan fiets je zo hard weg als je kan, zelfs al was het de vriendelijkste donkere man op aarde. En waarschijnlijk zou ze dat ook gedaan hebben als de man niet donker geweest was. Ze is geen racist, je mag het er in lezen (meisje rent weg omdat de zwarte man haar iets aan zal doen), maar het snijdt geen hout. Evenmin als de man die vraagt aan een Botswaan of deze een fiets aan het stelen is, wanneer deze met een zaag een slot probeert open te maken omdat hij zijn sleutels kwijt is. Wie gelooft dat deze man dat doet omdat hij zichzelf hoog verheven acht ten opzichte van deze Botswaan? Je zou het onuitroeibare domheid kunnen noemen, net zoals het gooien van bananenschillen provocerend is bedoeld, maar racisme vereist intelligentie en gaat vaak via indirecte mededeling.

Deze bovenstaande nuancering is de meest noodzakelijke die nodig is in de schier eindeloze kletspartijen over ‘de racistische Nederlandse samenleving’ die over ons uitgestort is afgelopen dagen.

Het probleem wat mensen benoemen en misschien zelfs (indirect) voelen, moet zonder meer serieus genomen worden, maar het kan alleen serieus genomen worden als de mensen die deze problemen de wereld inroepen bereid zijn te aanvaarden dat racisme hier niet aan ten grondslag ligt, maar eerder een veel bredere problematiek waarbij -en dat is pijnlijk- ook de hand hier en daar in eigen boezem moet worden gestoken, in plaats van als vuist in de lucht.

___________________________

Nagekomen.
Dit stuk wordt voornamelijk aangevallen op de gehanteerde definitie van racisme. Dat brengt ons tot een nieuw probleem: als deze definitie niet geldig zou zijn om te spreken van racisme (en je kunt het begrip racisme zo verwarrend maken als je zelf wil met allerlei uitwassen richting structureel, institutioneel en systematisch racisme waarbij zelfs het onbewuste een rol begint te spelen), dan is racisme kennelijk verworden tot een containerterm die op ieder geval afzonderlijk is te plakken. Hebben we daarmee een grondoorzaak duidelijk gemaakt? Nee integendeel, we hebben de verwarring groter gemaakt: Als je definitie ruimer wordt, dan wordt vanzelf ook het probleem groter. Maar of we daarmee iets zijn opgeschoten in het debat, is zeer de vraag. Ik blijf pleiten voor een veel bredere kijk aan oorzaken voor gedragingen.

Nagekomen II.
Het is duidelijk dat mensen hier niet neutraal in zitten, ik ook niet. Het is echter opmerkelijk dat met name door irrelevante semantische discussies de kern van het stuk wordt ondergesneeuwd.

Ik heb in ieder geval geconcludeerd dat het racismedebat enorm is vertroebeld en des te urgenter het nodig is dat we verschillende antecedenten die leiden tot afkeurenswaardige gedragingen, of gedragingen die leiden tot segregatie, benoemen. Als een gedraging voorkomt uit superioriteit ten opzichte van het andere ras, dan moeten we dat ten stelligste afkeuren – al komt dat dus maar zeer zelden voor. En dat geldt ook zoals ik heb geschreven als het voorkomt uit andere, externe bewegingen. Het zijn deze externe bewegingen die in het debat (ook en juist) moeten worden blijven benoemd, niet als afleidingsmanoeuvre (hand in eigen boezem ;-)), maar als wezenlijk -dat betoog ik althans- onderdeel van het centrale probleem.

Als iemand om nog maar weer eens een voorbeeld te noemen zijn gedraging negatief aanpast ten opzichte van een subcultuur omdat hij toevalligerwijs in de verkeerde wijk de pech heeft gehad al te vaak te zijn geconfronteerd met gevaarlijk, agressieve rijdende personen, dan is dat aangepaste gedrag iets wat we liever niet willen zien. Maar de grond is dus niet racisme (of als je het binnen je definitie wel racisme wil noemen, dan is die grond niet alleen te zoeken bij deze persoon die zijn gedrag aanpast op basis van negatieve ervaringen en beeldvorming).

De term racisme legt de verantwoordelijkheid eenzijdig neer naar mijn idee en we moeten in het algemene debat niet bang zijn om het probleem van twee kanten te blijven bekijken. Door telkens te spreken van institutioneel, structureel en/of systematisch racisme Is het gevolg dat de tegenstellingen tussen groepen alleen maar groter worden en hoe links je ook bent de zaak eigenlijk alleen maar verergert in plaats van verbetert. Immers wil niemand met deze negatieve termen geassocieerd worden en indien de associatie wel plaatsvindt, dan moet ook de andere kant worden meegewogen voor een eerlijk gesprek. Ik hoop dat dit als centrale overweging blijft hangen en op relevantie wordt gewogen.

 

Complotten, autoriteit, gehoorzaamheid en het pokerspel

Een fragmentarische overweging

Deze tijd waarin we geconfronteerd worden met het onzichtbare corona-fenomeen is voor complotdenkers, met hun aanleg om het algemene altijd ter discussie te stellen omwille van het bijzondere, een absoluut feest. Met behulp van sociale media dat zal niemand ontgaan zijn: dit is het moment om mensen meer dan ooit ‘te overtuigen’ dat de wereld en de gebeurtenissen daarin een groot vooropgezet spel zijn, waarin jij en ik slechts inwisselbare marionetten zijn.

Dat kan misschien enorme ergernis opwekken, maar dat is helemaal niet nodig. Complotdenkers zijn over het algemeen vermakelijke mensen. Vrolijk paranoïde en volkomen ongevaarlijk, zijn ze net als ieder ander op zoek naar een beetje aandacht en misschien zelfs wel naar zin en betekenis. Dat laatste moet hoe dan ook altijd worden toegejuicht. De combinatie van teveel vrije tijd, fantasie en werkelijkheid geven ongekende ruimte om de meest bijzondere mogelijkheden op te kunnen werpen. Want het schitterende van een complottheorie is, dat er altijd ten minste één mogelijkheid open blijft dat het waar zou kunnen zijn

Complotten leunen extreem op ‘zie je wel’-redeneringen en die zijn dan ook de drijvende kracht van hun voortbestaan. De kern van ieder complot bestaat hierin dat het niet te falsificeren is, maar alleen te verifiëren. Een klassieke wetenschapsfilosofische fout, maar natuurlijk aan dovemansoren gericht. Zo kan ik bijvoorbeeld op dit moment al weg worden gezet als onderdeel van het complot, zo als alles wat tegen het complot pleit een onderdeel van het complot is. Enfin, die strekking is wel duidelijk.

Wat ik hier ten hoogste wil doen is aan één zo’n complot, zij het fragmentarisch, wat meer gedachten wijden. Dat heeft weinig meer bedoelingen dan dat ik er wat gedachten aan wijd. En af en toe moet men juist complotdenkers wat kruimeltjes filosofie toewerpen; daar leven ze immers van.

Het is nog moeilijk kiezen tussen al hetgeen voorbij gekomen is afgelopen weken, maar ik heb voor deze bijdrage mijn oog laten vallen op deze tekst die gedeeld werd, en in vele verschillende varianten van gelijke strekking rondwaart als een spook:

“The Coronavirus will come and go but the government will never forget how easy it was to take control of your life. To control every sporting event, classroom, restaurant table, and church pew…and even if you are allowed to leave your home.”

Read that again.

Ik zei al dat complotdenkers uiterst vermakelijk zijn. Dat komt deels denk ik door hun al dan niet gespeelde ernst (je weet het niet!). Ook in het bovenstaande lezen we iets van die ernst. In het bijzonder wordt het drama aangezet door het ‘Read that again’. De suggestie is dat je dan pas ten volle tot besef komt ‘wat er gebeurt’. Deze anonieme klokkenluider waarschuwt ons voor de overheid, de Staat die ons heel eenvoudig kan controleren en ons leven op elk moment heel eenvoudig kan beperken. Kortom: onze negatieve vrijheid, de toestand waarin we vrij zijn van beperkingen en van schending van natuurlijke rechten door dwang (van de Staat), staat hier op het spel!

Het is ontegenzeggelijk waar dat de afgelopen weken onze negatieve vrijheid behoorlijk is beperkt. De vraag is echter of dit komt door een gedwee volgzame gehoorzaamheid aan autoriteit of door het gebruik van ons gezonde verstand. Een combinatie van beide is uiteraard ook niet uitgesloten: gedwee volgen kan een keuze zijn van het gezonde verstand.

De complotdenker die hier de Staat voorstelt als een orgaan wat centrale controle wil uitoefenen, die controle als doel zou hebben of op andere wijze daar een gigantisch voordeel in zou zien, heeft hier helemaal geen slechte troef in handen. Verificatie genoeg: de wereldgeschiedenis wemelt van totalitaire experimenten. Als we de complotlezing in onze tijd als een pokerspel zouden begrijpen dan heeft de complotdenker hier voor de flop een aardige hand lijkt het. Maar het probleem is dat er in het complot nooit een flop komt, laat staan een ‘turn’ of een ‘river’. Men blijft de kracht van de hand herhalen zonder dat het ooit tot een spelverloop komt.

Wij spelen echter wel het spel hier en dat betekent ook kritische kaarten bekijken. Het is een verdienste van de complotdenker dat hij voor ons interessante en kritische vragen opwerpt. Vragen die we normaal gesproken niet zouden stellen misschien wel omdat de antwoorden te vanzelfsprekend lijken. De vragen die mij opkomen zijn de volgende:

  • Als de Staat niet zou bestaan, zou het dan noodzakelijk zijn haar uit te vinden?

  • Zouden we haar nodig hebben en zou ze hoe dan ook niet ontstaan?

  • Is de best mogelijk denkbare Staat altijd een met democratische beginselen?

  • Is gehoorzaamheid aan een autoriteit problematisch? Op welke wijze en op welke wijze niet?

Talloze auteurs van naam -van Augustinus tot Machiavelli, van Hobbes tot Nozick, van Rousseau tot Rawls- zijn ons voor geweest in het stellen van deze vragen en formuleren van antwoorden. De kunst hier is echter om er zelf overwegingen bij te maken, en dan in het bijzonder met betrekking tot onze huidige situatie:

  • Wanneer mag of moet (als überhaupt) een Staat democratische beginselen opschorten?

  • Kan een Staat democratische vrijheden beperken omwille van de democratie?

  • Moet democratie het laatste woord hebben? En zo niet, welke uitzonderingen staan we dan toe?

Stel bijvoorbeeld dat een meerderheid van de bevolking vindt dat de maatregelen van de overheid te veel hun negatieve vrijheid beperken. Moet de overheid deze maatregelen dan opschorten? Onze indirecte parlementaire democratie verdraagt moeilijk dit soort vragen, omdat ze niet meer rechtstreeks door het volk wordt aangesproken. De overheid in onze toestand heeft dan de ruimte om zich te gedragen als een Alma Mater: een zorgende moeder die om bestwil de vrijheid van haar kinderen beperkt.

En het is die bestwil die juist door de complotdenker ter discussie wordt gesteld:

  • Handelt de Staat in ons belang of heeft zij zelf (hogere) belangen in deze situatie?

  • En als dat laatste het geval zou zijn, op welke manier gaan die belangen dan ten koste van het individu?

De permanente paradoxale problematiek waar de complotdenker mee worstelt wordt hier ten volle zichtbaar: Zo kun je de huidige democratische orde bekritiseren als systeem van zoethoudertjes en schijninspraak (de sterke pokerhand), maar het valt nog niet mee om een alternatief te verzinnen, of een verbetering van het systeem uit te werken zonder dat dezelfde kritiek van zoethoudertjes en schijninspraak standhoudt (de flop).

Dat geldt ook voor het idee van gehoorzamen aan een autoriteit als potentieel gevaarlijk (de sterke pokerhand), maar niet als dit gepaard gaat met gezond verstand en positieve vrijheid: de ruimte om zelf af te kunnen wegen of een autoriteit met recht van spreken bepaalde beperkingen oplegt. De huidige gehoorzaamheid aan autoriteit is geen Milgram-experiment alwaar we de 47-jarige James McDonough voor straf dood maken met stroomstoten omdat hij vragen fout maakt.

Nee, de huidige gehoorzaamheid aan autoriteit is een afweging tussen kwaad en erger. Het is waar dat ‘het erger’ hier wordt ondersteund door autoriteit, maar dat zijn dan wel allemaal individuen die een gezamenlijke autoriteit vormen. Artsen, virologen en microbiologen vormen hier de autoriteit, niet de overheid die er net zo van afhankelijk is. Je zou in dat geval ook de complotstelling als volgt kunnen formuleren:

“The Coronavirus will come and go but the physicians and biologists will never forget how easy it was to take control of your life. To control every sporting event, classroom, restaurant table, and church pew…and even if you are allowed to leave your home. (And control Statebudgets and –etc.)”

Read that again.

Tenzij alle deskundigen bedreigd worden door de overheid of aandelen hebben bij een farmaceut vormen ze een geloofwaardig collectief, dat tot nadere orde gehoorzaamd kan worden. Het is niet gezegd dat men zich niet kritisch moet verhouden tegen de pastorale macht van de medische wetenschap, alleen vergt het heel veel fantasie om de directe en indirecte voordelen van een epidemie te zien voor deze beroepsgroep: die passen enkel in complottheorieën met sterke handen pre-flop.

Het alternatief voor de complotdenker die zich per definitie niet neer wil leggen bij de beperking van zijn negatieve vrijheid door autoriteit, is deze gehoorzaamheid opschorten en experimenteren met de dodelijkheid van de mogelijkheid. Gek genoeg zien we dat spanningsveld echter hoe dan ook terug in de samenleving: de utilitaristische experimenten met sectoren waarbij op basis van zachte kansberekening en verwachtingen vrijheden worden gegarandeerd ten koste van iets onbekends (wat het dus een ‘verantwoord’ experiment maakt.) Dat maakt het complot nog lastiger te verdedigen, of roept op zijn minst op tot een nieuwe troef: de overheid wil alle mensen met een Pabo-opleiding omleggen.

Ik heb al eerder betoogd dat bijvoorbeeld docenten het morele recht moeten behouden om te mogen weigeren deel te nemen aan deze experimentele setting waarbij op basis van kansberekening vrijheden worden toegestaan. Ook dat is een vorm van pokeren met onduidelijke starthanden en een al helemaal onbekende flop. Ik vind op dit moment een van de weinige legitieme manieren om autoriteit ter discussie te stellen wijzen op de veel te zachte gronden die worden aangevoerd om scholen te openen.

De utopische gedachte dat er zoiets bestaat als een 1,5 m school is namelijk even lachwekkend als dat het klinkt. Ziek worden kinderen wellicht minder, maar aansteken doen ze volop. Wie overigens denkt dat dit morele recht eenvoudig is uit te oefenen, die miskent daarbij de druk van een organisatie, het idee van loyaliteit en de plichtsroep die stagiaires, beginnende docenten en tijdelijke contractanten ervaren. En dan nog moet je een sterke morele ruggengraat hebben om je onderwijswerk als niet fundamenteel en cruciaal te beschouwen.

Om deze fragmentarische overweging tot een einde te brengen, kan ik niet anders dan tenslotte (wederom) benadrukken hoezeer het van belang blijft om het gezonde verstand, het kritische denken en het zelfstandige afwegen te laten prevaleren.

We moeten daarbij als axioma aanvaarden dat we ons niet op de laatste pagina van 1984 bevinden. Maar wie niet het idee heeft dat een gemaakte afweging afkomstig is van zichzelf, heeft gewoon een fundamenteel probleem. Die ziet zich gesteld voor een hopeloze opgave waarin hij geheel overgeleverd is aan autoriteiten. Het zijn wellicht de tragische figuren die bleekmiddel drinken omdat een niet nader te noemen president dit min of meer opperde. Je kunt dan boos zijn op zo’n president die om welke redenen dan ook dergelijke onzin uitkraamt, maar je kunt ook het gezichtspunt verleggen naar het tragische volgzame individu. Een figuur die geen eigen afweging meer kan maken en gedwee maar volgt wat zijn autoriteit hem influistert en wijsmaakt. Is er een ondergrens? Ik denk het wel.

Wie immers met een basaal gezond verstand volgt zo’n advies op? De conclusie is dat een samenleving waarbij de overheid gehoorzaamheid afdwingt niet het probleem is, maar een samenleving waarbij het gezonde verstand gedoofd is en waar een kritiekloze aanvaarding plaatsvindt van alles wat die overheid (of de deskundige) doet en zegt.

Dat alle adviezen van deskundigen worden opgevolgd, is voor mij overwegend een teken van gezond verstand. Daarbinnen is er voldoende ruimte om kritisch te kijken naar de waarde van adviezen en voorstellen. En hoe vermakelijk ook, het is niet nodig om complotten te verzinnen of aan te hangen; de werkelijkheid is immers al complex genoeg om zonder die complotten het pokerspel op de juiste manier proberen te spelen.

Het recht om een morele afweging te mogen maken

In tijden van crisis komt het ook aan op zelfstandig afwegen

of: Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral?

De mogelijkheid tot zelfstandig nadenken is een van de grootste menselijke vermogens, en komt als eerste na geloven, hopen en liefhebben. Het is echter ook een van de meest kwetsbare vermogens welk constant onder druk staat van autoriteit, loyaliteit en algemene beginselen. Er is sinds Kierkegaard niets wat meer benadrukt is in de filosofie dan het bewustzijn van dit vermogen en hoezeer dat telkens weer op de proef gesteld wordt.

Ook nu weer in deze coronacrisis. Het opvolgen van richtlijnen van autoriteiten is op zichzelf geen probleem en in veel gevallen absoluut aanbevelenswaardig, maar we zijn op een punt aanbeland waar autoriteiten zelf in een experimentele fase zijn gekomen waarbij de beste richtlijn of het juiste antwoord niet meer te zeggen is.

Zo stelt de Italiaanse reanimatiearts dr. Ferdinando Lorini dat de enige juiste oplossing is dat iedereen binnen blijft en er geen enkel sociaal contact meer is. Aan de andere kant zien we minister Slob die vindt dat schoolexamens (!) voor eindexamenklassen doorgang kunnen hebben. Uiteraard gebaseerd op richtlijnen en voorschriften van deskundigen, waarvan iedere leek zou kunnen vermoeden dat deze nauwelijks handhaafbaar zijn.

Aan de ene kant zien we mensen vrolijk in het Vondelpark rennen, aan de andere kant zien we leger en politie mensen torenhoge boetes geven als ze zonder urgente reden zich op straat begeven (Spanje). Ik zou nog legio van dit soort tegenstrijdige bewegingen kunnen opsommen die leiden tot vertwijfeling, maar ik geloof dat de lezer zich inmiddels wel bewust is van het spanningsveld.

Het komt er dus wat mij betreft op aan om binnen de vrije ruimte die er nog is, een eigen afweging te mogen maken. Ik zeg te mogen maken, want binnen het morele spanningsveld spelen enorme krachten.

Laat ik allereerst het morele spanningsveld verduidelijken.

Er is ruimte gecreëerd (op 17 maart) om bijvoorbeeld examens te mogen afnemen. Examens kunnen alleen doorgang vinden als er surveillanten zijn. Moet een surveillant nu, ook al is hij niet ziek, geacht worden aanwezig te zijn?

Verzaakt hij een plicht indien hij niet komt? Mag van hem worden verlangd dat hij zich begeeft in een risicovolle omgeving, zonder dat het heel duidelijk is wat daarvan de urgente noodzaak is? Daarbij neem ik aan dat het afnemen van een schoolexamen geen urgente noodzaak is. Het spanningsveld is dan simpelweg het idee van loyaliteit en eventueel een zeker algemeen belang in relatie tot de afweging om onaanvaardbare gezondheidsrisico’s te lopen in een nauwelijks te controleren omgeving.

Het is niet moeilijk om meerdere voorbeelden te bedenken. Kun je van een kapper verlangen dat hij mensen knipt en scheert? Kun je van een tandarts verwachten dat hij routinecontroles blijft draaien? Kun je van klantmedewerkers in kledingzaken eisen dat ze blijven komen?

Mijn stelling is dat iemand hier het fundamentele recht heeft op een eigen morele afweging, ondanks de ruimte die er op basis van voorschriften en richtlijnen zou zijn. Dat recht is mijns inziens een volledig ondergesneeuwd en ondergeschoven uitgangspunt. Het lijkt erop dat waar die ruimte geschapen is (het is niet verboden om te scheren, om je kledingzaak open te houden, om examens af te nemen) geleund wordt op een vanzelfsprekendheid deze ruimte te benutten. De druk die op mensen komt te staan wanneer zij zich zouden verzetten tegen deze quasi-vanzelfsprekendheid komt juist voort uit het feit dat het fundamentele recht van de morele afweging niet voldoende wordt benadrukt.

Maar ik heb zojuist al aangegeven dat op dit moment deze ruimte gebaseerd is op experimentele vermoedens van antwoorden. Dat is nu precies de reden waarom hier het fundamentele recht op een eigen morele afweging moet worden gerespecteerd.

Ik begrijp wel dat er een paradoxaal karakter schuilt in de stelling. Immers als verschillende mensen de afweging maken dat ze bijvoorbeeld geen risico willen lopen op een besmetting om welke reden dan ook, kan dat betekenen dat er binnen de vrije ruimte scheve verhoudingen ontstaan. Op enig moment bijvoorbeeld kunnen schoolexamens geen doorgang meer vinden. Maar dat mag nooit verhinderen dat mensen het recht behouden op deze morele afweging onder deze omstandigheden; die druk mag geen rol spelen. Want anders dan de ezel van Buridan die sterft omdat hij zich exact te midden van twee hooibalen begeeft en niet kan kiezen welke hij eten moet, kan de mens wel een eigen afweging maken te midden van uitersten. Welke hij kiest, als er goed over is nagedacht en wellicht zelfs overlegd is met het hart, maakt dan uiteindelijk niet zoveel uit. Thuisblijven is evenzeer te rechtvaardigen dan gaan.

Ik heb hier de morele afweging genoemd binnen een context waarbij er geen wezenlijke voortgang wordt belemmerd of direct levensbedreigende consequenties vastzitten aan de morele afweging. Ik begrijp maar al te goed dat artsen en verpleegkundigen veel meer dan bijvoorbeeld onderwijzend personeel of kappers iedere dag het morele spanningsveld ervaren inclusief de druk van de loyaliteit en het daadwerkelijk algemene belang. Wordt van hen meer verlangt? Moeten zij meer risico’s aanvaarden dan gemiddeld? Is dat onderdeel van hun beroep, anders dan bij docenten en kledingmakers? Dat is een hele moeilijke kwestie. Ik denk het wel. Maar hebben zij dan minder het recht op deze morele afweging? Absoluut niet. Hun uitgangspositie maakt de afweging weliswaar nog moeilijker en de grenzen worden daarbij wellicht verder verschoven dan elders (omdat het midden troebeler is); ook daar komt uiteindelijk een punt dat binnen het zuivere geweten niet het onmogelijke of onredelijke kan worden verwacht. Het blijft vooral van belang dat we in deze situatie überhaupt begrijpen dat we de morele overweging altijd mogen maken en dat we ook het lef hebben dat te doen.

Verslag van een dag aan het front: Balanceren tussen ironie en ernst

Balanceren tussen ironie en ernst

Ik begeef me naar het epicentrum van het kwaad. Noord-Brabant. ‘s-Hertogenbosch om precies te zijn. Het centraal station van Nijmegen is in de late ochtend nagenoeg verlaten. De afwezige hysterische tred van de studenten is op zichzelf een verademing, maar diep inademen doe ik vandaag zo min mogelijk.

In de trein is het rustig. Te rustig als je het mij vraagt. Ik hou alles nauwgelet de gaten.

Plotseling klinkt er gehoest. Welke idioot was dat? Een terrorist die zichzelf als een chemisch wapen inzet en niets meer te verliezen heeft? Ik kijk en ik zie een jongeman in de buurt van oude mensen snotteren. Wat moet je doen? Het leven van deze mensen staat op het spel! Flitsen van World War Z en Dawn of the Dead schieten me te binnen. Ik heb geen zilveren kogels. Misschien moet ik hem te lijf gaan met een bijl, maar ik besef dat er ook geen bijl in de buurt is. Alles is verloren! Dan zie ik de jongen zich verontschuldigen: hij moest alleen maar niezen toen hij in de zon keek. Ja dat zal wel. Dat zou ik ook zeggen.

Het blijft een absurde toestand: iedereen is een potentiële vijand. En iedere potentiële vijand draagt mogelijk een onzichtbare vijand die je lichaam dood wil maken. Ik vraag mij af wat de evolutionaire zin is van zo’n virus en plotseling schieten de woorden van Pascal me te binnen, zoals zo vaak:

De mens is maar een riet, het zwakste in de natuur, maar hij is een denkend riet. Het is niet nodig dat het ganse heelal zich wapent om hem te verpletteren: een damp, een waterdruppel zijn voldoende om hem te doden. Maar zelfs als het heelal hem verpletterde, zou de mens nog edeler zijn dan wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft. Het heelal weet daarvan niets.

Het virus weet ook van niets. Het is een dom mechanisme dat blind zijn gang gaat en enkel parasiteert op de domheid van mensen, de edele domme mensen welteverstaan. Want hoe heeft het ooit het levenslicht gezien? Wat deed het ontwaken?

Aangekomen in ‘s-Hertogenbosch hou ik gepaste afstand van wie ik tegen kom. Ik bedenk mij dat het ziek worden niet mijn grootste probleem is, daarvoor geloof ik dat ik er nog te sterk voor ben, maar de vrees anderen ziek te maken. Want in hoeverre is het nou besmettelijk zonder symptomen? In hoeverre is deze sluipmoordenaar onder ons zonder dat we het weten?

Ik schop een deur open, in plaats van de klink aan te raken die al 1000 keer is aangeraakt. Enkele uren lang bevind ik mij te midden van het onvoorspelbare, het kwetsbare en de waanzin. Ik kom tot het besef dat de rusteloze mens hier op zijn plaats wordt gezet. Als we allemaal een maand lang thuis zouden blijven, zou dat niets uitmaken. Ach een maand geen school! Ach een maand geen sociale contacten! Ach een maand geen sportwedstrijden! Het leven zou enkel wat opschuiven en we zouden ons bewuster worden van alles wat in de haast vergeten wordt: dat wat we doen allemaal zo belangrijk niet is en weinig echt toevoegt.

Maar blijft het dan bij een maand? En hoe lang kun je je verschuilen? Wanneer gaat men het verschuilen kwalijk nemen? Het liefste kom ik hier niet, maar het onderwijs roept toch hard, ik voel me nog verplicht, en ik spreek met iemand over een verhandeling over Nietzsche. Ik geef er een heel aardig cijfer voor, al blijft het iets te goed geschreven.

Op weg naar huis, zo snel ik maar kon, zie ik iemand lopen met pakken toiletpapier meer dan hij hoog is. Ja, de schitterende hamsterwaanzin! Ik denk aan een anekdote van Slavoj Zizek die treffend de psychologie hiervan wist te omschrijven. Als er een dwaas met enige gezag (tegenwoordig zouden we dat influencers noemen, niet te verwarren met influenza) roept dat hij verwacht dat het toiletpapier op zal raken, leidt dat ertoe dat velen zich spoeden naar de winkel om dat probleem voor te zijn. Met als gevolg dat daarmee al het toiletpapier opraakt en de dwaas met gezag (of misschien wel het dwaze Monster van de media) zichzelf in zijn voorspelling gelijk ziet hebben. En het herhaalt.

En toch word ik geraakt door de man: dadelijk heeft hij wel dat toiletpapier en ik niet meer. En misschien heeft hij ook wel paracetamol gehamsterd. En misschien ook wel lucifers. Zal ik dan toch ook niet zomaar eens….

Ik bedenk me dat we op dit moment balanceren tussen ironie en ernst.

Een maand geleden was het alleen nog maar ironie. En hopelijk is het niet over een maand alleen nog maar ernst. Het beheersbare leven staat op het spel. Net als met terrorisme heeft het iets oncontroleerbaar en onvoorspelbaar. Maatregelen treffen in de hoop dat het jou niet treft, dat is wat je kunt doen. Maar de kwetsbare afhankelijkheid van het openbare leven maakt ook dat je overgeleverd bent aan het toeval. En toeval is iets waar ik en de hele moderne mens niet meer tegen gewapend zijn. Behalve dan met ironie.

Deze dag ben ik doorgekomen. Ik waan me weer veilig thuis. Maar hoe moet het dan maandag, en dinsdag? En daarna? Ik blijf een denkend riet.

Carnaval naar de Filistijnen: ‘We noemen het Verkleedfeest!’

Carnavaleske toestanden op een basisschool:
Carnaval mag geen carnaval meer heten

Wie tegenwoordig vlot aandacht wil van veel mensen, kan zich bedienen van een relatief eenvoudig recept. Een bijzonder diep inzicht is niet nodig, speciale kwaliteiten worden absoluut niet verlangd; meestal werken die namelijk tegen de goedkope aandacht. Ik heb het niet over het interviewen van pedofielen of een vergelijking maken met nazi-Duitsland, nee, ik heb het over het zogenaamde ‘herwaarderen’ van diepgewortelde culturele aangelegenheden.

De laatste in een lange rij van dit soort oprispingen treffen we aan bij basisschool IKC Carrousel in Zevenaar. Deze basisschool viert namelijk geen carnaval meer. Het carnavalsfeest is immers een katholiek feest en de school heet openbaar te zijn. Daarom heet het vanaf nu Verkleedfeest. Je zou denken dat het uit de koker komt van een karikatuur als directeur Anton van de Luizenmoeder, maar dit idee is gedekt door een werkelijk bestaande karikatuur: directrice Petra van den Brink, geflankeerd door een aan totale zelfoverschatting lijdende ouderraad.

Ik stel me zo’n vergadering voor. Een verzameling van existentieel verveelde mensen komt bijeen op een regenachtige avond. Tot op de bodem van de betekenisloosheid gekomen, voelt iedereen zich ‘heel serieus’ genomen door de directrice. Mislukt voor de klas, dus managen geblazen! Een fatsoenlijke agenda is er eigenlijk niet, het is wat allemaal ter tafel komt en wat iedereen te binnen schiet. Op enig moment dat een stevige dame moorkoppen komt brengen, schrikt iemand wakker en kraait: ‘Dat vervloekte carnavalsfeest, dat is een katholiek feest, en dat past niet bij onze openbare school!’  En in plaats van dat de directrice zegt ‘neem nog een pilsje en hou verder je domme waffel dicht’, ziet zij hier een uitstekende kans om de publiciteit te halen met een prachtig progressief verhaal. Wat een voorbeeldfunctie zal zij wel niet vervullen, wat een pionier is haar school wel niet!

Door het dolle heen oppert iemand vervolgens om de Romeins-christelijke jaartelling niet meer te gebruiken en vanaf nu te rekenen met ‘Olliebollies’. Weer een ander roept met het kwijl in de mond om de zondag af te schaffen en daar gewoon een schooldag van te maken. En met het schuim op de mond schreeuwt iemand dat geen enkel kind met een Bijbelse naam nog welkom behoort te zijn op de openbare school! Het zou een achterhaalde valse indruk wekken, die christelijke Bijbelse namen! Weg met Esther, weg met Paulus en Jesse, Elisabeth, Joël en Matthias! Weg ermee!

De directrice glundert van plezier en zegt toe alle voorstellen in de eerstvolgende vergadering op de agenda te zetten.

Arme Petra (vrouwelijke naam ontleent aan Apostel Petrus). Arme muggenzifters (Mattheüs 24:23) die de haren te berge doen rijzen (Job 4:15.)! En zo kent de Nederlandse taal nog tienduizenden christelijke gezegden, uitdrukkingen en verwijzingen. Die schaffen we niet af omdat ze van christelijke oorsprong zijn, we gebruiken ze dankbaar omdat ze een rijkdom verschaffen aan de manier waarop we ons kunnen uitdrukken, zonder dat ze daarmee rechtstreeks iets christelijks in het taalspel betekenen. Dat is met carnaval niet anders. Carnaval is een begrip wat ongelofelijk rijk is aan historie, wat vele heidense en Romeinse invloeden kent, wereldwijd gevierd wordt en door UNESCO in verschillende gevallen geplaatst is op de Lijst van Meesterwerken van het Orale en Immateriële Erfgoed van de Mensheid.

Een openbare school zijn betekent hier kennelijk je buiten de redelijke orde plaatsen, de noodzaak van cultureel, historisch besef en werelderfgoed ontkennen, en bovenal niet begrijpen dat begrip en inhoud niet altijd met elkaar samenhangen.

Want het pleit op zich wel voor Petra dat zij nog bij zinnen is om überhaupt de relatie met de Katholieke kerk te leggen, maar het is een feit dat het carnaval vieren op heel veel manieren kan worden gevierd, zonder dat daarbij de relatie hoeft te worden gelegd met de kerk. Het mag, en ik zou het voor de algemene ontwikkeling van al die kinderen op de school daar van onschatbare waarde vinden, maar het is niet per se nodig.

Door die nadruk wel zo expliciet te maken wordt de tegenstelling tussen mensen alleen maar vergroot en creëer je enkel afstand tot de werkelijkheid en een eindeloos onbegrip, onbehagen en misnoegen. En ja, je krijg aandacht van mij, boze carnavalsverenigingen en opgefokte brievenschrijvers waar je je natuurlijk niets van moet aantrekken, want dat gaat ten koste van dat dappere ego. Alaaf! Alaaf, alaaf!

In alle ernst tenslotte stoort het me toch het meest dat volwassen mensen ook hier weer voor kinderen een invulling geven en het zo willen kleuren dat het feest zogenaamd neutraal is, terwijl dat helemaal niet kan. Overal ter wereld wordt verder gewoon carnaval gevierd, maar daar moeten deze kinderen kost wat kost van afgeschermd worden met het absurde ‘Verkleedfeest’, waarin men zich waarschijnlijk precies zo gedraagt als iedere carnavalsvierder van Eijsde tot de Mookerheij.

De clowneske, carnavaleske, karikaturale, dom eigenwijze en absurde stuiptrekkingen van deze school passen in dat ene opzicht dan toch wel weer goed bij carnaval. Een feest waarin je je even als een losgezongen idioot kunt gedragen. Dat gaat echter na drie dagen meestal weer over. Voor Petra van den Brink en consorten valt echter te vrezen dat ook na die drie dagen het heldere licht in de bovenkamer niet meer gaat branden. 

Een bezoek aan De Librije

Beschouwingen bij het beste restaurant van Nederland

Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk?

Wie in de gelukkige omstandigheid verkeert De Librije te kunnen bezoeken in Zwolle, heeft ook de morele verplichting deze ervaring te delen met anderen. In deze uiteenzetting doe ik verslag van enkele indrukken en stemmingen van het bezoek aan dit gelauwerde en bewierookte restaurant.

***

Drie Michelinsterren in de culinaire wereld is de mythische barrière waar je je niet zomaar doorheen kookt. Inter Scaldes in Kruiningen, Restaurant De Leest in Vaassen (dat eind 2019 de deuren heeft gesloten) en De Librije in Zwolle zijn in Nederland de trotse bezitters van deze drie sterren. Al schijnt het ook wel eens als last te worden ervaren, de druk van de immer hoge verwachtingen. Hoe lang wil men dat volhouden?

De Librije behoort sinds juni 2019 in ieder geval weer bij de beste 50 restaurants ter wereld (#46), waar de andere twee restaurants niet in de top 100 voor komen. In dat opzicht is het dus het beste restaurant van Nederland; al is de subjectiviteit de waarheid.

Maar voordat ik kom bij de beleving in het restaurant, moet ik een aantal noodzakelijke opmerkingen maken vooraf die de kern vormen van wat komen gaat. Ik kan me voorstellen dat hetgeen ik hier kort uiteen zal zetten een grote mate van herkenning en instemming zal opleveren, omdat het zo’n heldere en welonderscheiden waarheid is. De eenvoud van het inzicht is echter zo van toepassing dat ik er hier niet omheen kan. Het gaat namelijk over wat ik zal noemen de vloek van het betere middensegment of de wet van de voorsprong van het betere midden. Voor een betere naam houd ik mij aanbevolen.

***

In het kort komt het hierop neer dat de afstand van het lage tot het betere midden een enorm kwaliteitsverschil betekent wat ook daadwerkelijk waarneembaar is, terwijl datzelfde kwaliteitsverschil ten opzichte van dat midden alleen met gigantische inspanningen is te bereiken en soms nauwelijks is op te merken. In een schema zou dit er zo uitzien:

Laat ik enkele voorbeelden geven. Neem een elektrische gitaar uit het betere middensegment. Dan betaal je ongeveer € 2000. Het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 150 is gigantisch, maar het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 5800 is door nagenoeg niemand op te merken. Mijn stelling is nu dat dit een algemene wet is.

Neem een goede fles wijn van € 50. Laat ik zeggen een R. López de Heredia Rioja Viña Tondonia Reserva uit 2005. Deze maakt in beleving een absurde sprong ten opzichte van een slobberwijntje van € 5 in de aanbieding bij de Aldi. Maar betaal het honderdvoudige voor een Domaine Leroy Richebourg Grand Cru en de beleving is lang niet zo overweldigend ten opzichte van die Rioja. Het is zelfs de vraag of je het verschil merkt. Of koop een full carbon racefiets in het betere middensegment van zegge € 3500 en je voelt je een koning ten opzichte van een racefiets van € 300. Maar geloof maar niet dat je veel verschil gaat merken wanneer je fiets € 13.000 kost. En bovendien kunnen we vaststellen dat de kwantitatieve waarde die we moeten toevoegen aan het betere midden op weg naar het hoogste vrijwel nooit de kwalitatieve verbetering rechtvaardigt. Wat blijft is dan gevoel.

Zo zou ik nog talloze voorbeelden kunnen geven, maar ik geloof dat het punt wat ik wil maken duidelijk is en men zelf met veel meer voorbeelden op de proppen kan komen.

Een belangrijke notie is dus dat het zou kunnen betekenen dat wanneer je het kwalitatieve verschil daadwerkelijk wil ervaren -laat staan onder woorden brengen- tussen het betere middensegment en de absolute top, er buitengewone inzichten, vaardigheden en krachten van je worden vereist. En dat zijn juist krachten die maar voor de enkeling is weggelegd. Jimmy Page, Tom Dumoulin en Robert Parker.

***

Terug naar De Librije.

Want het bovenstaande probleem steekt ook hier de kop op. Eten bij zowat het beste wat de wereld te bieden heeft, is dat die absurde sprong ten opzichte van het betere midden, of is dit verschil (voor ons) nauwelijks te herkennen? En hoe zou je er dan ooit overtuigd van kunnen raken? Wie zou je daartoe moeten overtuigen? Dat zijn gerechtvaardigde filosofische vragen waar antwoorden niet zomaar op gevonden worden. Ook in de onderstaande ervaringen barst feitelijk de taal.

***

Het voelt in ieder geval wat ongemakkelijk aan om het imposante gebouw wat De Librije is binnen te treden. Wetende dat hier lang geleden gevangenen water en brood kregen -o ironie-, zitten we straks te midden van deze monumentale voormalige gevangenis kaviaar uit ei te vissen.

Vragen vooraf zijn er legio: ben ik goed gekleed? Hoe ga ik mij gedragen? Welk gezelschap zouden we er aantreffen? Waarin onderscheidt zich de bediening? Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk? Zal ik een vork op de grond laten vallen?

We werden vriendelijk opgevangen en mochten in een tussenruimte wachten. Enkele amuses en een bestelde cocktail zonder alcohol waren heel smakelijk. Met name de smaak van de cocktail, Virgin genaamd en gebaseerd op de Rieslingdruif, liet de gedachten afdwalen naar Zuid-Frankrijk. Een vlotte jonge dame serveerde en was ontspannen spontaan in haar doen en laten.

Dat is moeilijker te zeggen van Therese Boer die ons even later welkom heette. Een imposante vrouw die mij gevangen leek tussen haar bekendheid, de haar bekende clichématige hoge verwachtingen van de gast die er één keer in zijn leven komt eten, en haar taak zo goed mogelijk gewoon te doen. Dat is natuurlijk ook een heel complex spel, waarbij de spanning tussen haar en de gast onmiddellijk duidelijk wordt. Want bedenk maar eens hoe gasten zich tot haar moeten verhouden. De gasten, wij dus ook, die gespeeld normaal doen. Maar het hier zo normaal mogelijk doen, is niet heel erg normaal. Je eet immers niet iedere dag in de Librije en je wordt niet iedere dag bediend door Therese Boer.

Toch is dat een onvermijdelijk onderdeel van het toneelspel waaraan ik me moest overgeven. Ik die ‘Bocuse voor thuis’ en ‘Escoffier voor iedereen’ probeert te koken, ik de enkeling, de passant, de zoveelste, de voorbijganger; in het licht van mensen die het gemaakt hebben, burgers van de wereld die oneindig veel meer weten van goed eten en drinken, en mij desondanks moeten beschouwen als een serieuze gast.

Ik had onmiddellijk het gevoel dat dit spanningsveld me de hele avond parten zou spelen en ik nam mij voor om vooral te onderzoeken in hoeverre ik dit spanningsveld kon doorbreken. In de filosofie is daarbij een goed gehanteerd wapen de verhouding tot de verhouding opwerpen. Door middel van het stellen van reflexieve vragen en indirecte mededelingen proberen te doorgronden en iemand uit zijn rol te dwingen. Dat lukte heel aardig en op enig moment verscheen er zowaar een lach op het gezicht van Therese toen ik over Paul van Craenenbroeck begon en korte tijd later het ook zomaar over opvoeding ging. Laat ik niet verder in details treden hierover, maar het had iets broodnodig ontwapenends.

Jonnie Boer, de meester zelf waar je toch voor komt, had een keurig toneelstukje voorbereid, waarbij hij bij een van de eerste gerechten aan onze tafel kwam om iets te vertellen over zijn grootvader. Een zoetwatervisser in Giethoorn en het gerecht was daar op geïnspireerd met snoek, rivierkreeft, paling, zoetwater krab en snoekbaars. Aardig, en even later herhaalde Jonnie deze voorstelling bij onze buren aan tafel. Buren wisselend van een homostel waarvan er een halverwege de avond begon te huilen en een joviale zakenman met zijn geamuseerde vrouw tot aan een echtpaar wat enig leven in het huwelijk probeerde te blazen.

Nu wil het geval dat een vriend van mij die een jaar gespaard had om ook te gaan eten bij De Librije recent niet het genoegen heeft gehad Jonnie en Therese in levende lijven in het restaurant aan te treffen. In plaats daarvan kreeg hij een kaart met daarop ‘een kus van Therese’ en de verontschuldigingen dat ze ergens in het buitenland inspiratie aan het opdoen waren. Dat lijkt me toch een absolute teleurstelling: je komt voor de meesters en je krijgt onbekende plaatsvervangers. Je wil Max Verstappen zien en je krijgt een lookalike. Het zal geen Michelinavond geweest zijn, het schip zonder kapitein.

Het zegt natuurlijk ook alles over hoe zo’n restaurant werkt: Jonnie onderzoekt, bedenkt, creëert; een bataljon aan talentvolle medewerkers voert uit. Dat was ook wel even de indruk die we kregen bij het eveneens wat routinematige, maar niet minder leuke bezoekje aan de keuken. Halverwege de avond werden we uitgenodigd om even door het restaurant te lopen en de keuken te bezoeken. Geleid door dezelfde jongedame -en jong waren ze vrijwel allemaal, nagenoeg niemand tikt 35 jaar of ouder aan-, zagen we vooral hulpjes aan het werk in een drukke keuken. De meester was toen al uit beeld, vertrouwend op de lijnen die hij had uitgezet.

***

“Maar we willen meer horen over het eten! Niet over het feit dat ze met een blik en vegertje de kruimels van tafel vegen of dat er overal kunst hangt en het toilet ruikt naar dure vrouwen in schemerlicht. Het eten man, het eten!”

Nu ja, daar kom ik toch weer terug op de theorie van de vloek van het betere middensegment. We aten bij restaurants zonder ster, zoals Restaurant Frunk in Brunsum of Zala’s Restaurant in Utrecht, wat écht hoogstaande en bijzondere verrassende ervaringen waren.

Maar de echte verrassing bleef een beetje uit bij De Librije.

Wat ons in ieder geval opviel is dat van alle gerechten de combinatie met de wijn niet de sensatie gaf waar we op hadden gehoopt. Daar hadden we ons extra op gespitst, juist omdat we daar wel al vele ervaringen van hadden. Maar op één enkele combinatie na, waarin de wijn echt een diepere laag aan smaakbeleving met zich meebracht, -een wow- bleef dat bij de overige gerechten uit. En wellicht speelt hier de vloek van het imago mee, wat je vaak hoort: kun je nog wel de juiste verwachtingen hebben? Hoe onbevangen kun je nog genieten van wat je krijgt met het idee dat dit het beste van de wereld is en vrijwel iedereen niets dan lof heeft voor de combinaties? We aten boerderijeend uit Ermelo, hammetjes van Urk, bron forel uit Hattem, Noordzeekreeft en krabsalade en nog een heleboel meer. Ik kan er geen verstandige dingen over zeggen, hier barst gewoon zoals gezegd de taal. Het was in elk geval mooi opgemaakt, creatief, met bijzondere ingrediënten waarvan je niet zou weten waar je het vandaan zou moeten halen -van klaverzuring tot bittercress en Japanse Knotweed. Of dan toch uit Jonnies kruidentuintje.

Het wisselend bedienende personeel aan tafel -af en toe naar mijn mening al te vrijpostig-, zette naast enkele amuses voor 10 euro aan water voor, een doodzonde om daar over te klagen. En wat betreft het bijschenken van wijn: dat ging zonder aarzelen. Glas lees? Dan werd het onmiddellijk weer gevuld. Levensgevaarlijk als je besloten hebt het er van te nemen, want voor je het weet ben je dik twee flessen verder. En zo geschiedde…

Maar in benevelde toestand tenslotte verkeren is eigenlijk helemaal niet zo’n ramp, want de rekening moet natuurlijk nog komen.

Voorbereid op het ergste is de kleine € 800 voor twee personen, waarmee 10 gangen zijn geproefd, samen met een koffieservies, drie non alcoholische cocktails en een dubbel wijnarrangement, toch even slikken. En we gaven ook maar een fooi van een paar tientjes, waarvan het de vraag is hoe gebruikelijk zoiets is. Maar ach, als het decadente decadent is, dan moet het ook echt decadent zijn!

Aldus is er maar één conclusie mogelijk. We hebben hier een ongelooflijk dure anekdote gekocht. En dat is de uiteindelijke kracht van dit restaurant: je gaat hier niet alleen voor het eten, je gaat ook voor het verhaal.

En dit alles zal nog lang verteld worden. Wij aten in de Librije.

Argumenten voor verplichte anticonceptie bij ongewenste zwangerschap

Een uiteenzetting voor allen en voor niemand

Wie een bijdrage probeert te leveren aan het abortusvraagstuk, na wil denken over de vraag hoe we komen tot minder van deze tragische ingrepen en welke overwegingen hierbij een rol kunnen spelen, weet zich altijd -voor zover er niet liever over gezwegen wordt- geconfronteerd met de extreme posities binnen dat debat. In het meest banale geval worden argumenten dan afgedaan als dom en idioot of overladen met emoties in plaats van met redenen, en in het beste geval wordt nader overwogen wat de bedoelingen en reikwijdte van de stellingen te betekenen hebben en in hoeverre ze valide zijn.

De extreme posities zijn op zich begrijpelijk, gelet op het morele belang (rechten van de vrouw versus de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijke leven). Ook deze posities zullen zich echter uiteindelijk op redelijke gronden moeten beroepen, willen ze niet bezwijken onder irrationeel fundamentalisme of de waas van emoties. Maar juist in de extremiteiten ontbreekt vaak de redelijke grond en het oog voor de complexe werkelijkheid die niet absoluut is.

De extreme positie van het humanisme bijvoorbeeld komt erop neer dat de vrouw ongeacht welke omstandigheid dan ook altijd baas in eigen buik is en hiertoe een onvoorwaardelijk abortusrecht heeft. Hoewel de juridische basis hiervoor helemaal niet bestaat (zie WAZ art. 5), lijkt de praktische gang van zaken hier verdacht veel op.

Tegen deze absolute trekken vertonende praktische grond, schreef ik het opiniërende Contra abortusrecidive. Of: de sterkste aanzet tot nuancering van het abortusrecht. De strekking is dat de recidive in de abortuscijfers een sterke aanleiding vormt om te overwegen dit absolute recht in de praktijk een halt toe te roepen. De recidive toont namelijk wat mij betreft aan dat om baas in eigen buik te zijn, men ook baas buiten eigen buik behoort te zijn.

Kortom: Het recht is absoluut noch vrijblijvend, zoals dit feitelijk voor alle rechten geldt (Always remember: With great power comes…). De mogelijkheid van verplichte anticonceptie nu, is een van de eerste mogelijkheden die overwogen moet worden binnen recidive, want de ernst van de gesprekken en de nazorg hebben immers niet voorkomen dat 36% van de moeders na enige tijd weer bij de abortuskliniek staat; meer dan 11.000 gevallen zijn dus herhaalde gevallen.

Het probleem nu van de verplichting is dat we direct stuiten op het meest elementaire verzet van de extreme humanistische positie, namelijk die van inbreuk op de autonomie van de vrouw. Ik geloof niet dat er een ander of sterker argument ten grondslag ligt aan het verdedigen van deze positie als men een redelijke grond zoekt.

Ik zal nu dit uitgangspunt aanvallen en de onredelijkheid hiervan aan het licht proberen te brengen.

We moeten allereerst begrijpen dat deze verplichting niet zomaar is. Akkoord, het is niet redelijk om een vrouw te verplichten wanneer zij voor de tweede maal een abortus ondergaat. Tijdsspanne, logistieke en fysieke redenen spelen namelijk mogelijk een belangrijke rol. En laten we ook eens stellen dat deze verplichting niet geldt bij een derde abortus, waarna wederom lange gesprekken volgen, nazorg wordt verleend en de zin van preventie etc. etc. wordt ingeprent.

Dan zijn er nog steeds een kleine 3000 (!) gevallen waarbij voor de vierde keer ‘dat ongeboren leven wat bescherming verdient volgens de wet’ wordt geaborteerd. Waar moeten we nu de discussie als we abortus willen verminderen überhaupt beginnen? We kunnen geen discussie voeren met mensen die voor zoveel mogelijk abortussen zijn, dus het uitgangspunt is altijd hoe minder, hoe beter. We kunnen ons ook niet echt meer beroepen op de nazorg en de gesprekken, want dat leidt al jaren niet tot spectaculair minder recidive.

Waarom niet anticonceptie verplichten?

De discussie over verplichte anticonceptie wordt al langer gevoerd, maar gaat dan vooral over het verplichten van anticonceptie voor incapabele ouders en ter bescherming van het kind. Bijvoorbeeld waar het gaat om vrouwen die net zolang zwanger worden totdat ze een kind mogen houden. Zo’n maatregel zou dan de bedoeling hebben om moeders met (een combinatie van) zware psychische problemen, een verstandelijke beperking of verslavingen af te houden van een kind waar ze niet voor kunnen zorgen. Daar gaat het hier niet om. Het gaat hier om het voorkomen van ongewenste zwangerschappen, niet van gewenste zwangerschappen.

Ik zet de volgende argumenten op een rij die voor zover ze niet weersproken worden niet anders dan de weg openen om verplichting tot anticonceptie te overwegen.

Argument 1. Rechten van de moeder zijn niet in het geding

Nu wil het geval dat wie het principe van baas in eigen buik hanteert daarbij over het algemeen het belang van de vrouw in ogenschouw heeft. Haar recht op een zekere vrijheid en autonomie over haar lichaam is van eminent belang. Dat wordt met een verplichting niet miskend.

Het blijft namelijk een recht om ouder te mogen worden. De anticonceptie kan relatief eenvoudig worden verwijderd. Bovendien wordt het recht om ouder te kunnen zijn versterkt omdat de kans op mogelijke schade door abortusingrepen komt te vervallen, wat de kans op kinderen in een later stadium, wanneer er wel een duidelijke kinderwens is, beter maakt.

Argument 2. De ingreep vergroot de autonomie van de vrouw

Autonomie gaat over de zelfbeschikking van een lichaam. Het gaat hier niet om dat iemand gedwongen moet worden om een ongewenste zwangerschap te voldragen of dat iemand gedwongen wordt om abortus te plegen. Dat is een schending van de autonomie en is in alle gevallen niet acceptabel.

Het gaat er hier om dat er geen abortus hoeft te worden gepleegd. Abortus is een hevige ingrijp, met potentieel zowel fysiek, sociaal als emotioneel zeer verstrekkende gevolgen. Het voorkomen van abortus voorkomt dus blootstelling aan fysieke, sociale en emotionele zware lasten en geeft in die zin meer bewegingsruimte, rust en levensvreugde dan wanneer iemand zich onder welke omstandigheden dan ook geconfronteerd ziet met een herhaling aan ongewenste zwangerschappen.

Argument 3. De ingreep kan volledig gratis worden verleend

Kosten zijn nooit de hoofdreden in morele casussen, maar moeten wel worden gewogen. De kosten die gepaard gaan met de abortus en bijbehorende nazorg worden bespaard en kunnen rechtstreeks worden aangewend voor de gratis anticonceptie. De veronderstelling dat de directe en indirecte baten van duizenden abortussen die voorkomen kunnen worden veel hoger zijn dan de kosten voor de verplichte anticonceptie, geven meer ruimte voor medische preventie en nog betere voorlichting en nazorg in eerdere gevallen. Wederom in het belang van de vrouw.

Argument 4. Het plaatsen van anticonceptie is mogelijk ingrijpend, maar weegt niet op tegen het ingrijpende van een herhaalde abortus

Ook hier komt het autonomieargument om de hoek kijken. Het zou ingrijpend zijn om anticonceptie te laten plaatsen. In verschillende gevallen zou dit echter tegelijkertijd met de abortus geplaatst kunnen worden, maar evidenter nog, het is vrijwel ondenkbaar hoe het plaatsen van anticonceptie een grotere emotionele impact heeft dan het ondergaan van een abortus.

Argument 5. Je voorkomt iets wat iemand niet kan willen; daar tegen zijn leidt tot een paradox

Wat indien iemand weigert? Dat werpt de vraag op, op welke gronden anticonceptie hier niet in het belang van de vrouw is. In hoeverre is een verplichting uiteindelijk noodzakelijk, zoals in een samenleving talloze verplichtingen dwingend door de wetgever of deskundigen worden voorgeschreven, om daarmee een groter, veel groter kwaad te voorkomen? Natuurlijk wordt iemands vrijheid beperkt wanneer hij een autogordel moet dragen, maar dat is evident in zijn eigen belang.

Kortom, de vraag blijft zich opdringen waarom zo’n evident voordeel überhaupt geweigerd zou worden en waarom een verplichting überhaupt noodzakelijk is.

Is een verplichting dan noodzakelijk wanneer iemand niet zelfstandig in kan zien dat zij een blijvend gevaar voor zichzelf vormt en kennelijk onvoldoende in staat is of door omstandigheden onvoldoende in staat blijkt zich te kunnen beschermen tegen een onontkoombare noodsituatie?

In het geval waar het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) gewag van maakt, waarbij een vrouw voor de 13e keer een abortus heeft onderdaan, moet toch iemand met een gevoelsleven met zijn handen in het haar hebben gezeten en zich hebben afgevraagd waarom geen middel in handen is om deze vrouw tegen zichzelf te beschermen. Waarom moet lijdzaam worden toegezien hoe iemand zo vaak in nood komt te verkeren? Tel eens tot 13 en bedenk bij iedere tel het hele traject. (Of lees hier de onderbouwing)

Het lijkt alsof het feminisme, of het radicaal humanisme niet durft in te zien dat soms vrouwen echt hulp van buitenaf nodig hebben om beter tot hun recht komen, te ontsnappen aan misère, lijden en verdriet. Alsof in de extreme positie er een onwaarschijnlijke overtuiging heerst dat een volwassen vrouw in alle gevallen altijd zelfstandig en op eigen kracht, met een zuiver en helder verstand en met een zelfverantwoordelijke zelfbepaling alles kan overzien. Maar heus: Voorkomen is altijd beter dan aborteren. (Zie Gedachte-experiment B)

Argument 6. Er blijven uitzonderingen mogelijk. De verplichting volgt alleen na een oordeel van een arts.

Een beslissing over abortus wordt niet lichtzinnig genomen, absoluut niet. Dat moet echter ook gelden voor de arts die noodsituaties zelfstandig moet beoordelen. Krachtens de wet heeft hij een bijzondere verantwoordelijkheid en deze verantwoordelijkheid dient zich ook en juist te richten op het belang van de vrouw. In het geval van verplichting moet het altijd in het belang zijn van de vrouw. Daarbij geldt de zorgplicht (het is redelijk te veronderstellen dat zorg voor iemand dragen betekent dat iemand zich niet herhaaldelijk in gevaarlijke noodsituaties begeeft, zie Gedachte-experiment B) en moet terdege rekening worden houden met de aard van de recidive.

Hoewel uitzonderlijk, kan ook bij een vierde maal abortus sprake zijn van omstandigheden die een verplichting niet opportuun maken, zoals bureaucratische, logistieke en fysieke redenen.

Argument 7. Niemand wordt belast met het probleem van het vernietigen van potentieel

Waar de meeste abortusdiscussie zich richt op de waarde van het ongeboren leven, dat uiteraard zijn zeer bijzondere waarde heeft, en er een lang debat loopt op welk moment er sprake is van het vernietigen van kostbaar potentieel, gaat mijn hele argumentatie daar niet over.

Het gaat simpelweg om het voorkomen dat we kostbaar potentieel hoeven te vernietigen, en daarbij ook niet in debat hoeven over hoe kostbaar, hoe ongewenst, hoe erg het zou zijn indien het kind wel geboren zou worden, etc.

Argument 8. We nemen de nood van de vrouw serieus

De wet heeft bij een abortus een noodsituatie voor ogen. Zo hevig dat deze niet op andere wijze kan worden beëindigd dan door het beëindigen van het ongeboren leven. Stellen dat een verplichting ‘drastisch’ is (ergo: abortus te prefereren blijft), miskent daarbij wat het betekent in nood te zijn. De nood (die al sinds 1236 in Nederland wordt begrepen als een ernstige vorm van lijden, gebrek, gevaar, benauwing en angst) serieus nemen, betekent de vrouw serieus nemen.

Voor zover bovenstaande argumenten nog niet voldoende ruimte bieden om de redelijkheid van verplichting te overwegen, eindig ik ook nog met twee gedachte-experimenten. Het is nagenoeg onmogelijk -zover het mijn voorstelling betreft- om de analogie 1:1 te kunnen doen gelden, maar ik meen dat de strekking vergelijkbaar is en eveneens leidt tot een onvermijdelijke instemming met een verplichting tot bescherming van iemand.

Gedachte-experiment A

Veronderstel dat er een man is die graag gaat skiën. Het probleem is echter dat telkens wanneer hij gaat skiën hij een enorm risico loopt zijn been te breken (en zelfs om anderen schade te berokkenen*). Hij is vaak gewaarschuwd, heeft voorlichting gehad over hoe hij het beste veilig kan skiën, maar dat alles heeft maar slechts op korte termijn effect. Na enige tijd bevindt de man zich weer in omstandigheden die een groot risico geven op een gebroken been. En wanneer hij dan zijn been gebroken heeft, moet hij een vervelende operatie ondergaan. Financieel kost het hem niets, maar het valt hem wel iedere keer erg fysiek en emotioneel zwaar.

Op een dag wanneer hij voor de derde keer bij de arts is, zegt deze hem dat er een nieuw, zeer technologisch hoogstaand apparaat op de markt is. Dit apparaat zorgt voor gecontroleerde bewegingen wanneer een gevaarlijke situatie ontstaat, zodat in alle gevallen voorkomen wordt dat de man zijn been breekt. “Vergelijk het met een automatisch remsysteem in een auto, zegt de arts. Het voorkomt niet dat u auto kunt rijden, maar het helpt u wel bij gevaarlijke situaties te voorkomen dat u zichzelf in ongewilde problemen brengt. De bijwerkingen zijn in uw geval minimaal.”

Deze technologie kan gelijktijdig met de operatie aan zijn been worden ingebracht. Dat hoeft nu nog niet, hij mag er vrijwillig voor kiezen, maar ingeval hij een volgende keer weer zijn been zal breken, zegt de arts het technologisch hoogstaand apparaat met de operatie in te brengen.

“Maar”, zegt de man, “over enige tijd wil ik graag trainen voor de Olympische Spelen. Dat brengt met zich mee dat ik zo’n apparaat niet gebruiken kan en daadwerkelijk risicovolle bewegingen wil maken.” “Dat is geen probleem”, zegt de arts, “op het moment dat u serieus wil gaan trainen voor de Olympische Spelen kunnen wij dit apparaat zonder veel gedoe bij u weghalen en kunt u zichzelf aan allerlei gevolgen blootstellen die nu worden voorkomen.”

  • Welke bezwaren kan de man hebben tegen het voorstel van de arts?

* Het idee van de anderen kan worden uitgewerkt en is van waarde indien de waarde van het ongeboren kind wordt meegewogen, hier vormt dat niet de kern.

* Lees ook: Sarah had 5x een abortus en mist nu haar kind-

Gedachte-experiment B

Er is een man die niet zwemmen kan. Het lukt hem gewoon niet. Dat weerhoudt hem er echter om onduidelijke redenen niet van, om te jongleren op de rand van een zwembad*.

Af en toe kukelt hij in het water en schreeuwt om hulp. Hulpdiensten rukken uit om hem uit zijn evidente noodsituatie te bevrijden en te waarschuwen dat hij veel voorzichtiger moet doen. Enige tijd later bevindt hij zich echter weer op de rand van het zwembad. En wederom valt hij in het water en schreeuwt om hulp. De hulpdiensten zijn spoedig ter plekke om hem te helpen op het droge.

Maar helaas, een poos later een gelijke situatie. Zoals verwacht raakt hij de balans kwijt en valt in het water en schreeuwt om hulp. De hulpdiensten rukken uit, helpen de man uit het water en vragen hem uiteindelijk naar wat hem beweegt om te jongleren op de rand van het zwembad, terwijl hij daarbij een zeer groot risico loopt in een situatie terecht te komen die hij nooit kan willen en telkens bovendien een beroep moet doen op hulpdiensten. De man antwoordt dat hij zoveel plezier heeft in het jongleren en het niet kan laten. De arts antwoordt:

“Het plezier willen we u niet ontzeggen en wij willen u gerust uit het water blijven halen en blijven waarschuwen en voorlichten, maar in die tijd dat we u uit het water halen kunnen we ook ander belangrijk werk doen. Nu wil het geval dat we hier een zeer bijzonder middel hebben waardoor u, indien u in het water valt, blijft drijven. Dat middel zou u zelf ook kunnen gebruiken alvorens te jongleren, maar dat is veel minder betrouwbaar dan wanneer wij dit bij u inbrengen.”

“U kunt blijven jongleren en u kunt risicoloos in het water vallen, zonder dat u verdrinkt en zonder dat wij u hoeven te redden. Zoals iemand die aan boord wil van een schip verplicht een zwemvest aan moet, zo zullen wij u wanneer u een volgende keer in het water valt dit middel toedienen.”

  • Welke bezwaren kan de man aanvoeren?
  • Na hoeveel malen in het water vallen zou dit middel overwogen moeten worden?
  • Zou men hem verplichten te leren zwemmen of zou men hem in de buurt van water willen weren als alternatief? Of is het middel een betere oplossing?

* Het idee van de anderen is van waarde indien de waarde van het ongeboren kind wordt meegewogen, hier vormt dat niet de kern. In geval kan de man bijvoorbeeld andere levende wezens met zijn gedrag ook schaden.


Slotsom
Dit alles brengt me tot de slotsom van een redelijke overweging waarbij de centrale vraag is gesteld welk belang iemand er uiteindelijk bij heeft om zich aan ongewenste risico’s en noodsituaties bloot te blijven stellen en welke (morele) verantwoordelijkheid en mogelijke verplichting hieruit volgt. Welk recht van de vrouw wordt gerespecteerd indien zij herhaaldelijk in nood komt te verkeren? En hoe lang is zo’n situatie te handhaven wanneer men het welzijn van de vrouw als uitgangspunt neemt? Ik zie een verplichting zoals boven met argumenten is onderbouwd als een zeer redelijke manier om juist in het belang van iemands welzijn te handelen. Feministischer en humaner dan dit kan dus eigenlijk niet.

_______________________________

Lees ook:

Judith Jarvis Thomsons A Defense of Abortion: besproken en becommentarieerd

Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Waarom we ons moeten blijven bemoeien met abortus

Medische ethiek in de praktijk: overwegingen voor iedereen

Contra abortusrecidive. Of: de sterkste aanzet tot nuancering van het abortusrecht

Contra abortusrecidive. Contra extreem humanisme.

Lees ook: Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Lees ook: Argumenten voor verplichte anticonceptie bij ongewenste zwangerschap

In het algemene publieke debat is het mij opgevallen dat a priori velen zich scharen achter het recht van de vrije abortus, voornamelijk omdat de tijdsgeest dat lijkt in te geven. Het blijkt echter vaak, al te vaak een opvatting te zijn die niet gestoeld is op een kritische overdenking van dat standpunt. Wanneer er met behulp van enkele eenvoudige feitelijkheden wel een reflectie plaatsvindt, blijkt dat in haast alle gevallen de opvatting tot stand komt dat abortus geen recht is dat absolute, eindeloze geldigheid kan hebben en er veel is aan te merken op het wat ik zal noemen extreem humanisme, dat het debat beheerst.

Dit extreem humanisme predikt de stelling dat abortus onder alle omstandigheden een permanente mogelijkheid moet zijn voor de vrouw. Ik ben er wel eens mee in aanraking gekomen bij organisaties zoals het Humanistisch Verbond, waar een soort blinde irrationele Pavlov-reactie optreedt wanneer het woord ‘abortus’ valt. Alsof het overwegen van relativeringen direct iemands trotse identiteit als humanist vernietigt. Ieder argument of bedenking tegen, of poging tot nuancering tegen abortus onder alle omstandigheden, wordt onmiddellijk verdacht gemaakt of als fundamentalistisch christelijk gelabeld. Meestal voorzien van de verwijten dat bedenkingen over abortus samenhangen met het inperken van de ongebreidelde vrijheid van de vrouw.

Ik zal deze stelling aanvallen. Het is namelijk een persistente denkfout en een vals verwijt dat bedenkingen tegen abortus noodzakelijk samenhangen met christelijk conservatief gedachtegoed of de opzet om de vrijheid van de vrouw in te perken. Het gaat mij erom dat het recht op abortus geen absoluut recht kan zijn en dat er argumenten zijn aan te dragen waaruit blijkt dat dit op zijn minst moet worden overwogen. Er zijn met andere woorden vele gradaties aan te brengen in de strekking van de mogelijkheid tot abortus die mijns inziens worden miskend en genegeerd door extreem humanisten en met hun sterke -ook politieke-  lobby andere opvattingen al te snel in de zwijgspiraal doen belanden.

Dat is ook de reden van dit schrijven; want hoewel de argumenten al vaak zijn weergegeven (hier, hier, hier, hier) bezwijken ze spoedig onder humanistische progressiviteit en blijven herhalingen in verschillende vorm noodzakelijk om de ernst ervan in het oog te houden. Want het is een schandaal binnen de geneeskunde dat er nauwelijks een sterke beweging van abortussen naar beneden is waar te nemen ondanks dat we weten waarom het cijfer zo veel hoger dan ‘noodzakelijk’ ligt.

Uiteraard is het andere uiterste, zoals men dit binnen het christendom kan aantreffen, dat iedere abortus per definitie moord is ook moeilijk verdedigbaar, omdat het ook de complexe realiteit niet goed aanvoelt en in het debat zichzelf met de problemen confronteert dat mensen die openstaan voor nuance door de extreme uitgangspositie afhaken. Ik beweeg echter van het extreem humanisme richting het christendom, en niet vanuit het christendom richting het extreem humanisme.

Ik sprak over ‘enkele feitelijkheden’ in de eerste alinea die aanzet behoren te zijn tot reflectie over het abortusrecht. Het is niet gezegd dat men tot een andere overtuiging komt, maar ik denk dat onderstaande gegevens de belangrijkste aanleiding zijn om dit praktisch vrije recht kritisch te beoordelen.

In februari 2019 verspreidde de Inspectie voor de Gezondheidszorg de cijfers over 2017. In dat jaar ondergingen 30.523 vrouwen in Nederland een abortus. Het is een consistent beeld met voorgaande jaren en ik verwacht ook consistent met de jaren die hierop zijn gevolgd en waarvan we de cijfers pas over enige tijd kennen.

Gemiddeld meer dan 80 ongeboren kinderen per dag worden dus op basis van het abortusrecht de mogelijkheid op een eigen leven en ontwikkeling ontnomen. Dit klinkt wellicht wat hard, maar het sluit aan bij wat binnen de ethische literatuur als het meest sterke argument tegen abortus wordt beschouwd, namelijk dat het hier gaat om het vernietigen van potentie; al sinds Aristoteles de basis van al het leven, namelijk dat het tot zijn recht behoort te komen. Vergelijkbaar zeg maar, met hoe u en ik dagelijks tot ons recht komen en verwezenlijken wat in ons mogelijk is. Dit argument zal ik niet verder uitwerken, maar voor een nadere toelichting verwijs ik naar mijn lange verhandeling Judith Jarvis Thomsons A Defense of Abortion: besproken en becommentarieerd. Dat is een uitstekende inleiding voor iedereen die op zoek is naar genuanceerde filosofische uitgangspunten en handreikingen, zij het wel 30 pagina’s lang.

Nee, wat ik hier nader onder de aandacht wil brengen is de samenstelling van deze cijfers die tot nadenken moeten stemmen.

Van de jaarlijks meer dan 30.000 zwangerschappen namelijk is gemiddeld meer dan 1/3e niet voor het eerst. Sterker nog, ongeveer 9% komt voor de vierde keer. Dan hebben we het over meer dan 2700 gevallen. 3% voor de vijfde keer, wat nog altijd meer dan 1000 gevallen is, twee à drie gevallen per dag. En ja, er wordt ook melding gemaakt van een enkeling die voor de 13e keer gebruik maakt van haar recht om abortus te mogen plegen als we de studie van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) er op na slaan.

Als we het -vaak vergeten- letterlijke recht op abortus in herinnering nemen, dan moeten we dat zo begrijpen dat de wet onder voorwaarden en beperkingen de strafbaarheid van abortus opheft.

‘Zij biedt daarmee een zekere ruimte voor hulp aan vrouwen die als gevolg van ongewenste zwangerschap in een noodsituatie verkeren, en wel met inachtneming van de beschermwaardigheid van ongeboren menselijk leven.’

Wat betekent u nu ‘een zekere ruimte’ als deze in de praktijk tot een absoluut niveau van 13 maal mogelijk blijkt?  Hoe is het is vol te houden dat iemand 13 maal in een noodsituatie kan komen te verkeren zonder dat de wet de mogelijkheid biedt om in te grijpen? Of dat ze zegt in te grijpen (ongeboren leven verdient immers bescherming), maar feitelijk tandeloos is. Je zou ook met een humanistische kwinkslag kunnen zeggen dat het volstrekt inhumaan is en vanuit moreel oogpunt onacceptabel om iemand 13 maal in een noodsituatie terecht te laten komen. Al is het wat mij betreft al inhumaan wanneer iemand voor een derde maal in een noodsituatie terecht komt: dat moet je iemand niet aan willen doen.

Hierbij merk ik maar ten overvloede op dat bij vrijwel al deze recidivisten (in de zin van herhaling, niet in de zin van strafbaar) er geen sprake is van een medische noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een kind wat belast is met het syndroom van Down of trisomie 18. De moeilijkheid die samenhangt met de beslissing om zo’n kind geboren te laten worden of te laten sterven, is van zulke proporties dat mijn denken zich daar niet over kan uitspreken, maar ik kan begrijpen dat iemand dit als een ondraaglijke situatie beschouwd en dus in nood verkeert. Maar daar gaat het hier juist niet om. Velen kunnen begrijpen dat het recht op abortus in geval van medische nood bij het kind of de moeder een eerlijk recht is, maar het probleem zit in het feit dat dit recht zo ruim wordt opgevat dat in de praktijk vrijwel alles als noodsituatie geldt en onder alle omstandigheden, en zoals we zagen tot zelfs een 13e maal, gebruik kan worden gemaakt van dit recht. Dat lijkt anders dan de intentie die de wet suggereert een absoluut recht.

Mijn vraag is dus tenslotte hoe we als we deze cijfers overdenken zouden kunnen blijven volhouden dat het gebruikmaken van het recht op abortus een handeling vanuit vrijheid betekent. Welke vrijheid schuilt er in een Britse tiener die voor een zesde maal abortus laat plegen? Welke autonomie wordt hier precies uitgeoefend?

Het lijkt er meer op dat de wetgeving eerder aanzet tot of ruimte biedt voor onverantwoord(elijk) gedrag, daarbij juist een beperkte vrijheid van de vrouw in stand houdt en bovendien het probleem van het vernietigen van gezond potentieel aanwakkert. Want ik geloof niet dat de meeste redelijke mensen de opvatting hebben dat ongeboren leven er in het geheel niet toe doet en van geen enkele significante waarde is. Natuurlijk, wie deze mening is toegedaan, die hoeft zich verder nergens druk over te maken, kan zelfs in zijn progressieve bui infanticide overwegen en moeten we verder maar met rust laten, maar het spanningsveld zit juist in de balans tussen enerzijds de vrijheid die de vrouw moet hebben in haar zelfbeschikkingsrecht en anderzijds de waarde van het menselijke potentieel.

Als uit de praktijk kennelijk blijkt dat de beschermwaardigheid van ongeboren menselijk leven het onderspit delft tegen een recht wat tot 13 keer mag en kan worden uitgeoefend, dan behoort een wetgever krachtens haar eigen intenties op te treden. Ik geloof dat de publieke opinie met de kennis van deze feiten zich weinig anders dan kan bewegen richting een halt tegen zulke vergaand misbruik van het recht. Ik noem het hier misbruik, omdat de wet helemaal nooit bedoeld is om als een gratis anticonceptivum te dienen.

In acht genomen de tragiek die zonder twijfel achter abortusrecidive schuilgaat, moet desondanks niet worden vergeten dat van de 95% van de vrouwen die een abortuskliniek met anticonceptie verlaat, na enige tijd nog maar 30% de verantwoordelijkheid hiertoe neemt. Dan neemt men dus feitelijk willens en weten een risico op datgene wat volgens de wet beschermwaardig is. Hoe is dan vol te houden dat het recht nog steeds geldt voor vrouwen die op deze wijze een risico nemen op een kind wat -bij herhaling- niet gewenst is?

Over oplossingen kom ik hier niet uitvoerig te spreken, het gaat mij immers om de noodzaak tot verschuiving van opinie en de nodige nuancering. Oplossingen zouden ongetwijfeld moeten worden gezocht in verplichte (gratis) anticonceptie na twee abortussen, verplichte educatie -met partner indien present- met certificaten, een rem op de ongebreidelde zorgkostenvergoeding van abortus,  of een strafrechtelijk verbod op abortus na twee uitgeoefende noodsituaties (het kwetsbare leven verdient immers bescherming volgens de wet).

Die laatste twee zullen wellicht wat al te rigoureus worden bevonden, maar het is te overwegen dat bij recidive van 3 of meerdere malen verplicht een IUD wordt ingebracht. Ieder recht krachtens de wet kent een verantwoordelijkheid. De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt, de vrijheid van betoog is niet onbegrensd, etc. Daar waar men de verantwoordelijkheid kennelijk niet kan dragen, is het niet onredelijk dat iemand tegen zichzelf (en de omgeving) beschermd wordt, juist in diens eigen belang. Abortus kan nooit in iemands belang zijn, dus als je dat recht een aantal malen vrij hebt uitgeoefend terwijl het duidelijk een ongewenste noodsituatie is, is het niet zo onredelijk dat een wetgever je op enig moment dwingend helpt en je uit die ongewenste situatie plaatst.

De heftigheid van zo’n ingreep moet zeker worden overwogen, maar kan niet opwegen tegen de traumatische en vernederende toestand waarin er een ongeboren leven uit je wordt weggehaald voor de 4e, 5e keer etc..  Bovendien, een vrouw kan dan niet meer ongewenst zwanger worden en zichzelf niet meer in noodsituaties brengen die tot gevolg hebben dat een menselijk leven tot stilstand moet worden gebracht. Maar wanneer zij in haar overweging en binnen haar relatie wel een kind wenst, kan zij gewoon binnen afzienbare tijd na verwijdering weer zwanger worden. Deze verplichting zou dus jaarlijks gemiddeld meer dan 3000 abortussen schelen en miljoenen aan zorg besparen, inclusief de traumatische ervaring van de vrouw en de nazorg. En wat er niet is hoeft niet te worden gedood.

Bovenstaande is de eerste en mijns inziens enige juiste aanzet in het debat over de weg naar minder abortussen. Instanties die zich tegen abortus richten zouden veel meer hierbij moeten beginnen omdat de publieke opinie hierbij als eerste aansluit en dus meer druk genereert dan te beginnen bij de strekking dat abortus moord is bijvoorbeeld. Dat in een volgend argument feitelijk alle sociale noodsituaties als onvoldoende grond zouden kunnen worden aangemerkt om als noodsituatie (zo’n 90% van het totaal) te mogen fungeren is een zaak voor latere en verdere overweging, maar ik ben ervan overtuigd dat er maar weinigen zijn, die met deze kennis van zaken zullen blijven volhouden dat het abortusrecht zoals het nu wordt uitgeoefend recht doet.  

______________________________________________________________________________

Leestip: lees een artikel uit 1976 van Paul Schnabel over abortusrecidive  en vergelijk dat met de huidige stand van zaken.

 

The most important modern philosophers based on age

The most important modern philosophers based on age at the time of publication of their main work

(This is a translation I made of the Dutch article I wrote on this, the text hasn’t been looked after by professional editors)

There is probably nothing more nonsensical than making an overview of the greatest philosophers. The Internet is full of it. And each author has his own considerations in how he came to the composition. Plato, Aristotle, Descartes and Kant hardly ever fail to make the lists. Previously, I wrote an overview of the most important philosophical books of the 20th century and of the most important philosophical articles of the 20th  century (in DUTCH).

Although debatable and controversial, it is mainly an entertaining activity, which, well, entertains. In this article, I have made an overview of the most important philosophical achievements of modern thinkers, but mainly on the basis of the criterion age. I wouldn’t be surprised if such a list already exists, because you can’t think of it so crazy or a diligent Chinese has worked it out already, but I wanted to do the research myself and come on purely subjective criteria to an overview.

The reason for all of this was the sudden idea that  Kierkegaard, a thinker I love myself, can’t compete with Immanuël Kant in all the overviews which concern ‘greatness’; but I thought that Kierkegaard had written an incredibly rich and complex oeuvre in 1855 at the age of 42 while Kant only after a lot of forgotten works (Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren… Really?) came to his famous main work Kritik der reinen Vernunft, only at the age of 57.

It will forever be a mystery how far Kierkegaard or Spinoza, for example, would have come if they had reached the age of Kant. The complete history would have been another, no doubt. My hypothesis is, at least, that it is a greater achievement to write something impressive at a young age in philosophy than at later age. That, of course, is a highly questionable hypothesis, because for example in mathematics, the opposite would probably be the case. But I do believe that philosophy needs experience and time. And Kant is the ‘living’ example of that.

Then what are my starting points? They’re not that simple. Do I have to consider all philosophers ever lived? That’s a lot less entertaining (for me that is). So, I choose to limit myself to Western philosophers from the so-called Modern Age, a period let’s say starts in 1750. I consider all significant thinkers who died after this time in my overview.

I look at what age the main work has been published (it is in many cases difficult to determine when the work exactly was written, but usually the date of publication and the moment of writing is no more than two years apart). To determine how many points a philosopher gets, I use the following classification: 100 minus age. But only age as a starting point seemed too weak to me; Kierkegaard would then win I guess, but I felt I needed some extra classifications.

Thus, philosophical work must have been of significantly influence on other thinkers. The greater the influence the work has been in history and on the thinking of others, the more bonus points I give, with a maximum of 15. That’s where it’s already getting very tricky, because philosophers I would only award three points or less in this area, aren’t included in my overview.

Finally, after some debate, I have also decided to weigh the difficulty/complexity of the work. I decided that the fewer people would be able to comprehend the text, the more points shall be granted, with a maximum of 10. The estimation of this is also entirely on my behalf.

With the combination of age, influence, difficulty of work and my pure guesswork I come to the following overview.

 

NameAge publ. MainworkPoints age, influence and difficultyScore
Ludwig Wittgenstein

26 April 1889 – 29 April 1951.
62 years old

Tractatus Logico-Philosophicus.
Published: 1922
33 years
67+14+889
Søren Kierkegaard
5 May 1813 – 11 November 1855.
42 years old.
Enten/Eller.*
Published: 20 February 1843.
29 years
71+10+687
Arthur Schopenhauer

22 February 1788 – 21 September 1860.
72 years old.

Die Welt als Wille und Vorstellung.
Published: 1818
31 years
69+10+786
Gottlob Frege

8 November 1848 – 26 July 1925.
76 years old.

Begriffsschrift.
Published: 1879
31 years
69+7+985
Georg Wilhelm Friedrich Hegel

27 August 1770 – 14 November 1831.
61 years old.

Phänomenologie des Geistes.
Published: 1807
37 years
63+12+1085
Martin Heidegger

26 September 1889 – 26 May 1976).
86 years old.

Sein und Zeit.
Published: 1927
38 years
62+13+984
Friedrich Nietzsche
15 October 1844 – 25 Augustus 1900).
55 years old.
Also sprach Zarathustra.
Published: 1883
39 years
61+12+679+4=83**
David Hume

7 May 1711 – 25 Augustus 1776).
65 years old.

An Enquiry Concerning Human Understanding.***
Published: 1748.
37 years
63+13+783
Karl Popper

28 July 1902 – 17 September 1994.
92 years old.

Logik der Forschung.
Published: 1934
32 years
68+7+681
Jacques Derrida

15 July 1930 – 9 October 2004.
74 years old.

L’écriture et la difference.
Published: 1967
37 years
63+5+977
Adam Smith

15 November 1723 – 21 January 1790.
67 years old.

The Theory of Moral Sentiments.****
Uit. 17 april 1759
35 years
65+4+372
Karl Marx

5 May 1818 – 14 March 1883.
64 years old.

Das Kapital.
Published: 1867.
51 years
49+14+770
George Berkeley

12 March 1685 – 14 January 1753.
67 years old.

A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge.
Published: 1710.
43 years
57+8+368
Immanuel Kant

22 April 1724 – 12 February 1804.
79 years old.

Kritik der reinen Vernunft.
Published: 1781.
57 years
43+15+967
Michel Foucault

15 October 1926 – 25 June 1984.
57 years old.

Surveiller et punir: Naissance de la prison.
Uit : 1975
51 years
49+8+764
John Rawls

21 February 1921 – 24 November 2002.
81 years old.

A Theory of Justice. Published: 1971
50 years
50+7+461
Gottfried Wilhelm (von) Leibniz

1 July 1646 – 14 November 1716.
70 years old.

La Monadologie.
Published: 1714
68 years
32+5+8*****46

* Kierkegaard’s main work is difficult to name, as all his philosophical works together form a main work. In general, Enten/Eller (Either/Or) is considered as his main work.
** As with Kierkegaard, Nietzsche also doesn’t have one typical main work to be pointed out. I choose Also sprach Zarathustra. However, since Menschliches, Allzumenschliches: Ein Buch für freie Geister from April 1878 is also a striking achievement, Nietzsche gets three bonus points.
*** A Treatise of Human Nature from 1740 is, in my opinion, not to be mentioned as his main work.
**** It would be obvious to consider his magnus opus An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) as a starting point. But the work I mention is also a classic and Smith found this his most important philosophical work. However, I do take into account the influence here. That makes the total one point more than if I had chosen The Wealth of Nations as a starting point.
***** I can’t properly judge the complexity of this work. Broadly speaking, Leibniz’s ideas can be understood, but the more complex composition of his writing makes a lot unclear to many readers. In the end, it doesn’t matter, because Leibniz doesn’t get a lot of points altogether!

The winner based on my starting points is Wittgenstein, who has written a very complex and influential work at a young age under difficult circumstances. It might well be that I add a few more names later on, although my question is to the reader what influential work comes into mind when he thinks of a philosopher who published this at a young age.

It was Wittgenstein by the way, who wrote in his diary after a nightly dream experience: “As I said, tonight I saw my complete nothingness. God has deigned to show it to me. During the whole time I kept thinking about Kierkegaard and that my condition is ‘fear and trembling’.

Wittgenstein never cared to be number one, and Kierkegaard neither. My suspicion is that Schopenhauer would like to have first place if the others decline. I’ll come up with another overview for that one day….

 

Filosofische kruimels XXX (Slot)

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2019 6 originele kruimels van mijn hand. Voor het laatst. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXX van XXX  (slot).

Techniekkritiek

‘In de postdigitale wereld gelden dezelfde regels: aan de ene kant is het noodzakelijk om zelf beslag te leggen op de technologie en die naar eigen inzicht en voor eigen doeleinden in te zetten; aan de andere kant is het cruciaal om je te oefenen in een soort bestudeerde nonchalance.’
Miriam Rasch (2017). Zwemmen in de oceaan. Berichten uit een postdigitale wereld. P. 13.

In Zwemmen in de oceaan lezen we twaalf literair-filosofische reflecties over het leven in een postdigitaal tijdperk van de Nederlands-Deense filosofe Miriam Rasch (1978-). Postdigitaal betekent niet dat het digitale tijdperk achter ons ligt. Integendeel: het begrip staat symbool voor de digitale vanzelfsprekendheid waarbij het digitale en het niet-digitale vrijwel volledig met elkaar verstrengeld is. Deze verstrengeling kan op vele verschillende manieren tragisch zijn, maar deze tragiek is eveneens op vele verschillende manieren te overkomen. Misschien wel in de eerste plaats door een zekere nonchalance ten aanzien van techniek aan te nemen: niet te veel weerstand bieden, je niet al te krampachtig verzetten. Net zoals iemand die zwemt in een oceaan zich op het juiste moment moet weten te ontspannen en zich moet laten meevoeren op de golven. Wie daartoe in staat is, zal veel meer houvast vinden dan wie telkens de strijd met het water -lees digitale media- aangaat.

De houvast die Rasch veelal zelf vindt, lijken gelet op de belezenheid van het boek de parels van de kalme literatuur. Proust, Kundera en Kierkegaard als reddingsboei; je kunt het slechter treffen.

_____

Lost in translation

“Zonder vertalingen gaat nog veel meer poëzie verloren.”
D.J. Enright. De woordenkralen gaan hun gang. In: Guus Middag (2002). Vrolijk als een vergelijking. P. 197.

Het citaat is toe te schrijven aan de Britse poëet Dennis Joseph Enright (1920-2002) als antwoord op een wijdverbreide stelling dat poëzie datgene is wat bij vertalen als eerste verloren gaat. Lost in translation. Hoe is het immers mogelijk om poëtische diepte en lyrische subtiliteit van een vreemde taal over te brengen op een lezer die deze taal niet machtig is? Hoe zou de Mei van Herman Gorter overkomen in het Russisch? Of hoe vertaalt men de zin O krinklende winklende waterding in het Chinees, zover het überhaupt in het hedendaagse Nederlands nog te volgens is?

Iets soortgelijks is ook met de filosofie aan de hand. Hoe kan bijvoorbeeld de ironie van Kierkegaard gehandhaafd blijven in het Nederlands? Of hoe bewaart iemand het karakter van Heideggers rijke en subtiele taalgebruik in een vertaling? Mark Wildschut die Heideggers hoofdwerk ‘Sein und Zeit’ (1927) vertaalde moest toegeven dat sommige delen onleesbaar blijven. Heidegger zelf was ook van mening dat vertalen zinloos was: alleen in het oude Grieks en in het Duits kan echt worden nagedacht. Toch, zouden poëzie en filosofie niet meer vertaald worden, dan zou er veel verloren gaan. Al is het maar datgene wat mensen er uiteindelijk zelf uit weten te halen; misschien wel juist wat poëzie en filosofie met elkaar verbindt in iedere taal.

_____

25 december 2019 1e kerstdag. Kerstgedachte

‘Is de verandering van hartsgesteldheid van de Grinch een kwestie van verstandelijk inzicht of een gevoel van liefde voor het andere?’
Parafrase uit: J.M. Held (2011). Dr. Seuss and Philosophy. Oh, the Thinks You Can Think!

Dr. Seuss (pseudoniem van Theodor Seuss Geisel, 1904-1991) schreef met How the Grinch Stole Christmas uit 1957 zijn bekendste kinderboek. De filosofische vraag die het boek opwerpt is hoe de radicale hartsgesteldheid van de Grinch kan worden begrepen. De Grinch namelijk, een monsterlijk wezentje dat verbittert in afzondering leeft, heeft het plan opgevat om Kerstmis te verzieken door cadeaus, eten en versieringen te ontvreemden. Wanneer de dorpelingen ontdekken dat alles weg is, komen ze na aanvankelijke teleurstelling tot besef dat het helemaal niets afdoet aan de Kerstgedachte -integendeel- en ze beginnen kerstliederen te zingen. De Grinch ziet het aan en dan breekt er iets in hem: de Kerstgedachte krijgt ook hem te pakken.

In het boek Dr. Seuss and Philosophy (2011) worden twee verklaringen aangedragen voor deze plotse ommekeer. De eerste loopt via de Duitser Immanuël Kant en zijn categorische imperatief. De Grinch zou geraakt zijn door het plotse licht van de redelijkheid. Ook de Grinch is namelijk een redelijk wezen en hij heeft daarmee in strijd gehandeld. Aan de andere kant is er de Schotse filosoof David Hume die stelt dat de rede slechts de slaaf is van de passie. Moraliteit is uiteindelijk een kwestie van je kunnen inleven in het gevoel van die ander. Als je dat niet kunt, zal de rede je niet helpen. Onderging de Grinch nu een verandering van verstand of hart? Misschien moet ook dat een kerstmysterie blijven.

 

©Veenmedia.nl

___________________________________________________________________________________

Verder denken? Lees dan ook meer dan 85 andere prikkelende kruimels:

Filosofische kruimels XXIX
Filosofische kruimels XXVII
Filosofische kruimels XXVI
Filosofische kruimels XXV
Filosofische kruimels XXIV
Filosofische kruimels XXIII
Filosofische kruimels XXII
Filosofische kruimels XXI
Filosofische kruimels XX
Filosofische kruimels XIX
Filosofische kruimels XVIII
Filosofische kruimels XVII
Filosofische kruimels XVI

Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

Filosofische kruimels XXIX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2019 6 originele kruimels van mijn hand. Voor het laatst. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXIX van XXX.

Je bent wat je ziet

“Wat is de essentie en de esthetische zin van fotografie? De precieze en heldere beschrijving van significante feiten.”
Vertaalde quote van John Szarkowski, voormalig hoofd fotografie van het Museum van Moderne Kunst, New York City

Fotografie is een direct gevolg van de evolutie in de scheikunde. De Fransman Joseph Nicéphore Niépce (1765-1833) heeft de eer om bekend te staan als de maker van de allereerste vaste foto. Hij noemde zijn ontdekking ‘heliografie’. Zijn foto is een zeer korrelige zwart-witte afbeelding van wat gebouwen buiten zijn werkkamer. Het werd een revolutionaire manier om de geschiedenis en de realiteit te (be)grijpen. Zoals ooit het schrift ervoor zorgde dat mensen teksten konden overbrengen op volgende generaties, zorgde deze doorbraak ervoor dat mensen reële beelden konden overdragen. In de 20e eeuw hebben verschillende filosofen zich uitvoerig beziggehouden met het beeld. Bekend zijn de gedachten van Susan Sontag over fotografie (‘a quotation from reality’) en Roland Barthes (‘a certificate of presence’).

De allereerste mobiele foto werd in 1997 gemaakt door Phil Kahn. Uit verveling koppelde hij een camera aan zijn mobiele telefoon, programmeerde wat en fotografeerde zijn dochter digitaal. 2000 mensen kregen deze foto toen gelijk toegestuurd.

Dit alles mag met recht significant worden genoemd. Dat tegenwoordig zo vaak gedachteloos en haast eindeloos beeldmateriaal wordt geproduceerd, is inherent aan de technische ontwikkeling. Ook het schrift wordt al vele eeuwen zo gebruikt. Voor de toekomstige mens is dat echter allemaal irrelevant: ook daaruit leert hij zijn voorvaderen kennen.

_____

Pasen 21 april 2019

‘Zonder de Opstanding van Christus is er eigenlijk geen enkele goede grond om het Christelijke geloof aan te hangen.”
C.A. Evans in Michael R. Licona (2010).The Resurrection of Jesus. A New Historiographical Approach.

Hoewel het moeilijk is om een sluitende definitie van een wonder te geven, blijkt het toch niet zo moeilijk om de opstanding van Christus als een wonder te denken. De vraag is nu: kan dit wonder een onderwerp zijn van historisch onderzoek? Sommige auteurs denken van niet: er is geen verschil tussen de Opstanding van Christus of het ontstaan van het Heelal uit het Niets (vgl: Theissen and Winter (2002), Charlesworth et al. (2006)). Het zijn beide metafysische aangelegenheden en die lenen zich niet voor historisch onderzoek. Anderen zijn van mening dat het wel kan. Zo stelt Licona (2010) in zijn promotieonderzoek een wonder te kunnen onderzoeken op basis van de vaststelling dat de gebeurtenis gegrond niet wetenschappelijk verklaarbaar is en deze plaatsvindt in een context van doorleefde religieuze betekenis. Zijn centrale kritiek is dat vrijwel alle geleerden die over de opstanding van Christus schrijven bijbelgeleerden en filosofen zijn, zonder adequate opleiding in de filosofie van de geschiedenis en de historische methode om hypothesen te vergelijken. Wie alle vondsten van Licona wil ontdekken, mag meer dan 700 pagina’s theorie met ruim 2000 noten doorploegen. De conclusie kan men echter ook vinden in één enkel vers: Johannes 20:29.

_____

Het denken overdenken met het denken

Gedachten verschijnen in mijn geest, zoals “Vermoord God”. Het is net alsof het mijn geest is die werkt, maar dat is het niet. Ze komen van deze kerel, Chris. Het zijn zijn gedachten.
Vertaling uit: Frith, C.D. (1992). The cognitive neuropsychology of schizophrenia. P. 66.

Wat maakt een gedachte mijn gedachte? En is het mogelijk dat ik kan twijfelen dat ik überhaupt denk? De Franse filosoof René Descartes (1596-1650) stelde zich dergelijke vragen al in 1641: ‘Is er niet een of andere God, of een ander wezen hoe we het ook noemen, die deze reflecties in mijn gedachten brengt?’ Hoewel je zou kunnen zeggen dat indien ik weet dat ik twijfel, dit veronderstelt dat ik weet dat mijn twijfelen van mij is en dat dit mijn ik veronderstelt, levert het fenomeen Thought insertion toch wat problemen op bij deze conclusie. Thought insertion is het verschijnsel dat gedachten uit een andere bron in de geest worden gepland. Dit komt voor bij 52% van de patiënten die gediagnosticeerd zijn met schizofrenie. Frith (1992) noemt het een lastig te begrijpen fenomeen ook omdat er zich een paradox lijkt voor te doen, omdat het subject van de gedachte (het ik) immers los lijkt te staan van de gedachte die het heeft. Het lijkt erop dat iemand die lijdt aan Thought insertion wel in staat is tot introspectie, maar niet tot subjectiviteit. Is hier het ‘ik’ het weten dat het denken niet van het ‘ik’ afkomstig is? Hoewel weinigen geloven dat Thought insertion wordt veroorzaakt door een al dan niet boze geest van buiten, is de oorzaak ervan hoe het binnen ontstaat nog steeds onderwerp van veel discussie.

©Veenmedia.nl

De belangrijkste filosofen op basis leeftijd

De belangrijkste moderne filosofen op basis van leeftijd ten tijde van publicatie van het hoofdwerk

Er is waarschijnlijk niets onzinniger dan het maken van een overzicht van de grootste filosofen. Het internet staat er vol mee. En iedere auteur heeft weer zijn eigen overwegingen bij hoe hij tot de samenstelling is gekomen. Plato, Aristoteles, Descartes en Kant ontbreken vrijwel nooit. Eerder schreef ik zelf al een overzicht van de belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw en van de belangrijkste filosofische artikelen van de 20e eeuw.

Hoewel discutabel en controversieel, is het vooral een vermakelijke bezigheid, die vermaakt. In deze bijdrage heb ik een overzicht gemaakt van de belangrijkste filosofische prestaties van moderne denkers, maar dan wel voornamelijk op basis van het criterium leeftijd. Het zou mij niets verbazen als een dergelijke lijst al bestaat, want je kunt het zo gek niet bedenken of een ijverige Chinees zal het wel uitgewerkt hebben, maar ik wilde vooral zelf op onderzoek gaan en op basis van louter subjectieve criteria tot een overzicht komen.

Aanleiding voor het overzicht was het plotselinge idee dat Kierkegaard, een denker waarvan ik mijzelf liefhebber mag noemen, niet kan concurreren met Immanuël Kant in alle overzichten waar het gaat om ‘grootsheid’, maar daarbij bedacht ik mij dat Kierkegaard toen hij stierf in 1855 in de leeftijd van 42 een ongelooflijk rijk en complex oeuvre had geschreven terwijl Kant pas na een hoop vergeten werken (Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren… Really?) op 57-jarige leeftijd tot zijn beroemde hoofdwerk Kritik der reinen Vernunft kwam.

Het zal voor altijd een raadsel hoe blijven hoe ver bijvoorbeeld Kierkegaard of Spinoza gekomen was indien ze de leeftijd van Kant hadden bereikt. De hele geschiedenis zou een andere zijn geweest, ongetwijfeld. Mijn hypothese is in ieder geval dat het een grotere prestatie is om iets indrukwekkends op jonge leeftijd te schrijven in de filosofie dan op latere leeftijd. Ook dat is natuurlijk een zeer betwistbare hypothese, in de wiskunde bijvoorbeeld zou het omgekeerde waarschijnlijk het geval zijn, maar ik geloof wel dat filosofie ervaring en tijd nodig heeft. Kant is daar het levende voorbeeld van.

Wat zijn dan mijn uitgangspunten? Die zijn zo eenvoudig niet. Moet ik alle filosofen langsgaan? Dat is gelijk een stuk minder vermakelijk (voor mij dan). Ik beperk mij tot Westerse filosofen vanaf de zogenaamde Moderne denkers, een periode die ik laat beginnen in 1750. Alle denkers die na deze tijd zijn gestorven overweeg ik in mijn overzicht.

Ik bekijk op welke leeftijd het hoofdwerk is uitgegeven (het is in vele gevallen namelijk moeilijk vast te stellen wanneer het precies is geschreven, maar meestal ligt de datum van uitgifte en het moment van schrijven niet meer dan twee jaar uit een). Daarbij hanteer ik de volgende puntenindeling: 100 minus de leeftijd. Maar alleen leeftijd als uitgangspunt leek mij toch te mager; Kierkegaard zou dan mijns inziens winnen, daar niet van, maar er moest nog wel iets bij.

Ook moet het filosofische werk van significante invloed zijn geweest op andere denkers. Daarvoor geef ik extra punten. Hoe groter de invloed van het werk is geweest in de geschiedenis en op het denken van anderen, hoe meer bonuspunten, met een maximum van 15. Daar wordt het al penibel want filosofen die ik maar drie punten op dit vlak zou toekennen, neem ik niet op in het overzicht.

Tenslotte, na wat wikken en wegen, heb ik ook besloten om de moeilijkheid /complexiteit van het werk mee te wegen. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat voor hoe minder mensen het hoofdwerk zou zijn te volgen, hoe meer punten dat oplevert, met een maximum van 10. De inschatting van deze toekenning komt ook geheel voor mijn eigen rekening.

Met de combinatie van leeftijd, invloed, moeilijkheid van werk en mijn druipende natte vinger kom ik dan tot het volgende overzicht.

Naam

Leeftijd hoofdwerk

Punten leeftijd, invloed en moeilijkheid

Score

Ludwig Wittgenstein

26 april 1889 – 29 april 1951.
62 jaren oud.

Tractatus Logico-Philosophicus.
Uit: 1922
33 jaar
67+14+889
Søren Kierkegaard
5 mei 1813 – 11 november 1855.
42 jaren oud.
Enten/Eller.*
Uit: 20 februari 1843.
29 jaar
71+10+687
Arthur Schopenhauer

22 februari 1788 – 21 september 1860.
72 jaren oud.

Die Welt als Wille und Vorstellung.
Uit: 1818
31 jaar
69+10+786
Gottlob Frege

8 november 1848 – 26 juli 1925.
76 jaren oud.

Begriffsschrift.
Uit: 1879
31 jaar
69+7+985
Georg Wilhelm Friedrich Hegel

27 augustus 1770 – 14 november 1831.
61 jaren oud.

Phänomenologie des Geistes.
Uit: 1807
37 jaar
63+12+1085
Martin Heidegger

26 september 1889 – 26 mei 1976).
86 jaren oud.

Sein und Zeit.
Uit: 1927
38 jaar
62+13+984
Friedrich Nietzsche
15 oktober 1844 – 25 augustus 1900).
55 jaren oud.
Also sprach Zarathustra.
Uit: 1883
39 jaar
61+12+679+4=83**
David Hume

7 mei 1711 – 25 augustus 1776).
65 jaren oud.

An Enquiry Concerning Human Understanding.***
Uit: 1748.
37 jaar
63+13+783
Karl Popper

28 juli 1902 – 17 september 1994)
92 jaren oud.

Logik der Forschung.
Uit: 1934
32 jaar
68+7+681
Jacques Derrida

15 juli 1930 – 9 oktober, 2004.
74 jaren oud.

L’écriture et la difference.
Uit: 1967
37 jaar
63+5+977
Adam Smith

15 november 1723 – 21 januari 1790
67 jaren oud.

The Theory of Moral Sentiments.****
Uit. 17 april 1759
35 jaar
65+4+372
Karl Marx

5 Mei 1818 – 14 maart 1883.
64 jaren oud.

Das Kapital.
Uit: 1867.
51 jaar
49+14+770
George Berkeley

12 Maart 1685 – 14 januari 1753.
67 jaren oud.

A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge.
Uit: 1710.
43 jaar
57+8+368
Immanuel Kant

22 April 1724 – 12 februari 1804.
79 jaren oud.

Kritik der reinen Vernunft.
Uit: 1781.
57 jaar
43+15+967
Michel Foucault

15 oktober 1926 – 25 juni 1984.
57 jaren oud.

Surveiller et punir: Naissance de la prison.
Uit : 1975
51 jaar
49+8+764
John Rawls

21 februari 1921 – 24 november 2002.
81 jaren oud.

A Theory of Justice. Uit:  1971
50 jaar
50+7+461
Gottfried Wilhelm (von) Leibniz

1 Juli 1646 – 14 november 1716
70 jaren oud.

La Monadologie.
Uit: 1714
68 jaar
32+5+8*****46

* Kierkegaards hoofdwerk is moeilijk vast te stellen, aangezien al zijn filosofische werken bij elkaar samen een hoofdwerk vormen. Over het algemeen wordt toch Enten/Eller (Of/Of) als voornaamste werk beschouwd.
** Net als bij Kierkegaard valt ook bij Nietzsche niet één hoofdwerk aan te wijzen. Ik kies hier voor Also sprach Zarathustra. Omdat Menschliches, Allzumenschliches: Ein Buch für freie Geister uit april 1878 echter een ook markante prestatie is, krijgt Nietzsche drie bonuspunten.
*** A Treatise of Human Nature uit 1740 is mijns inziens niet zijn hoofdwerk te noemen.
**** Het zou voor de hand liggen om zijn magnus opus An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) als uitgangspunt te nemen. Maar het genoemde werk is ook een klassieker en Smith vond het zelf ook zijn belangrijkste werk. Ik hou hier echter wel rekening met de invloed. Dat maakt het totaal één punt meer dan wanneer ik The Wealth of Nations als uitgangspunt had genomen.
***** Ik kan de complexiteit van dit werk niet goed beoordelen. In grote lijnen zijn de ideeën van Leibniz te volgen, maar de complexere opbouw maakt dat het overzicht snel verdwijnt voor de lezers. Het doet er uiteindelijk niet toe, want heel veel punten heeft Leibniz niet!

De winnaar op basis van mijn uitgangspunten is Wittgenstein, die op jonge leeftijd onder moeilijke omstandigheden een zeer complex en invloedrijk werk heeft geschreven. Het zou goed kunnen dat ik later nog enkele namen toevoeg, al is mijn vraag aan de lezer welk invloedrijk werk hem te binnen schiet wanneer hij denkt aan een filosoof die dit op jonge leeftijd heeft gepubliceerd.

Het was overigens Wittgenstein die na een nachtelijke droomervaring in zijn dagboek schreef: ‘Ik besefte de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand “vrees en beven” was.’ Wittgenstein zou niet op nummer één hebben willen staan, en Kierkegaard al helemaal niet. Ik vermoed dat Schopenhauer in het geval de anderen voor de eer bedanken, graag de eerste plaats zou willen bekleden. Ik zal er een volgend overzicht voor bedenken.

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"