De belangrijkste moderne filosofen op basis van leeftijd ten tijde van publicatie van het hoofdwerk
Er is waarschijnlijk niets onzinniger dan het maken van een overzicht van de grootste filosofen. Het internet staat er vol mee. En iedere auteur heeft weer zijn eigen overwegingen bij hoe hij tot de samenstelling is gekomen. Plato, Aristoteles, Descartes en Kant ontbreken vrijwel nooit. Eerder schreef ik zelf al een overzicht van de belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw en van de belangrijkste filosofische artikelen van de 20e eeuw.
Hoewel discutabel en controversieel, is het vooral een vermakelijke bezigheid, die vermaakt. In deze bijdrage heb ik een overzicht gemaakt van de belangrijkste filosofische prestaties van moderne denkers, maar dan wel voornamelijk op basis van het criterium leeftijd. Het zou mij niets verbazen als een dergelijke lijst al bestaat, want je kunt het zo gek niet bedenken of een ijverige Chinees zal het wel uitgewerkt hebben, maar ik wilde vooral zelf op onderzoek gaan en op basis van louter subjectieve criteria tot een overzicht komen.
Aanleiding voor het overzicht was het plotselinge idee dat Kierkegaard, een denker waarvan ik mijzelf liefhebber mag noemen, niet kan concurreren met Immanuël Kant in alle overzichten waar het gaat om ‘grootsheid’, maar daarbij bedacht ik mij dat Kierkegaard toen hij stierf in 1855 in de leeftijd van 42 een ongelooflijk rijk en complex oeuvre had geschreven terwijl Kant pas na een hoop vergeten werken (Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren… Really?) op 57-jarige leeftijd tot zijn beroemde hoofdwerk Kritik der reinen Vernunft kwam.
Het zal voor altijd een raadsel hoe blijven hoe ver bijvoorbeeld Kierkegaard of Spinoza gekomen was indien ze de leeftijd van Kant hadden bereikt. De hele geschiedenis zou een andere zijn geweest, ongetwijfeld. Mijn hypothese is in ieder geval dat het een grotere prestatie is om iets indrukwekkends op jonge leeftijd te schrijven in de filosofie dan op latere leeftijd. Ook dat is natuurlijk een zeer betwistbare hypothese, in de wiskunde bijvoorbeeld zou het omgekeerde waarschijnlijk het geval zijn, maar ik geloof wel dat filosofie ervaring en tijd nodig heeft. Kant is daar het levende voorbeeld van.
Wat zijn dan mijn uitgangspunten? Die zijn zo eenvoudig niet. Moet ik alle filosofen langsgaan? Dat is gelijk een stuk minder vermakelijk (voor mij dan). Ik beperk mij tot Westerse filosofen vanaf de zogenaamde Moderne denkers, een periode die ik laat beginnen in 1750. Alle denkers die na deze tijd zijn gestorven overweeg ik in mijn overzicht.
Ik bekijk op welke leeftijd het hoofdwerk is uitgegeven (het is in vele gevallen namelijk moeilijk vast te stellen wanneer het precies is geschreven, maar meestal ligt de datum van uitgifte en het moment van schrijven niet meer dan twee jaar uit een). Daarbij hanteer ik de volgende puntenindeling: 100 minus de leeftijd. Maar alleen leeftijd als uitgangspunt leek mij toch te mager; Kierkegaard zou dan mijns inziens winnen, daar niet van, maar er moest nog wel iets bij.
Ook moet het filosofische werk van significante invloed zijn geweest op andere denkers. Daarvoor geef ik extra punten. Hoe groter de invloed van het werk is geweest in de geschiedenis en op het denken van anderen, hoe meer bonuspunten, met een maximum van 15. Daar wordt het al penibel want filosofen die ik maar drie punten op dit vlak zou toekennen, neem ik niet op in het overzicht.
Tenslotte, na wat wikken en wegen, heb ik ook besloten om de moeilijkheid /complexiteit van het werk mee te wegen. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat voor hoe minder mensen het hoofdwerk zou zijn te volgen, hoe meer punten dat oplevert, met een maximum van 10. De inschatting van deze toekenning komt ook geheel voor mijn eigen rekening.
Met de combinatie van leeftijd, invloed, moeilijkheid van werk en mijn druipende natte vinger kom ik dan tot het volgende overzicht.
Naam | Leeftijd hoofdwerk | Punten leeftijd, invloed en moeilijkheid | Score |
| Ludwig Wittgenstein 26 april 1889 – 29 april 1951. | Tractatus Logico-Philosophicus. Uit: 1922 33 jaar | 67+14+8 | 89 |
| Søren Kierkegaard 5 mei 1813 – 11 november 1855. 42 jaren oud. | Enten/Eller.* Uit: 20 februari 1843. 29 jaar | 71+10+6 | 87 |
| Arthur Schopenhauer 22 februari 1788 – 21 september 1860. | Die Welt als Wille und Vorstellung. Uit: 1818 31 jaar | 69+10+7 | 86 |
| Gottlob Frege 8 november 1848 – 26 juli 1925. | Begriffsschrift. Uit: 1879 31 jaar | 69+7+9 | 85 |
| Georg Wilhelm Friedrich Hegel 27 augustus 1770 – 14 november 1831. | Phänomenologie des Geistes. Uit: 1807 37 jaar | 63+12+10 | 85 |
| Martin Heidegger 26 september 1889 – 26 mei 1976). | Sein und Zeit. Uit: 1927 38 jaar | 62+13+9 | 84 |
| Friedrich Nietzsche 15 oktober 1844 – 25 augustus 1900). 55 jaren oud. | Also sprach Zarathustra. Uit: 1883 39 jaar | 61+12+6 | 79+4=83** |
| David Hume 7 mei 1711 – 25 augustus 1776). | An Enquiry Concerning Human Understanding.*** Uit: 1748. 37 jaar | 63+13+7 | 83 |
| Karl Popper 28 juli 1902 – 17 september 1994) | Logik der Forschung. Uit: 1934 32 jaar | 68+7+6 | 81 |
| Jacques Derrida 15 juli 1930 – 9 oktober, 2004. | L’écriture et la difference. Uit: 1967 37 jaar | 63+5+9 | 77 |
| Adam Smith 15 november 1723 – 21 januari 1790 | The Theory of Moral Sentiments.**** Uit. 17 april 1759 35 jaar | 65+4+3 | 72 |
| Karl Marx 5 Mei 1818 – 14 maart 1883. | Das Kapital. Uit: 1867. 51 jaar | 49+14+7 | 70 |
| George Berkeley 12 Maart 1685 – 14 januari 1753. | A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge. Uit: 1710. 43 jaar | 57+8+3 | 68 |
| Immanuel Kant 22 April 1724 – 12 februari 1804. | Kritik der reinen Vernunft. Uit: 1781. 57 jaar | 43+15+9 | 67 |
| Michel Foucault 15 oktober 1926 – 25 juni 1984. | Surveiller et punir: Naissance de la prison. Uit : 1975 51 jaar | 49+8+7 | 64 |
| John Rawls 21 februari 1921 – 24 november 2002. | A Theory of Justice. Uit: 1971 50 jaar | 50+7+4 | 61 |
| Gottfried Wilhelm (von) Leibniz 1 Juli 1646 – 14 november 1716 | La Monadologie. Uit: 1714 68 jaar | 32+5+8***** | 46 |
* Kierkegaards hoofdwerk is moeilijk vast te stellen, aangezien al zijn filosofische werken bij elkaar samen een hoofdwerk vormen. Over het algemeen wordt toch Enten/Eller (Of/Of) als voornaamste werk beschouwd.
** Net als bij Kierkegaard valt ook bij Nietzsche niet één hoofdwerk aan te wijzen. Ik kies hier voor Also sprach Zarathustra. Omdat Menschliches, Allzumenschliches: Ein Buch für freie Geister uit april 1878 echter een ook markante prestatie is, krijgt Nietzsche drie bonuspunten.
*** A Treatise of Human Nature uit 1740 is mijns inziens niet zijn hoofdwerk te noemen.
**** Het zou voor de hand liggen om zijn magnus opus An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) als uitgangspunt te nemen. Maar het genoemde werk is ook een klassieker en Smith vond het zelf ook zijn belangrijkste werk. Ik hou hier echter wel rekening met de invloed. Dat maakt het totaal één punt meer dan wanneer ik The Wealth of Nations als uitgangspunt had genomen.
***** Ik kan de complexiteit van dit werk niet goed beoordelen. In grote lijnen zijn de ideeën van Leibniz te volgen, maar de complexere opbouw maakt dat het overzicht snel verdwijnt voor de lezers. Het doet er uiteindelijk niet toe, want heel veel punten heeft Leibniz niet!
De winnaar op basis van mijn uitgangspunten is Wittgenstein, die op jonge leeftijd onder moeilijke omstandigheden een zeer complex en invloedrijk werk heeft geschreven. Het zou goed kunnen dat ik later nog enkele namen toevoeg, al is mijn vraag aan de lezer welk invloedrijk werk hem te binnen schiet wanneer hij denkt aan een filosoof die dit op jonge leeftijd heeft gepubliceerd.
Het was overigens Wittgenstein die na een nachtelijke droomervaring in zijn dagboek schreef: ‘Ik besefte de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand “vrees en beven” was.’ Wittgenstein zou niet op nummer één hebben willen staan, en Kierkegaard al helemaal niet. Ik vermoed dat Schopenhauer in het geval de anderen voor de eer bedanken, graag de eerste plaats zou willen bekleden. Ik zal er een volgend overzicht voor bedenken.
Voor wie aangeslagen is op de 
Christenen moeten hun tijd niet verdoen door de strijd aan te gaan met hun dominee of zich afvragen of ze de kerk moeten verlaten om nog verder van de Eenheid af te dwalen. Nee christenen moeten op zoek naar wat het persoonlijk werkelijk betekent om onderscheidend christen te zijn en welke conservatieve uitgangspunten daarbij een plaats hebben als ideaal en niet als dwangmiddel, zonder dat ze daarbij ook wel terecht kunnen bij Plato, Aristoteles, Seneca, Cicero, Montaigne enzovoorts.
In Why frailty needs vulnerability werpt Hanneke van der Meide (1984) zich op het ouderenvraagstuk en dan specifiek met betrekking tot zorg: hoe ervaren ouderen het ziekenhuis? Net als Atul Gawande (1965) in het vertaalde Sterfelijk zijn. Geneeskunde en wat er uiteindelijk toe doet (2015), kiest Van der Meide nadrukkelijk het perspectief van de oudere zelf in beeld te brengen. Via een zogenaamde fenomenologische shadowing studie heeft ze jarenlang verschillende patiënten intensief gevolgd van intake tot ontslag. Het blijkt dat ouderen zich in een ziekenhuis niet thuis voelen, zich beperkt weten en er weinig aandacht is voor hun geleefde ervaringen. Willen we ouderenzorg serieus nemen, dan zal er een nadrukkelijke omslag moeten komen: niet alleen het ‘technische’ genezen als meetbare component is van belang, ouderen voorzien van zingeving in het ziekenhuis is minstens, zo niet waardvoller aan het eind van hun levensloop.
Neem het Grenswisselkantoor-arrest. Twee mannen hadden het plan om een Grenswisselkantoor te overvallen. Ze zaten in hun auto te wachten op de eerste bankmedewerker, om actie te ondernemen wanneer deze het kantoor zou openen. De medewerker voelde echter intuïtief nattigheid en waarschuwde de politie. De politie kwam, de mannen vluchtten en werden na een wilde achtervolging ingerekend. Duidelijk begin van uitvoering overval? Niet volgens de Hoge Raad. Immers, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat een bank te overvallen, is er geen begin van uitvoering wanneer hij zich enkel met een auto naar die bank begeeft, de auto niet verlaat noch iets deed in de auto wat leek op te willen overvallen. Dat de intuïtie van de bankmedewerker juist bleek, heeft wellicht erger voorkomen, maar zeker weten kunnen we dat niet.
De Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788-1860), die met zijn pessimistische filosofie desondanks veel mensen wist te plezieren, was niet bijzonder goed met de dames. De Arbeiderspers koos ook niet voor niets ooit een verzamelbundeltje uit te geven onder de sprekende titel: Er is geen vrouw die deugt. Maar wellicht waren het vooral Schopenhauers versierkunsten die niet zo deugden.
De haast vergeten Nederlandse schrijver Jan Greshoff (1888-1971) erkende in zichzelf maar één wet: de volmaakte overgave aan de schone letteren. Greshoff liet in dat opzicht een stevig oeuvre na, waarin hij die kunst niet onverdienstelijk trachtte over te brengen naar papier. Hoewel hij stelt niets van filosofie te moeten hebben, toont Greshoff zich in de ruimste zin een denker, peinzer en verwonderaar.
Pasen viert men het liefst samen. Dat was in 1944 niet anders, ware het niet dat Maria von Wedemeyer (1924-1977) vlak na haar verloving gescheiden werd van de vooraanstaand religieus filosoof, theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). Bonhoeffer was wegens hoogverraad gearresteerd en moest zijn tijd in gevangenis doorbrengen. Daar schreef hij naast klassiek geworden overpeinzingen (zie: Verzet en overgave en Navolging (2014)) ook veelvuldig met zijn verloofde. Hij bemoedigt haar: ‘wees vrolijk, geduldig en dapper en vergeet mij niet, zoals ik jou niet vergeet’, en zij houdt van hem: ‘ik ben verliefd op elke zin, op elk woord, op elke kronkel van je handschrift’. 
het individu (anti-Hegeliaans in die zin) vertonen grote overeenkomsten met het filosofische project van Kierkegaard. Hier en daar wordt zelfs de vergelijking gemaakt tussen Kierkegaards verhouding tot Regine Olsen en Lequiers verhouding tot Anne Deszille (vgl. Clair, A. (2008). Kierkegaard et Lequier: Lectures croisées). Dat lijkt me echter ver gezocht. Jammer genoeg is er over Anne Deszille niets te vinden, zodat haar mysterie in tegenstelling tot dat van Olsen voorgoed bewaard blijft.
De uitgave was nadrukkelijk niet bedoeld voor de verkoop zoals ook staat vermeld in het boek zelf, maar voor vrienden en kennissen ter nagedachtenis aan de filosofische nalatenschap van Lequier. De oplage bedroeg dan ook slechts 120 exemplaren. Het geluk was met mij, dat ik na wat zoekwerk een aangeboden exemplaar bij een Frans antiquariaat (

Wat verder opvalt is dat dit boek opnieuw moet zijn gebonden. De reden daarvoor is dat zich in het boek tussen de pagina waarin het aantal gedrukte exemplaren wordt vermeld en de aanvang van het voorwoord van Renouvier, ee

In een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig
De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.
De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.
Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.
verdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.
originele bron zijn bij uitstek in filosofische werken een must. Daarnaast dient het de lezer duidelijker te zijn dat alle citaten nadrukkelijk worden verdedigd door een pseudoniem van Kierkegaard en niet door Kierkegaard zelf. Keij schenkt aan dat laatste wel minieme aandacht (p. 25), maar lijkt het zo uit te leggen dat daarmee zijn eigen interpretaties dus gelegitimeerd zijn: hij reageert niet op Kierkegaard, maar op ‘een derde’. Is dat Kierkegaard anders zien?
Want Keij toont zich wel een echte denker die de lezer nadrukkelijk bij de hand neemt en hardop diepzinnig speculeert over grote thema’s van het leven op basis van handreikingen die hij bij Kierkegaard aantreft. Leunend op het adagium dat de subjectiviteit, de innerlijkheid de waarheid is, mondt het hoogtepunt van het boek uit in een onvermijdelijke interpretatie van Kierkegaards klassieker Vrees en beven. Met inzichten van Levinas en Derrida zet Keij het Offer van Abraham zo uiteen, dat de lezer telkens gedwongen wordt zich reflexief te verhouden tot de tekst. Keijs demystificatie en ontreligisering pakken hier goed uit, al rust een en ander erg zwaar op Derrida’s interpretatie van Vrees en beven in De gave van de dood. Het appèl dat Keij uiteindelijk op de lezer doet kan worden samengevat als: ‘Hier ben ik!’ En gelijk Abraham het zei tegen God, zouden wij het vaker moeten zeggen tegen onszelf.