Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Naschrift bij ‘Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting’

Voor eenieder die er nog niet moedeloos van is


In een vraag- en antwoordrelaas volgt een nadere motivatie voor argumenten eerder uiteengezet in Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting. De vragen weerspiegelen hier en daar commentaren van derden, aangevuld met enkele inzichten uit langere overweging.

Q. Verbaast dat dit enige aandacht krijgt?

Ik tel mijn zegeningen! Wat me echter het meeste verbaast, is hoe ongelooflijk slecht mensen lezen of alleen op basis van een titel een heleboel eigen inzichtjes klaar hebben. Maar goed, zo werken deze zaken klaarblijkelijk en dat is natuurlijk ook het gevolg van een polemiek. Een soortgelijk lot ligt deze bijdrage waarschijnlijk te wachten, waarin ik voor de geïnteresseerde lezer alvast verklap dat ik niet veel nieuws te berde breng, hoewel ik door nadere overweging wel de kern van mijn verzuchting te pakken heb gekregen. Die heeft goed gesluimerd.

Q. Is dit eigenlijk geen uitzonderlijk marginale kwestie?

Dat is het interessante: het gaat feitelijk helemaal nergens over en tegelijkertijd over alles. Het heeft te maken met identiteit, normen en waarden. Het staat ook niet op zich; dit zit verpakt in een breder discours waar je als je helemaal tot de grond wil komen Oswald Spengler zelfs bij kunt halen. Het scheert over de oppervlakte, maar raakt mensen ergens ten diepste zonder dat ze goed weten uit te drukken waarom. Ik heb dat enigszins geprobeerd, maar ik beloof volgende keer gerust weer te schrijven over Jules Lequier of Friedrich Hebbel waar geen enkeling zich druk over hoeft te maken.

Q. In de bijdrage spreek je over “kuikentjes”. Als we normeren op basis van transpersonen, waarom dan niet op basis van personen die zich een kuikentje voelen. Is dat niet gevaarlijk, en ondermijn je daarmee niet transpersonen?

Waarom is dat in vredesnaam ‘gevaarlijk’? Het gebruiken van het woord ‘gevaarlijk’ is gevaarlijker. Er ligt bovendien een suggestie in verscholen dat mensen die de tekst lezen achterlijk zijn of infantiel, en dat geloof ik toch over het algemeen niet van mensen die mijn stukken lezen. Maar inderdaad, het valt natuurlijk niet uit te sluiten. Toch staat me veel tegen op dergelijke verwijten. Het hele artikel is doordrenkt van nuancering. En ten overvloede begin ik nog maar eens te zeggen dat ik voor emancipatie ben, respect en tegen discriminatie.

Volkomen overbodig natuurlijk, maar pas je niet op, zit je voor je het weet in een obscure rechtse hoek en ben je je alleen nog maar aan het verdedigen tegen zaken die nooit beweerd zijn. Feitelijk is dit alweer een verdediging, maar dat terzijde.

Er is nergens te lezen dat iemand niet mag zijn wie hij is. Ook bij de vergelijking wordt al aangegeven dat ik het verwijt van mogelijk ridiculiseren wel in de gaten heb, maar dat het doel overduidelijk anders is. De vergelijking heeft naast een ironische ondertoon mijns inziens namelijk een behoorlijke argumentatieve kracht. Het gaat om het aan de kaak stellen van een gelijkheidsfundamentalisme. Het is feitelijk een gedachte-experiment wat poogt gelijkheidsextremisten -ik weet geen beter woord- hun eigen overspannen agenda te tonen. Het artikel geeft één van de vele geluiden van mensen die het compleet doorgeslagen vinden dat we ons taalgebruik moeten veralgemeniseren ten behoeve van een zeer minieme minderheid. Het gevoel wat mensen hebben bij de vergelijking van het kuikentje (namelijk ergernis, ongemak, een doorgeslagen manier om mensen gelijk te behandelen), is precies het gevoel wat mensen hebben bij de beweging van de gemeente Amsterdam, de Nederlandse Spoorwegen et al. om de aanspreekwoorden “dames en heren” te schrappen.

Wie dat niet begrijpen kan, heeft in de discussie eigenlijk niets meer te zoeken. Maar toch als er één iemand in Nederland is die zich daadwerkelijk een kuikentje voelt, en dat sluit ik echt niet uit, dan moet noodzakelijkerwijs het gevolg zijn van het gelijkheidsfundamentalisme dat er rekening mee gehouden wordt. Ik vind dat dus absurd.

Q. Absurd?

Ja absurd. En fundamenteel onuitvoerbaar, ongelegen, onwerkbaar, onlogisch, onpraktisch, onhaalbaar, onwenselijk en ongefundeerd.

Q. Maar welk kwaad kan het om ook rekening te houden met de allerkleinste minderheden?

Dat is juist de hele zaak niet! Deze aanhoudende verwarring verbaast me. Het lijkt haast alsof de verwarring met opzet wordt gezaaid. Natuurlijk moet je rekening houden met zelfs de kleinste minderheden, maar dat is iets anders dan de taal aanpassen met als uitgangspunt een kleine minderheid. Dat is de kern van het hele verhaal.

We moeten aanvaarden dat we in algemene zin nooit altijd met iedereen rekening kunnen houden. Dat is de utopie van de gelijksheidsbeweging. Dat moeten we absoluut niet willen. Sterker nog: In een wereld waarin iedereen altijd en overal rekening moet houden met de ander, verliezen mensen juist hun sociale identiteit. En kan iemand zichzelf niet zijn omdat we een algemene beleefdheidsvorm hanteren die naar mannen en vrouwen verwijst? Ik moet bekennen dat ik vaak juist meer mezelf voel wanneer ik in een groep niet wordt aangesproken op wie ik ben: ‘ha, ik ben bijzonder!’

Q. Voorstanders roepen dat het geen kwaad kan om mannen en vrouwen aan te spreken als aanwezigen, reizigers of met meer van dergelijke algemene termen en containerbegrippen. Wat is er mis mee?

Ze vergeten daarbij dat ook bij dergelijke aanspreekvormen bepaalde mensen zich onjuist of onheus bejegend blijven voelen. Het lost helemaal niets op. Je creëert alleen een nieuw probleem of misschien wel meer dan één. Het is een enorme slippery slope. Het wijdverbreide onbegrip, de weerzin en de politieke tegenstand van de afgelopen dagen heeft dat wel genoegzaam duidelijk gemaakt: het middel is erger dan de kwaal. Het wekt hilariteit bovendien, en dat wil je juist niet. Het is interessant dat de miskenning van dit onbegrip hiervan precies hetzelfde is als wat voorstanders tegenstanders verwijten. Je mag hier namelijk niet over geërgerd zijn, want het is juist goed voor alle mensen. Je mag hier niet over geïrriteerd zijn, want in de perfecte wereld die voorgestaan wordt kan immers nooit iemand meer geïrriteerd, beledigd of geërgerd zijn.

Q. Maar hoeveel moet jij daadwerkelijk toegeven? In hoeverre moet jij je ergens naar schikken of word jij lastig gevallen als de conducteur voortaan ‘beste reizigers’ zegt, of wanneer jij voortaan bij een toespraak ‘goedenavond iedereen’ zal zeggen. Je zal je in dat laatste geval inderdaad een beetje moeten schikken, maar ook daar, hoeveel lever je in? Nagenoeg niets toch?

Op zich een interessant punt. Waarom zou ik me storen aan het almaar oprekken van de euthanasiewetgeving, de toenemende sociale indicatie van abortus, aanhoudende secularisering, postmodernisering, seksualisering van media en de samenleving, individualisering en normvervaging, decriminalisering van godslastering en de acceptatie ervan in alledaags spraakgebruik, laat staan een overheid die geslachtelijke identiteit het liefst afschaft in algemene omgangsnormen?

Het betreft hier niet meer dan een tegengeluid waar het gaat om een m.i. doorgeslagen progressieve postmoderne agenda, waarvan het bovenstaande enkele voorbeelden bevat, en dit de zoveelste opdringerige (je kunt er niet aan ontsnappen) moralisering is, dus niet van onderuit zoals zou moeten, maar van bovenaf.

Maar ik kom straks nog tot de kern van mijn verzuchting

Q. Maar wat als jij je nu man noch vrouw zou voelen? Kun je je eigenlijk wel genoeg inleven in mensen die zich man noch vrouw kunnen of willen noemen?

Leef je maar eens fatsoenlijk in mij in, dan ben je het helemaal met me eens. Maar zonder gekkigheid:

Ik zou mij tot op zekere hoogte wel willen inleven, maar ik moet daarin niet overvraagd worden of geconfronteerd met een voorstelling waarbij de variabelen zo talrijk en complex worden dat het niet zinvol is om de ‘wat als-vraag’ te stellen.

Zeker kan ik mij afvragen hoe het zou zijn als ik een minderheid was, wat ik toch ook nog wel eens ben geweest. En het zal vast allemaal minder erg zijn, hoor ik velen al denken, maar leef je maar eens in! Een katholiek onder de protestanten, een Maastrichtenaar onder de Nederlanders, een verstandig iemand onder de domoren (maar dat mag je natuurlijk niet zeggen zo, want dan ben je -met een kwinkslag- de arrogant onder de nederigen).

Maar ieder individu gaat daar anders mee om, dus als ik een van die minderheden zou zijn, betekent het nog niet dat ik dan representatief zou handelen voor die hele minderheid. De suggestie wordt namelijk gewekt dat je vermoedt dat indien ik zou behoren tot de genoemde minderheid, ik mij dan wel beledigd (geraakt, gekwetst, genegeerd enzovoorts) zou voelen en blij zou zijn met het feit dat een organisatie die zich bezig moet houden met het op tijd rijden van treinen, plotseling de ethiek en de moraal aanroert, en sociaal wenselijke proefballonnen oplaadt. Ik denk dat dat niet het geval is (maar daar zie je alweer de paradox). Omgekeerd geldt het ook: Amsterdam Pride is een steen des aanstoots voor ongelofelijk veel mensen die zogenaamd tot de doelgroep van het evenement zouden behoren, maar er volkomen niet mee geassocieerd willen worden. Ik vraag me ook sterk af door hoeveel mensen binnen de doelgroep dit eigenlijk wordt gedragen, het is per slot van rekening niet eens hun eigen initiatief, maar dat van enkele ambtenaren.

Enfin, het zogenaamde inleven is niet heel erg zinvol, omdat het 1. niet het antwoord oplevert wat je verwacht nadat ik mij heb ingeleefd, maar 2. ook omdat ik denk dat het iemand overvraagt en 3. de zaak al helemaal niet minder complex maakt.

Q. Zou het niet fijn zijn om in een wereld te leven waarin er geen geslachtelijke identiteit meer is?

Zo’n wereld is absurd, die is niet voor te stellen. Althans, laat ik het bij mezelf houden: ik kan die niet voorstellen. Het heeft dan ook geen zin om mij achter een sluier van onwetendheid te plaatsen of iets dergelijks: ik moet namelijk wel axiomatisch de redelijkheid veronderstellen. Ik kan mij een genderneutrale fiets voorstellen die de stang precies schuin door het midden heeft, maar ik kan mij geen wereld voorstellen waarin het mannelijke en vrouwelijke er niet meer is of in de taal betekenisloos is geworden. Het was er, is er en zal er altijd zijn. Het publiek aanspreken met mannen en vrouwen heeft ook helemaal niet de intentie om te beledigen, dat is geen onbelangrijke notie en draagt de kern van de ergernis over deze zaak in zich.

Q. Fijn dat er geen intentie is om te beledigen, maar in hoeverre maakt de intentie uit? Stel je voor dat ik uit een dorp kom, waar iedereen bij wijze van groet heel hard ‘lelijk gezwel’ naar elkaar schreeuwt. Op een dag kom jij dat dorp binnen en iedereen schreeuwt ‘lelijk gezwel’ naar jou. Waarschijnlijk ben je beledigd ondanks dat dat niet de intentie was.

Ik moet toegeven, aan absurde vergelijkingen ontbreekt het jou ook niet. Het is bijna een belediging voor het gezonde verstand, maar ik weet dat je het niet zo meent. Je vertekent hier het standpunt en doet net alsof “geachte dames en heren” te vergelijken is met “geacht lelijk gezwel”.

Ik moet dus omwille van het argument aannemen dat iemand een dergelijke betekenis hoort, wanneer hij zo wordt aangesproken. Dan moet ik bovendien aannemen dat iemand volslagen wereldvreemd is, opgegroeid is in een samenleving waarin dit niet de norm is, nooit heeft geleerd dat het een vriendelijke en zeer beleefde bejegening is, en tenslotte dus ook niet begrijpt dat deze aanspreekvorm wereldwijd en historisch volkomen logisch is in een werkelijkheid waarin 99,99% van de mensen hiermee correct wordt aangesproken. Ik denk dus dat indien iemand zich toch beledigd voelt door een dergelijke wijze van aangesproken worden, dat geheel voor rekening is van die persoon en niet van degene die iemand zo aanspreekt. Je kunt iemand niet verwijten zich naar de meest fatsoenlijke en meest logische normen te gedragen.

En laat ik hier mijn verzuchting in de kern motiveren. Het heeft me -vreemd genoeg- vele uren van overweging gekost om tot deze kern te komen. De beweging namelijk die in gang is gezet breng als vanzelf een beweging van het in sociale zin criminaliseren van alledaags taalgebruik met zich mee. Je ziet dat –en het is vast weer onbedoeld- al terug in de discussie waar ‘geachte dames en heren’ besmet is gemaakt en op één lijn gesteld wordt met ‘neger’ en ‘zieke homo’, alsof -met ook jouw ridicule vergelijking in het achterhoofd- iets vreselijks zegt én doet. Wat hier gebeurt, is mensen een schuldgevoel opdringen die een publiek toespreken met ‘dames en heren, jongens en meisjes’. Omdat ze mogelijk daarmee iemand als ‘lelijk gezwel’ zouden hebben aangesproken, en daarmee zijn ze verwerpelijk. Alsof mensen zich moeten schamen als ze deze vriendelijke woorden spreken. Je kunt dat ontkennen, maar dat gebeurt hier en passant.

Dat is wat me tegenstaat en dat is wat ik constant zie gebeuren, dat mensen die conservatief zijn (voor zover ‘Dames en heren’ conservatief is!) in een beklaagdenbank zitten omdat ze volgens een bepaalde groep niet ‘ruimdenkend’ genoeg zouden zijn, en daarmee fout of verwerpelijk –op zijn minst als suggestie. Het adagium: hoe ruimdenkender je bent, hoe beter je bent, is een zeer hardnekkig adagium. Ik denk dat het vals is of op zijn minst van een verkeerd begrip van ruimdenkend uitgaat. Je mag dat gerust conservatief noemen.

Q. Misken je feitelijk iemands identiteit als je die identiteit in het midden laat? Als een man of vrouw heeft bevestigt dat ze een man of vrouw zijn, dan ben je inderdaad vrij gek bezig als je ze daar niet in erkent, maar doe je dat als je de identiteit in het midden laat? En ben je niet eerder de identiteit van deze hele kleine, doch ergens aanwezige groep aan het miskennen als je het hebt over ‘dames en heren’?

Jij wilt in een wereld leven waarin je a priori alle mogelijke pijnpunten hebt uitgesloten in een sociale context… Ik wil met zo’n wereld niets te maken hebben. Het is een bange wereld waarin iedere sociale interactie gestuurd wordt door angst de ander te kwetsen.

Want ‘man en vrouw’ is echt niet het enige pijnpunt als je dat soms had gedacht. En ik herhaal: waar eindigt dit voor jou? Wanneer ben je tevreden? Nu gaat het over geslachtelijke identiteit, maar er zijn talloze andere zaken die iemand met zijn persoonlijkheid meedraagt en net zo zwaar of zwaarder weegt, waar ik op voorhand geen kennis van heb en waar ik ook niet het idee heb dat ik er op voorhand rekening mee zou moeten houden. Rekening houden met ontstaat a posteriori, niet a priori. Ik misken niets, want ik weet het nog niet. Hier spreken van miskennen is weer precies dat schuldgevoel opdringen.

Q. Dank voor alle toelichting. Of we het helemaal ooit eens met elkaar kunnen worden, durf ik niet te zeggen, maar ik zie welke weg je bewandelt. En aan de andere kant: het bevalt me dat er zoveel wegen bewandeld kunnen worden. Het niet met elkaar eens zijn is een gezonde kracht, die zou ik wat dat betreft nooit willen afschaffen…

Nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting

Toen ik ten vierde male in korte tijd zonder dat ik daar in het bijzonder mijn best voor had gedaan geconfronteerd werd met het nieuws dat de gemeente Amsterdam heeft aangekondigd voortaan een ‘genderneutrale’ gemeente te willen zijn, bemerkte ik in mijzelf een dieperliggende ergernis, of eerder een diepere verzuchting.

Wellicht heeft het te maken met dat dergelijke nieuwsfeiten meer dan gemiddeld boven water komen, zeker in een land waar de progressieve agenda al jaren zoekt naar nieuwe wegen om urgent te blijven, en die worden steeds smaller. Of het nu gaat om een OV-kaart die ontdaan wordt van de M/V-identiteit, het voetgangersstoplicht dat genderneutraal moet zijn, een regenboogzebrapad of openbare toiletten voor mensen met androgynie: op de een of andere manier mis ik dat nieuws nooit. Tegen wil en dank. En het einde hiervan is nog lang niet in zicht, dus neem ik hier een voorschot.

In deze nadere overweging zal ik proberen al schrijvend deze verzuchting te motiveren. Daarbij is de opzet licht polemisch van aard en hier en daar voorzien van een ironische noot, die voor een gezonde afstand tot de wereld zorgt en de relatieve onbeduidendheid waar ik me hier toch op richt een enkeling opvrolijkt.

Vooraf aan dit soort overwegingen is het vandaag de dag gebruikelijk om het nodige voorbehoud te maken, zodat er geen misverstanden gevonden kunnen worden of tere zielen nodeloos gekwetst zouden raken. Ik zal mij daarom ook beroepen op het Seinfeldiaanse “Not that there is anything wrong with that” (Nttiawwt) als je iets anders denkt. Met andere woorden: ik ben tegen discriminatie, ik juich ongedwongen emancipatie toe, eenieder mag zijn wie hij (of zij…of…) wil zijn en wat mij betreft gaat iemand in een paars latexpak met een voorbinddodo op een nummer van Nana Mouskouri out op de Amsterdamse grachten door een overdosis XTC. Prima als dat iemands identiteit vorm geeft, ik heb er niets mee, maar Nttiawwt!

We moeten natuurlijk bezien hoe heet deze soep precies wordt opgediend en welke slippery slope nu weer is opgetrokken, maar in de zogenaamde regenboogtaalgids van de gemeente Amsterdam die weldra een collectorsitem zal zijn, worden warme aanbevelingen gedaan aan ambtenaren om ‘op een respectvolle manier te praten en schrijven over seksuele en genderdiversiteit’. In plaats van ‘dames en heren’ of ‘geachte heer/mevrouw’ wordt bijvoorbeeld geadviseerd te kiezen voor vormen als ‘beste mensen’, ‘geachte aanwezigen’ of ‘beste Amsterdammers’. Het zou kunnen dat een aantal ambtenaren permanent verwart raakt wat nu wanneer te zeggen of in een identiteitscrisis belandt, want een kleine moeite is het allerminst. Maar dat terzijde.

Een eerste probleem openbaart zich hier: er is natuurlijk in de verste verte geen sprake van een gebrek aan respect wanneer iemand een ander aanspreekt met ‘geachte meneer’ of ‘beste mevrouw’. Die suggestie is daar foeilelijk ingeslopen, waardoor in bepaalde kringen binnen de kortste keren het idee ontstaat dat je fout bezig bent als je genderneutraliteit nalaat. Er is geen enkele intentie om te beledigen wanneer iemand een zaal toespreekt met ‘dag dames en heren’, net zo min als Ome Willem de ongelukkige androgyn op de korrel had (0:58). Correcter was echter volgens Amsterdamse richtlijnen: “Zeg eens even allemaal, zijn er hier ook aanwezigen in de zaal?” Dat kan iemand absurd vinden, maar dat is gewoon het gevolg van een regenboogagenda.

Iemand verklapte mij het argument dat men vroeger sprak van ‘negers’ of ‘homo’s als zieke mensen’, en we ons daar nu voor zouden schamen. Ongetwijfeld, maar waarom zou ik mij ooit gaan schamen omdat ik mensen aanspreek met man of vrouw? Er zit helemaal geen intentionele negatieve connotatie of denigrerende ondertoon of nare geschiedenis in het woord ‘man’ of ‘vrouw’ net zo min als in een groen stoplichtmannetje, zoals dit uiteraard wel aanwezig is in het woord ‘neger’ en ‘zieke homo’. Het zou bovendien bijzonder vreemd zijn als uiteindelijk het gevolg is dat de woorden man en vrouw zouden verworden tot scheldwoorden. Belediging is hier exclusief in the ear of the beholder.

Niet beledigd zijn door het naakt a.u.b., het is niet aanstootgevend bedoeld!

Het gaat er dus om dat er mogelijk mensen beledigd, gekwetst of ontdaan zijn door de aanspreekvorm man of vrouw. Dan hebben we het dus over mensen die zich noch man noch vrouw voelen. Wie zoekt kan altijd wel iemand vinden, daar ben ik zeker van. Maar wie goed zoekt kan ook iemand vinden die intens bedroeft is dat het Zuid-Oostzaanse lampi-werpen nooit enige aandacht krijgt bij Studio Sport. Terwijl het zijn lust en zijn leven is, wordt hij wekelijks op de onbeduidendheid daarvan gewezen, namelijk dat niemand er rekening mee houdt. Iemand zal mij verwijten gebruik te maken van een oneigenlijke vergelijking, maar ik probeer slechts aan te geven dat rekening houden met minieme doelgroepen niet per definitie betekent dat de grote massa zich ernaar moet schikken of ermee moet worden geconfronteerd bij algemene aangelegenheid.

Maar hoe miniem is miniem? Onderzoek van kenniscentrum Rutgers (2012) stelt dat er in Nederland 48.000 transgenders zijn in de leeftijd van 15 tot 70 jaar. Als we uitgaan van 14.500.000 mensen in Nederland die ouder zijn dan 15, levert dit een percentage op van 0.0033%. Let wel, dit gaat over transgenders, niet over individuen die zichzelf geen sekse kunnen of willen toeschrijven. Ik schat met een natte vinger die groep een factor 10 kleiner. Dus dan stel ik vast dat meer dan 99,99967% in Nederland zich wel een man of een vrouw voelt, los van seksuele voorkeur. Wanneer ik met mijn aanspreekvorm in 99,999 % van de gevallen iemand niet beledig, is het de vraag waarom ik (of een ambtenaar) überhaupt gedrag zou willen wijzigen.  De grootste denkfout die voorstanders maken zit er in dat genderneutraliteit 100% beledigingsvrij is. 100% prettig voor iedereen. Een indirecte miskenning of opschorting van iemands geslachtelijke identiteit, een erkenning waar bijvoorbeeld vrouwen (een relevante 50,8% in Nederland) vele decennia voor hebben gestreden, hangt sterk samen met het vermijden van het mannelijke en vrouwelijke in mensen. Wat ik dus wil zeggen is dat het kiezen voor dergelijke politieke richtlijnen, als vanzelf met zich meebrengt dat waarschijnlijk veel meer mensen geschoffeerd zijn, geërgerd of beledigd dan de groep die een politiek correcte elite ermee probeert te plezieren of te erkennen.

Het middel is erger dan de kwaal. Je kunt je al helemaal afvragen of het in algemene zin bijdraagt tot meer begrip, in plaats van minder. In utilitaristische zin is dit mijns inziens een absolute fiasco , daar hoef je geen raketwetenschapper voor te zijn. Het is ook zeker geen zure appel waar wij even heen door moeten bijten, daarvoor is de mens tot in de eeuwigheid teveel man of vrouw. Gelukkig maar trouwens voor de mensheid…

Een argument wat doorgaans samenhangt met het bovenstaande is dat zelfs de meest marginale groeperingen ook door de overheid beschermd moeten worden. Özcan Akyol -een uitstekend schrijver- gebruikte dat argument nog in zijn column van donderdag 27 juli in het Algemeen Dagblad. Dat is uiteraard terecht: iedereen heeft recht op bescherming van de overheid. Het gaat hier echter helemaal niet om bescherming! Het aanpassen van taalgebruik heeft niets met bescherming van individuen te maken. Het is eerder de vraag in hoeverre de overheid zich sturend moet bemoeien met taalgebruik van mensen, al dan niet met zogenaamde goedbedoelde suggesties. Het is al helemaal de vraag in hoeverre een overheid haar beleid moet normeren op basis van een absolute minderheid.

Daar heb ik al elders al wat ironische opmerkingen over gemaakt, waarvan ik het niet kan laten ze hier te herhalen, omdat ze toch ook een inhoudelijke kracht bezitten. Want als bijvoorbeeld een overheid klaarblijkelijk op paternalistische gronden haar beleid aanpast op basis van een absolute minderheid, waar eindigt dit dan? Waar ligt de grens? Wanneer is het gelijkheidsfundamentalisme bevredigd?

Kijk, het percentage mensen in Nederland dat zich geen mens voelt maar een kuikentje, ligt rond de 0,00087%. In dat geval voldoet een genderneutrale opening als ‘goedemiddag beste mensen’ niet. Iemand zou kunnen zeggen dat ik de zaak daarmee ridiculiseer, maar ik zou kunnen zeggen dat deze persoon geen respect heeft voor mensen die zich geen mens voelen en beledigd zijn als ze toch aangesproken worden als mens. Gaat dat niet wat ver? Ja, maar waar iemand de grens legt bij menselijke verschijningen die zich een kuikentje wanen waar we echt geen algemene richtlijnen voor moeten suggereren, leg ik de grens een paar tienden terug.

Dat brengt mij tenslotte tot een zekere essentie, namelijk de kunst van het niet al te snel beledigd, geraakt en gekwetst te zijn in samenspraak met het opzichtig rekening houden met alle denkbare gevoeligheden. Ik stoor mij bijvoorbeeld al lange tijd aan de omroepmededeling in de trein: ‘Dames en heren, goedemorgen.’ Niet omdat er gesproken wordt over ‘dames en heren’ in plaats van ‘reizigers’, maar dat een computerstem in plaats van een menselijke stem dat doet. Een computer die mij goedemorgen wenst, dat is voor wie het begrijpen wil bijzonder aanmatigend, betekenisloos en absurd! Ik zou dat liever dagelijks anders willen, maar ik snap ook wel dat techniek nu eenmaal de norm is en daar schik ik mij in. Prima, ik kan in de trein gewoon zijn wie ik wil zijn ook al word ik niet aangesproken op de manier hoe ik dat zou willen of waardoor ik me niet erger. En misschien moet ik mij helemaal niet zo aanstellen evenmin als dat ik altijd en overal als slachtoffer moet worden beschouwd van een systeem waar ik deel van uitmaak. Zowel ik als het systeem is daar niet bij gebaat.

Ik zal vast hier en daar wat draaien om mijn oren krijgen. Het pleit is namelijk nog lang niet beslecht, noch lijkt mijn dieper liggende verzuchting helemaal opgehelderd. Zolang ik echter mag blijven verzuchten, zul jij mij niet horen. Nu ja, ons niet horen.

 

Zie verder:

Naschrift bij nadere bedenkingen bij genderneutrale begroeting

__________________________

Zie o.a.:

https://www.ad.nl/politiek/en-welke-letter-bent-u~ad34b5a8/

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/07/26/geachte-dames-en-heren-nee-liever-niet-12257592-a1568036

https://www.parool.nl/amsterdam/amsterdam-wil-genderneutrale-toiletten-in-stadhuis~a4459714/

https://www.parool.nl/amsterdam/-gemeente-amsterdam-wordt-genderneutraal~a4508148/

https://www.nrc.nl/nieuws/2017/05/18/je-moet-jezelf-opnieuw-uitvinden-9166903-a1559284

Wat heet een pyrrusoverwinning? Een kritiek bij de zaak “Stichting De Haagse Scholen” vs “De minderjarigen”

Wie anders dan een rechter brengt de mensen nog bijeen?

Kabaal om een klassenfoto. Een kritiek bij de zaak “Stichting De Haagse Scholen” vs “De minderjarigen”

Toen koning Pyrrhus zich gereedmaakte tegen Italië op te trekken, vroeg zijn wijze raadsman Cyneas, teneinde zijn vorst de zinloosheid van zijn plannen te doen inzien: ‘Waarom begint u aan zo’n grote onderneming, Sire?’‘Om mij van Italië meester te maken,’ antwoordde hij zonder dralen. ‘En,’ vroeg Cyneas weer, ‘daarna?’ ‘Dan trek ik op tegen Gallië en Spanje.’ ‘En daarna?’ ‘Dan verover ik Afrika, en tenslotte, als ik de hele wereld aan mij onderworpen heb, ga ik uitrusten en kan ik een kalm en gelukkig leven leiden.’ ‘In godsnaam, Sire,’ reageerde Cyneas weer, ‘als u dat wilt, waarom doet u dat dan niet meteen? Waarom neemt u niet nu al de rust waar u, zoals u zegt, naar uitziet, en bespaart u zich niet al die moeite en gevaren die u zich intussen bereidt?’
Michel de Montaigne (2009 vert.). De Essays. P. 346.

Pyrrhus (319-272 v.Chr.), de Molossische koning van Epirus kennen we voornamelijk van de uitdrukking ‘Nog één zo’n overwinning en ik ben verloren.’ Blaise Pascal maakt er in zijn Pensées geloof ik melding van en er zijn vele oudere bronnen die de hopeloze strijd van Pyrrhus kleurrijk weten te schetsen.

Pyrrhus is de kampioen van de schijnoverwinning, de overwinning waarbij de winnaar net zoveel verliezen lijdt als of meer verliezen lijdt dan bij een absolute nederlaag. En zoals dat schitterende citaat van beroepsverteller Montaigne hierboven laat zien, is het soms vele malen verstandiger, wijzer en beter om je te bezinnen en de strijd te laten voor wat het is. Niet iedere strijd is de moeite waard van het strijden, niet alle gelijk is gelukkig.

De gedachte aan koning Pyrrhus overviel mij onherroepelijk toen bekend werd dat een kantonrechter een schadevergoeding van € 500 heeft toegekend aan een ouder die een zaak (ECLI:NL:RBDHA:2017:7416) had aangespannen tegen de school waar haar kinderen genieten van uitstekend primair onderwijs. De Maria Montessorischool in Den Haag moet € 500 schadevergoeding betalen aan de moeder, omdat haar twee kinderen vanwege het Offerfeest niet op een klassenfoto staan. Het is een inmiddels even bekende als vermoeiende aangelegenheid.

Maar het is vooral een prachtig voorbeeld van wat nu een pyrrusoverwinning heet. Dit is nu een overwinning die laat zien wat verlies betekent. Want wat is er eigenlijk precies gewonnen? Het kan nooit een overwinning zijn waar iemand, wanneer hij alleen in zijn kamer zit en zijn diepste zelf onderzoekt, ook maar enige vreugde aan kan ontlenen. Deze overwinning staat symbool voor wat het betekent als alles is mislukt. En met alles bedoel ik dat iemand niet in staat is om er zonder een rechter uit te komen. Met alles bedoel ik dat kinderen willens en wetens inzet worden van een nationale -ongelukkige- discussie. Met alles bedoel ik dat de relatie met een school wordt vernietigd, waar kinderen met hun vrienden aan het opgroeien zijn. “Ach, kijk daar lopen ze…zal ik jullie op de foto zetten?” Nog goedbedoeld ook.

De immateriële schade die is geriskeerd, zou in ironische zin inzet moeten zijn van een nieuwe rechtszaak en jeugdzorg. Een moeder heeft de taak haar kinderen te beschermen, maar daar heeft dit geen zweem van. Ik ben er van overtuigd dat de immateriële schade die is geriskeerd – of in dit geval zelfs is geëffectueerd- vele malen groter is dan de zogenaamde immateriële schade van het niet staan op een klassenfoto. Let wel: officiële klassenfoto, want iedere bijdehante onderwijzer met een redelijke camera op zijn telefoon had al 28 nieuwe klassenfoto’s paraat. Dit heet namelijk een digitaal tijdperk te zijn. Maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat hier over de officiële klassenfoto. En daarbij een gebrek aan maatschappelijk schild wat af en toe beschermt tegen iets wat niet helemaal loopt zoals je had gewild. Zo’n schild ontwikkel je in een vrije samenleving, als alles goed gaat tenminste.

Maar wat ik dus werkelijk niet begrijpen kan is hoe een moeder nu kan geloven dat ze haar kinderen een dienst bewijst door in een tijd waarin anonimiteit niet meer bestaat ze inzet te maken van een ‘principiële’ kwestie. De kinderen staan nog steeds niet op de foto. ‘What’s done is done and cannot be undone’, zei Lady Macbeth ooit tegen haar man. En dat is hier een waar gegeven. De school heeft niet moedwillig kwaad gedaan, excuses gemaakt en ach, volgens de rechter niet alles evengoed onderbouwd dat ze écht hun best hebben gedaan het écht nog beter te proberen doen. En dan wordt het formeel, vervelend en zien we jonge kinderen plots in juridische volwassentaal figureren: ‘Aldus heeft de Stichting indirect onderscheid gemaakt op grond van godsdienst, terwijl het gemaakte onderscheid geen legitiem doel diende, aldus de minderjarigen.’ Ja, er staat echt in het vonnis: aldus de minderjarigen.

Minderjarigen die zijn bedoezeld en bezoedeld door volwassenen zonder schild, door een samenleving die is gejuridiseerd en een wereld waarin men wil afdwingen in plaats van vergeven. Iedere schoolfoto die ooit nog genomen wordt is bovendien met deze aangelegenheid verbonden waarmee een zekere onschuld van deze kinderen volledig is vernietigd. Kinderen zijn ongetwijfeld flexibele wezens, die tegen een stootje kunnen, pragmatisch zijn en over het algemeen vrolijk en vergevingsgezind. Maar ze zijn ook buitengewoon gevoelig voor het gedrag van hun ouders. Ze hebben een feilloze antenne voor wat hun rolmodellen voorhouden, voelen en uitstralen. En dit is absoluut het verkeerde voorbeeld. Dit is geen open dialoog, dit is geen zand erover. Dit zijn kinderen in een rechtszaal die zich moeten verdedigen omdat moeder een zaak heeft aangespannen. En al zouden ze wat anders willen zeggen en vinden en voelen, dat gaat natuurlijk niet meer. De jeugd draait om een schoolfoto en een paar euro.

Iemand zou nog te berde kunnen brengen dat discriminatie niet moet worden gebagatelliseerd. Ik kan echter geen moedwilligheid ontdekken noch kan ik mij voorstellen dat dit in hoger beroep standhoudt. Daar is voldoende over gezegd, maar mijn punt blijft staan: zelfs als je hier een zaak denkt te hebben, en het zelfs niet uitmaakt of iets wel of niet moedwillig is, er excuses zijn gemaakt en alternatieven zijn geboden, is het nog iets anders de zaak te voeren. Want ik herhaal dan mijn vraag: wat is hier nu precies gewonnen?

Met Pyrrhus liep het slecht af. In een straatgevecht met een soldaat kreeg hij van een oude vrouw die waarschijnlijk haar zoon zag vechten met Pyrrhus een ferme steen op zijn hoofd, die hem van het paard sloeg en verlamde. Kort daarna werd hij onthoofd. Zover zal het hier toch niet geraken, al koester ik tegen beter weten een diep verlangen naar wijze woorden gevolgd door verstandige daden. Dat hoger beroep moet er komen nu die steen is gaan rollen. Waar is Cyneas als je hem nodig hebt?

______________________________

Noot uitspraak hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:3262

Het recht een zwangere vrouw alcohol te weigeren

Aanreikingen voor een tafelgesprek

In deze overweging sta ik stil bij een casus* waarbij er een klassiek spanningsveld bestaat tussen recht en moraal. Wie wil kan er volledig in verdwalen, want de complexiteit is enorm. Dat is althans mijn opvatting nadat ik er enkele dagen aan heb besteed de finesses ervan te bestuderen in de literatuur.

Desondanks leent de casus zich uitstekend voor intuïtieve opvattingen en tafelgesprekken.

De situatie is als volgt:

Casus I
Je bent werkzaam in de horeca. Op enig moment neemt een vrouw, die overduidelijk hoogzwanger is, plaats aan de bar en bestelt een fles wijn. Je weigert echter de vrouw deze wijn te schenken. De vrouw is verontwaardigd en klaagt bij je baas. Die sommeert je vervolgens je werk te doen. Je blijft echter weigeren de vrouw te bedienen, wat voor hem een reden is voor ontslag op staande voet wegens werkweigering.

In deze casus spelen verschillende variabelen een rol.

Allereerst gaan we ervan uit dat het zeker is dat deze vrouw hoogzwanger is en haar kind wenst. Daarmee bedoel ik tenminste voorbij de 24 weken en in blije verwachting. Voorts nemen we aan dat de vrouw van plan is deze fles wijn te nuttigen, waarbij er geen sprake is van dronkenschap wat een legitieme reden zou zijn om te weigeren. Tenslotte gaan we ervan uit dat je baas je redelijke instructies geeft hoe de zaak volgens hem af te handelen, die echter niets afdoen aan je gewetensbezwaar.

De discussie gaat mij niet zozeer over ‘de waarschijnlijkheid’ of ‘de randvoorwaarden’, maar om de vraag of iemand die in dit geval op goede morele gronden werk weigert, daarvoor gestraft moet worden. Zijdelings hiermee verbonden is de vraag of de wet iemand kan dwingen immoreel te handelen. De dwang is hier de sanctie die staat op werkweigering.

Allereerst zal ik stilstaan bij wat ik hier beschouw als een goede morele grond op basis waarvan een handeling gerechtvaardigd is. De stellingen zijn voor discussie vatbaar, maar ik ga er vanuit dat ze uiterst redelijk zijn. Voor mijzelf bezitten ze een klaarblijkelijke evidentie. Ik zal aansluitend één en ander kort toelichten.

  1. Het is fout om bewust schade toe te brengen aan (beschermt) ongeboren menselijk leven

  2. Het is fout om iemand die van plan is bewust schade toe te brengen aan (beschermt) ongeboren menselijk leven daarin te ondersteunen, te helpen of te faciliteren

  • (NB: het is irrationeel om bewust schade toe te brengen aan een ongeboren gewenst menselijk leven)
  1. Waar het binnen iemand zijn mogelijkheden ligt om schade aan (beschermt) ongeboren menselijk leven te voorkomen, heeft hij de plicht om dat te doen

Ad 1.
Ik ga er vanuit dat dit een evident axioma is. Onder beschermt ongeboren menselijk leven versta ik hier het menselijke leven wat in staat is op zich te bestaan. In Nederland hanteren we hiervoor de 24 weken grens in de zwangerschap, waarna het kind ook buiten de baarmoeder levensvatbaar is.

Het is overigens ironisch dat de effecten van alcohol aan een kind jonger dan 24 weken in de zwangerschap nog schadelijker zijn. Het staat de lezer vrij het dilemma te doordenken in iedere fase van de zwangerschap.

Ad 2.
Wanneer een moeder haar pasgeboren kind zichtbaar wijn te drinken zou geven, zou dit voor niemand die over enige morele en verstandelijke vermogens beschikt acceptabel zijn. Het is daarom vreemd dat er twijfel zou zijn indien de moeder dit doet bij haar ongeboren kind van zeg 34 weken of zelfs enkele dagen voor de geboorte. Uit de laatste inzichten blijkt dat er geen veilige grens bestaat betrekking tot alcoholconsumptie gedurende de zwangerschap. Chang, Lockwood en Eckler (2016) concluderen verder in Alcohol intake and pregnancy (UpToDate Topic 4798) dat ‘Alcohol consumption appears to have negative effects throughout pregnancy’. Voorts adviseren ze ‘abstinence from alcohol at conception and during pregnancy’. Meer informatie over schadelijke effecten is hier te lezen.

Maar het behoeft eigenlijk geen nadere toelichting dat het drinken van alcohol (ernstige) schade kan toebrengen. Of dat nu een glas is of een fles, er is een aanmerkelijk risico op cel- en ontwikkelingsschade. Dat leidt tot de ‘nota bene’, waarin ik stel dat het volstrekt irrationeel is iets wat je graag wenst opzettelijk schade te berokkenen. Hieruit zou kunnen voortvloeien dat het een vanzelfsprekendheid is een vrouw er op te wijzen dat zij in strijd handelt met haar eigen wensen en belangen.

Ad 3.
Iemand zou nog naar een zelfbeschikkingsrecht van de moeder kunnen verwijzen. Maar dat is hier niet relevant, aangezien er evenzeer een recht is van iemand om niet bij te hoeven dragen aan het berokkenen van schade aan (beschermt) ongeboren menselijk leven. Dat is althans mijn stellige overtuiging in deze discussie. Iemand daartoe verplichten is absurd. Dat de moeder dan elders haar fles wijn zal bestellen, doet niet af aan iemands persoonlijke morele verantwoordelijkheid niet bij te dragen aan het schaden van beschermt ongeboren menselijk leven. De kastelein elders heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheid. Gelet op de wijze waarop ik de stelling formuleer, zou hij echter evenzeer de plicht hebben om de vrouw de fles wijn te weigeren om bovenstaande redenen.

Juridische status

In de preambule van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgesteld dat het kind ‘bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte’. De juridische geldigheid hiervan is beperkt, maar het geeft een nadrukkelijke aanwijzing. De discussie over de juridische status van het ongeboren kind is voorts zeer complex en kent vele verschillende nuances en richtingen.

Artikel 1:2 van ons Burgerlijk Wetboek biedt die ruimte ook nadrukkelijk. We lezen: ‘Het kind waarvan een vrouw zwanger is wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.’

Het is echter niet strafbaar om een hoogzwangere vrouw alcohol te schenken, hoewel het overduidelijk is dat dit niet in het belang is van het kind. De wet voorziet simpelweg niet in een strafbaarstelling hieromtrent. In die zin kan het huidige strafrecht niet bewerkstelligen dat het ongeboren kind daadwerkelijk gezond geboren wordt, hoewel er natuurlijk wel allerlei maatregelen kunnen worden getroffen waarbij de moeder onder toezicht komt te staan. Het voert te ver om hier nu nader op in te gaan**.

Nederland kent verder ook geen ondubbelzinnige wettelijke bepalingen ter voorkoming van schade aan een toekomstig kind zoals dat bijvoorbeeld in Tsjechië en Slowakije wel wettelijk is geregeld.  Dat iets niet juridisch helder is vastgesteld, zegt echter nog niets over onze morele verantwoordelijkheid. En het gaat mij hier dus om de redelijkheid van de morele opvatting, die iemand in vrijheid moet kunnen hebben en waarnaar hij zonder last en ruggespraak moet kunnen handelen.

In deze discussie hanteer ik de opvatting dat de geboorte niet doorslaggevend is om bescherming tegen ontwikkelingsschade te genieten, maar dat ook het ongeboren kind recht heeft op bescherming tegen invloeden die aantoonbaar schadelijk zijn voor zijn (toekomstige) leven. Mijn argument daarvoor is afgeleid van Don Marquis’ ‘deprivation argument’***. Het kind heeft recht op een toekomst evenzeer zoals wij dat hadden en hebben vanaf het moment dat wij levensvatbaar waren. Het toebrengen van schade is een gevaar voor iemands toekomstige gevoelens, ervaringen, geneugten en activiteiten op grond waarvan hij zijn leven vorm wil geven, op dezelfde wijze als dat het toebrengen van schade aan ons een bedreiging vormt voor onze toekomstige gevoelens, ervaringen, geneugten en activiteiten op grond waarvan wij ons leven vorm willen geven.

Argumenten om niet te weigeren

Iemand die geen aarzeling voelt de fles wijn te schenken, zal daarvoor zijn redenen hebben. Ik bedenk hier kort welke redenen dat zouden kunnen zijn. Redenen die zijn terug te voeren tot ‘ik voer slechts uit’ laat ik vanwege hun evidente armoedige karakter achterwege.

De voornaamste reden is waarschijnlijk het zelfbeschikkingsrecht van de moeder. Ik heb al aangegeven dat dit voor mij niet een bepaald sterk argument is. Iemand moet dus indien hij zich beroept op dit argument ook een oordeel vormen over de status van het ongeboren kind. Waarschijnlijk beoordeelt hij die status zodanig dat het zelfbeschikkingsrecht van de moeder altijd hoger wordt gewaardeerd dan de gezondheid van haar ongeboren kind. De vraag is of iemand dan helemaal geen grens heeft, of simpelweg het gevolg van het leegdrinken van de fles wijn onderschat of op de koop toeneemt. Ik neem aan dat iemand nog wel een fles wijn kan schenken, maar de moeder toch niet zou willen voorzien van een dosis xtc omdat ze toevallig naar een dansfeest wil. Ik neem evenzeer aan dat de persoon die de fles wijn schenkt dit zou weigeren indien de moeder reeds bevallen is en een gedeelte van deze wijn ook aan haar kleine geeft.

Het blijft voor mij dan ook sterk de vraag – zelfs met het idee van zelfbeschikking in het achterhoofd- wat het verschil is tussen een kind twee dagen voor de bevalling die de nodige wijn consumeert terwijl zijn moeder deze drinkt, en een kind twee dagen na de bevalling waarbij de moeder het kind een vergelijkbare hoeveelheid wijn te drinken geeft.

Voorts kunnen economische redenen worden aangewend. Een café schenkt nu eenmaal drank aan consumenten. De moeder is hier niets meer dan een consument met een eigen verantwoordelijkheid, waarbij het simpelweg niet strafbaar is wijn te verkopen. Dat is een soort legalisme, waarbij de moraal ondergeschikt is aan wat de wet al dan niet voorschrijft wat juist is.

Iemand zou nog kunnen zeggen dat hij niet wil discrimineren. Wat betreft dat laatste is er een interessant artikel hier te vinden, waarin de staat New York het verboden heeft op grond van discriminatie zwangere vrouwen te weigeren in cafetaria of waaruit blijkt dat het verboden is zwangere vrouwen alcohol te weigeren op grond van discriminatie. Zie hier het document NYC Commission on Human Rights Legal Enforcement Guidance on Discrimination on the Basis of Pregnancy waarin de richtlijnen staan uitgewerkt.

Ik blijf echter stellig ervan overtuigd dat het ondanks deze richtlijnen nog steeds oneigenlijk, onredelijk en immoreel is van iemand te verlangen dat hij bijdraagt aan het schaden van een ongeboren kind.

Slippery slope

Het recht om op morele gronden te weigeren een zwangere vrouw een fles wijn te schenken, omdat dit aantoonbaar schade oplevert voor een ongeboren kind, lijkt wellicht voor velen een uitgemaakte zaak. Het gaat in tegen het idee om kwetsbaar leven de best mogelijke kans te bieden een toekomst te genieten zoals wij die zelf voor ons zien. Het is bovendien in strijd met de redelijkheid indien de moeder zelf haar kind wenst. Ik kan mij goed voorstellen dat ik geen enkele aarzeling heb mij derhalve te verzetten tegen een opdracht om alcohol te schenken aan een zwangere vrouw en dat ik daarbij de vrouw in kwestie zal wijzen op haar irrationele gedrag.

Ik heb kort enkele argumenten genoemd die door mensen die wel zouden schenken zouden kunnen worden aangehaald. Het sterkste argument echter zit er mijn inziens in door te verwijzen naar het hellende vlak. Hoe evident het voor mij is in dit geval te weigeren, hoe evident is het om in de volgende gevallen te weigeren? Ik noem tenslotte enkele voorbeelden waarbij dit hellende vlak (min of meer) duidelijk blijkt. Het is aan de lezer zelf varianten te bedenken of variabelen toe te voegen die de discussie scherper of ingewikkelder maken. Bedenk ook in welk opzicht de afwezigheid van sancties je moreel standvastiger zouden maken.

Casus II
Je werkt bij de Albert Heijn. Aan de balie komt een hoogzwangere vrouw. Ze vraagt om een slof sigaretten. Nadat het je duidelijk is geworden dat deze sigaretten voor haarzelf zijn, weiger je haar de sigaretten te verkopen.

Vergelijk deze casus met de volgende:

Casus III
In het park tref je een hoogzwangere vrouw aan die van plan is een sigaret op te steken. Ze zoekt naar haar aansteker, maar kan deze zo snel niet vinden. Ze spreekt je aan en vraagt of je een vuurtje voor haar hebt. Ondanks dat je
toevallig een aansteker bij je hebt, weiger je haar het vuurtje.

En vergelijk deze casus weer met deze:

Casus IV
Een hoogzwangere vrouw komt op bezoek voor je verjaardag. De huiskamer staat inmiddels blauw met rook waar je vrienden al enige tijd met sigaren in de weer zijn. Je weigert haar je toegang tot de huiskamer.

Casus V
Een kind van ongeveer een jaar of vijf wandelt een patatzaak binnen en bestelt een grote hamburger voor zichzelf. Met extra Joppiesaus. Je ziet het kind aan en schat in dat zijn BMI ongeveer 34 is. Dat komt neer op 43 kg; ruim 20 kg te zwaar derhalve. Je weigert hem de hamburger.

Conclusie

Het is geen gemakkelijke situatie. Opvattingen en meningen zullen behoorlijk uiteen kunnen lopen en sterk afhankelijk zijn van de precieze situatie en de inschatting van het moment. Een wet kan/mag wat mij betreft simpelweg geen algemene richtlijnen stellen voor al die situationele inschattingen, waarbij bijvoorbeeld discriminatie als absoluut uitgangspunt wordt gehanteerd.

Als een wet zoals in dit geval bovendien onduidelijk, vaag en ambivalent is ten aanzien van de (juridische) status van het ongeboren kind, kunnen dus ook geen heldere en duidelijke richtlijnen worden verschaft over hoe iemand zich daar (juridisch) toe moet verhouden. En dus mag iemand zich beroepen op een morele overtuiging waarbij iemand voor zichzelf helderheid verschaft, waar de wet dit nalaat. Dat is ook precies waarom filosofen als John Henry Newman het geweten boven de wet plaatsen: wanneer iemand nadrukkelijk, intuïtief, weloverwogen en vanuit zijn geweten klaarblijkelijk bezwaard is ten aanzien van een richtlijn, wet of voorschrift (of een gebrek daaraan) is er de plicht (en wat mij betreft dus ook het recht) te weigeren hieraan te voldoen, of naar moreel inzicht te handelen. Een sanctie daaraan koppelen is absurd en miskent daarbij iemands recht op een (onderbouwd) gewetensbezwaar.

____________________________________________________

* Met dank aan Jette Mes voor het aandragen van deze casus. Ten behoeve van deze overweging is de casus scherper gesteld.
** Een studie die ik met zeer veel plezier heb gelezen en waar de nodige jurisprudentie wordt aangehaald die in het voordeel kan worden uitgelegd ter bescherming van het ongeboren kind is te vinden in: Mercanoglu, I. (2011). Rechtsbescherming ongeboren kind. Een onderzoek naar de juridische mogelijkheden om een ongeboren kind te beschermen tegen schade als gevolg van een onverantwoordelijke leefstijl van de zwangere vrouw. Heerlen: Open Universiteit.
*** zie voor het betreffende artikel van Marquis uit 1989, hier.  

De tragiek van de paradoxale affectie: Hoe de Nederturk slachtoffer is van het Stockholm-syndroom

Het is vrijwel nooit de moeite te schrijven over iets waar iedereen het over heeft. De ondraaglijke lichtheid van de irrationele Turkije-klucht waar heel Nederland vanaf de zijkant hoofdschuddend naar kijkt, is dan ook volstrekt oninteressant om dieper te duiden. Je kunt er donder op zeggen dat er iemand bedreigd wordt, dat er wat boze brieven over en weer in kranten verschijnen en de economische belangen straks alles weer gladstrijken. In een uur tijd was er alles over gezegd en alle naweeën zijn nu als vervelende strontvliegen, waar je wel naar kunt slaan, maar wat ze niet verjaagt.

Deze woorden zijn dan ook slechts en alleen een uitdrukking van zuiver medelijden. Ik ben er namelijk achter gekomen dat verschillende van onze Turkse Nederbroeders lijden aan een variant van het Stockholm-syndroom. Voor wie er nog nooit van gehoord heeft: het Stockholm-syndroom is de psychische reactie die wordt waargenomen bij gegijzelden, waarbij ze tekenen van sympathie, trouw aan of zelfs liefde voor hun gijzelnemer vertonen, ongeacht de waanzin die hen wordt voorgespiegeld. De kern van dit syndroom schuilt er dus in dat er sprake is van een affectie voor iets wat helemaal niet goed voor je is. Het is deze paradoxale affectie waar deze Nederturken onder gebukt gaan.

Het grootste probleem is echter dat ze niet doorhebben dat ze eraan lijden, dat is het tragische ervan. Er is niets erger dan in strijd te handelen met jezelf en het niet in de gaten hebben. Er is niets erger dan een slachtoffer te zijn maar het niet doorhebben dat je een slachtoffer bent. Er is niets waanzinniger dan irrationaliteit te omarmen als de waarheid waar je je leven op stoelt. En dat is precies waarom werelden nu botsen. Blijven wonen in een fascistische bananenrepubliek is absurd. Liefde betuigen aan een land waar je niet bent geboren is irrationeel. Zwaaien met de vlag van een land waar je alleen in de zomervakantie heen gaat naar opa of samen met opa is vreemd. Een man vereren die het land kapot maakt waar je klaarblijkelijk je enige trots aan ontleent is onbegrijpelijk.

En tenslotte nog het gebrek aan inzicht dat de man die je vereert, helemaal niet in jouw belang handelt, maar alleen geïnteresseerd is in zijn eigen machtspositie. Als het nodig is zelfs de internationale orde op het spel zet voor zijn eigen zaak en jouw onbeduidende stem. Een rel die het mogelijk maakt Europa en Nederland als kwade genius af te schilderen en de noodzaak voor een sterke leider urgenter maakt. Hoe schitterend, hoe opzichtig, hoe voorspelbaar! En er dan toch intrappen en niet herkennen dat je jezelf in alle opzichten een groter slachtoffer maakt dan je hoeft te zijn. Dat zijn de meest meelijwekkende patiënten die we ons kunnen voorstellen.

De tragiek van deze paradoxale affectie zit diep. Slechts met hulp van onze langdurige rationele affectie is er een kans op genezing. En in dat bijzondere geval lijkt me niet alleen de patiënt beter af.

De Studeerkamersessies

Foto's genomen op 26/11/2016. Nikon D5100, Tamron 18-200mm lens. Zonder flits. Nabewerking: Nik Silver effects pro 2/contrast, ruis en lichtsterkte.

Stephan Wetzels met vleugje ironie Stephan Wetzels Studeerkamer II  

Filosofische kruimels XX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XX van XX.

Een filosofie over niks

‘Ken je de Amerikaanse televisieserie Seinfeld? Dat is mijn hele filosofie in een notendop.’
Goed nieuws: de wereld bestaat niet. Interview met de Duitse filosoof Markus Gabriel in Trouw, 6 april 2014

Markus Gabriel (1980), de hippe en jongste Duitse filosofieprofessor ooit, heeft met zijn boek Warum es die Welt nicht gibt (2013) een hit te pakken waarin hij de Grote vragen van het leven bespreekt. Via onder meer een gerecycled argument van Gilbert Ryle (1900-1976) legt hij uit waarom de wereld niet bestaat. Immers, als iemand mij de universiteit wil laten zien, en me door de collegezalen, de mensa, de bibliotheek en langs het standbeeld van Thomas van Aquino leidt, vraag ik mij nog steeds af wanneer we nu eindelijk de universiteit gaan zien. In het nawoord van zijn boek staat hij ook stil bij televisieseries. Televisie stelt ons namelijk de grote vraag of we ons leven moeten beschouwen als een tragedie of als een komedie. De Amerikaanse comedy Seinfeld (A show about nothing) zou daarin het hoogtepunt zijn van postmodernisme: totale willekeur, geen diepere lagen en een radicale afwijzing van metafysica. Het gaat letterlijk nergens over. Als dat echter de hele filosofie van Gabriel in een notendop is, dan neemt hij ons misschien wel net als net Jerry Seinfeld dat doet in de serie goed bij de neus.

__________

Bluf jezelf filosoof

‘Het is altijd een goed idee om je opmerkingen te verpakken in de vorm van een vraag, in het bijzonder wanneer je geen idee hebt waar je over spreekt, iets wat voor ongeveer 85% van de tijd het geval is binnen de filosofie.’
Jim Hankinson (1985). The bluffer’s guide to Philosophy.

The bluffer’s guide to Philosophy is een essentieel zakboekje voor diegenen die zonder veel kennis van zaken graag meedoen aan filosofische discussies. Hier enkele belangrijke trucs:

Vermijd te allen tijde uit te leggen wat filosofie is. Hou altijd een ontsnappingsroute voor jezelf in zicht en committeer je nooit aan één filosofische positie. Zorg dat je zo met een andere wind mee kunt waaien. Leer bijzondere quotes (op mijn website staan er genoeg) uit je hoofd en breng ze willekeurig ter sprake. Spreek langzaam en op een lage toon, dat maakt de zaak gewichtig en geeft tijd na te denken wat je nu eigenlijk zegt. Bij onduidelijke begrippen als ‘fenomenologie’ en ‘existentialiteit’, informeer met een stalen gezicht welke filosoof dat concept eigenlijk het beste recht deed. De ander zal wat graag uitweiden hierover. Wordt het echt moeilijk, biedt een drankje aan en haal het zelf.  Ideaal is echter wanneer je pijp rookt. Samen met het aansteken van de pijp kun je minstens 5 minuten erover doen om slechts te komen tot een begin van een antwoord op een ingewikkelde vraag. Wordt het uitzichtloos, dan is er nog altijd de jokerfilosoof: een zelfverzonnen obscure professor (zoals Heinrich Niemand) die omdat hij niet bestaat je eenvoudig uit allerlei problemen kan praten. Probeer het maar!

__________

Kerstgedachte 2016. 1e Kerstdag

‘Geloven betekent twijfel kunnen verdragen.’
Romano Guardini in Angefochtene Zuversicht (1985). Verzameling belangrijke teksten uit de jaren 1918-1968.

De Duitse priester, theoloog en hoogleraar voor godsdienstfilosofie Romano Guardini (1885-1968) is waarschijnlijk de grootste christelijk-sociaal denker sinds John Henry Newman (1801-1890). Dagblad Trouw typeerde Guardini in 1999 als ‘Een begenadigd spreker,(…) een wijs en inspirerend zielzorger en pedagoog, diep graver in het grensgebied van geloof en cultuur, een onafhankelijke geest en een groot en fijnzinnig religieus talent, het wandelende bewijs dat vroom en intelligent (…) kunnen samengaan’. De actualiteit van Guardini ligt heden ten dage in zijn profetische Europa-visie en kritiek. Aangezien de christelijke cultuur van Europa in de wortels is aangetast, betekent dit dat het belangrijkste en stevigste fundament van onze beschaving onder druk staat. Kerst is misschien wel het beste voorbeeld van de mens die zich verdwaalt ziet tussen historische identiteit en culturele waarde enerzijds en de commercialiteit en de ‘ethiek’ van de markt, van de techniek, de vrijetijdsindustrie en de massamedia anderzijds.

Kerstmis laat volgens Guardini dan ook meer dan ooit zien dat wie gelooft, vooral erg goed in staat moet zijn om te kunnen gaan met twijfel.

©Veenmedia.nl

______________________

Zie ook:

Filosofische kruimels XIX
Filosofische kruimels XVIII
Filosofische kruimels XVII
Filosofische kruimels XVI

Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

Filosofische kruimels XIX

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XIX van XX.

Kwetsbaarheid als kracht

‘We moeten naar een breder kwetsbaarheidsperspectief dat oog heeft voor de geleefde ervaringen van de oudere patiënt en laat zien dat kwetsbaarheid niet louter beperkt is tot het lichaam maar ook betrekking heeft op menselijke relaties.’
Parafrase uit het proefschrift Why frailty needs vulnerability. A care ethical study into the lived experiences of older hospital patients van J.W. van der Meide (2015).

Schopenhauer schreef ooit dat de betrouwbaarste maatstaf voor de beschaving van een volk is, hoe zij de dieren beschouwen en behandelen. We zouden daar tegenwoordig aan kunnen toevoegen ‘en hoe zij ouderen behandelen’. Want met de toenemende vergrijzing en de westerse ideaal van de jonge, vlotte en productieve mens, staan ouderen onder druk.

In Why frailty needs vulnerability werpt Hanneke van der Meide (1984) zich op het ouderenvraagstuk en dan specifiek met betrekking tot zorg: hoe ervaren ouderen het ziekenhuis? Net als Atul Gawande (1965) in het vertaalde Sterfelijk zijn. Geneeskunde en wat er uiteindelijk toe doet (2015), kiest Van der Meide nadrukkelijk het perspectief van de oudere zelf in beeld te brengen. Via een zogenaamde fenomenologische shadowing studie heeft ze jarenlang verschillende patiënten intensief gevolgd van intake tot ontslag. Het blijkt dat ouderen zich in een ziekenhuis niet thuis voelen, zich beperkt weten en er weinig aandacht is voor hun geleefde ervaringen. Willen we ouderenzorg serieus nemen, dan zal er een nadrukkelijke omslag moeten komen: niet alleen het ‘technische’ genezen als meetbare component is van belang, ouderen voorzien van zingeving in het ziekenhuis is minstens, zo niet waardvoller aan het eind van hun levensloop.

__________

Voorwoord bij voorwoorden

‘Een voorwoord is een stemming. Het schrijven van een voorwoord is als het slijpen van een zeis, is als het stemmen van een gitaar, als het praten met een kind, als spugen uit het raam.’
Vertaling uit: Kierkegaard & Postmodernism. Prefaces: Light Reading for Certain Classes As the Occassion May Require, by Nicolaus Notabene (1989).

De Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) publiceerde in zijn leven heel wat merkwaardige en bijzondere boekjes. Het in 1844 verschenen Forord (Voorwoorden) is daar geen uitzondering op. Forord bestaat uit acht voorwoorden die allen voorafgegaan worden door een voorwoord.

Volgens de pseudonieme auteur van dit boek, de estheticus Nicolaus Notabene, verdienen voorwoorden aandacht en studie. Ze lijken weliswaar onbeduidend in verhouding tot het boek zelf, maar juist daarom zijn ze bijzonder. Zoiets moet hij ook wel beweren, want Nicolaus is namelijk overeengekomen met zijn vrouw dat hij geen echte schrijver zal worden. Schrijvers zijn volgens haar niet alleen tijdens maar ook buiten het schrijven zo in gedachten verzonken, dat ze voor geliefden vrijwel altijd ontoegankelijk zijn. Nicolaus mag zich echter wel toeleggen op voorwoorden, die een boek suggereren wat er nooit komen zal. Forord is uiteindelijk naast een ode aan het voorwoord een scherpe kritiek op G.W.F. Hegel die het voorwoord tot een filosofische tekst als overbodig en ongepast had weggezet. Maar de belangrijke verwachting die het voorwoord wekt, moet worden verdedigd. Wat dat aangaat, zou het volgens Nicolaus Notabene de hoogste tijd zijn ook de filosofiekalender eens te voorzien van een woord vooraf…

__________

Even wat geld ‘wisselen’

‘Heeft het voornemen van de verdachten om een misdrijf te plegen zich door een begin van uitvoering geopenbaard?’
Centrale rechtsvraag in het Grenswisselkantoor-arrest (Hoge Raad 08-09-1987)

Het recht is net als de filosofie een interessante kraamkamer als het aankomt op begrippen verhelderen en kaderen. Zo maak het nogal uit of iemand een begin van uitvoering heeft geopenbaard (en dus straf verdient) of wanneer dit ontbreekt en er enkel voorbereidingen zijn.

Neem het Grenswisselkantoor-arrest. Twee mannen hadden het plan om een Grenswisselkantoor te overvallen. Ze zaten in hun auto te wachten op de eerste bankmedewerker, om actie te ondernemen wanneer deze het kantoor zou openen. De medewerker voelde echter intuïtief nattigheid en waarschuwde de politie. De politie kwam, de mannen vluchtten en werden na een wilde achtervolging ingerekend. Duidelijk begin van uitvoering overval? Niet volgens de Hoge Raad. Immers, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat een bank te overvallen, is er geen begin van uitvoering wanneer hij zich enkel met een auto naar die bank begeeft, de auto niet verlaat noch iets deed in de auto wat leek op te willen overvallen. Dat de intuïtie van de bankmedewerker juist bleek, heeft wellicht erger voorkomen, maar zeker weten kunnen we dat niet.

De verdachten werden vrijgesproken. Omdat iedere lezer hier waarschijnlijk aanvoelt dat er iets wringt aan deze uitleg is de wetgever zo verstandig geweest om bij ernstige misdrijven (>8 jaar gevangenisstraf) de voorbereiding ook strafbaar te stellen. Maar waarom alleen bij ernstige misdrijven?

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XVIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XVIII van XX.

Antieke Metafysica

‘Dat de aarde het middelpunt van het universum is staat vast op grond van bewijzen die geen twijfel toelaten (…). Als de aarde namelijk niet in het midden stond zouden er geen even lange dagen en nachten kunnen bestaan.’
Gaius Plinius Secundus maior in Naturalis Historia (77 NChr.)

De Romein Plinius de Oudere (23NChr.-79) was een militair, letterkundige en zelfbenoemd wetenschapper. Daarmee geen filosoof in traditionele zin, maar wel iemand die vanuit buitengewone verwondering de wereld probeerde te beschrijven. Dit leidde uiteindelijk tot een levenswerk van 37 boeken dat daarmee met recht de titel ‘Wikipedia van de oudheid’ verdient. In 2004 verscheen voor het eerst een selectie uit deze werken in het Nederlands onder de titel De Wereld. Plinius verrast de hedendaagse lezer met zijn bedenksels en beschouwingen omtrent planten, zeedieren, metalen, stenen, landen, geneeskunst, vogels en insecten. Leuk zijn de observaties over mens en heelal.

Hoewel hij zaken presenteert als wetenschappelijk, zit er een hoop kwakzalverij en metafysische speculatie tussen. Toch komt ook Plinius al met voldoende argumenten waarom de aarde een bol moet zijn: de zon komt immers niet overal tegelijkertijd op. Plinius had ons ook nog graag willen laten weten hoe een vulkaanuitbarsting te werk gaat. Helaas kwam hij om het leven toen hij dit van dichtbij probeerde te beschrijven…

__________

Denken of kopen?

‘Ik denk, dus ik ben (duur).’
Vrije variant op Desartes’ Cogito ergo sum

Stel, u zou een eerste druk willen aanschaffen van René Descartes’ Discours de la méthode. Dit boek wordt door velen beschouwd als het belangrijkste dan wel invloedrijkste filosofische werk van de moderne tijd. Het verscheen in 1637 in Leiden bij Jan Maire. Descartes zal het voor iets meer dan een euro in de aanbieding hebben gehad, als we uitgaan van een hedendaagse boekenprijs van 30,- voor een mooi gebonden exemplaar. Antiquair Anton Gerits (1930) vermeldt in zijn Op dubbelspoor en Pilatusbaan (2000) dat hij in 1969 op dit bijzondere boek stuit. De prijs voor dat exemplaar was ƒ28.000. Dat komt overeen met een waarde van € 57.000 nu. Gaan we echter op zoek naar een beschikbaar exemplaar, dan valt dat niet mee. Zelfs het beroemde Deense Lynge & Søn die bijna alle klassiekers in huis heeft, beschikt niet over de Discours.

Gelukkig heeft het Britse Roger Gaskell Rare Books er nog ééntje liggen. Voor £120.000 mag hij weg, ongeveer €165.000. Dat is een hoop geld, voor die ene waarheid, die ik u ook wel gratis wil verklappen: denkt u? Wees dan zeker van uw bestaan.

__________

Een uiterst merkwaardige rechtszaak

‘Dit is de meest merkwaardige zaak die ik ooit heb meegemaakt. Ondanks het feit dat ik u schuldig acht aan moord boven iedere twijfel verheven, gebiedt de wet me u vrij te laten.’
Vrij vertaald uit: Smullyan, R.M. (1978). What’s the name of this book?

De (rechts)filosofie biedt veel lekenvermaak als het gaat om raadsels en gedachte-experimenten. Het aardige is, dat men de analyse zo ingewikkeld kan maken als men zelf wil. Neem het volgende probleem. We bevinden ons in een rechtsstaat met een jurysysteem voor strafzaken.

Bertrand en Willard, twee volwassen mannen, staan terecht voor moord. De jury vindt Willard schuldig, Bertrand wordt in het geheel vrijgepleit. De rechter spreekt de als schuldige aangewezen Willard toe en zegt: “dit is de meest merkwaardige zaak die ik ooit heb meegemaakt. Ondanks het feit dat ik u schuldig acht aan moord boven iedere twijfel verheven, gebiedt de wet me u vrij te laten”.

Hoe is dit nu mogelijk? Heeft het iets te maken met ne bis in idem? Ontoerekeningsvatbaarheid? Hypnose? Slaapwandelen? Of misschien is Willard een onschendbare koning? De oplossing is echter ingenieuzer en onverwachter: Bertrand en Willard zijn een Siamese tweeling. En aangezien de wet stelt dat het onwettig is om een onschuldig persoon op te sluiten, moet de rechter ook Willard laten gaan. Wellicht niet zonder straf, maar wel in vrijheid. Welke straf zou trouwens wel gepast zijn voor deze moordenaar?

©Veenmedia.nl

Het absolute recht van een stervende op de waarheid

Is het veinzen iemands stervenswens te eerbiedigen een daad van liefde? Een casus uit de notariële praktijk, frivool en haast achteloos geschreven (Algemeen Dagblad 3 oktober 2016, zie onderaan), werpt diepe existentiële vragen op, waar niemand achteloos over zou moeten denken. Een stellingname.

De casus

paddle-vaasEen man heeft zijn hele leven toegewijd gebouwd aan een unieke glasverzameling. Nu hij van zijn artsen heeft vernomen dat hij weldra sterven zal, heeft hij één wens: dat zijn verzameling bijeen blijft. Zijn twee zoons hebben geen interesse die wens in te willigen en lijken louter geïnteresseerd in centen.
De mogelijkheid bestaat nog dat de overheid de collectie overneemt vanwege de kunstzinnige waarde. Bij taxatie blijkt echter dat een groot deel van de collectie kitsch is en de man in veel gevallen is opgelicht. Hooguit enkele stukken zijn financieel de moeite waard. Een levenswerk spat uiteen.
Eén van zijn zoons ziet het met
medelijden aan en belooft zijn vader om zich over de collectie te ontfermen en deze bij elkaar te houden. Enkele maanden later overlijdt de man met het idee dat zijn laatste wens wordt gerespecteerd. Slechts enkele dagen na de crematie brengt deze zoon alle waardevolle stukken naar een veilinghuis en geeft de rest aan de kringloop.
Het artikel eindigt met de zinnen: ‘Keihard bedrog. Maar ook een teken van liefde.’

Een teken van liefde?
belofteWie dit als een teken van liefde beschouwt, baseert die opvatting waarschijnlijk op het idee dat het goed is iemand voor te liegen als dat bijdraagt aan de gemoedsrust van degene die wordt voorgelogen.

Ik ben het ten diepste met die opvatting oneens. Want wat is dit precies voor een liefde? Is dit een liefde die we kunnen wensen? Hoe kan bedriegen een daad van liefde zijn? Is dit een liefde die uit een zuiver hart is voortgekomen en uit een goed geweten? Want liefde is toch minstens een zaak van het goede geweten, lees ik bij Kierkegaard. Maar hoe kan een goed geweten samenvallen met het idee van een onherstelbare leugen?
Dat is iets wat ik niet begrijpen kan.

Ja, deze zoon zal zichzelf voorspiegelen iets goeds te hebben gedaan, hij zal wel moeten wil hij met zichzelf kunnen blijven leven. Maar hij heeft helemaal niets goeds gedaan. Hij heeft alleen een wens vernietigd, en vooral ook de mogelijkheid van de vader om in de laatste maanden van zijn leven zich te verzoenen met de waarheid en vorm te geven aan zijn nalatenschap, zijn levenswerk.

Het is evident dat als we een morele regel opstellen op basis van de opvatting ‘het is een teken van liefde wanneer je iemand bedriegt omwille van zijn gemoedsrust’, niemand nog zelfs op zijn sterfbed zijn bloedeigen zoon kan vertrouwen. Immanuel Kant heeft in Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785) lang geleden al gewezen op de totale absurditeit van zulke opvattingen. Hoe zou deze zoon immers kunnen willen dat hij mogelijk zelf bedrogen wordt op zijn sterfbed? Hoe zou hij gerust kunnen sterven met in het achterhoofd het idee dat zijn eigen zoon misschien naar voorbeeld van zijn vader dezelfde veinzerij aan de dag legt verpakt in een belofte, maar feitelijk niets meer zal doen dan zo snel mogelijk na zijn dood een heel levenswerk verkwanselen?

maskerDe leugen die deze man zijn vader heeft voorgespiegeld als waarheid heft feitelijk iedere gemoedsrust op. Hij heeft door zijn vader te bedriegen de gemoedsrust van iedere stervende vernietigd, omdat hij de belofte heeft vernietigd.

Maar wat dit nog intenser treurig maakt, is niet dit valse idee van liefde. Het is niet de geldzucht van de nabestaanden. Het is niet het klaarblijkelijke ontbreken van enige inspanning om een laatste wens te respecteren. Nee, het intense treurige zit hier in: Deze man die zijn hele leven blijkt te zijn bedrogen, wordt tenslotte ook nog eens bedrogen door zijn bloedeigen zoon.

Dat is een onvoorstelbare hardvochtige minachting voor de stervende en het sterven. Het is zeggen: ‘een stervende heeft geen recht op de waarheid, dat heb ik zo even beoordeeld’. Het is geworteld in dat misselijkmakende hedendaagse idee dat het lijden niet bij het leven hoort en het is zelfs minachting voor het leven, alsof de levende de waarheid niet aan kan. En minachting omdat wat bij leven is gemaakt, zonder enige vorm van spijt met één beweging kan worden vernietigd. Wie vertrouwt zo iemand bij leven nog dat hij niet de inschatting maakt dat de leugen gepast is? Ja, wie zou iemand die zo naar het leven en de dood kijkt als vriend willen hebben?

Het gaat er in deze niet om dat de laatste wens de zoon zou overvragen, want dat zou goed het geval kunnen zijn. Het gaat erom dat hij de belofte maakt terwijl hij weet dat hij deze niet zal houden. Het is iemand de liefde verklaren, waar er geen liefde is. Is dat liefde?

sterfbedNatuurlijk is de paradox duidelijk: wie in niets gelooft, hoeft niet bang te zijn dat bedrog wordt afgestraft. Dat onrechtvaardigheid wordt doorzien. Dat leugens moeten worden verantwoord. De dode is dood, en dood zal hij blijven. Maar wat is nog de waarde van menselijke nalatenschap als alles van waarde weerloos is? Weerloos tegenover de dood en zelfs weerloos tegenover je eigen familie? Zo’n houding maakt het leven zelf zinloos. Je moet haast hopen dat er geen diepere zin bestaat, voor iemand die zo denkt.

Onze laatste momenten in het leven verdienen waarheid. Je moet wanneer je dat kunt een stervende nooit het recht op de waarheid onthouden. Het is een absoluut recht. Dat de waarheid niet altijd welgevallig is, is van oneindig minder belang dan het recht van een stervende de laatste momenten van zijn leven vanuit waarheid op zijn eigen manier vorm te geven.

glazen-illusie-spat-uiteen morele ethische casus

Een verloren liefde

-Aforismen/ bekentenissen/ dialogen/ herinneringen-

‘Beter liefde verloren dan haar nooit bezeten te hebben’
C. J. Wijnaendts Francken

Op 20 oktober kocht ik bij een boekwinkeltje enkele tweedehands boeken. Op zich niets bijzonders, behalve dat ik in één ervan twaalf dubbelzijdig handgeschreven blaadjes aantrof samen met een krantenbericht uit 1989

Het boek in kwestie, Prefaces: Light Reading for Certain Classes As the Occassion May Require, by Nicolaus Notabene wilde ik sowieso hebben, en een vluchtige blik op de papieren deed mij vermoeden dat het om aantekeningen ging. Ik dacht dat ze verband hielden met het boek; ik had er dan ook niet echt oog voor in de winkel.

Ik rekende de boeken af. Eenmaal thuis besloot ik de blaadjes eens verder te bekijken en tot mijn schrik, of tot mijn verrassing zag ik dat het een persoonlijke verzameling notities en aforismen betrof, die niets met het boek van doen had. Vrijwel allemaal verwezen ze naar een gebroken hart en een verloren liefde voor, ik geloof, een bijzondere vrouw.

Ik heb na wat wikken en wegen besloten om een gedeelte ervan hier te publiceren. Het is een selectie van fragmenten die het best leesbaar was en voor mijn idee het meest samenhangend. Verschillende notities lijken verder half af. Ik heb de oorspronkelijke volgorde van de papieren aangehouden. Waar ik het niet goed lezen kon (het was alles in potlood genoteerd en hier en daar onleesbaar of vervaagd), vermeld ik dat en waar een streep onder een woord staat, heb ik ervoor gekozen om dat woord schuin te schrijven. Titels heb ik vet gemaakt. Ik heb een enkele noot toegevoegd, waar ik dat op zijn plaats vond.

Ik hoop dat de auteur mocht hij hoe onwaarschijnlijk ook ooit tegen dit stuk aanlopen, het mij niet kwalijk neemt. Ik denk dat het redelijk is dat ze rond 1989 zijn geschreven. Dat is ook de verschijningsdatum van het betreffende boek. Dat maakt de notities 25 jaren oud. Hoe oud de schrijver zelf is, is onduidelijk. Als hij nog leeft, is het in ieder geval geen jonge man meer, want de melancholie en de zwaarte van de tekst zie ik niet zo uit een jonge pen rollen. Het is daarbij een schrijven dat enkel onder een zwaar gemoed kan worden geconstrueerd en me erg nieuwsgierig heeft gemaakt naar achtergronden (ik vermoedde soms zelfs een opzet voor een toneelstuk; maar daarvoor is er teveel ‘ernst’). En ergens heeft het me ook een bedroefd en ongemakkelijk gevoel gegeven. Het stopt even abrupt als dat het begint. Misschien is er nog meer, maar dit is wat in het boek zat.

Ik hoop van ganser harte dat het hem beter is vergaan, dan dit schrijven doet vermoeden…want het is niet enkel een verloren, maar ook een met spijt en schuld beladen liefde.


-Aforismen/ bekentenissen/ dialogen/ herinneringen-

Wat kunnen herinneringen een vreselijke last zijn, wanneer ze verwijzen naar iets dat voorgoed verdwenen is.

Het verraderlijke aan een laatste kus is dat je pas achteraf werkelijk besef hebt dat de toegang tot deze kus voorgoed afgesloten is. Ze is opgehouden mogelijk te zijn. Pas dan bedenk je je hoe de laatste kus recht had moeten worden gedaan.

Het is een krankzinnig moeilijke zo niet onmogelijke oefening een vrouw te tonen dat je van haar houdt, zonder dat je daarmee het doel wil dienen haar terug te veroveren.

Dialoog. Langzamerhand doven, onmerkbaar worden, onhoorbaar zijn
-‘Als ik morgen zou sterven, zou ze dan op mijn begrafenis zijn?’
α ‘Morgen nog wel, maar volgende week misschien niet meer.’

{noot: de schrijver gebruikt een soort alfa in de dialoogjes die hij houdt om een kritisch gesprekspartner aan te duiden}

Ik begrijp nu hoe zij zich gevoeld moet hebben, vlak nadat ze met mij brak. Ze heeft weken <onleesbaar> gevoeld. Ik probeerde dat te relativeren. Ik was immers niet weg. Maar dat was juist haar pijn: ik was voor haar weg. Ze sprak met iemand die uitgespeeld was en dat deed haar ongelofelijk veel pijn.

Ik besef me hoe schitterend ze schrijven kon en dat stemt me ongelukkig. Die prachtige eigenschap is zo’n zeldzaamheid, dat ik er niet eens naar op zoek wil gaan om het ooit nog te vinden.

Het intieme kan men slechts eenmaal delen zonder herinnering
Ik hoor mijn hart kloppen en zie haar tegen mijn borst aanliggen, ze hoort me leven. Maar ook toen ik al sliep luisterde ze naar de kalme slagen van mijn hart. Welke vrouw doet nu zoiets moois?

Ik kon bij haar zozeer mezelf zijn dat ik vergat dat zij ook zichzelf wilde zijn bij mij.

Ik zou haar om vergeving willen vragen, maar dat doe ik niet, omdat ze die zonder meer verlenen zou en ik dan zelfs dat niet meer van haar te verwachten heb.

Het jaagt me angst aan te merken hoezeer ik lijd onder haar afwezigheid.
Het enige wat ik kan doen is mezelf dwingen niet aan haar te denken, maar die inspanning doet me aan haar denken. 

‘Wat mis je dan meer: haar liefde of haar vriendschap?’
‘Ik zou antwoorden dat haar vriendschap gemotiveerd was vanuit liefde. Je keuze is oneigenlijk en dus maak ik die niet.’

‘O wat gruwel ik van de gedachte dat er zich binnen de kortste keren wel een of ander lachwekkend clowntje zal aandienen dat haar ‘de ware liefde’ zal tonen. Natuurlijk! Er is geen hart zo gemakkelijk te veroveren als een gebroken hart. En hij zal er nog trots op zijn ook. Hij heeft eindelijk iemand gevonden die naar hem om wil zien! De stoethaspel die het vanaf het prille begin van de daken zal schreeuwen aan iedereen die het horen wil, omdat hij aan haar zijn eigenwaarde ontleent. Wat een vreselijke voorstelling!
Waar ik vele jaren voor heb gestreden, geleden, geschreven en gebeden, kletst dit clowntje in een mum van tijd voor elkaar.’

α ‘Zelden heb ik iemand zijn diepe jaloezie zo opzichtig zien uitdrukken…’

De innerlijke blik die me is gegund in haar vrouwelijkheid, ontroert me telkens weer wanneer ik er bij stil sta.

Ergernis. Juist toen ze haar leven een wending wilde geven en daarvoor mij de rug toekeerde, hoorde ik pas hoe lovend iedereen over haar sprak. Niemand wilde me sparen en een uitzondering maken door iets vervelends over haar te zeggen. Dit spreken is oorverdovend en ik schaam me.

Jezelf bedriegen als het gaat om liefde is het ergste, is een eeuwig verlies dat niet goed te maken is in tijd…

Ik slaap niet goed en voel bij het veel te vroeg ontwaken een drukkende pijn in het midden van mijn buik. Haar remedie tegen de ziekte was van het medicijn afblijven. En ze genas. Mijn remedie is zo snel mogelijk het medicijn innemen. Maar het probleem is, dat het medicijn niet alleen niet voor handen is, maar dat het zich ook niet laat innemen. Ik blijf ziek.

‘Jij hebt bemerkt dat iedere vorm van aandacht die je krijgt van een andere vrouw, prettig is, omdat het verdovend werkt. Jouw probleem nu is, dat je de hoop koestert dat zij er ook zo in staat wanneer ze aandacht krijgt van een man.’
α ‘Nee, je moet het anders zeggen: ‘De aandacht die je krijgt van een andere vrouw toont je telkens weer wat voor een geweldige vrouw je eigenlijk had en die werkelijk om je gaf. Het is dus alles behalve een verdoving.”
{noot: dit is geen dialoog, maar een soort alternatief van α aan α, als het ware α‘}

In alles wat ik vond, wist ik dat ik haar zocht.

Godzijdank is ze morgen niet meer jarig, zodat de vraag of ik haar laat weten dat ik aan haar denk me niet meer uit de slaap houdt.

Ik weet niet wat beroerder is… Dat mijn geest mij op willekeurige momenten overvalt met dromen over haar, dat ze daarin consequent schitterend is of dat ik haar bij het ontwaken telkens meer mis dan ooit tevoren.

(…)

Dialoog
α ‘Gaat het je om haar of gaat het je om de remedie die ze bewerkstelligt? Want je hebt geen idee hoe kortstondig die zou kunnen zijn. Zij wel. Je hebt er nogal een gewoonte van gemaakt om een eenvoudig medicijn te verheffen tot de kuur die alles geneest.’
‘Ik begrijp volkomen wat je zegt. Ik wil mezelf genezen, maar daar heb ik haar voor nodig.’
α ‘Je hebt haar <onleesbaar> gebruikt om een balans in jezelf te vinden. Je hebt haar beschouwd als een sociaal <onleesbaar> experiment, waarbij je tot het geloof bent gekomen dat ze genoeg aan je gehecht zou raken, dat ze er wel tot in de lengte van haar leven mee zou instemmen. Dat is een zo weerzinwekkende gedachte, dat je weinig rest behalve diepe schaamte. Dat ze nu haar eigen weg gaat, raakt je zo intens diep, omdat ze daarmee je experimentje ruw heeft verstoord en je als het ware weer terug moet naar de eerste tekeningen van je relationele schetsboek.’
‘Ik moet me diep schamen, dat zie ik in. Ik heb de schoonheid van haar persoonlijkheid veronachtzaamd ten koste van een abstractie. Die abstractie bestaat nog steeds, maar toont zich aan mij in volle leegte als nooit tevoren. Ik wil haar laten zien – zelfs wanneer ze dat niet verlangt – dat ik haar niet op  werkelijke waarde heb geschat, maar haar te vaak voor lief heb genomen.’
α ‘Waarom zou je haar iets willen laten zien waarvan je weet dat ze het niet verlangt? Dat draait dus weer enkel en alleen om jezelf. Zonder dat je het door hebt -en daar twijfel ik over, want je bent dan wel een dwaas, maar geen achterlijke dwaas- probeer je haar opnieuw te gebruiken voor je eigen gemoedstoestand. Het valt te prijzen dat ze dit ten lange leste niet meer heeft geaccepteerd, hoezeer je ook geprobeerd hebt haar wel recht te doen: je hield te veel afstand om dat geloofwaardig te maken. En het zou me niets verbazen als al <onleesbaar> niet meer is dan een zoveelste poging haar weer binnen je experiment te trekken, om zo de schok die je overkomen is door het inzicht dat ze zich niet meer aan je uitleent te verstillen. Je hebt het naïeve geloof dat je met <onleesbaar> een hart kunt terugwinnen dat zich reeds lang gesloten heeft. En als je het dan niet kunt terugwinnen, dan heb je voor jezelf iets poëtisch gecreëerd op papier als troost. Maar dat is dan vooral iets mistroostig.’

-Wat is een dichter? Een ongelukkige, die in zijn hart diep verdriet verbergt, maar wiens lippen zo zijn gevormd dat zuchten en jammerkreten, wanneer die over ze uitstromen, klinken als schone muziek.-

α Is dit meisje nu je geliefde of een aanleiding om het poëtische in je op te wekken en een mislukt dichter te worden?

(…)

Het tragische en het droevige
De enige die mijn diepste verdriet begrijpen kan, is de enige die er niets mee te maken wil hebben.

Dialoog
‘Ik begrijp nu wat ik eerder voor krankzinnig hield: een man die uitroept bereid te zijn alles voor een vrouw over te hebben. Mijn hele gevoel spreekt mij niet tegen wanneer ik overweeg al het mogelijke te doen. Ik zou mijn huis vaarwel zeggen, ik zou mijn werkzaamheden opzeggen, ik zou zelfs tegen haar kunnen zeggen dat ik van haar hou. Maar dan voor altijd.’
α ‘Maar waarom zou je dat nu wel kunnen zeggen? Heb je enig idee hoe zwak dit klinkt? En ik wil je “houden van” niet bagatelliseren, maar hield je niet eerder van je kalme leventje wat je nu kwijt bent geraakt dan van haar? Dat kalme leventje is vervangbaar, zij niet.
‘Ik vrees dat ik nu in een staat verkeer, waarin ik het geloof niet heb dat ik er ongeschonden uitkom. Zij is inderdaad het onvervangbare: ik wil geen vervanging. De laatste keer dat ik mezelf in een sentimentele misère zag over een vrouw, duurde het jaren voordat ik daar grip op kreeg. En toen was er slechts sprake van één verdwaalde kus.’
α ‘Vooruit…in dat geval mag je best medelijden hebben met jezelf, dat is werkelijk geen lichtzinnig probleem. Zoveel geef ik je toe. Misschien moest je maar eens wat meer de handen vouwen.’

(…)

Hoewel ik het begrijp, blijft het misschien wel ten diepste krankzinnig: alles over hebben voor een vrouw, moet iets zijn wat een vrouw nooit kan willen.

We kennen elkaar zo goed, ik zou zelfs uit duizenden haar schaduw herkennen!

‘Die ander kan zijn huis enkel en alleen bouwen op de grond die ik heb bewerkt.’
‘In bewerkte grond kun je niet wonen, dat heeft deze ander toch goed opgemerkt.’
{noot: hier ontbreekt α; het betreft wel een reflectie}

‘Alles in haar gedrag scheen te zeggen: ‘Aangezien hij nooit van me gehouden heeft, kan de rest me niets meer schelen!’ Maar ik hield wel van haar, en ik had zelfs nog nooit zo van haar gehouden… Maar het haar bewijzen was onmogelijk. Dat is het afschuwelijke.’
{noot: is dit een citaat?}

Zelfs toen ik voor de vierde maal mijn brief las die ik voor haar geschreven had, begonnen mijn ogen zo hard te tranen dat ik halverwege moest stoppen met lezen: is dat een bewijs van de oprechtheid van de inhoud?

Wat ik mij nu bedenk is dat op het moment dat ze met mij brak, ik standvastig had moeten zijn en had moeten roepen: ‘Maar daar ga ik niet mee akkoord! Wij hebben niet zo <onleesbaar> gestreden, om op het moment dat we elkaar zo goed kennen te zeggen: ‘En verder mag je me niet meer leren kennen. Ik hef de toegang die je tot mij had op’. Maar ik zei niets <onleesbaar> liet iets oneindig waardevols achter.

Geen mens is dom genoeg om zijn eigen intelligentie over het hoofd te zien, maar ik was dom genoeg om de hare zo weinig op te merken.

(…)

Het is mij niet gelukt een mens voor het leven te leren kennen! Maar lijd ik niet veel meer onder het idee dat zij mij niet voor het leven wilde leren kennen?

Ze vertelde me dat ze de dood in de ogen had gekeken en ik moest lachen.
In een droom vertelde ze me het verhaal nog een keer. Ik nam toen haar hand vast en zei: ‘Ik ben zo blij dat je er nog bent!’
Was ik toch maar wat meer de man van mijn dromen…

‘Koester de mooie dingen als een goede herinnering.’
Maar hoe kan iets gekoesterd worden als het gegrond is op onherstelbare mislukking? Hoe kunnen duizenden warme herinneringen stand houden tegen die ene ijzingwekkende koude? – Ik bevries, wat ik me ook bedenk.

De taal is ontoereikend om haar te kunnen schrijven wat ik denk, omdat al mijn denken -hoe ik dat ook zou proberen- een beweging genereert die ik tegelijkertijd kan willen en niet kan willen. Zelfs dit inzicht levert zo’n beweging op (evenals dit meta-inzicht en de herkenning daar weer van (ad infinitum)): Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn, als hij door middel van mijn stellingen – er op – boven ze uit geklommen is. (Hij moet om zo te zeggen de ladder omvergooien na erop geklommen te zijn.)
{noot: overduidelijk Wittgenstein. De schrijver schreef het in het Duits, ik heb hier de Nederlandse vertaling gebruikt. Ik heb ook van verschillende andere teksten geprobeerd na te gaan of het citaten zouden kunnen zijn, of dat ze ergens zouden zijn gepubliceerd, maar ik heb verder niets kunnen vinden.}

De hele nacht verscheen ze af en aan in mijn dromen, maar dan zo dat ik haar enkel vanaf een onoverbrugbare afstand waarnam in haar ogenschijnlijke nieuwe leven…Ik kon roepen wat ik wilde, ze hoorde me niet. Telkens als ik haar bezig zag in haar doen en laten, hoopte ik slechts één ding: dat ze tot besef zou komen hoezeer ik geprobeerd heb haar werkelijk lief te hebben en hoeveel spijt ik heb dat ik daarin heb gefaald. Ik wenste vurig dat ze me niet liet wegglijden in haar oude herinnering, maar dat ze net als ik zou verlangen naar nieuwe herinneringen.

En de goden spraken tot mij: ‘We gunnen je drie momenten waarop zich een mogelijkheid aandient dat je haar alles wat je wenst schrijven kunt. Gebruik die wijs en verstandig, want daarna zal ze zich afsluiten en is er voor jou niets meer aan haar te zeggen. Voor die drie keer, zal ze alles wat je schrijft met aandacht en toewijding lezen. Wat haar hartsgesteldheid echter betreft, die ligt zelfs buiten onze macht – …’
Ik was verheugd met deze mogelijkheid. Het is niet iedereen gegeven tot driemaal toe het allerlaatste tegen iemand te kunnen zeggen en ermee een mogelijk nieuw begin teweeg te brengen. Zodoende schreef ik, formuleerde en las, verwijderde en herlas, schaafde en schrapte, wikte en woog. En ik ontdekte hoeveel er te zeggen was, hoeveel ik zeggen wilde en hoeveel ik nog nooit gezegd had.
Ik verstuurde mijn eerste brief, en had terstond spijt dat ik er niet veel meer in had verteld. Ik verstuurde mijn tweede brief en gelijk daarop wist ik dat ik het anders had moeten schrijven. En ik verstuurde mijn laatste brief. Ik had er zo lang over nagedacht, maar ook hier wist ik meteen dat er veel meer was dan waar ik mee op de proppen was gekomen…
En de goden spraken weer tot mij: ‘Dit is dan nu je lot én je straf! Waar je geest ingesteld zal blijven op het idee een leven lang alles met haar te kunnen delen, is dat nu voorgoed afgesloten.’
‘O, goden! Hoe kan ik haar nu toch ooit nog prijzen om wie ze is? Dat ik dat niet meer kan, waarvan ik weet dat ik het zo lang heb nagelaten, dat is onverdraaglijk. Het lot accepteer ik, maar de straf is te zwaar.’

Dialoog
‘Wat is de straf?’

‘Een vraag die voor altijd blijft.’
‘Maar wat is de vraag?’
‘Was het mogelijk geweest iets te schrijven wat haar wel van gedachten had kunnen doen veranderen?’
‘Dus wat is de straf?’
‘Dat ik geloof dat het mogelijk was, maar alleen binnen het ogenblik dat nu voorgoed voorbij is.’
{noot: dit fragment lijkt aan te sluiten bij het vorige. α ontbreekt.)

Iemand die met alles wat hij in zich heeft een unieke wedstrijd loopt, maar in het zicht van de finish in elkaar zakt, troost men niet met de woorden: ‘Koester toch de herinnering dat je zo ver nog gekomen bent!’

Zij redt levens. Ik red gedachten.

Ik ken haar diepste zorgen en ik weet wie haar beste vrienden zijn. Ik heb haar telefoonnummer, ik weet waar ze woont en waar ze werkt. Maar ik kan haar niet meer bereiken.

(…)

Ik was samen met haar uit, toen ik op enig moment vast kwam te zitten achter een deur waarvan het slot doordraaide. Ik schat dat ze mij na ongeveer 15 minuten kwam bevrijden uit mijn benarde situatie. Ze voelde als geen ander aan dat ik haar nodig had. Toen heb ik even gedacht dat ze me voorgoed ook bevrijd had van al mijn demonen.

Wanneer iemand zegt: ‘Ik heb hem in dierbare herinnering’ is dat pijnlijk als degene nog leeft. Gewoonlijk zegt men dat over de doden.

‘Geef me op. Laat me gaan. Je houdt het niet met me uit…’
‘Ik ben geduldig!’
‘Maar ik kan het niet meer… Kus me nog één laatste keer en dan herneem ik mijn vrijheid.’
‘Maar ik verdraag je liever dan dat ik je laat gaan! Dat is mijn trouw aan jou! Ik wil niet dat verliezen, waar ik diep van binnen zo trots op ben, zoveel rust aan ontleen en waar ik zo vaak naar uit heb gezien!’
‘Je moet, ik laat je geen keuze. Er is geen of/of meer.’

‘Elke scheiding is een voorsmaak van de dood’
Van de ene op de andere dag was ze voorgoed onbereikbaar, zoals dat alleen is voor te stellen bij iemand die plots sterft: ik zag haar nimmer meer.
{noot: citaat mij onbekend}

Ik zou haar enkel kunnen zien als ik haar minuten mag omhelzen.

Ik zie geen reden om het afscheid nemen te beëindigen. Ik hou haar daarom in gedachten.

α: Wie het vaste geloof heeft dat een verloren liefde is terug te winnen, miskent dat hetgeen verloren is het metafysische vermogen bezit zich onvindbaar te verstoppen.

Toegegeven, ze heeft me van een gigantisch vraagstuk verlost, maar dan wel door er zelf voor in de plaats te komen.

Treurnis om verloren liefde is in aanvang altijd aandoenlijk en kan rekenen op sympathie van eenieder. Maar o wee de man die er te lang mee rondloopt: dan wordt de treurnis onmiddellijke ergernis voor wie er bekend mee is en in aanraking komt.
α: Dat komt omdat langdurig verdriet tegen het hopeloze aan schuurt. En een mens weet zich over het algemeen geen raad met het hopeloze.

Wie iets afbreekt, bouwt sneller op dan wie is afgebroken.
{noot: het eerste deel spreekt van ‘iets’, het tweede van ‘iemand’. Toch lijkt de zin een (begrijpelijke) relatie te veronderstellen}

Ze had beloofd mij te leren wat liefde werkelijk betekent; maar juist nu ik nog maar zo weinig nodig heb om het te begrijpen, heeft ze haar belofte verbroken.

(…)

Het is plots voorbij! Het boek is gesloten, terwijl ik nog aan het lezen was. Wat ik ook probeer, ik krijg het boek niet meer open…

Aan Sanne Eschbach

 Voor Sanne Eschbach; uit de aantekeningen ‘Afstemming en Verhouding.’ Fragmenten uit de nummers 4600-5400 e.v.

Bekentenis van Donald Trump, of: De grootste stunt in de geschiedenis van de democratie

Ik heb de moeite genomen om de ongelofelijke, opzienbarende en historische speech van Donald Trump te vertalen naar het Nederlands. Ik ben geen vertaler Engels, dus men neemt het mij niet kwalijk dat het geen 100% accurate weergave betreft. De strekking is echter net als in de Engelse voordracht (die men onder mijn vertaling aantreft) onmiskenbaar intens.

Mijn dierbare landgenoten,

donald trumpin deze voordracht zal ik een bekentenis doen die velen zal schokken. Het is een bekentenis die velen nauwelijks zullen geloven. De bekentenis is echter niet schokkender dan wat ik de roerige afgelopen maanden van mijzelf heb laten zien. De bekentenis is niet minder geloofwaardig dan het ongelofelijke feit dat het zover heeft kunnen komen: ik als presidentskandidaat van de Verenigde Staten.

In mijn strijd naar het Witte Huis heb ik velen tot op het bot beledigd. Ik heb Mexicanen verkrachters genoemd, vrouwen als lustobject behandeld. Ik heb mij meerdere malen racistisch uitgelaten en zowel democraten als republikeinen tot wanhoop gedreven.

Ik heb openlijk betwijfeld of de presidentsverkiezingen wel eerlijk zouden verlopen. In debatten gedroeg ik mij als een achterlijke clown, veinzend en liegend wanneer het mij uitkwam. Het was zo kluchtig dat zelfs de satire – waar ik erg van genoten heb – nauwelijks in de buurt kwam van de realiteit. Ik was arrogant, harteloos, hardvochtig en hatelijk, en ik verkocht een opruiende populistische boodschap waarvan ik wist dat ze onmogelijk te realiseren zou zijn, op welke manier dan ook.

Maar aan dat alles komt nu een einde. Het is tijd voor de bekentenis. Het is tijd dat ik mijn verschrikkelijke masker afdoe en zeg wat ik te zeggen heb:

dit alles was slechts een sociaal-experiment. Ik zal dat herhalen: dit alles was slechts een sociaal-experiment.

Ik heb blootgelegd hoe treurig het met ons land is gesteld. Ik heb laten zien hoe maskervelen mij bleven steunen terwijl ik de grootst mogelijke onzin uitkraamde. Ik heb aangetoond hoe verdorven onze samenleving is uiteengevallen in groepen die elkaar naar het leven staan. Blanken en zwarten, republikeinen en democraten, mannen en vrouwen, moslims en christenen, jong en oud, het Noorden en het Zuiden.

Zij die teleurgesteld zijn in het feit dat ik nooit van plan ben geweest president van de Verenigde Staten te worden, kan ik slechts aanraden in de spiegel te kijken en bij zichzelf te rade te gaan hoe ze ooit mijn toneelspel serieus hebben kunnen nemen.

Ik trek mij terug, wetende dat ik misschien wel de grootste stunt heb uitgehaald in de geschiedenis van de democratie. Een stunt waarvan ik hoop dat het velen de ogen opent op weg naar eenheid. Want hoe heeft het zover kunnen komen? Denk er over na, ga met elkaar in gesprek.

God zegene jullie allen, en God zegent de Verenigde Staten van Amerika.

Donald J. Trump

____________________________________________________

My dear fellow Americans,

donald trumpin this enunciation I will make a confession which will shock many. It is a confession which many will find hard to believe. The confession however is not more shocking than the way I presented myself the turbulent past few months. The confession is no less credible than the incredible fact that it has come to this: I, as  presidential candidate of the United States.

In my fight for the White House, I have offended many people to the bone. I called Mexicans rapists, I treated women as sex objects. I expressed myself several times as a racist and driven both Democrats and Republicans into despair.

I have openly doubted whether the presidential election will be conducted fairly. In debates I behaved like a retarded clown, pretending and lying as it suited me. It was so comical that even the satire -which I dearly enjoyed- hardly came close to reality. I was arrogant, heartless, callous and hateful, and I presented a seditious populist message for which I knew was impossible to realise in any way.

But all that is now coming to an end. It’s time for confession. It’s time I take off my hideous mask and say what I have to say.

All of this was just a social experiment. And I’ll repeat: all of this was just a social experiment.

maskerI have revealed how sad the current state our country is in. I showed how many people were supporting me while I raved utmost nonsense. I have shown how despicable our society has disintegrated into groups that hate each other. Whites and blacks, republicans and democrats, men and women, Muslims and Christians, young and old, North and South.

Those who are disappointed in the fact that I never intended to be president of the United States, I can only recommend to look in the mirror and consult themselves how they ever were able to take my farce seriously.

I shall withdraw, knowing I might have pulled the biggest stunt in the history of democracy. A stunt that I hope opens the eyes of many on the road to unity. How could it have come this far? Think about it, talk to each other.

God bless you all, and God bless the United States of America.

Donald J. Trump

Open brief aan Marieke Dubbelman

In het Algemeen Dagblad van 26 september schrijft Marieke Dubbelman een column waarin ze zich beklaagt over de ontwikkelingen in de wijk Kanaleneiland in Utrecht (zie onder deze tekst). Op basis van een bouwbord zou de gemeente Utrecht zich schuldig maken aan ‘racistisch woningbeleid’.

De column getuigt van een dusdanige naïviteit, dat het haast bedoeld lijkt als provocatie. In dat geval laat ik mij uitlokken, maar ik heb het stoute vermoeden dat Dubbelman –die zichzelf een Vinexvrouwtje noemt en prinsheerlijk in Leidsche Rijn vertoeft- hier een serieuze noot meent te kraken.

Ze spreekt allereerst van een levendige wijk met “ja soms ook problemen”. Die “ja soms ook problemen” betreffen dan waarschijnlijk af en toe een auto die de fik in gaat, onevenredig hoge woninginbraken, autodiefstallen, drugshandel en kentekenfraude. Jongerenoverlast en de ontiegelijke hoeveelheid zwerfvuil laten we dan maar even voor wat het is.

kanaleneilandEn met levendig doelt ze misschien op de populatie in de wijk die voor 80% uit allochtonen bestaat, waarvan het merendeel de Nederlandse taal nauwelijks fatsoenlijk machtig is. Of wellicht het feit dat velen niet weten te ontsnappen uit hun benauwde sociaal-economische positie en de hele dag op straat rondhangen voor de AH. Of misschien zit de levendigheid er wel in dat er de godganse dag allerlei dure wagens door de straat racen zonder zich ook maar in de minste zin te bekommeren om verkeersregels.

Dat de gemeente Utrecht na jarenlang aanrommelen met deze wijk eindelijk de flagrante homogene segregatie die Kanaleneiland kenmerkt aanpakt met een stedenbouwkundige vernieuwing, is niet meer dan een bittere noodzaak. Die had feitelijk 10 jaar eerder al moeten worden ingezet. De overbrugging naar deze vernieuwing is dankzij het huisvesten in afgeschreven panden van studenten, kunstenaars en creatieve jonge ondernemers nog acceptabel geweest. Als er al leven in de wijk is gebracht, dan komt het door het Eiland 8 project.

Nu echter alle ondernemers, creatievelingen en studenten plaats hebben moeten maken voor ‘Your Urban Space en de grootschalige aanpak van dyour urban spacee totaal verpauperde flats en gedateerde jaren 60 laagbouw, moet er serieus worden doorgepakt om een vergelijkbare groep jonge middelbaar en hoger opgeleiden mensen aan te trekken in een wijk die wat betreft woongenot tot het laagste van heel Utrecht e.o. behoort.

In dat opzicht is het niet vreemd dat ‘hip’ particulier initiatief wordt toegejuicht waarbij er energieneutraal wordt gepionierd en waarbij men zich richt op ‘knappe blanke jonge mensen’ om de wijk te versterken waar Dubbelman aanstoot aan neemt. Het is natuurlijk deels gladde marketing, maar daarachter schuilt de ernst van een wijk waarin deze doelgroep in de verste verte niet dood gevonden zou willen worden, terwijl ze juist voor de zo gewenste levendigheid en de (sociale) diversiteit broodnodig is.

Het tenslotte zwakke verhaal van krakers die –mind you- al voor meer dan € 80.000 gemeenschapsgeld aan beveiligingskosten hebben gemaakt door zich te beroepen op een achterhaald links standpunt dat segregatie vooral in stand moet worden gehouden door een wijk in zijn sociale armoede en monotone bouwcultuur te laten verloederen, is echt niet meer wat deze samenleving nodig heeft. De wens om permanent eenzijdig sociale huur aan te bieden aan de laagste inkomens heeft de wijk juist tot aan de rand van de afgrond gebracht en tot een van de minst begeerlijke wijken van Nederland gemaakt. Een stigma waar de wijk niet snel meer vanaf komt.

Als het dan nodig is om het structurele gebrek aan diversiteit in de wijk aan te wakkeren door jonge hoogopgeleide mensen aan te moedigen er een huis te kopen, dan moeten we daar blij mee zijn en niet wederom vervallen in de denkfout dat daar tegelijkertijd die arme allochtoon niet mee geholpen zou zijn. Integendeel.

your-urban-space

 

Een meelijwekkende schreeuw: vloggers, buurthuisactivisme en de smeekbede om erkenning

250px-pauw-1Toen bij Jeroen Pauw op een verdwaalde donderdagavond enkele jongeren in disguise een podium kregen zich te presenteren (kijk hier of hier) aan laat-opblijvend Nederland, hadden weinigen kunnen vermoeden dat het symbolische televisie zou worden waar heel Nederland lang over zou steggelen.

Honderden nieuwsfeiten verder en honderdduizenden reacties later voegt deze bijdrage er nog één ongebruikelijk perspectief aan toe.

Na het terugzien van de 15 minuten televisie, overheerste aanvankelijk ergernis, maar na het herhaaldelijk terugzien werd het vooral medelijden. Diepe ergernis kon ik in mijzelf niet meer bespeuren. Zeker, er is ongelofelijk veel om te ergeren en er is ongelofelijk veel meer dan alleen die 15 minuten film, maar Ismail Ilgun en zijn trawanten verdienen toch medelijden. Het optreden is namelijk één lange smeekbede om erkenning. Die blijft uit. Het optreden is één grote schreeuw om er toe te mogen doen in een samenleving, waar je zonder baan, opleiding en met schulden je trots en identiteit probeert staande te houden. Onbeholpen desnoods. Het is een diep-existentiële tragedie, waar deze ongelukkigen iedere dag in ontwaken en waar jarenlange collectieve verdwaling aan ten grondslag ligt. Wie kan nog een weg wijzen?

Je ziet Ilguns pantser verzwakken wanneer gemeenteraadslid voor de lokale partij Democratisch Zaanstad Juliëtte Rot hem enkele complimenten maakt. Het doet hem ongelofelijk veel goed, want hij is een onbegrepene die buiten zijn veilige subcultuur door niemand ernstig genomen wordt, verwenst en zwak wordt aangevallen op zijn uiterlijk.

Hij straalt wanneer hij mag zeggen dat kleine kinderen tegen hem opkijken en hem dankbaar toeroepen dat hij geen tuig van de richel is. Want kleine kinderen, dat zijn zijn fans. ‘Vraag het de kleine kinderen maar!’ roept hij in vele vlogs. ‘Vraag het de kleine kinderen maar!’ Voor hen speelt hij het onconventionele vregge clowntje via de moderne media.

Maar we kijken hier vooral naar iemand die zelf in alles een kind is. Een kind met bijzonder weinig reflectief vermogen, zelfinzicht en relativeringszin. Tot overmaat van ramp gecombineerd met een abominabele woordenschat. En op een kind moet je niet te snel boos worden. Aan een kind moet je je niet teveel ergeren. Het mist ieder verstandig vermogen om zichzelf te redden uit de benarde situatie waarin het zich heeft gebracht. Je moet blijven proberen het volwassen te maken.

Haki

Haki-zonder-zonnebril. Still uit de uitzending.

Ja, Ilguns broeder Haki-zonder-zonnebril (HBO en onderneming) probeert het oprecht. Hij probeert er wat van te maken. Hij is volwassen. Daar kun je niets kwaads van zeggen. Haki ergert zich zichtbaar aan alle onzin die zijn vrienden uitkramen. Afkeurende handgebaren, meewarige blikken; hij lijkt te zijn beland in een samenzwering van idioten. Haki dwingt er naast medelijden zelfs sympathie mee af.

Je gunt hem toch dat buurthuis wat ze zelf gesloopt hebben. Maak Haki opzichter van dat buurthuis! Geef hem een titel en een functie en verantwoordelijkheid. Laat de ouders van deze buurthuisactivisten garant staan. Eén papa schijnt een peperdure Audi Q7 te bezitten. Gebruik dat als onderpand, samen met de eer van de gemeenschap waarbinnen ze zich thuisvoelen. En de ironie moet hier zelfs zover gaan dat de Vomar blikjes Redbull sponsort. Dat is de andere wang die nodig is. Want zolang de overheid actieve segregatie niet bij de kern aanpakt is een buurthuis weldegelijk de minst slechte oplossing. En is medelijden over alles wat zich binnen de grenzen van de rechtsstaat voltrekt echt de meest passende emotie.

________
Lees ook het sterke artikel van Arjen van Veelen:
Keen keld wel een cameraatje en een kutleven

Indrukken bij de eerste druk VI: Jules Léquyers La Recherche d’une Première Vérité uit 1865

Indrukken bij de eerste druk VI
Jules Léquyers La Recherche d’une Première Vérité uit 1865
~En de ontdekking van een brief~

~Voor die ene die ontdekken wil~

Het essay wat ik eerder publiceerdeStatue Lequier, met daarin een bescheiden uiteenzetting van enkele gedachten van Jules Lequier (noot 1), bracht me tot een zoektocht naar de beschikbaarheid van de eerste druk van zijn postuum verschenen filosofische fragmenten, die zijn vriend Charles Renouvier in 1865 heeft uitgegeven bij Imprimerie de Mme Ve Belin, Saint-Cloud.

Het is aantrekkelijk en ook enigszins voor de hand liggend om het werk van Lequier te vergelijken met dat van Kierkegaard. Er is geen enkele aanwijzing dat ze elkaar gekend hebben of hebben beïnvloed, maar Lequiers existentiële grondslagen, de keuze voor verantwoordelijkheid en vrijheid en het pleidooi voor bestaansrecht van corsaren3het individu (anti-Hegeliaans in die zin) vertonen grote overeenkomsten met het filosofische project van Kierkegaard. Hier en daar wordt zelfs de vergelijking gemaakt tussen Kierkegaards verhouding tot Regine Olsen en Lequiers verhouding tot Anne Deszille (vgl. Clair, A. (2008). Kierkegaard et Lequier: Lectures croisées). Dat lijkt me echter ver gezocht. Jammer genoeg is er over Anne Deszille niets te vinden, zodat haar mysterie in tegenstelling tot dat van Olsen voorgoed bewaard blijft.

Prof. dr. Donald Viney, de Engelse autoriteit op het gebied van het denken van Lequier, merkt op dat Kierkegaard en Lequier eenzelfde soort literaire filosofische stijl hanteren (het lezen van Het Heggenblad doet dat bevestigen) waarbij wijsgerige en religieuze thema’s met elkaar vervlochten zijn en het christendom op een nieuwe filosofische manier wordt opgevat. Het spreekt voor zich dat Kierkegaard hierin veel ‘systematischer’, consequenter en uiteindelijk ook succesvoller is geweest, maar in thematiek zijn er inderdaad naast talrijke verschillen interessante gelijkenissen op te merken.

Lequier was een toegewijd rooms-katholiek. Het verhaal gaat dat hij op 15 augustus 1846 een mystieke ervaring heeft gehad, die doet denken aan Pascals Memorial, helemaal omdat hij de ervaring neerschreef gecombineerd met Franse en Latijnse teksten. Die ervaring is niet opgenomen in het boek, maar verder staan alle belangrijke teksten erin, die Renouvier na verschillende correspondenties heeft gebundeld.

Eerste druk LequierDe uitgave was nadrukkelijk niet bedoeld voor de verkoop zoals ook staat vermeld in het boek zelf, maar voor vrienden en kennissen ter nagedachtenis aan de filosofische nalatenschap van Lequier. De oplage bedroeg dan ook slechts 120 exemplaren. Het geluk was met mij, dat ik na wat zoekwerk een aangeboden exemplaar bij een Frans antiquariaat (J. Vrin) tegenkwam, zo niet het laatste exemplaar op de wereld in de verkoop. Nadat ik hem een eerste bod had gedaan per e-mail, wat zonder reactie bleef, kon ik op een avond de slaap niet vatten door de gedachte ernaast te grijpen, dat ik zodoende de ochtend erna het boek direct aanschafte. Het gevoel een stuk geschiedenis in zijn meest oorspronkelijke vorm te bezitten, had me toch weer gegrepen.

Enkele dagen later ontving ik het boek, en tot mijn grote verrassing bevond zich in het boek een handgeschreven brief van twee kantjes van Jules Lequier zelf. Ik besloot daarop contact te zoeken met de Amerikaanse hoogleraar Donald W. Viney. Ik stuurde hem een fotokopie van de brief, waarmee de speurtocht geopend was niet zozeer naar het boek, maar naar de achtergrond van de brief.

Ik ontving vrijwel per omgaande een informatieve en zeer vriendelijke reactie van Viney:

I very much appreciate the copy of the Lequyer letter that you sent. It is clearly not in Jean Grenier’s edition of Lequyer’s complete works and so is of great interest to me and to anyone else with more than a passing interest in Jules Lequyer. The letter is very difficult to decipher and there are words I can’t make out. I have sent the letter (and forwarded your email) to Goulven Le Brech in Paris. His native French “eye” will help to understand this. It is clearly written during Lequyer’s time in Paris at the École Polytechnique, but I’m still not sure who the recipient was. I wonder if there is any clue in your edition of La Recherche d’une Première Vérité of who owned it. As you know, Charles Renouvier gave copies of this book freely to those who were interested, and presumably some copies went to Lequyer’s friends. I once owned an original copy (like the one you have) and on the inside cover of my copy was a handwritten dedication that reads “Offert à M- Beaurrier par l’éditeur C. Renouvier”. Is there anything comparable in your copy? Perhaps not.

Ik schreef naar aanleiding hiervan oud-collega Georgette Molenaar aan die de Franse taal meester is om te achterhalen wat precies in de brief stond en aan wie hij was gericht. Ik vroeg haar om op de eerste plaats het handschrift om te zetten naar de Franse tekst om vervolgens een Nederlandse vertaling toe te voegen. Het onderstaande is het verdienstelijke resultaat hiervan.Brief Jules Lequier

Klik hier voor de afbeelding op hoge resolutie

Frans Origineel (Zoals gezien door G. Molenaar)

1844

  1. Viens, mon ami, mon frère. Viens passer quelque temps avec nous. Nul de ceux que tu aimes et qui seront heureux de te revoir, n’éprouveront en t’embrassant de plaisir comparable au mien.
  2. J’avais prié Michelot de joindre au lettre que je t’envoie une lettre de lui et voilà qu’aprés quelques jours de chercher amèrement, perdue enfouie dans cet épouvantable masse de papiers qui encombre ma chambre et où ma maladresse l’a engloutie, J’aime mieux t’envoyer ceci et ne pas attendre que j’ai retrouvé sa lettre. A ton arrivée je la remettrai ainsi qu’une vieille lettre de Guerin l’asmeilleur Guerin, qui me tombe quelquefois sous la main quand je fais la grande inspection de mes papiers et qui m’a ému toujours.
  3. De dire que je pensais toute cette (période)) a toi, que je me proposais de mois en mois de t’écrire des volumes ce serait ne rien t’apprendre. Mais ma vie a été si agitée, si travers à, à bientôt, cher ami; tu trouveras ici tous tes fidèles amis, moi en tête.
  4. Si je ne te connaissais pas si parfaitement (moi qui te connais si bien, mieux qu’un frère) tes lettres m’auraient un peu inquiété. Mais tu n’as pu prendre la doctrine de Fourrier que par le grand côté et peut-être meme par ce qui la dépasse, lui prêtant la grandeur de ton propre cœur. Si tu es Fourrieriste c’est en maître et non en disciple de Fourrier je trouve .. dans tes travaux tes préoccupations, tes aspirations vers le bien et la vérité, ton âme si noble, objet pour moi d’une si tendre affection. Oh que je serai heureux t’embrasser mon cher Fréderic.
  5. Puisses-tu hâter cet heureux moment ne m’en voulez pas, ami, de mon silence. Si tu savais comment j’ai été malheureux après ton départ mais l’horizon s’éclaircit et les temps meilleurs s’annoncent. Mets moi à part dans ton cœur, oui j’ai droit à une place à part.
  6. A bientôt, noble ami.

Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis

Nederlandse vertaling (Vertaling door G. Molenaar)

1844

  1. Kom, mijn vriend (A), mijn broer. Kom wat tijd doorbrengen met ons. Niemand van degenen waarvan jij houdt en die blij zullen zijn je terug te zien, zullen bij het omhelzen, hetzelfde plezier voelen als ik.
  2. Ik had Michelot (B) verzocht om een brief van hem te voegen bij de brieven die ik je stuur en ziedaar na enkele dagen bitter zoeken, verloren geraakt weggezakt  in die afschuwelijke massa papier die mijn kamer hinderlijk vult en waar mijn onhandigheid hem in heeft verzwolgen. Ik stuur liever deze brief nu en ga niet wachten tot dat ik zijn brief terug vind. Bij je aankomst zal ik je hem geven evenals een oude brief van Guerin (C) de allerbeste Guerin waar ik soms de hand op leg als ik een grote inspectie houdt van mijn papieren en die mij altijd heeft geraakt.
  3. Om te zeggen dat ik de hele tijd aan je dacht, dat ik me van maand tot maand voornam om je hele boekwerken te schrijven daarmee zou ik je niets nieuws vertellen. Maar mijn leven is zo veelbewogen geweest zo vol tegenslag. Tot gauw beste vriend je zult hier op tijd je trouwe vrienden vinden, mij voorop.
  4. Als ik je niet zo perfect zou kennen ( ik die je zo goed kent, beter dan een broer) zouden jouw brieven me een beetje ongerust hebben gemaakt. Maar jij hebt slechts de doctrine van De Fourrier (D) groots toegepast en misschien zelfs wel overstegen, hem verlenende de grootsheid van je eigen hart. Als je al Fourrieriste bent dan is het als meester en niet als volgeling. Ik vind jouw ziel in jouw werken terug, in je zorgen en in je aspiraties naar het goede en de waarheid, jouw ziel zo edel, voor mij voorwerp van een zo tedere genegenheid. Oh wat zal ik gelukkig zijn om je te omhelzen mijn lieve Frederik.
  5. Kon je dit gelukkige moment maar versnellen. Vriend, neem me mijn zwijgzaamheid niet kwalijk als je wist hoezeer ik ongelukkig ben geweest na je vertrek maar de horizon wordt lichter en betere tijden kondigen zich aan. Zet mij apart in je hart, ja ik heb recht op een aparte plek.
  6. Tot gauw edele vriend.

Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis

Aantekeningen bij de Nederlandse tekst
A. Frédéric Zurcher (1816-1890): vriend van Jules Lequier (en Charles Renouvier), Polytechnique (klas van 1834).
B. Paul Michelot (1817-1885): vriend van Jules Lequier, Polytechnique (klas van 1834)
C. Waarschijnlijk Léon Guérin (1807-1885), schrijver, journalist, historicus en Frans dichter.
D. Charles Fourier (1772-1837): Franse filosoof.

Engelse vertaling
Prof. Viney, die ook de Franse taal meester is, heeft hier een Engelse vertaling aan toegevoegd.

Ik heb deze, samen met mijn eigen oorspronkelijke Engelse vertaling (die van mindere kwaliteit is dan die van Viney rechtstreeks uit het Frans) in een overzichtelijk pdf-document geplaatst, wat hier te vinden is.

In de verdere briefwisseling die ik had met Viney, gaf hij de informatie dat er aanwijzingen zijn dat naar alle waarschijnlijkheid de helft van het aantal gedrukte exemplaren is vernietigd.

There is some reason to believe that half of the 120 copies that Renouvier published may have been destroyed, or so Jean Grenier speculates in his little article “La première publication de La Recherche d’une première vérité” in Revue Philosophique de la France et de l’Étranger, LXXIX, 7-9 (1954): pp. 412-415. (zie voor dit artikel hier)

Dat betekent dus dat er nog maar ongeveer 60 exemplaren op de wereld van deze eerste uitgave beschikbaar zouden zijn. Aangezien zoals reeds opgemerkt, Charles Renouvier de exemplaren vooral als cadeau gaf aan liefhebbers en nabestaanden (onder wie William James), bevatten ze niet zelden een persoonlijke opdracht van Renouvier. Dat is ook het geval in mijn exemplaar. We lezen daar:

Opdracht groot Lequier

 

Offert en mémoire de leur vieux camarade à son ami F.Zurcher par l’éditeur C. Renouvier.

(Aangeboden ter herinnering aan hun oude kameraad aan zijn vriend F. Zurcher door de uitgever C. Renouvier).

De brief die is aangetroffen in mijn boek, blijkt na onderzoek inderdaad te zijn gericht aan Frédéric Zurcher (1816-1890). Deze studievriend van Lequier zwaaide in hetzelfde jaar af (1834) en klaarblijkelijk hadden ze in 1844 (het jaartal wat in potlood geschreven op de brief is geplaatst, waarschijnlijk door Zurcher) nog innig contact. Volgens gegevens van de Ecole Polytechnique was hij blond, met een onbedekt gezicht, grote neus, blauwe ogen, gemiddelde mond, ronde kin en 1,78 m lang. Na zijn studie werd hij succesvol marine-officier. Zurcher publiceerde bovendien veel populair wetenschappelijke boeken en artikelen (waaronder vijftien boeken over vulkanen, stormen, meteoren, gletsjers en de onderwaterwereld). In maart 1852 trad hij met Justine Camille Margolle in het huwelijk, waaruit twee jongens werden geboren die net als hun vader een militaire loopbaan hadden. Nadat hij het leger verlaat stort Zurcher zich tot het einde van zijn leven op het denken van Charles Fourier, wat hij met verve propageert.

Viney heeft de brief zoals opgemerkt ook aan de Franstalige autoriteit Goulven Le Brech laten zien en schrijft:

Goulven thinks that this letter is important in showing that, during his days in Paris, which may have been the most important of his life, Lequyer was at the center of a circle of friends with vast intellectual interests. Zurcher was, as the letter indicates, a follower of Fourierisme. François Marie Charles Fourier (1772-1837) was a social philosopher who advocated socialist ideas and is credited with first using the word “feminism.”

Dat het boek dus in bezit is geweest van Frédéric Zurcher, maken zowel de persoonlijke opdracht van Renouvier, als de aanwezige brief in het boek duidelijk.

De vondst is inmiddels ook internationaal opgemerkt, en gepubliceerd op het Jules Lequyer Archief: https://juleslequier.wordpress.com/2016/07/13/decouverte-dune-lettre-inedite-de-jules-lequier/.

Daarin wordt, naast mijn verkeerd geschreven naam, overigens ten onrecht een verbondenheid aan de universiteit Utrecht gesuggereerd; mij is verzekerd dat dit wordt gecorrigeerd.

Opdracht en voorblad LequierWat verder opvalt is dat dit boek opnieuw moet zijn gebonden. De reden daarvoor is dat zich in het boek tussen de pagina waarin het aantal gedrukte exemplaren wordt vermeld en de aanvang van het voorwoord van Renouvier, eeRichebourg Phot de la Couronnen pagina is toegevoegd met daarop de afbeelding van het gemaakte standbeeld van Lequier. Het standbeeld is pas in 1868 bij het graf van Lequier gebouwd, terwijl de uitgave stamt uit 1865. Op de ingevoegde pagina die duidelijk van zwaardere kwaliteit is dan de rest van de pagina’s, treffen we ook een stempel aan van ‘Richebourg Phot. de la Couronne. De onderste regel is niet goed zichtbaar, maar de zaak moet zijn gevestigd in Parijs aan de Quai de l’horloge 29. Een blik op Google Maps toont ons nu een theehuis. Speurwerk brengt me tot de waarschijnlijke fotograaf Pierre-Ambroise Richebourg (1810-1875).Stempel fotograaf

De stempels van Richebourg zijn zeldzaam (te vinden) en bevinden zich voornamelijk rond de jaren 1840-1870, als je zoekt in Google books. Het is zeer waarschijnlijk dat de foto rond deze tijd is gemaakt. Wat wel opvalt zijn de gelijkenissen met beschikbare foto’s op internet, wat vragen doet naar de originaliteit van de afbeelding.

Foto en oplageblad


Zo is deze indruk van de eerste druk niet het verhaal geworden van al te veel achtergronden wat betreft het boek en haar inhoud, maar meer van een verloren brief die weer gevonden is, en waar ik toch minstens 3 wereldburgers zeer mee heb verblijd. De brief is inmiddels ingelijst en een blik erop laat afdwalen naar de gelukkigere tijden van Lequier, waar hij zijn vriend schreef, zoals wij dat tegenwoordig nog maar zo zelden doen.

Noot
(1) Zoals waarschijnlijk is opgevallen, is de schrijfwijze van zijn achternaam op verschillende manieren mogelijk. Ik hanteer hier consequent ‘ Lequier’, omdat dit het meest gangbaar lijkt, maar juister is feitelijk ‘Léquyer’. Zijn geboortecertificaat vermeldt ‘Lequier’, maar dat is door zijn vader later gecorrigeerd tot ‘Lequyer’. Daarbij is het bekend dat Lequier zelf geregeld zijn naam op een verschillende wijze schreef. In de mij beschikbare brief heeft hij zich bedient van ‘Jules Léquyer’. Op zijn grafsteen in Plérin staat Lequyer.

Verder lezen?
Bronnen over Lequier. Gedeeltelijk overgenomen uit: Vincelette, A. (2009). Recent catholic philosophy. The 19th century.  Milwaukee, Wisconsin: Marquette University Press:

Lequiers vertaalde werk in het Engels: Translation of Works of Jules Lequyer: The Hornbeam Leaf, The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate, Eugene and Theophilus, vert. Donald Wayne Viney (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1998); Jules Lequyer’s ‘Abel and Abel’ Followed by ‘Incidents in the Life and Death of Jules Lequyer’, vert. Mark West (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1999). Delen uit The Problem of Knowledge zijn vertaald in Philosophers Speak of God, Charles Hartshorne en William Reese, eds. (Chicago: University of Chicago Press, 1953), pp. 227- 230; The Hornbeam Leaf ook vertaald in 1974 door Harvey Brimmer en Jacqueline Delobel in “Jules Lequier’s The Hornbeam Leaf,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; en in The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate door Donald Viney in Questions of Value Readings for Basic Philosophy (Needham Neights: Ginn Press, 1989).

Secundaire bronnen:
Russell, Leonard, “Review of La recherche d’une premiere vérité,” Mind 36 (1927), pp. 512-514; Grenier, Jean, La philosophie de Jules Lequier (Paris: Belles Lettres, 1936); Lazareff, Adolophe, “L’enterprise philosophique de Jules Lequier,” in Vie et Connaissance, Boris de Schloezer, ed. (Paris: Félix Alcan, 1948), pp. 21-40; Wahl, Jean, Jules Lequier: Introduction et choix (Paris: Trois Collines, 1948); Charlton, Donald, Positivist Thought in France during the Second Empire, 1852-1870 (Oxford: Clarendon Press, 1959), pp. 18-19, 232; Callot, Emile, Propos sur Lules Lequier: philosophe de la liberté (Paris: Marcel Riviere, 1962); Pasquali, Antonio, Fundamentos gnoseológicos para una ciencia de la moral ; ensayo sobre la formación de una theor’a especial del concimiento moral en las filosof’as de Kant, Lequier, Renouvier y Bergson (Caracas: Universidad Central de Venezuela, 1963); Tilliette, Xavier, Jules Lequier ou le tourment de la liberté (Paris: Desclée de Brouwer, 1964); Roggerone, Giuseppe, La via nuova di Lequier (Milan: Marzorati, 1968); Sipfle, David, “A Wager on Freedom,” International Philosophical Quarterly 8 (1968), pp. 200-211; Petterlini, Arnaldo, Jules Lequier e il problema della libertà (Milan: Vita e pensiero, 1969); Brimmer, Harvey, “Jules Lequier’s ‘The Hornbeam Leaf ’,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; Prontera, Angelo, ed., Libertà e Ontologia (Lecce: Milella, 1984); Viney, Donald, “Faith as a Creative Act: Kierkegaard and Lequier on the Relation of Faith and Reason,” in Faith and Creativity: Essays in Honor of Eugene H. Peters, George Nordgulen and George Shields, eds. (St. Louis: CBP Press, 1987); Shields, George, “Some Recent Philosophers and the Problem of Future Contingents,” The Midwest Quarterly 34 :3 (1993), pp. 294-309; Viney, Donald, “Review of La recherche d’une premiere vérité et autres textes,” Process Studies 23:4 (1994), pp. 290-291; Viney, Donald, “On the Trail of a French Philosopher of Genius: Jules Lequyer,” Pittsburgh State University Magazine 6:1 (1995), pp. 12-14; Tilliette, Xavier, “Lequier Lecture de Fichte,” in Fichte et la France, ed. Ives Radrizzani (Paris: Beauchesne, 1997), v. I, pp. 183-199; Viney, Donald, “Jules Lequyer and the Openness of God,” Faith and Philosophy 14:2 (1997), pp. 212-235; Viney, Donald, “William James on Free Will: The French Connection,” History of Philosophy Quarterly 14:1 (1997), pp. 29-52; Armellini Paolo, Lequier: La solitudine di Dio (Rome: Ed. studium, 1998); Viney, Donald, “The Nightmare of Necessity: Jules Lequyer’s Dialogue of the Predestinate and the Reprobate,” Journal of the Association for the Interdisciplinary Study of the Arts 5:1 (1999), pp. 19-32; Clair, André, Métaphysique et Existence: Essai sur la philosophie de Jules Lequier (Paris: Vrin, 2000); Pagani, Paolo, Libertà e non-contraddizione in Jules Lequier (Milan: F. Angeli, 2000); Josse, Jacques, Jules Lequier et la Bretagne (Moëlan-sur-mer: Blanc Silex, 2001); Le Brech, Goulven, Jules Lequier (Rennes: La Part Commune, 2007).

Lees ook:

  1. Indrukken bij de eerste druk V: Martin Heideggers Sein und Zeit uit 1927
  2. Indrukken bij de eerste druk IV: Derek Parfits Reasons and Persons uit 1984 in de hand (met een korte inleiding tot het boek)
  3. Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand (met een kleine rechtsfilosofische bijdrage)
  4. Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand
  5. Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand

 

 

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"