Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Een verloren liefde

-Aforismen/ bekentenissen/ dialogen/ herinneringen-

‘Beter liefde verloren dan haar nooit bezeten te hebben’
C. J. Wijnaendts Francken

Op 20 oktober kocht ik bij een boekwinkeltje enkele tweedehands boeken. Op zich niets bijzonders, behalve dat ik in één ervan twaalf dubbelzijdig handgeschreven blaadjes aantrof samen met een krantenbericht uit 1989

Het boek in kwestie, Prefaces: Light Reading for Certain Classes As the Occassion May Require, by Nicolaus Notabene wilde ik sowieso hebben, en een vluchtige blik op de papieren deed mij vermoeden dat het om aantekeningen ging. Ik dacht dat ze verband hielden met het boek; ik had er dan ook niet echt oog voor in de winkel.

Ik rekende de boeken af. Eenmaal thuis besloot ik de blaadjes eens verder te bekijken en tot mijn schrik, of tot mijn verrassing zag ik dat het een persoonlijke verzameling notities en aforismen betrof, die niets met het boek van doen had. Vrijwel allemaal verwezen ze naar een gebroken hart en een verloren liefde voor, ik geloof, een bijzondere vrouw.

Ik heb na wat wikken en wegen besloten om een gedeelte ervan hier te publiceren. Het is een selectie van fragmenten die het best leesbaar was en voor mijn idee het meest samenhangend. Verschillende notities lijken verder half af. Ik heb de oorspronkelijke volgorde van de papieren aangehouden. Waar ik het niet goed lezen kon (het was alles in potlood genoteerd en hier en daar onleesbaar of vervaagd), vermeld ik dat en waar een streep onder een woord staat, heb ik ervoor gekozen om dat woord schuin te schrijven. Titels heb ik vet gemaakt. Ik heb een enkele noot toegevoegd, waar ik dat op zijn plaats vond.

Ik hoop dat de auteur mocht hij hoe onwaarschijnlijk ook ooit tegen dit stuk aanlopen, het mij niet kwalijk neemt. Ik denk dat het redelijk is dat ze rond 1989 zijn geschreven. Dat is ook de verschijningsdatum van het betreffende boek. Dat maakt de notities 25 jaren oud. Hoe oud de schrijver zelf is, is onduidelijk. Als hij nog leeft, is het in ieder geval geen jonge man meer, want de melancholie en de zwaarte van de tekst zie ik niet zo uit een jonge pen rollen. Het is daarbij een schrijven dat enkel onder een zwaar gemoed kan worden geconstrueerd en me erg nieuwsgierig heeft gemaakt naar achtergronden (ik vermoedde soms zelfs een opzet voor een toneelstuk; maar daarvoor is er teveel ‘ernst’). En ergens heeft het me ook een bedroefd en ongemakkelijk gevoel gegeven. Het stopt even abrupt als dat het begint. Misschien is er nog meer, maar dit is wat in het boek zat.

Ik hoop van ganser harte dat het hem beter is vergaan, dan dit schrijven doet vermoeden…want het is niet enkel een verloren, maar ook een met spijt en schuld beladen liefde.


-Aforismen/ bekentenissen/ dialogen/ herinneringen-

Wat kunnen herinneringen een vreselijke last zijn, wanneer ze verwijzen naar iets dat voorgoed verdwenen is.

Het verraderlijke aan een laatste kus is dat je pas achteraf werkelijk besef hebt dat de toegang tot deze kus voorgoed afgesloten is. Ze is opgehouden mogelijk te zijn. Pas dan bedenk je je hoe de laatste kus recht had moeten worden gedaan.

Het is een krankzinnig moeilijke zo niet onmogelijke oefening een vrouw te tonen dat je van haar houdt, zonder dat je daarmee het doel wil dienen haar terug te veroveren.

Dialoog. Langzamerhand doven, onmerkbaar worden, onhoorbaar zijn
-‘Als ik morgen zou sterven, zou ze dan op mijn begrafenis zijn?’
α ‘Morgen nog wel, maar volgende week misschien niet meer.’

{noot: de schrijver gebruikt een soort alfa in de dialoogjes die hij houdt om een kritisch gesprekspartner aan te duiden}

Ik begrijp nu hoe zij zich gevoeld moet hebben, vlak nadat ze met mij brak. Ze heeft weken <onleesbaar> gevoeld. Ik probeerde dat te relativeren. Ik was immers niet weg. Maar dat was juist haar pijn: ik was voor haar weg. Ze sprak met iemand die uitgespeeld was en dat deed haar ongelofelijk veel pijn.

Ik besef me hoe schitterend ze schrijven kon en dat stemt me ongelukkig. Die prachtige eigenschap is zo’n zeldzaamheid, dat ik er niet eens naar op zoek wil gaan om het ooit nog te vinden.

Het intieme kan men slechts eenmaal delen zonder herinnering
Ik hoor mijn hart kloppen en zie haar tegen mijn borst aanliggen, ze hoort me leven. Maar ook toen ik al sliep luisterde ze naar de kalme slagen van mijn hart. Welke vrouw doet nu zoiets moois?

Ik kon bij haar zozeer mezelf zijn dat ik vergat dat zij ook zichzelf wilde zijn bij mij.

Ik zou haar om vergeving willen vragen, maar dat doe ik niet, omdat ze die zonder meer verlenen zou en ik dan zelfs dat niet meer van haar te verwachten heb.

Het jaagt me angst aan te merken hoezeer ik lijd onder haar afwezigheid.
Het enige wat ik kan doen is mezelf dwingen niet aan haar te denken, maar die inspanning doet me aan haar denken. 

‘Wat mis je dan meer: haar liefde of haar vriendschap?’
‘Ik zou antwoorden dat haar vriendschap gemotiveerd was vanuit liefde. Je keuze is oneigenlijk en dus maak ik die niet.’

‘O wat gruwel ik van de gedachte dat er zich binnen de kortste keren wel een of ander lachwekkend clowntje zal aandienen dat haar ‘de ware liefde’ zal tonen. Natuurlijk! Er is geen hart zo gemakkelijk te veroveren als een gebroken hart. En hij zal er nog trots op zijn ook. Hij heeft eindelijk iemand gevonden die naar hem om wil zien! De stoethaspel die het vanaf het prille begin van de daken zal schreeuwen aan iedereen die het horen wil, omdat hij aan haar zijn eigenwaarde ontleent. Wat een vreselijke voorstelling!
Waar ik vele jaren voor heb gestreden, geleden, geschreven en gebeden, kletst dit clowntje in een mum van tijd voor elkaar.’

α ‘Zelden heb ik iemand zijn diepe jaloezie zo opzichtig zien uitdrukken…’

De innerlijke blik die me is gegund in haar vrouwelijkheid, ontroert me telkens weer wanneer ik er bij stil sta.

Ergernis. Juist toen ze haar leven een wending wilde geven en daarvoor mij de rug toekeerde, hoorde ik pas hoe lovend iedereen over haar sprak. Niemand wilde me sparen en een uitzondering maken door iets vervelends over haar te zeggen. Dit spreken is oorverdovend en ik schaam me.

Jezelf bedriegen als het gaat om liefde is het ergste, is een eeuwig verlies dat niet goed te maken is in tijd…

Ik slaap niet goed en voel bij het veel te vroeg ontwaken een drukkende pijn in het midden van mijn buik. Haar remedie tegen de ziekte was van het medicijn afblijven. En ze genas. Mijn remedie is zo snel mogelijk het medicijn innemen. Maar het probleem is, dat het medicijn niet alleen niet voor handen is, maar dat het zich ook niet laat innemen. Ik blijf ziek.

‘Jij hebt bemerkt dat iedere vorm van aandacht die je krijgt van een andere vrouw, prettig is, omdat het verdovend werkt. Jouw probleem nu is, dat je de hoop koestert dat zij er ook zo in staat wanneer ze aandacht krijgt van een man.’
α ‘Nee, je moet het anders zeggen: ‘De aandacht die je krijgt van een andere vrouw toont je telkens weer wat voor een geweldige vrouw je eigenlijk had en die werkelijk om je gaf. Het is dus alles behalve een verdoving.”
{noot: dit is geen dialoog, maar een soort alternatief van α aan α, als het ware α‘}

In alles wat ik vond, wist ik dat ik haar zocht.

Godzijdank is ze morgen niet meer jarig, zodat de vraag of ik haar laat weten dat ik aan haar denk me niet meer uit de slaap houdt.

Ik weet niet wat beroerder is… Dat mijn geest mij op willekeurige momenten overvalt met dromen over haar, dat ze daarin consequent schitterend is of dat ik haar bij het ontwaken telkens meer mis dan ooit tevoren.

(…)

Dialoog
α ‘Gaat het je om haar of gaat het je om de remedie die ze bewerkstelligt? Want je hebt geen idee hoe kortstondig die zou kunnen zijn. Zij wel. Je hebt er nogal een gewoonte van gemaakt om een eenvoudig medicijn te verheffen tot de kuur die alles geneest.’
‘Ik begrijp volkomen wat je zegt. Ik wil mezelf genezen, maar daar heb ik haar voor nodig.’
α ‘Je hebt haar <onleesbaar> gebruikt om een balans in jezelf te vinden. Je hebt haar beschouwd als een sociaal <onleesbaar> experiment, waarbij je tot het geloof bent gekomen dat ze genoeg aan je gehecht zou raken, dat ze er wel tot in de lengte van haar leven mee zou instemmen. Dat is een zo weerzinwekkende gedachte, dat je weinig rest behalve diepe schaamte. Dat ze nu haar eigen weg gaat, raakt je zo intens diep, omdat ze daarmee je experimentje ruw heeft verstoord en je als het ware weer terug moet naar de eerste tekeningen van je relationele schetsboek.’
‘Ik moet me diep schamen, dat zie ik in. Ik heb de schoonheid van haar persoonlijkheid veronachtzaamd ten koste van een abstractie. Die abstractie bestaat nog steeds, maar toont zich aan mij in volle leegte als nooit tevoren. Ik wil haar laten zien – zelfs wanneer ze dat niet verlangt – dat ik haar niet op  werkelijke waarde heb geschat, maar haar te vaak voor lief heb genomen.’
α ‘Waarom zou je haar iets willen laten zien waarvan je weet dat ze het niet verlangt? Dat draait dus weer enkel en alleen om jezelf. Zonder dat je het door hebt -en daar twijfel ik over, want je bent dan wel een dwaas, maar geen achterlijke dwaas- probeer je haar opnieuw te gebruiken voor je eigen gemoedstoestand. Het valt te prijzen dat ze dit ten lange leste niet meer heeft geaccepteerd, hoezeer je ook geprobeerd hebt haar wel recht te doen: je hield te veel afstand om dat geloofwaardig te maken. En het zou me niets verbazen als al <onleesbaar> niet meer is dan een zoveelste poging haar weer binnen je experiment te trekken, om zo de schok die je overkomen is door het inzicht dat ze zich niet meer aan je uitleent te verstillen. Je hebt het naïeve geloof dat je met <onleesbaar> een hart kunt terugwinnen dat zich reeds lang gesloten heeft. En als je het dan niet kunt terugwinnen, dan heb je voor jezelf iets poëtisch gecreëerd op papier als troost. Maar dat is dan vooral iets mistroostig.’

-Wat is een dichter? Een ongelukkige, die in zijn hart diep verdriet verbergt, maar wiens lippen zo zijn gevormd dat zuchten en jammerkreten, wanneer die over ze uitstromen, klinken als schone muziek.-

α Is dit meisje nu je geliefde of een aanleiding om het poëtische in je op te wekken en een mislukt dichter te worden?

(…)

Het tragische en het droevige
De enige die mijn diepste verdriet begrijpen kan, is de enige die er niets mee te maken wil hebben.

Dialoog
‘Ik begrijp nu wat ik eerder voor krankzinnig hield: een man die uitroept bereid te zijn alles voor een vrouw over te hebben. Mijn hele gevoel spreekt mij niet tegen wanneer ik overweeg al het mogelijke te doen. Ik zou mijn huis vaarwel zeggen, ik zou mijn werkzaamheden opzeggen, ik zou zelfs tegen haar kunnen zeggen dat ik van haar hou. Maar dan voor altijd.’
α ‘Maar waarom zou je dat nu wel kunnen zeggen? Heb je enig idee hoe zwak dit klinkt? En ik wil je “houden van” niet bagatelliseren, maar hield je niet eerder van je kalme leventje wat je nu kwijt bent geraakt dan van haar? Dat kalme leventje is vervangbaar, zij niet.
‘Ik vrees dat ik nu in een staat verkeer, waarin ik het geloof niet heb dat ik er ongeschonden uitkom. Zij is inderdaad het onvervangbare: ik wil geen vervanging. De laatste keer dat ik mezelf in een sentimentele misère zag over een vrouw, duurde het jaren voordat ik daar grip op kreeg. En toen was er slechts sprake van één verdwaalde kus.’
α ‘Vooruit…in dat geval mag je best medelijden hebben met jezelf, dat is werkelijk geen lichtzinnig probleem. Zoveel geef ik je toe. Misschien moest je maar eens wat meer de handen vouwen.’

(…)

Hoewel ik het begrijp, blijft het misschien wel ten diepste krankzinnig: alles over hebben voor een vrouw, moet iets zijn wat een vrouw nooit kan willen.

We kennen elkaar zo goed, ik zou zelfs uit duizenden haar schaduw herkennen!

‘Die ander kan zijn huis enkel en alleen bouwen op de grond die ik heb bewerkt.’
‘In bewerkte grond kun je niet wonen, dat heeft deze ander toch goed opgemerkt.’
{noot: hier ontbreekt α; het betreft wel een reflectie}

‘Alles in haar gedrag scheen te zeggen: ‘Aangezien hij nooit van me gehouden heeft, kan de rest me niets meer schelen!’ Maar ik hield wel van haar, en ik had zelfs nog nooit zo van haar gehouden… Maar het haar bewijzen was onmogelijk. Dat is het afschuwelijke.’
{noot: is dit een citaat?}

Zelfs toen ik voor de vierde maal mijn brief las die ik voor haar geschreven had, begonnen mijn ogen zo hard te tranen dat ik halverwege moest stoppen met lezen: is dat een bewijs van de oprechtheid van de inhoud?

Wat ik mij nu bedenk is dat op het moment dat ze met mij brak, ik standvastig had moeten zijn en had moeten roepen: ‘Maar daar ga ik niet mee akkoord! Wij hebben niet zo <onleesbaar> gestreden, om op het moment dat we elkaar zo goed kennen te zeggen: ‘En verder mag je me niet meer leren kennen. Ik hef de toegang die je tot mij had op’. Maar ik zei niets <onleesbaar> liet iets oneindig waardevols achter.

Geen mens is dom genoeg om zijn eigen intelligentie over het hoofd te zien, maar ik was dom genoeg om de hare zo weinig op te merken.

(…)

Het is mij niet gelukt een mens voor het leven te leren kennen! Maar lijd ik niet veel meer onder het idee dat zij mij niet voor het leven wilde leren kennen?

Ze vertelde me dat ze de dood in de ogen had gekeken en ik moest lachen.
In een droom vertelde ze me het verhaal nog een keer. Ik nam toen haar hand vast en zei: ‘Ik ben zo blij dat je er nog bent!’
Was ik toch maar wat meer de man van mijn dromen…

‘Koester de mooie dingen als een goede herinnering.’
Maar hoe kan iets gekoesterd worden als het gegrond is op onherstelbare mislukking? Hoe kunnen duizenden warme herinneringen stand houden tegen die ene ijzingwekkende koude? – Ik bevries, wat ik me ook bedenk.

De taal is ontoereikend om haar te kunnen schrijven wat ik denk, omdat al mijn denken -hoe ik dat ook zou proberen- een beweging genereert die ik tegelijkertijd kan willen en niet kan willen. Zelfs dit inzicht levert zo’n beweging op (evenals dit meta-inzicht en de herkenning daar weer van (ad infinitum)): Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten slotte erkent dat ze onzinnig zijn, als hij door middel van mijn stellingen – er op – boven ze uit geklommen is. (Hij moet om zo te zeggen de ladder omvergooien na erop geklommen te zijn.)
{noot: overduidelijk Wittgenstein. De schrijver schreef het in het Duits, ik heb hier de Nederlandse vertaling gebruikt. Ik heb ook van verschillende andere teksten geprobeerd na te gaan of het citaten zouden kunnen zijn, of dat ze ergens zouden zijn gepubliceerd, maar ik heb verder niets kunnen vinden.}

De hele nacht verscheen ze af en aan in mijn dromen, maar dan zo dat ik haar enkel vanaf een onoverbrugbare afstand waarnam in haar ogenschijnlijke nieuwe leven…Ik kon roepen wat ik wilde, ze hoorde me niet. Telkens als ik haar bezig zag in haar doen en laten, hoopte ik slechts één ding: dat ze tot besef zou komen hoezeer ik geprobeerd heb haar werkelijk lief te hebben en hoeveel spijt ik heb dat ik daarin heb gefaald. Ik wenste vurig dat ze me niet liet wegglijden in haar oude herinnering, maar dat ze net als ik zou verlangen naar nieuwe herinneringen.

En de goden spraken tot mij: ‘We gunnen je drie momenten waarop zich een mogelijkheid aandient dat je haar alles wat je wenst schrijven kunt. Gebruik die wijs en verstandig, want daarna zal ze zich afsluiten en is er voor jou niets meer aan haar te zeggen. Voor die drie keer, zal ze alles wat je schrijft met aandacht en toewijding lezen. Wat haar hartsgesteldheid echter betreft, die ligt zelfs buiten onze macht – …’
Ik was verheugd met deze mogelijkheid. Het is niet iedereen gegeven tot driemaal toe het allerlaatste tegen iemand te kunnen zeggen en ermee een mogelijk nieuw begin teweeg te brengen. Zodoende schreef ik, formuleerde en las, verwijderde en herlas, schaafde en schrapte, wikte en woog. En ik ontdekte hoeveel er te zeggen was, hoeveel ik zeggen wilde en hoeveel ik nog nooit gezegd had.
Ik verstuurde mijn eerste brief, en had terstond spijt dat ik er niet veel meer in had verteld. Ik verstuurde mijn tweede brief en gelijk daarop wist ik dat ik het anders had moeten schrijven. En ik verstuurde mijn laatste brief. Ik had er zo lang over nagedacht, maar ook hier wist ik meteen dat er veel meer was dan waar ik mee op de proppen was gekomen…
En de goden spraken weer tot mij: ‘Dit is dan nu je lot én je straf! Waar je geest ingesteld zal blijven op het idee een leven lang alles met haar te kunnen delen, is dat nu voorgoed afgesloten.’
‘O, goden! Hoe kan ik haar nu toch ooit nog prijzen om wie ze is? Dat ik dat niet meer kan, waarvan ik weet dat ik het zo lang heb nagelaten, dat is onverdraaglijk. Het lot accepteer ik, maar de straf is te zwaar.’

Dialoog
‘Wat is de straf?’

‘Een vraag die voor altijd blijft.’
‘Maar wat is de vraag?’
‘Was het mogelijk geweest iets te schrijven wat haar wel van gedachten had kunnen doen veranderen?’
‘Dus wat is de straf?’
‘Dat ik geloof dat het mogelijk was, maar alleen binnen het ogenblik dat nu voorgoed voorbij is.’
{noot: dit fragment lijkt aan te sluiten bij het vorige. α ontbreekt.)

Iemand die met alles wat hij in zich heeft een unieke wedstrijd loopt, maar in het zicht van de finish in elkaar zakt, troost men niet met de woorden: ‘Koester toch de herinnering dat je zo ver nog gekomen bent!’

Zij redt levens. Ik red gedachten.

Ik ken haar diepste zorgen en ik weet wie haar beste vrienden zijn. Ik heb haar telefoonnummer, ik weet waar ze woont en waar ze werkt. Maar ik kan haar niet meer bereiken.

(…)

Ik was samen met haar uit, toen ik op enig moment vast kwam te zitten achter een deur waarvan het slot doordraaide. Ik schat dat ze mij na ongeveer 15 minuten kwam bevrijden uit mijn benarde situatie. Ze voelde als geen ander aan dat ik haar nodig had. Toen heb ik even gedacht dat ze me voorgoed ook bevrijd had van al mijn demonen.

Wanneer iemand zegt: ‘Ik heb hem in dierbare herinnering’ is dat pijnlijk als degene nog leeft. Gewoonlijk zegt men dat over de doden.

‘Geef me op. Laat me gaan. Je houdt het niet met me uit…’
‘Ik ben geduldig!’
‘Maar ik kan het niet meer… Kus me nog één laatste keer en dan herneem ik mijn vrijheid.’
‘Maar ik verdraag je liever dan dat ik je laat gaan! Dat is mijn trouw aan jou! Ik wil niet dat verliezen, waar ik diep van binnen zo trots op ben, zoveel rust aan ontleen en waar ik zo vaak naar uit heb gezien!’
‘Je moet, ik laat je geen keuze. Er is geen of/of meer.’

‘Elke scheiding is een voorsmaak van de dood’
Van de ene op de andere dag was ze voorgoed onbereikbaar, zoals dat alleen is voor te stellen bij iemand die plots sterft: ik zag haar nimmer meer.
{noot: citaat mij onbekend}

Ik zou haar enkel kunnen zien als ik haar minuten mag omhelzen.

Ik zie geen reden om het afscheid nemen te beëindigen. Ik hou haar daarom in gedachten.

α: Wie het vaste geloof heeft dat een verloren liefde is terug te winnen, miskent dat hetgeen verloren is het metafysische vermogen bezit zich onvindbaar te verstoppen.

Toegegeven, ze heeft me van een gigantisch vraagstuk verlost, maar dan wel door er zelf voor in de plaats te komen.

Treurnis om verloren liefde is in aanvang altijd aandoenlijk en kan rekenen op sympathie van eenieder. Maar o wee de man die er te lang mee rondloopt: dan wordt de treurnis onmiddellijke ergernis voor wie er bekend mee is en in aanraking komt.
α: Dat komt omdat langdurig verdriet tegen het hopeloze aan schuurt. En een mens weet zich over het algemeen geen raad met het hopeloze.

Wie iets afbreekt, bouwt sneller op dan wie is afgebroken.
{noot: het eerste deel spreekt van ‘iets’, het tweede van ‘iemand’. Toch lijkt de zin een (begrijpelijke) relatie te veronderstellen}

Ze had beloofd mij te leren wat liefde werkelijk betekent; maar juist nu ik nog maar zo weinig nodig heb om het te begrijpen, heeft ze haar belofte verbroken.

(…)

Het is plots voorbij! Het boek is gesloten, terwijl ik nog aan het lezen was. Wat ik ook probeer, ik krijg het boek niet meer open…

Aan Sanne Eschbach

 Voor Sanne Eschbach; uit de aantekeningen ‘Afstemming en Verhouding.’ Fragmenten uit de nummers 4600-5400 e.v.

Indrukken bij de eerste druk VI: Jules Léquyers La Recherche d’une Première Vérité uit 1865

Indrukken bij de eerste druk VI
Jules Léquyers La Recherche d’une Première Vérité uit 1865
~En de ontdekking van een brief~

~Voor die ene die ontdekken wil~

Het essay wat ik eerder publiceerdeStatue Lequier, met daarin een bescheiden uiteenzetting van enkele gedachten van Jules Lequier (noot 1), bracht me tot een zoektocht naar de beschikbaarheid van de eerste druk van zijn postuum verschenen filosofische fragmenten, die zijn vriend Charles Renouvier in 1865 heeft uitgegeven bij Imprimerie de Mme Ve Belin, Saint-Cloud.

Het is aantrekkelijk en ook enigszins voor de hand liggend om het werk van Lequier te vergelijken met dat van Kierkegaard. Er is geen enkele aanwijzing dat ze elkaar gekend hebben of hebben beïnvloed, maar Lequiers existentiële grondslagen, de keuze voor verantwoordelijkheid en vrijheid en het pleidooi voor bestaansrecht van corsaren3het individu (anti-Hegeliaans in die zin) vertonen grote overeenkomsten met het filosofische project van Kierkegaard. Hier en daar wordt zelfs de vergelijking gemaakt tussen Kierkegaards verhouding tot Regine Olsen en Lequiers verhouding tot Anne Deszille (vgl. Clair, A. (2008). Kierkegaard et Lequier: Lectures croisées). Dat lijkt me echter ver gezocht. Jammer genoeg is er over Anne Deszille niets te vinden, zodat haar mysterie in tegenstelling tot dat van Olsen voorgoed bewaard blijft.

Prof. dr. Donald Viney, de Engelse autoriteit op het gebied van het denken van Lequier, merkt op dat Kierkegaard en Lequier eenzelfde soort literaire filosofische stijl hanteren (het lezen van Het Heggenblad doet dat bevestigen) waarbij wijsgerige en religieuze thema’s met elkaar vervlochten zijn en het christendom op een nieuwe filosofische manier wordt opgevat. Het spreekt voor zich dat Kierkegaard hierin veel ‘systematischer’, consequenter en uiteindelijk ook succesvoller is geweest, maar in thematiek zijn er inderdaad naast talrijke verschillen interessante gelijkenissen op te merken.

Lequier was een toegewijd rooms-katholiek. Het verhaal gaat dat hij op 15 augustus 1846 een mystieke ervaring heeft gehad, die doet denken aan Pascals Memorial, helemaal omdat hij de ervaring neerschreef gecombineerd met Franse en Latijnse teksten. Die ervaring is niet opgenomen in het boek, maar verder staan alle belangrijke teksten erin, die Renouvier na verschillende correspondenties heeft gebundeld.

Eerste druk LequierDe uitgave was nadrukkelijk niet bedoeld voor de verkoop zoals ook staat vermeld in het boek zelf, maar voor vrienden en kennissen ter nagedachtenis aan de filosofische nalatenschap van Lequier. De oplage bedroeg dan ook slechts 120 exemplaren. Het geluk was met mij, dat ik na wat zoekwerk een aangeboden exemplaar bij een Frans antiquariaat (J. Vrin) tegenkwam, zo niet het laatste exemplaar op de wereld in de verkoop. Nadat ik hem een eerste bod had gedaan per e-mail, wat zonder reactie bleef, kon ik op een avond de slaap niet vatten door de gedachte ernaast te grijpen, dat ik zodoende de ochtend erna het boek direct aanschafte. Het gevoel een stuk geschiedenis in zijn meest oorspronkelijke vorm te bezitten, had me toch weer gegrepen.

Enkele dagen later ontving ik het boek, en tot mijn grote verrassing bevond zich in het boek een handgeschreven brief van twee kantjes van Jules Lequier zelf. Ik besloot daarop contact te zoeken met de Amerikaanse hoogleraar Donald W. Viney. Ik stuurde hem een fotokopie van de brief, waarmee de speurtocht geopend was niet zozeer naar het boek, maar naar de achtergrond van de brief.

Ik ontving vrijwel per omgaande een informatieve en zeer vriendelijke reactie van Viney:

I very much appreciate the copy of the Lequyer letter that you sent. It is clearly not in Jean Grenier’s edition of Lequyer’s complete works and so is of great interest to me and to anyone else with more than a passing interest in Jules Lequyer. The letter is very difficult to decipher and there are words I can’t make out. I have sent the letter (and forwarded your email) to Goulven Le Brech in Paris. His native French “eye” will help to understand this. It is clearly written during Lequyer’s time in Paris at the École Polytechnique, but I’m still not sure who the recipient was. I wonder if there is any clue in your edition of La Recherche d’une Première Vérité of who owned it. As you know, Charles Renouvier gave copies of this book freely to those who were interested, and presumably some copies went to Lequyer’s friends. I once owned an original copy (like the one you have) and on the inside cover of my copy was a handwritten dedication that reads “Offert à M- Beaurrier par l’éditeur C. Renouvier”. Is there anything comparable in your copy? Perhaps not.

Ik schreef naar aanleiding hiervan oud-collega Georgette Molenaar aan die de Franse taal meester is om te achterhalen wat precies in de brief stond en aan wie hij was gericht. Ik vroeg haar om op de eerste plaats het handschrift om te zetten naar de Franse tekst om vervolgens een Nederlandse vertaling toe te voegen. Het onderstaande is het verdienstelijke resultaat hiervan.Brief Jules Lequier

Klik hier voor de afbeelding op hoge resolutie

Frans Origineel (Zoals gezien door G. Molenaar)

1844

  1. Viens, mon ami, mon frère. Viens passer quelque temps avec nous. Nul de ceux que tu aimes et qui seront heureux de te revoir, n’éprouveront en t’embrassant de plaisir comparable au mien.
  2. J’avais prié Michelot de joindre au lettre que je t’envoie une lettre de lui et voilà qu’aprés quelques jours de chercher amèrement, perdue enfouie dans cet épouvantable masse de papiers qui encombre ma chambre et où ma maladresse l’a engloutie, J’aime mieux t’envoyer ceci et ne pas attendre que j’ai retrouvé sa lettre. A ton arrivée je la remettrai ainsi qu’une vieille lettre de Guerin l’asmeilleur Guerin, qui me tombe quelquefois sous la main quand je fais la grande inspection de mes papiers et qui m’a ému toujours.
  3. De dire que je pensais toute cette (période)) a toi, que je me proposais de mois en mois de t’écrire des volumes ce serait ne rien t’apprendre. Mais ma vie a été si agitée, si travers à, à bientôt, cher ami; tu trouveras ici tous tes fidèles amis, moi en tête.
  4. Si je ne te connaissais pas si parfaitement (moi qui te connais si bien, mieux qu’un frère) tes lettres m’auraient un peu inquiété. Mais tu n’as pu prendre la doctrine de Fourrier que par le grand côté et peut-être meme par ce qui la dépasse, lui prêtant la grandeur de ton propre cœur. Si tu es Fourrieriste c’est en maître et non en disciple de Fourrier je trouve .. dans tes travaux tes préoccupations, tes aspirations vers le bien et la vérité, ton âme si noble, objet pour moi d’une si tendre affection. Oh que je serai heureux t’embrasser mon cher Fréderic.
  5. Puisses-tu hâter cet heureux moment ne m’en voulez pas, ami, de mon silence. Si tu savais comment j’ai été malheureux après ton départ mais l’horizon s’éclaircit et les temps meilleurs s’annoncent. Mets moi à part dans ton cœur, oui j’ai droit à une place à part.
  6. A bientôt, noble ami.

Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis

Nederlandse vertaling (Vertaling door G. Molenaar)

1844

  1. Kom, mijn vriend (A), mijn broer. Kom wat tijd doorbrengen met ons. Niemand van degenen waarvan jij houdt en die blij zullen zijn je terug te zien, zullen bij het omhelzen, hetzelfde plezier voelen als ik.
  2. Ik had Michelot (B) verzocht om een brief van hem te voegen bij de brieven die ik je stuur en ziedaar na enkele dagen bitter zoeken, verloren geraakt weggezakt  in die afschuwelijke massa papier die mijn kamer hinderlijk vult en waar mijn onhandigheid hem in heeft verzwolgen. Ik stuur liever deze brief nu en ga niet wachten tot dat ik zijn brief terug vind. Bij je aankomst zal ik je hem geven evenals een oude brief van Guerin (C) de allerbeste Guerin waar ik soms de hand op leg als ik een grote inspectie houdt van mijn papieren en die mij altijd heeft geraakt.
  3. Om te zeggen dat ik de hele tijd aan je dacht, dat ik me van maand tot maand voornam om je hele boekwerken te schrijven daarmee zou ik je niets nieuws vertellen. Maar mijn leven is zo veelbewogen geweest zo vol tegenslag. Tot gauw beste vriend je zult hier op tijd je trouwe vrienden vinden, mij voorop.
  4. Als ik je niet zo perfect zou kennen ( ik die je zo goed kent, beter dan een broer) zouden jouw brieven me een beetje ongerust hebben gemaakt. Maar jij hebt slechts de doctrine van De Fourrier (D) groots toegepast en misschien zelfs wel overstegen, hem verlenende de grootsheid van je eigen hart. Als je al Fourrieriste bent dan is het als meester en niet als volgeling. Ik vind jouw ziel in jouw werken terug, in je zorgen en in je aspiraties naar het goede en de waarheid, jouw ziel zo edel, voor mij voorwerp van een zo tedere genegenheid. Oh wat zal ik gelukkig zijn om je te omhelzen mijn lieve Frederik.
  5. Kon je dit gelukkige moment maar versnellen. Vriend, neem me mijn zwijgzaamheid niet kwalijk als je wist hoezeer ik ongelukkig ben geweest na je vertrek maar de horizon wordt lichter en betere tijden kondigen zich aan. Zet mij apart in je hart, ja ik heb recht op een aparte plek.
  6. Tot gauw edele vriend.

Jules Lequyer
Rue Vaugirard 52 bis

Aantekeningen bij de Nederlandse tekst
A. Frédéric Zurcher (1816-1890): vriend van Jules Lequier (en Charles Renouvier), Polytechnique (klas van 1834).
B. Paul Michelot (1817-1885): vriend van Jules Lequier, Polytechnique (klas van 1834)
C. Waarschijnlijk Léon Guérin (1807-1885), schrijver, journalist, historicus en Frans dichter.
D. Charles Fourier (1772-1837): Franse filosoof.

Engelse vertaling
Prof. Viney, die ook de Franse taal meester is, heeft hier een Engelse vertaling aan toegevoegd.

Ik heb deze, samen met mijn eigen oorspronkelijke Engelse vertaling (die van mindere kwaliteit is dan die van Viney rechtstreeks uit het Frans) in een overzichtelijk pdf-document geplaatst, wat hier te vinden is.

In de verdere briefwisseling die ik had met Viney, gaf hij de informatie dat er aanwijzingen zijn dat naar alle waarschijnlijkheid de helft van het aantal gedrukte exemplaren is vernietigd.

There is some reason to believe that half of the 120 copies that Renouvier published may have been destroyed, or so Jean Grenier speculates in his little article “La première publication de La Recherche d’une première vérité” in Revue Philosophique de la France et de l’Étranger, LXXIX, 7-9 (1954): pp. 412-415. (zie voor dit artikel hier)

Dat betekent dus dat er nog maar ongeveer 60 exemplaren op de wereld van deze eerste uitgave beschikbaar zouden zijn. Aangezien zoals reeds opgemerkt, Charles Renouvier de exemplaren vooral als cadeau gaf aan liefhebbers en nabestaanden (onder wie William James), bevatten ze niet zelden een persoonlijke opdracht van Renouvier. Dat is ook het geval in mijn exemplaar. We lezen daar:

Opdracht groot Lequier

 

Offert en mémoire de leur vieux camarade à son ami F.Zurcher par l’éditeur C. Renouvier.

(Aangeboden ter herinnering aan hun oude kameraad aan zijn vriend F. Zurcher door de uitgever C. Renouvier).

De brief die is aangetroffen in mijn boek, blijkt na onderzoek inderdaad te zijn gericht aan Frédéric Zurcher (1816-1890). Deze studievriend van Lequier zwaaide in hetzelfde jaar af (1834) en klaarblijkelijk hadden ze in 1844 (het jaartal wat in potlood geschreven op de brief is geplaatst, waarschijnlijk door Zurcher) nog innig contact. Volgens gegevens van de Ecole Polytechnique was hij blond, met een onbedekt gezicht, grote neus, blauwe ogen, gemiddelde mond, ronde kin en 1,78 m lang. Na zijn studie werd hij succesvol marine-officier. Zurcher publiceerde bovendien veel populair wetenschappelijke boeken en artikelen (waaronder vijftien boeken over vulkanen, stormen, meteoren, gletsjers en de onderwaterwereld). In maart 1852 trad hij met Justine Camille Margolle in het huwelijk, waaruit twee jongens werden geboren die net als hun vader een militaire loopbaan hadden. Nadat hij het leger verlaat stort Zurcher zich tot het einde van zijn leven op het denken van Charles Fourier, wat hij met verve propageert.

Viney heeft de brief zoals opgemerkt ook aan de Franstalige autoriteit Goulven Le Brech laten zien en schrijft:

Goulven thinks that this letter is important in showing that, during his days in Paris, which may have been the most important of his life, Lequyer was at the center of a circle of friends with vast intellectual interests. Zurcher was, as the letter indicates, a follower of Fourierisme. François Marie Charles Fourier (1772-1837) was a social philosopher who advocated socialist ideas and is credited with first using the word “feminism.”

Dat het boek dus in bezit is geweest van Frédéric Zurcher, maken zowel de persoonlijke opdracht van Renouvier, als de aanwezige brief in het boek duidelijk.

De vondst is inmiddels ook internationaal opgemerkt, en gepubliceerd op het Jules Lequyer Archief: https://juleslequier.wordpress.com/2016/07/13/decouverte-dune-lettre-inedite-de-jules-lequier/.

Daarin wordt, naast mijn verkeerd geschreven naam, overigens ten onrecht een verbondenheid aan de universiteit Utrecht gesuggereerd; mij is verzekerd dat dit wordt gecorrigeerd.

Opdracht en voorblad LequierWat verder opvalt is dat dit boek opnieuw moet zijn gebonden. De reden daarvoor is dat zich in het boek tussen de pagina waarin het aantal gedrukte exemplaren wordt vermeld en de aanvang van het voorwoord van Renouvier, eeRichebourg Phot de la Couronnen pagina is toegevoegd met daarop de afbeelding van het gemaakte standbeeld van Lequier. Het standbeeld is pas in 1868 bij het graf van Lequier gebouwd, terwijl de uitgave stamt uit 1865. Op de ingevoegde pagina die duidelijk van zwaardere kwaliteit is dan de rest van de pagina’s, treffen we ook een stempel aan van ‘Richebourg Phot. de la Couronne. De onderste regel is niet goed zichtbaar, maar de zaak moet zijn gevestigd in Parijs aan de Quai de l’horloge 29. Een blik op Google Maps toont ons nu een theehuis. Speurwerk brengt me tot de waarschijnlijke fotograaf Pierre-Ambroise Richebourg (1810-1875).Stempel fotograaf

De stempels van Richebourg zijn zeldzaam (te vinden) en bevinden zich voornamelijk rond de jaren 1840-1870, als je zoekt in Google books. Het is zeer waarschijnlijk dat de foto rond deze tijd is gemaakt. Wat wel opvalt zijn de gelijkenissen met beschikbare foto’s op internet, wat vragen doet naar de originaliteit van de afbeelding.

Foto en oplageblad


Zo is deze indruk van de eerste druk niet het verhaal geworden van al te veel achtergronden wat betreft het boek en haar inhoud, maar meer van een verloren brief die weer gevonden is, en waar ik toch minstens 3 wereldburgers zeer mee heb verblijd. De brief is inmiddels ingelijst en een blik erop laat afdwalen naar de gelukkigere tijden van Lequier, waar hij zijn vriend schreef, zoals wij dat tegenwoordig nog maar zo zelden doen.

Noot
(1) Zoals waarschijnlijk is opgevallen, is de schrijfwijze van zijn achternaam op verschillende manieren mogelijk. Ik hanteer hier consequent ‘ Lequier’, omdat dit het meest gangbaar lijkt, maar juister is feitelijk ‘Léquyer’. Zijn geboortecertificaat vermeldt ‘Lequier’, maar dat is door zijn vader later gecorrigeerd tot ‘Lequyer’. Daarbij is het bekend dat Lequier zelf geregeld zijn naam op een verschillende wijze schreef. In de mij beschikbare brief heeft hij zich bedient van ‘Jules Léquyer’. Op zijn grafsteen in Plérin staat Lequyer.

Verder lezen?
Bronnen over Lequier. Gedeeltelijk overgenomen uit: Vincelette, A. (2009). Recent catholic philosophy. The 19th century.  Milwaukee, Wisconsin: Marquette University Press:

Lequiers vertaalde werk in het Engels: Translation of Works of Jules Lequyer: The Hornbeam Leaf, The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate, Eugene and Theophilus, vert. Donald Wayne Viney (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1998); Jules Lequyer’s ‘Abel and Abel’ Followed by ‘Incidents in the Life and Death of Jules Lequyer’, vert. Mark West (Lewiston: The Edwin Mellen Press, 1999). Delen uit The Problem of Knowledge zijn vertaald in Philosophers Speak of God, Charles Hartshorne en William Reese, eds. (Chicago: University of Chicago Press, 1953), pp. 227- 230; The Hornbeam Leaf ook vertaald in 1974 door Harvey Brimmer en Jacqueline Delobel in “Jules Lequier’s The Hornbeam Leaf,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; en in The Dialogue of the Predestinate and the Reprobate door Donald Viney in Questions of Value Readings for Basic Philosophy (Needham Neights: Ginn Press, 1989).

Secundaire bronnen:
Russell, Leonard, “Review of La recherche d’une premiere vérité,” Mind 36 (1927), pp. 512-514; Grenier, Jean, La philosophie de Jules Lequier (Paris: Belles Lettres, 1936); Lazareff, Adolophe, “L’enterprise philosophique de Jules Lequier,” in Vie et Connaissance, Boris de Schloezer, ed. (Paris: Félix Alcan, 1948), pp. 21-40; Wahl, Jean, Jules Lequier: Introduction et choix (Paris: Trois Collines, 1948); Charlton, Donald, Positivist Thought in France during the Second Empire, 1852-1870 (Oxford: Clarendon Press, 1959), pp. 18-19, 232; Callot, Emile, Propos sur Lules Lequier: philosophe de la liberté (Paris: Marcel Riviere, 1962); Pasquali, Antonio, Fundamentos gnoseológicos para una ciencia de la moral ; ensayo sobre la formación de una theor’a especial del concimiento moral en las filosof’as de Kant, Lequier, Renouvier y Bergson (Caracas: Universidad Central de Venezuela, 1963); Tilliette, Xavier, Jules Lequier ou le tourment de la liberté (Paris: Desclée de Brouwer, 1964); Roggerone, Giuseppe, La via nuova di Lequier (Milan: Marzorati, 1968); Sipfle, David, “A Wager on Freedom,” International Philosophical Quarterly 8 (1968), pp. 200-211; Petterlini, Arnaldo, Jules Lequier e il problema della libertà (Milan: Vita e pensiero, 1969); Brimmer, Harvey, “Jules Lequier’s ‘The Hornbeam Leaf ’,” Philosophy in Context 3 (1974), pp. 94-100; Prontera, Angelo, ed., Libertà e Ontologia (Lecce: Milella, 1984); Viney, Donald, “Faith as a Creative Act: Kierkegaard and Lequier on the Relation of Faith and Reason,” in Faith and Creativity: Essays in Honor of Eugene H. Peters, George Nordgulen and George Shields, eds. (St. Louis: CBP Press, 1987); Shields, George, “Some Recent Philosophers and the Problem of Future Contingents,” The Midwest Quarterly 34 :3 (1993), pp. 294-309; Viney, Donald, “Review of La recherche d’une premiere vérité et autres textes,” Process Studies 23:4 (1994), pp. 290-291; Viney, Donald, “On the Trail of a French Philosopher of Genius: Jules Lequyer,” Pittsburgh State University Magazine 6:1 (1995), pp. 12-14; Tilliette, Xavier, “Lequier Lecture de Fichte,” in Fichte et la France, ed. Ives Radrizzani (Paris: Beauchesne, 1997), v. I, pp. 183-199; Viney, Donald, “Jules Lequyer and the Openness of God,” Faith and Philosophy 14:2 (1997), pp. 212-235; Viney, Donald, “William James on Free Will: The French Connection,” History of Philosophy Quarterly 14:1 (1997), pp. 29-52; Armellini Paolo, Lequier: La solitudine di Dio (Rome: Ed. studium, 1998); Viney, Donald, “The Nightmare of Necessity: Jules Lequyer’s Dialogue of the Predestinate and the Reprobate,” Journal of the Association for the Interdisciplinary Study of the Arts 5:1 (1999), pp. 19-32; Clair, André, Métaphysique et Existence: Essai sur la philosophie de Jules Lequier (Paris: Vrin, 2000); Pagani, Paolo, Libertà e non-contraddizione in Jules Lequier (Milan: F. Angeli, 2000); Josse, Jacques, Jules Lequier et la Bretagne (Moëlan-sur-mer: Blanc Silex, 2001); Le Brech, Goulven, Jules Lequier (Rennes: La Part Commune, 2007).

Lees ook:

  1. Indrukken bij de eerste druk V: Martin Heideggers Sein und Zeit uit 1927
  2. Indrukken bij de eerste druk IV: Derek Parfits Reasons and Persons uit 1984 in de hand (met een korte inleiding tot het boek)
  3. Indrukken bij de eerste druk III: H.L.A. Harts The Concept of Law uit 1961 in de hand (met een kleine rechtsfilosofische bijdrage)
  4. Indrukken bij de eerste druk II: John Henry Newmans Grammar of Assent uit 1870 in de hand
  5. Indrukken bij de eerste druk: Søren Kierkegaards Frygt og Bæven uit 1843 in de hand

 

 

Jules Lequier. Existentialisme van een vergeten ongelukkige

 Jules Lequier
Existentialisme van een vergeten ongelukkige

~Bold traveler in the worlds of thought, I have explored more than one route, I have sounded more than one abyss.~

Per toeval stuitte ik op een triest verhaal, wat mij viLequier-marchea wat omwegen bracht tot een fragmentarische studie naar het leven en denken van de Franse filosoof Jules Lequier (1814-1862. Ook: Lécuyer en Lecuyer; uitgesproken als: ‘Lekiejeh’).

Jules Lequier is zo onbekend dat je er je verdere leven nooit meer iets over horen of lezen zult, maar precies zo bekend dat met weinig inspanning er overal sporen te vinden zijn. Verschillende van die sporen ben ik nagelopen, met als resultaat onderstaande studie. Omdat ik het Frans nauwelijks machtig ben, rust het merendeel op secundaire bronnen.

Het waarschijnlijk belangrijkste spoor is zijn zelfmoord. In een uit het Frans vertaald Duits boek genaamd Frühstück bei Sokrates. Philosophen ganz privat (1998) van Frédéric Pagès lezen we op p. 14 hoe Lequier tot zijn laatste adem kwam. Op 11 februari 1862 begeeft hij zich naar het strand bij Plérin aan de Côtes-du-Nord (tegenwoordig genaamd Côtes-d’Armor). Het bleek een van zijn gewoonten te zijn om in de winterse kou zichzelf met zeewater te wassen, om zo wat hij noemde ‘de brandende pijn in de borst’ te verlichten. Zijn miskende leven bracht hem deze keer echter niet tot een therapeutische handeling met koud water, maar tot een duik in de zee gevolgd door een zwemtocht tot hij niet meer kon. Later in de avond vonden ze zijn lichaam.

Lequier had toen een ongelukkig leven achter zich. Op een enkel stuk na publiceerde hij zijn geschreven teksten niet; zijn perfectionisme verbood hem zijn gedachten de wereld in te sturen, zolang ze dus niet perfect waren. Op zijn 23e verloor hij zijn vader die hem bovendien met grote schulden opzadelde (1), en een jaar later slaagde hij niet voor het toelatingsexamen tot legerofficier. Hij probeerde een politieke loopbaan op te bouwen, maar dat mislukte jammerlijk. Voortdurend in financiële moeilijkheden is hij gedwongen zijn ouderlijk huis te verkopen en de erfenis van zijn tante gaat geheel naar de schuld die hij dan bij zijn neef had uitstaan. In 1851 krijgt hij een zenuwinzinking waarbij hij zijn arm probeert af te hakken met een bijl. Enkele vrienden brengen hem daaropvolgend tegen zijn zin in een maand lang onder in een gesticht. Verschillende zelfmoordpogingen die hij daar onderneemt mislukken nog.

Enkele maanden na zijn ontslag uit de kliniek doet hij jeugdliefde Anne Deszille (1818-1909) een huwelijksaanzoek. Als kinderen schreven ze elkaar liefdesbrieven en lieten ze boodschappen voor elkaar achter bij een boom, meldt Donald W. Viney in Jules Lequyer: Prophet of Open Theism (2014). Deszille weigert zijn aanzoek echter onder het voorwendsel dat haar ouders het huwelijk zouden afkeuren. Gelet op zijn mentale staat niet helemaal onbegrijpelijk. Na wat omzwervingen waarin hij verschillende posten bekleedt als docent en zelfs als hoogleraar in de wiskunde, doet hij nadat Deszilles vader is overleden (28 december 1861) haar opnieuw een aanzoek ergens in de eerste week van februari 1862. Ze wijst zijn genegenheid nu definitief af. Vlak na deze afwijzing, op 11 februari, begeeft Lequier zich voor een laatste keer naar de kust.

Alan Vincelette geeft in het overzichtswerk Recent catholic philosophy (2009) aan dat de officiële doodsoorzaak was vastgesteld op ‘accidental drowning of an individual with a “disturbed Spirit’’’(p. 80), maar dat er voldoende bewijs is dat Lequier zich met opzet heeft verdronken. Een week voordat hij stierf had hij een vriend toevertrouwd dat hij in zo’n grote geestelijke nood verkeerde dat hij hem binnenkort niet meer zou zien. Zijn secretaris, Jean-Louis Le Hesnan heeft verklaard dat op de dag van zijn dood Lequiers laatste woorden toen hij de baai uitzwom een afscheidskreet betrof aan de vrouw die hem tot twee keer toe had afgewezen. “Adieu, Nanine”, zou hij hebben geroepen, de koosnaam van Anne Deszille. Anderen hebben nog gespeculeerd dat hij na zijn afscheidsgroet om hulp geroepen zou hebben (p. 276; originele bron naar mijn inschatting Derniers Moments de Jules Lequyer (1862) Krantenartikel van Charles le Maout, Le Publicateur des Côtes-du-Nord 1 maart).

Volgens zijn vriend Louis Prat zou Lequier een ultieme weddenschap met God zijn aangegaan waarin hij vroeg om zijn genie te redden (zie Viney, D. (2010). The Hornbeam Leaf). God heeft daarin in zekere zin woord gehouden.

Charles Renouvier

Charles Renouvier

In een artikel van Jean Grenier in Rencontre (november 1951) getiteld Un grand philosophe inconnu et méconnu: Jules Lequier (Een groot filosoof onbekend en niet herkend) komt een psychiater tot de conclusie dat op basis van het beschikbare bronnenmateriaal sprake zou zijn van ‘een cyclothyme stoornis’, dat wil zeggen, een manisch-depressieve persoonlijkheid.

Zijn levensvriend -de niet onfortuinlijke filosoof- Charles Renouvier (1815-1903) verzorgde een grafsteen met daarop de inscriptie: ‘Ter nagedachtenis aan een ongelukkige vriend en een man van groot genie’.

Het heggenblad
Volgens hoogleraar filosofie aan de universiteit van Pittsburg Donald W. Viney, die geldt als (enige) serieuze hedendaagse Engelstalige kenner van Lequiers werk, staat de invloed die Lequier heeft gehad niet in verhouding tot zijn bekendheid van naam en werk. Zoals ik al opmerkte, is die bekendheid (buiten Frankrijk sowieso) marginaal en vereist het grondig onderzoek om tot de filosofie te kunnen doordringen. Op de eerste plaats is er in het Nederlandse taalgebied nauwelijks relevante informatie beschikbaar. Daar kom ik zo nog op terug. Op de tweede plaats zijn er enkele in het Engels vertaalde werken (door Viney), maar die zijn zeer schaars, moeilijk verkrijgbaar en duur. Via secundaire bronnen is de denkwereld van Lequier echter wel enigszins te ontrafelen.
Heggenblad

Wat betreft het Nederlandse taalgebied blijkt schrijfster Charlotte Mutsaers (zowat als enige) enkele bespiegelingen aan Lequier te hebben geweid. In een artikel uit het literaire tijdschrift De Revisor (25, 1998) bespreekt ze de filosofisch poëtische indrukken die Lequiers La feuille de Charmille (Het Heggenblad) op haar heeft gemaakt; het enige wat Lequier bij leven heeft gepubliceerd. Ook Mutsaers liep per toeval tegen Lequier aan, toen ze er over las in de door André Breton zelf herziene roman Nadja (1962), waar hij melding maakt van ‘Het Heggenblad’. Klaarblijkelijk goed het Frans machtig heeft Mutsaers een vertaling geschreven van het volgens haar meest aansprekende deel van La feuille de Charmille. Ik heb dat hier overgenomen en aan de linkerkant de originele Franse tekst geplaatst. De letters (A, B, ) heb ik erbij gezet zodat de vergelijking met de alinea’s wat eenvoudiger is. Navraag bij een kenner van de Franse taal leert dat Mutsaers een vertaling heeft gepubliceerd van zeer hoog niveau, hoewel het juister is om Charmille te vertalen als Haagbeuk. (klik hier voor de tekstversie voor mobiele apparaten)

Het Heggenblad

De filosofie van Lequier
Lequier first printHet door Mutsaers vertaalde fragment geeft in sterke mate weer in welke richting we de filosofie van Lequier kunnen begrijpen. In 1865 verschijnt postuum een verzameling belangrijke filosofische essays bijeengebracht door zijn vriend Charles Renouvier, met de mooie titel La recherche d’une première vérité (De zoektocht naar een eerste waarheid). Renouvier geeft in het boek aan dat het niet bestemd is voor de verkoop, daar hij het waarschijnlijk heeft bedoeld als cadeau voor vrienden en nabestaanden. In de oplage van 120 exemplaren treffen we aan naast Het Heggenblad (La feuille de charmille) ook Het probleem van de kennis (Le probleme de la science), De nalatenschap (Le legs), Geheimen (Confidences), Advies en appel aan een kind (Conseils et appels a un enfant), Dinan, Dialoog over het voorbestemde en de verworpenen (Le dialogue du prédestiné et du réprouvé), Probus, Abel en Abel (Abel et Abel), Afscheidsgroet aan een kind (Adieux a l’enfant) en Lofzang op het bewustzijn (Cantique a la conscience) (2)

Stuk voor stuk interessewekkende titels, die gelet op het feit dat ik het Frans vrijwel niet machtig ben, vooralsnog grotendeels een mysterie blijven. Vincelette (2009) geeft echter een goed geïnformeerde en uitvoerige weergave in zijn boek van de essays die ik hier gebruik om in hoofdlijnen enkele filosofische ideeën van Lequier uiteen te zetten,  aangevuld met enkele eigen illustraties.

 

Want wat betekent een zoektocht naar de eerste waarheid?

De eerste waarheid

Op zichzelf een vraag die we ons allemaal kunnen stellen. Wat is voor ons de eerste waarheid? Op welke vaste grond bouwen we ons leven? Als Fransman ontkomt Lequier niet aan de nalatenschap van Descartes. Deze filosoof had in de lijn van Augustinus door middel van zijn beroemde twijfelexperiment als eerste waarheid gevonden het bestaan van het ‘ik’. Kort gezegd: Als ik aan alles twijfel, dan moet er tenminste iemand zijn die twijfelt, daaraan valt niet te twijfelen. En dat is het ‘Ik’, of wat daar ook van over is. Lequier vindt echter een andere eerste waarheid wanneer hij in navolging van Descartes eenzelfde twijfelexperiment opzet, in zijn zoektocht naar een eerste waarheid, een grondzaak waaraan onmogelijk getwijfeld kan worden omdat twijfel ten opzichte van deze grondzaak tot een paradox zou leiden. De waarheid die de twijfel van Lequier tot rust brengt is deze, namelijk die van de menselijke vrijheid. In het essay Het probleem van de kennis schrijft hij hoe zeker hij is van deze waarheid en dat deze waarheid de eerste waarheid is, namelijk dat hij vrij is buiten alles. Hij verstaat deze vrijheid als de mogelijkheid om onafhankelijk van ons karakter, omstandigheden en de wetten van de natuur te kunnen handelen (p. 82). Het idee van de eerste waarheid moet dus begrepen worden als vrijheid, aangezien het begrip waarheid pas betekenis heeft wanneer we vrij zijn. Een twijfel die leidt tot iets noodzakelijks, kan geen twijfel zijn. Dus ook Descartes moet het idee van vrijheid aanvaarden, wil hij beginnen met zijn twijfel die leidt tot zijn eerste waarheid

Lequier toont zich een voorloper van wat we nu noemen het Libertarisme: er is geen determinisme, maar er is wel een vrije wil. We zijn zelf de ultieme oorzaak van ons eigen handelen. Onze vrije handelingen zijn niet terug te voeren op een eindeloze keten van gebeurtenissen, van oorzaken en gevolgen, zoals de vallende steen die viel door de wind, die veroorzaakt werd door (ad infinitum).

Het overweldigende idee van deze absolute vrijheid, met op ieder moment een StatueLequieroneindig aantal alternatieve mogelijkheden totdat er is gekozen, is ook wat we lezen in het (vertaalde) fragment van Het Heggenblad. Het sluit in die zin aan bij onze alledaagse ervaring, of in ieder geval bij onze meest positieve opvatting over wat het betekent om mens te zijn: namelijk in vrijheid te kunnen kiezen en als enige wezen in dit universum daartoe de mogelijkheid te bezitten.

Stilstaand bij het fragment van Het Heggenblad is niet per se gezegd dat onze handelingen niet vooraf zijn bepaald. Het gevoel dat wanneer men gekozen heeft, men het ook anders had kunnen doen is echter wezenlijk, ondanks het feit dat de gekozen handeling een onvermijdelijke keten van nieuwe bewegingen op gang brengt. Maar voor die onvermijdelijkheid is men vrij en in die zin ook verantwoordelijk voor hoe de wereld eruit ziet. Zoals God de wereld creëerde en daarmee een keten van min of meer gedetermineerde bewegingen op gang bracht, zo creëren wij telkens nieuwe werelden met onze keuzes (die net als de keuze van God op zich staan).

We zien in Het Heggenblad ook een sterke verwijzing naar wat we nu kennen als het Butterfly-effect. De vleugels van een vlinder in Amsterdam veroorzaken een orkaan in het zuiden van China. Het verschil ten opzichte van de vlinder is dit, dat onze keuze iets veroorzaakt in plaats van een spontane fysieke beweging. Dat we ons bewust zijn van het starten van een oneindige keten, op basis van een keuze – zoals het kind (onbedoeld) de dood van de vogel veroorzaakt door zijn afwegingen-, daarin ligt vrijheid. Zelfs als we volledig gedetermineerd zouden zijn, dan nog zien we hoe wij de wereld creëren door het idee van de keuzes die we maken. Mijn keuze maakt de wereld mede zoals ze is.

Dat is een overweldigend idee dat wellicht in een gedachte-experiment beter begrepen kan worden. Sta bijvoorbeeld eens stil bij de mogelijkheid om in een volle trein op te staan en te roepen: ‘ik ben een klein lief kuikentje. Hoera!’ Het is een mogelijkheid die enkel in gedachten komt doordat u dit leest, maar daarmee nog steeds een mogelijkheid. Die handeling van het roepen zal voor een groot deel bepalen hoe de wereld er op dat moment verder uit zal zien. De gedachten van anderen (en wellicht hun handelingen, afwegingen et cetera) worden er direct door beïnvloed. Ze vertellen in de avond aan een vriend de anekdote, die deze herinnering vervolgens weer jaren later ophaalt. Het eerstvolgende treinbezoek zal anders zijn dan wanneer het voorval niet plaats zou hebben gevonden enzovoorts enzovoorts. De gedachte om op deze manier de wereld te kunnen creëren, is wat Lequiers opvatting van vrijheid veronderstelt. Daarin vertoont hij sterke grondslagen van existentialisme en het principe van excentrische positionaliteit. Of in de woorden van Lequier: Durf te denken. Durf om mens te zijn. Imiteer niet de lelijke soldaat. Jean-Paul Sartre zal een kleine tachtig jaar later (1943) deze uitgangspunten als grondslag van zijn filosofie gebruiken in L’être et le néant: Essai d’ontologie phénoménologique (Het Zijn en het Niet: een proeve van een fenomenologische ontologie). 

De keuzes die we maken vormen niet enkel verder de wereld, maar vormen ook ons zelf. Lequier stelt dat de keuze geen noodzakelijke consequentie is van wetmatigheid, zonder er volledig van los te hoeven staan. Binnen de afhankelijkheid die wij hebben van een fysiek gedetermineerde realiteit, is er die onafhankelijke menselijke beweging. We zijn zoals hij dat zegt een Afhankelijke onafhankelijkheid. Onze keuze is niet alleen afhankelijk van ons karakter, ons karakter is ook een uitdrukking van onze gemaakte keuzes, waarbij de keuze dus de ultieme oorzaak is, die geen gedetermineerde grond kent. Het verleden is dus noodzakelijk verantwoordelijk voor de mogelijkheid van de keuze, maar de keuze is niet noodzakelijk.

Dat de veronderstelling van de vrije keuze als ultieme oorzaak nog steeds een axioma schijnt, blijkt uit het feit dat ook Lequier zijn toevlucht moet zoeken in de opvatting dat vrijheid wortelt in ons idee van moraliteit. Zonder vrijheid is de mens een machine zonder waardigheid, waarbij het verschil tussen goed en kwaad (en morele verantwoordelijkheid) geen betekenis heeft. Wanneer we bovendien een keuze moeten maken tussen goed en fout, veronderstelt dit vrijheid. Zonder vrijheid zou juist en onjuist geen betekenis hebben. In een gedetermineerde realiteit zou immers alles zijn zoals het is, waarmee je niet kunt stellen dat het onjuist of juist zou zijn.

We houden een vogel die tegen ons aanvliegt niet verantwoordelijk voor de pijn die hij veroorzaakt (omdat hij niet anders kon), waarom zouden we een mens verantwoordelijk houden voor de pijn die hij veroorzaakt als hij niets meer is dan die gedetermineerde vliegende vogel, hooguit wat complexer in zijn determinisme? Een strikt determinisme is volgens Lequier niet verenigbaar met de vrije wil. De vrije wil veronderstelt zowel bewuste aansturing, verantwoordelijkheid en van daaruit voortvloeiend de zelfverwerkelijking. En die veronderstelling berust op een sterk intrinsiek gevoel: het idee dat men kan zoeken naar een eerste waarheid, het idee dat men een moreel handelend wezen is met bijvoorbeeld een geweten en het idee dat men de eerste auteur is van een weloverwogen keuze. Hoewel het mogelijk is dat wanneer we op basis van langdurige introspectie tot de conclusie komen dat keuzes die we gemaakt hebben gebaseerd zijn op gebeurtenissen uit het verleden, hebben we ook het gevoel dat sommige keuzes niet aan voorafgaande zaken zijn te relateren. Sterk uitgedrukt: hoezeer we ook ons beroepen op reflectie, er is geen voorafgaande oorzakelijkheid te vinden voor de keuze die we aanstaande zijn te maken, ongeacht dat de keuze een gevolg is van hetgene aan ons vooraf is gegaan. Dat gevoel, of dat idee kent ieder mens.

Blaise Pascal

Lequier komt uiteindelijk (hoezeer hij ook met argumenten tracht de vrijheid te bewijzen) zoals Kant dat ook verantwoord en noodzakelijk achtte tot het postuleren van onze vrijheid. Op basis van de vaststelling dat de kleine inspanning die het kost de vrijheid te aanvaarden, te voelen en te begrijpen er de grootst mogelijke schoonheid, zingeving en waardigheid uit voortvloeit. Daarin lijkt de keuze voor vrijheid op het gevolg die gelijk is aan de weddenschap van Blaise Pascal: wanneer men niet aan een optie ontkomt die op zichzelf niet te bewijzen valt, kiest men altijd voor de meest gunstige mogelijkheid. De keuze immers tussen een volledig gedetermineerde wereld, die de menselijkheid opheft, gevoelens overbodig of op zijn minst betekenisloos maakt, die werkzaamheden van grote geesten onbeduidend maakt (er is zelfs in de inspanningen namelijk geen verantwoordelijkheid te ontdekken) etc., staat dan tegenover de keuze van de vrije wereld, met zijn moraliteit en zingeving. Aangezien zowel de vrijheid als het determinisme niet onomstotelijk zijn vast te stellen, wat let iemand te kiezen voor de optie van de vrijheid?

De tragiek van de dood van Lequier is in het licht van zijn filosofie een absolute keuze geweest. En evenzeer een keuze die de wereld op een andere manier heeft gevormd en een keten van nieuwe bewegingen in gang heeft gezet. Van de publicatie van zijn nagelaten werk in 1865 tot aan enkele romans van Charlotte Mutsaers tot aan het verschijnen van dit stuk. En wat ik er nog meer over ga zeggen, lezen en schrijven.

________________

Bronnen:
– Vincelette, A. (2009). Recent catholic philosophy. The 19th century.  Milwaukee, Wisconsin: Marquette University Press.

– Pagès. F. (1997). Frühstück bei Sokrates. Philosophen ganz privat. Aus dem Französischen von Christel Kauder. Munchen: Deutscher Taschenbuch Verlag.

– Charlotte Mutsaers. Heggenblad van Lequier, je woord gaat nog altijd op! In: De Revisor. Jaargang 25 (1998).

– Donald W. Viney Jules Lequyer: Prophet of Open Theism (2014). PDF. Zie: https://digitalcommons.pittstate.edu/phil_faculty/15/ Geraadpleegd tussen 5 juni en 20 juli 2016.

-Donald W. Viney Jules Lequyer. Bron https://www.iep.utm.edu/lequyer/ geraadpleegd tussen 5 juni en 20 juli 2016

– Voor een chronologie van het leven van Lequier zie: https://godisopen.com/2015/07/18/chronology-of-jules-lequyer-and-his-influence-on-subsequent-philosophy/.
Deze is klaarblijkelijk met permissie overgenomen van Donald W. Viney (2010), die deze tijdslijn publiceerde in zijn vertaling van Lequyer’s “The Hornbeam Leaf” (Pittsburg, Kansas: Logos-Sophia Press, 2010).

________________

1 Dit zou blijken uit een voorwoord van Charles Renouvier bij zijn postuum verschenen werk (1865), opgemerkt door Charlotte Mutsaers. In een biografische uiteenzetting van Donald Viney zou er echter sprake zijn van een acceptabele erfenis van zijn vader: ‘Upon leaving the École Polytechnique, Lequyer used the inheritance from his father to retire to Plermont where he lived with his mother and the family servant (…)’. Zie hier.
Noot: na een onderhoud met prof. Viney, is duidelijk dat er waarschijnlijk meer te zeggen valt voor het feit dat zijn vader hem een erfenis in plaats van een schuld naliet, en Lequier zelf de oorzaak was van zijn financiële malaise:

“There is indeed some question about the state of Lequyer’s finances when his father died. Here is what I wrote in “Incidents in the Life and Death of Jules Lequyer”:
Differing accounts exist of Lequyer’s financial situation after his father’s death. It is known that, after the death of Lequyer’s maternal grandfather (December 2, 1834) at the age of 71, the supplements to the Lequyer income from the Digaultrays ran dry. On the other hand, in 1837 Lequyer and his mother owned four houses and 82 acres of land (Huerre, 115). However, Renouvier claims that Lequyer’s father left a number of debts, which his son felt honor bound to pay, and which depleted his inheritance (Dugas 1924, 63).
Without doubting Renouvier’s sincerity, [Proper] Hémon questions his facts. He notes that, after Dr. Lequyer’s death, in an eleven year period from 1840 to 1851, the family property was sold and mortgaged (Huerre lists the sales, 115-116). In the end, only Plermont remained, and it too was mortgaged. In addition, Lequyer borrowed so much money from his friends that he could not pay them back. Finally, in 1844, Lequyer donated an important piece of land to the town of Saint-Brieuc on the sole condition that the new street would be named after Dr. Lequyer (which was done).
The conclusion of Hémon and [Baptiste-Marie] Jacob is that Lequyer was not the victim of his father’s debts, but rather the author of his own financial decline and ruin. Jacob goes further and claims that Lequyer was the dupe of his own theory of free will, which led him to misunderstand the rigorous conditions of actions (Hémon, 150-151).”

2 Vertalingen van mijn hand uit het Engels met behulp van Frans-Nederlandse vertalingen

De dief en de steen: Een beroep op de intuïtie naar de vraag van rechtvaardigheid

-De dief en de steen: Een beroep op de intuïtie naar de vraag van rechtvaardigheid-
Een parabel

Er was eens een arme dief die een groot stuk steen stal en er vervolgens met veel zorg een beeltenis uit beitelde. Hij stelde deze ten toon in zijn tuin en al spoedig vergaapten talloze voorbijgangers zich aan de beeltenis.  De prachtige creatie werd alom geprezen en van bijzonder grote waarde geacht, totdat plotseling in het voorbijgaan een man riep: ‘he, dat is mijn steen!’

En inderdaad, aan de onderkant van de beeltenis was dankzij een merkteken vast te stellen dat dit het restant was van de gestolen steen en toebehoorde aan de man die zijn steen had herkend. De beeltenis was echter het tigvoudige waard geworden omdat het werd gezien als iets oorspronkelijks -iets wat in deze vorm nooit meer tot stand zou komen, althans zo dachten kenners.

De dief zei: ‘ik heb spijt van wat ik heb gedaan, ik geef u een vrijwel gelijke steen terug.’ Daar nam de man echter geen genoegen mee en hij zei dat hij heel erg gehecht was aan juist deze steen. ‘Deze steen heeft een zeer emotionele waarde voor mij; ik heb deze steen ooit gekregen van mijn overgrootvader tijdens mijn huwelijk. Deze steen symboliseert niet enkel de standvastigheid die in het huwelijk van mij wordt verlangd, maar ook de gedachtenis aan mijn overgrootvader- mag hij rusten in vrede! Ik wil dus mijn eigen steen terug en geen andere.’

‘Maar uw steen is geen steen meer, ik kan u die dus niet teruggeven.’

‘Weet u wat. Ik accepteer het restant en zal geen aangifte tegen u doen -dat ik weet dat dit mijn steen was die mijn overgrootvader aan mij heeft overgedragen is voldoende.’

De dief -bevreesd als hij was voor de aangifte- ging overstag en hij gaf de man de steen terug, of wat er nog van over was. Hij kon immers altijd nog een nieuwe beeltenis maken.

Hoe de arme dief het echter ook probeerde, het lukte hem niet meer de zuivere inspanning van die eerste keer ook maar te benaderen- mensen liepen zijn tuin voorbij en vroegen hem telkens naar die ene beeltenis en stelden nauwelijks prijs op zijn nieuwe creaties.

Enige tijd later ontdekte de dief dat zijn beeltenis in het bezit was gekomen van een vermogend particulier. Woedend ging hij verhaal halen bij de man. ‘Waarom heeft u die zo gekoesterde steen van u verkocht!’

‘Nou’, zei de man, ‘hoe langer ik er naar keek, hoe minder ik er mijn steen nog in terug zag. Dat ging mij steeds meer verdriet doen. Toen er op een dag een vermogende man naar mij toe kwam en mij 1 miljoen bood voor deze steen, ben ik daar na overweging op ingegaan. Met een honderdste van het geld heb ik een monument voor mijn overgrootvader laten maken en de rest investeer ik in een goed huwelijk. En ik moet zeggen dat het mij tot op de dag van vandaag voldoende troost geeft. Ik begrijp ook niet waarom u zich zo opwindt…uw situatie is nog steeds dezelfde, terwijl de mijne wezenlijk is veranderd.’

‘Mijn situatie dezelfde? U heeft niet uw steen verkocht, u heeft mijn beeltenis verkocht! Heeft u dan op zijn minst geen mededogen voor een arme man? Ik heb toch ook recht op wat van dat geld?’

Zonder deugd meer geluk. Een bespreking van De Lamettries geluksopvatting

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

De Wereldbibliotheek is een uitgever die grossiert in literaire pareltjes waar je als lezer eerder toevallig tegen aanloopt, dan dat je er daadwerkelijk naar op zoek was. Het kan goed zijn dat Het geluk van  de Franse arts en filosoofLa-Mettrie,Julian-Offray (1709-1751) daar ook onder valt.

De 18e -eeuwse Franse filosofen hebben een onmiskenbare stempel gedrukt op de wijze waarop wij tegenwoordig naar de wereld kijken. Denkers als Diderot, d’Alembert en Voltaire hebben de Westerse weg geplaveid tot de mogelijkheid van het vrije denken over een staat zonder kerk, leven zonder onsterfelijke ziel en zin zonder God. Julien Offray de Lamettrie (feitelijk De la Metrie) past uitstekend binnen dit progressieve denken, waarbij hij het mechanische materialistische wereldbeeld dat door Thomas Hobbes reeds was voorbereid radicaliseert.

In zijn beroemdste filosofische werk uit 1747, L’Homme machine (vert. De mens een machine (Boom, 1994)), verdedigt hij dan ook de stelling dat er een naturalistische grond moet zijn voor zowel fysieke als psychische processen.  De Lamettrie keert zich daarmee af van de traditie van het metafysisch dualisme van Descartes, Malebranche en Leibniz. De mens is niets anders dan een enkelvoudig zelfvoorzienend systeem, bestaande uit dynamisch met elkaar verbonden organische delen. De mens is een levende machine.

Het veel minder invloedrijke en bekende, en nu door Jabik Veenbaas in het Nederlands vertaalde Discours sur le Bonheur (1748/1751) kan worden beschouwd als De Lamettries praktische filosofie volgend uit zijn deterministisch, ethisch-relativistisch, materialistische wereldbeeld.

Gelukkig zonder schuld

De Lamettries atheïsme en bijkomend zijn satirische sneren naar de in zijn ogen fröbelende collega-artsen hadden hem niet bepaald geliefd gemaakt. Vrij publiceren was dus geen sinecure. Het geluk verscheen daarom aanvankelijk als een inleiding op Seneca’s De beata vita, maar was feitelijk een op zichzelf luckstaande verhandeling tegen dat stoïcisme, die De Lamettrie meerdere keren intensief heeft bewerkt. De centrale gedachte in Het geluk rust op het idee dat geluk is voorbestemd door de natuur aan eenieder die zich er naar richt. Met andere woorden, geluk is niet afhankelijk van zaken als deugd en ondeugd, religieuze opvatting, sociale status en verantwoordelijkheid, terwijl die wel de kans op schuldgevoelens maximaliseren. Schuldgevoelens, en daarin acht De Lamettrie zich uiterst origineel, vormen de kern van ieder ongeluk; het is in alles een vruchteloze remedie. Gelukkig hij die in staat is door middel van reflectie zijn schuldgevoelens te onderdrukken!

Een gevolg is dat ook bijvoorbeeld de misdadiger volmaakt gelukkig kan zijn. Ook al bestaat volgens De Lamettrie de misdaad op zichzelf niet (p.86), een booswicht zonder schuldgevoelens zal gelukkiger zijn dan wie na een goede daad spijt krijgt dat hij die heeft verricht (p. 119). Het is niet vreemd dat De Lamettrie hierin vaak verkeerd is geciteerd of begrepen. Het feit dat een misdadiger naar zijn aard gelukkig kan zijn, is echter nog geen uitnodiging tot misdaad. De Lamettrie wil als filosoof begrepen worden, waarin hij een feitelijk systeem presenteert hoe ‘de geluksmachine’ werkt, zonder er een ethisch of moreel oordeel aan te hangen. Geluk is een vrucht die iedereen kan plukken. Arm, rijk, misdadiger, losbol, geleerde of onwetende; de natuur biedt de mogelijkheid gelukkig te zijn, zolang sociale structuren er geen roet in gooien.

Tijdsdocument

Jabik Veenbaas -filosoof, poëet en publicist- heeft zijn vertaling voorzien van een vlotte inleiding en verklarende noten, waarop (op wat schoonheidsfoutjes na) weinig is aan te merken. De Lamettries persoonlijke stijl is toegankelijk, maar is toch niet echt geestig te noemen zoals wordt gesuggereerd. Het is ook de vraag in hoeverre De Lamettries gedachten de hedendaagse lezer nog voldoende aan zullen spreken. Het boek is zeker een interessant tijdsdocument dat, vanuit de gedachte dat De Lamettries teksten zelfs de Nederlandse liberalen van die tijd schokten, lezenswaardig is. Maar filosofisch kraakt het inmiddels (logischerwijs) in de voegen. Hedendaagse denkers als Derk Peereboom of Daniel Dennett, hebben thematiek omtrent bewustzijn, determinisme en straf veel verder uitgewerkt en zelfs radicaler dan De Lamettrie zich kon voorstellen. De Lamettries organische verklaringen voor het geluk lijden onder achterhaald medisch gebabbel van aderlating tot modificatie van zenuwen. Het is ook geen verhaal om vrolijk van te worden, iets wat sowieso niet is toevertrouwd aan deterministische psychologie, en relativisme waarbij minachting geen kwaad heet of een lofprijzing iets goeds zou zijn.

Dat neemt niet weg dat dit geschrift een uitstekend inkijkje geeft in een vrije geest van weleer, die zonder angst schreef en bovendien de geneugten van het leven proefde met alle zintuigen die hij rijk was. Dat De Lamettrie niet lang na dit geschrift stierf aan een overdadige maaltijd, waarschijnlijk door een bedorven taart, is het vleugje ironie wat het leven dan weer heeft, maar dit boek wat meer had kunnen gebruiken.

En hier komt het geheim. Een bespreking van Garffs Kierkegaardbiografie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Hier komt het geheim
Joakim Garff- Kierkegaard. Een biografie.

Joakim Garffs 800 pagina’s tellende biografie over de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) is 16 jaar na verschijning vertaald in het Nederlands door Edith Koenders en Jan Millekamp. De vermaarde, maar niet onomstreden biografie voegt een belangrijk hoofdstuk toe aan de groeiende Nederlandse Kierkegaard-bibliotheek.

kierkegaard biografieIn een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig talloze artikelen en vertalingen verschenen, totdat Uitgeverij Damon vanaf 2006 begon met het systematisch uitgeven van Kierkegaards werk. Het einde daarvan is nog lang niet in zicht, waarbij een enkeling zelfs de hoop koestert dat Kierkegaards dagboeken ooit nog volledig in vertaling verschijnen. Dat nu bij Uitgeverij Ten Have de vertaling van Garffs geprezen Kierkegaard biografie verschenen is, bevestigt dat Kierkegaard ook in Nederland al lang geen modeverschijnsel meer is. Deze biografie maakt Kierkegaards leven en denken voor een nog breder publiek toegankelijk, zonder concessies te doen aan de complexiteit van diens karakter, denken en levenswandel.

Vertalen
corsaren3De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.

De Nederlandse vertaling is al met al een 70 pagina’s ingekort, waar de lezer voor zolang hij het niet doorheeft niets van merkt. De vertalers hebben daarbij een complex werk dat aaneenhangt van nooit eerder vertaalde brieven, dagboekpassages, rapporten, krantenknipsels en de nodige filosofische fragmenten, om weten te zetten naar een vlot lezende tekst.

Vermaard controversieel
corsaren2De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.

In het in 2004 verschenen artikel En uvidenskabelig biografi om Kierkegaard stelt Tudvad vast dat Garff bovendien schuldig is aan plagiaat, vanwege het geregeld zonder (juiste) bronvermelding overnemen van teksten uit eerdere Kierkegaardstudies, met name Jørgen Bukdahls Søren Kierkegaard og den menige mand uit 1961. Ondanks zijn faam zou het boek zonder twijfel ‘afgewezen worden als masterscriptie’ maar desondanks ‘wordt het als de meest gezaghebbende biografie beschouwd van wellicht de grootste Deense denker allertijden’.

Naast deze scherpe kritiek wijst ook de Amerikaanse filosofe Marilyn Piety al geruime tijd op de onterechte waardering die Garff ontvangt. Haar felle aanvaringen met de vertaler van de Engelse uitgave Bruce Kirmmse zouden zelfs op vriendjespolitiek duiden en het moedwillig verbloemen van frauduleuze passages. Een nader te verschijnen studie van haar hand getiteld Fear and Dissembling: The Copenhagen Kierkegaard Controversy zou een definitief overzicht moeten geven van de lacunes in Garffs biografie, en het probleem van het onderscheiden van biografische feiten en fictie.

Het is echter de vraag of deze studie ooit het daglicht zal zien, nu deze al enige jaren is vertraagd en Garff met de jubileumeditie een aantal kritiekpunten lijkt te hebben ontmanteld. Althans, in zijn nieuwe voorwoord noteert Garff dat ‘voor zover de omstandigheden dat toelieten’ hij de aantekeningen die Tudvad heeft geplaatst bij zijn academische aanpak in de oorspronkelijke uitgave in deze editie ten goede heeft laten komen. Dat is een vriendelijke manier van zeggen dat hij zich de kritiek enigszins heeft aangetrokken. De psychoanalytische kijk en het beeld van de jonge Kierkegaard als ijdele dandy zijn echter niet verdwenen. Overigens ironisch genoeg liet Kierkegaard zich in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten nooit fotograferen, waardoor we zo weinig idee hebben van hoe ‘deze scheve kabouter met zijn te hoge schouders en dunne benen’ (p. 296) er werkelijk uitzag. De bekende romantische beeltenis van de jonge Kierkegaard getekend door zijn neef Niels Christian Kierkegaard siert ook de Nederlandse cover.

‘Het heeft geen nut om te lijden zoals ik lijd en dan niets te doen als je leven toch geen enkele betekenis heeft. Maar hier komt het geheim: de betekenis van mijn leven correspondeert juist met mijn lijden.’

Hij werd geboren, werkte en stierf
corsaren1Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.

Garff verweeft wat dat betreft nadrukkelijk leven en denken met elkaar, en erkent in zijn inleiding dat hij kritischer, historischer en minder eerbiedig te werk is gegaan dan voorgangers. Niet alleen de grote gebeurtenissen, maar ook de kleine voorvallen en bijkomstigheden moeten verteld worden. De biografie is een zoektocht geweest naar ‘de scheuren in het graniet van zijn genie, naar de gekte die vlak onder de oppervlakte school, naar zijn intensiteit en de prijs die hij (…) heeft moeten betalen voor zijn maniakale geschrijf, en naar de onpeilbare ondoorgrondelijkheid van deze man, met wie je nooit helemaal klaar bent’ (p. 17). Met dit boek heeft Garff beoogt ‘zo uitgebreid mogelijk een complexe Kierkegaard te beschrijven’ (idem).

Garff heeft ervoor gekozen het verhaal van geboorte tot na de dood onder te kierkegaardverdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.

Een ander belangrijke bron die Garff benut is Kierkegaards Gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid (vert. 2015) waarin Kierkegaard een verantwoording geeft over de totstandkoming en duiding van zijn (pseudonieme) geschriften. Hier toont zich de moeilijkheid van ‘objectieve levensbeschrijving’. Garff geeft niet louter een presentatie van levensfeiten, maar kiest bewust voor een interpretatie waarin hij in dit geval veronderstelt dat Kierkegaards autobiografische verantwoording een product is van de fantasie met hier en daar een passage die ‘het midden houdt tussen een vervalsing en een parodie’ van de realiteit (p. 542). C. Stephen Evans (2009) betwist dit punt echter stellig en wijst op de gevolgen voor de Kierkegaard-studie wanneer men uitgaat van zulke ‘postmoderne verwijten’. Volgens Evans moeten we Kierkegaard meer geloofwaardigheid toekennen in zijn bekentenissen, dan Garff veronderstelt.

Veelkleurige vertelling
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.

Garffs biografie is een veelkleurige vertelling die op eigen wijze deze geheimen en raadsels tegemoet treedt en dat indrukwekkend doet. Zolang er geen gelijkwaardige biografische inspanningen het daglicht zien, is dit boek nu ook voor de Nederlandse Kierkegaardlezers een eerste en onmisbare toegang tot het leven en denken van de Deense spion in dienst van het Hogere.

Gedachten bij het plotse einde van een jong leven. -Overweging en in memoriam-

Vonnis van de rechtbank 16 maart 2015

Hoger beroep definitief inhoudelijk op 15 april 2016 11:00.
Zaaknummer  20000940-15

Arrest van het Hof 29 april 2016

Gedachten bij het plotse einde van een jong leven
Een overweging en in memoriam bij

Saga Backman

11/9/2013

Vanuit verschillende aansporingen deel ik deze zowel algemene ideeën als persoonlijke noten, geschreven in het -ogenblik-, waarmee ik ook voor mijzelf ruimte heb verschaft “grip” te krijgen. Ik hoop dat ze voor ieder die het lezen wil kunnen dienen als troost of als aanzet tot een eigen of nadere overweging.

Een jonge vrouw is vermoord. Ik kende haar. Ze was een studente, een leerling.

‘Waar de mens is, daar is de dood niet, en waar de dood is, daar is de mens niet,’ zei Epicurus. Maar Epicurus vergat dat de dood er wel degelijk is, en veel venijniger. Wij ontmoeten de dood inderdaad nooit zelf, maar in anderen des te meer. Voor mensen die achter blijven is de dood er. En voor een moeder is de dood er. Zij is de ongelukkigste die ik me kan voorstellen.

Alles wordt ergerlijk. Een rommelende man, het oppervlakkige praatje, een bellende voorbijganger, de gehaaste fietser. Het wekt ergernis, omdat ik al het gewone ervaar vanuit een ongewone stemming. Het is een ernstige stemming, waarbij het vanzelfsprekende om mij heen de ernst niet begrijpt-en dat is de ergernis.

Het leven om me heen gaat door en alles gaat door, omdat het door moet. Morgen is het weer een gewone dag.Dat is de waarheid’, zeggen mensen. Maar het is een lege waarheid. ‘Zo gaat dat’, zeggen mensen. Maar mij bevalt het niet.

De dood is het onbegrijpelijke in het leven. Maar de onverwachte dood is het onbegrijpelijkst. Ik kan er niet bij; ik kan het me niet eigen maken. Niemand kan er bij en iedereen zoekt naar antwoorden. ‘Waarom?’ (…) En: waarom? -Omdat men hoopt dat daarmee het onverwachte kan worden verklaard, zodat de dood weer het onbegrijpelijke wordt en niet het onbegrijpelijkste. -Omdat men hoopt dat het absurde in een redelijk kader kan worden gegrepen en gevangen, opdat men kan toe-eigenen en begrijpen. Maar al zou ik het begrijpen-ik blijf machteloos tegenover het feit.

 -Troost-

Menselijke machteloosheid is zowel de grondslag van verdriet als van troost.
Het verdriet kan ik voelen. Maar wat is hier troost? Wie troost, erkent het verdriet. Omdat ik het verdriet kan voelen, ben ik in staat om te troosten. Het is geen afstandelijke troost-maar een troost die nabij is. Troost kan stilte zijn of deze woorden. Maar ook een knik of een hand. We kennen die gebaren door en door. Hoe vertrouwd we er mee lijken te zijn, als troost zijn ze bijzonder en op zichzelf betekenisrijk.

-Herinnering-

Voor haar is het voorbij. We kunnen haar nooit meer ontmoeten. Het vrijblijvende van het ont-moeten is voor goed langs ons gegaan. We kunnen haar enkel herinneren, we kunnen haar enkel denken en her-denken. Een gestorvene herdenken is een daad van liefde, een overledene herinneren is een daad van de liefde. Misschien is dat ook troost. We troosten ons met onze (laatste) herinneringen, omdat we daarmee een relatie kunnen aangeven. Met de herinnering plaatsen we ook onszelf even terug in een context. En ik herinner mij een laatste gesprek met haar een paar dagen geleden. Het alledaagse karakter ervan beangstigt me. Ik zou willen dat ik wat moois tegen haar had gezegd. Dat ik haar iets had voorgelezen wat ze mee had kunnen nemen in gedachten, maar dat deed ik niet. Nu ging het over het alledaagse.

Dan troost ik me liever met een oude herinnering, van een klein jaar terug –die nu uit het niets van waarde wordt-. Anderen riepen deze herinnering wakker. Iedereen mocht in zijn eigen taal vragen stellen en antwoorden. De één sprak Duits, de ander Marokkaans. Weer iemand zei wat in het Turks, terwijl ik antwoordde in het Maastrichts. En één iemand zong ons toe, omdat haar moedertaal klonk als een lied…Ik kan haar stem nu horen. De stem die altijd iets zeggen wilde, en zo vaak eindigde in een verlegen lach.

Misschien mist God haar in het leven. Ik weet het niet. Ik geloof het wel.

Haar familie mist haar. En al die anderen. Voor wie ze nu dat ene meisje is.  De wereld heeft iets verloren. Vrolijkheid en verlegenheid. Spontaniteit en bovenal potentieel. Ik hoop dat velen zullen vertellen hoe opgewekt ze kon zijn en met welke doorzettingskracht ze het leven tegemoet trad. Zoekende naar de juiste afstemming weet ik niet wat ze daarbij allemaal gevonden heeft-maar ik zal haar proberen te herinneren waar dat ook maar iets bijdraagt.

Jezelf anders zien: een bespreking van Jan Keijs alternatieve Kierkegaardstudie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

De Deense filosoof Kierkegaard (1813-1855) interpreteren vanuit een seculier of atheïstisch oogpunt; is dat revolutionair of eerder provocerend? Jan Keij excuseert zich er overmatig voor en presenteert een alternatieve inleiding voor gevorderden.

Terwijl Kierkegaard-minnend Nederland uitziet naar de lang verwachte vertaling van het Afsluitend onwetenschappelijk naschrift of het te verschijnen biografische standaardwerk van Joakim Garff voor ons taalgebied, is er Jan Keij met een nieuwe Kierkegaard-studie. Keij, gepromoveerd op de Frans-joodse filosoof Levinas, belooft in Kierkegaard anders gezien ‘een geheel eigen en nieuwe kijk op Kierkegaard’. Dat zou revolutionair zijn, want de (internationale) Kierkegaard-studie is een van de meest veelzijdige en becommentarieerde gebieden in de hedendaagse wijsbegeerte. Er is werkelijk niet veel onontgonnen terrein over om nog met ‘een geheel nieuwe kijk’ op Kierkegaard te komen.

Keij lijkt dan ook niet zozeer met iets nieuws te komen, maar eerder met een ongebruikelijke invalshoek. Vanuit zijn kennis van Nietzsche en Levinas en met behulp van het deconstructivisme van Derrida komt hij met een postmoderne interpretatie van Kierkegaard, waarbij Kierkegaard ruimte lijkt te verschaffen voor een seculiere levensbeschouwing. De kritiek op postmoderne interpretaties van Kierkegaard is al vaak benadrukt (vgl. Walsh 1991, Rudd 1998), wat niet betekent dat er niets goeds van kan komen (Dooley, 2001).

Gevorderden
Keijs hele boek leest als een inleiding op Kierkegaard voor gevorderden waarbij belangrijke inzichten van Kierkegaard zoals angst, vrijheid, geest, zelf en paradox uiteen worden gezet op een manier die voor de hand lijkt te liggen. Rode draad van het boek is een schema dat grotendeels ontleent is aan de opening geschreven door Kierkegaards pseudoniem Anti-Climacus in De ziekte tot de dood:

    ‘De mens is geest. Maar wat is geest?  Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt (…).’

Kierkegaards knipoog naar de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831) in deze tekst, die bekend stond om zijn ondoorgrondelijke taalgebruik, wordt door Keij verder opgepakt, uitgelegd en uitgewerkt.

Keij plaatst Kierkegaards verhouding tot Hegel, die met zijn dialectisch Systeem het individu leek te vernietigen, in perspectief waarbij Kierkegaard als differentiedenker of verschildenker wordt opgevat: iemand die fundamentele kritiek levert op eenheids- of systeemdenken. Het individu, de enkeling, die ene mens, kan nooit opgeheven worden in een krachtenspel van ideologieën. Kierkegaards excentrische positionaliteit, de mens beschouwend als ‘dat dubbelzinnige, dialectische wezen van het tijdelijke en het eeuwige, van lichaam en ziel, van vrijheid en noodzaak, van eindigheid en oneindigheid’ (p. 72) toont de mens die ten diepste appèlgevoelig, zich tot zichzelf en de ander verhoudt zonder er mee samen te vallen.

De Franse denker Gilles Deleuze zag Kierkegaard in 1968 in Différence et répétition al als voorloper van het differentiedenken. Keij borduurt daar op voort en combineert existentiële thema’s zoals verveling, wanhoop en het huwelijk met de opvatting dat Kierkegaards filosofie net als die van Levinas het absolute verschil van het menselijke individu benadrukt. Ieder mens is uitzonderlijk verschillend van anderen, wat hem juist deelgenoot maakt van de mens. Dit kader tenslotte reikt allerlei mogelijkheden aan om Kierkegaards filosofie op onszelf te betrekken en na te gaan welke betekenis deze heeft voor mij. Hoe kan ik handelen? Hoe zou ik leven? Wie ben ik?

Aanstoot
Zoals opgemerkt leest het boek als een inleiding voor gevorderden. Er zijn zelfs een bibliografie en register aanwezig. Juist daarom is het storend dat Keij zijn hele verhaal opbouwt met het knippen en plakken van fragmentjes uit Kierkegaards oeuvre zonder context. Citaten met paginaverwijzingen naar de seculieroriginele bron zijn bij uitstek in filosofische werken een must. Daarnaast dient het de lezer duidelijker te zijn dat alle citaten nadrukkelijk worden verdedigd door een pseudoniem van Kierkegaard en niet door Kierkegaard zelf. Keij schenkt aan dat laatste wel minieme aandacht (p. 25), maar lijkt het zo uit te leggen dat daarmee zijn eigen interpretaties dus gelegitimeerd zijn: hij reageert niet op Kierkegaard, maar op ‘een derde’. Is dat Kierkegaard anders zien?

Een ander opvallend kenmerk van het boek, is Keijs nadrukkelijk aanwezige angst -of beter vrees- om zijn seculiere lezer te verliezen of voor het hoofd te stoten. De door het boek verweven bewegingen van anti-metafysering, waarmee Keij met veel moeite zijn seculiere lezers tracht te behouden, zijn de zwakste schakels in het lopende verhaal. ‘We moeten zelf de Messias zijn’, schrijft Keij (p.253). Dat Kierkegaard zijn hele schrijverswerkzaamheid heeft verklaard vanuit maar één doel, namelijk om christen te worden, vindt Keij niet zo relevant: uit de teksten kan men ook op een creatieve manier een humanisme abstraheren. De Liefde is een universeel menselijke waarde, waarvoor het christendom niet nodig is om dat te begrijpen. God kan worden afgeschaft, zijn bestaan doet er niet toe. Kierkegaard veegt bij monde van eveneens Anti-Climacus de vloer aan met dergelijke opvattingen in Oefening in Christendom (vgl. Taels, 1991, p. 158), maar Keij lijkt zich te verschuilen achter een hermeneutiek die synoniem lijkt voor anything goes. En gek genoeg is dat ook weer de kracht van het boek: het levert een vrije filosofische oefening op.

‘Hier ben ik’
Het bezwaarde gemoed en de onschuldWant Keij toont zich wel een echte denker die de lezer nadrukkelijk bij de hand neemt en hardop diepzinnig speculeert over grote thema’s van het leven op basis van handreikingen die hij bij Kierkegaard aantreft. Leunend op het adagium dat de subjectiviteit, de innerlijkheid de waarheid is, mondt het hoogtepunt van het boek uit in een onvermijdelijke interpretatie van Kierkegaards klassieker Vrees en beven. Met  inzichten van Levinas en Derrida zet Keij het Offer van Abraham zo uiteen, dat de lezer telkens gedwongen wordt zich reflexief te verhouden tot de tekst. Keijs demystificatie en ontreligisering pakken hier goed uit, al rust een en ander erg zwaar op Derrida’s interpretatie van Vrees en beven in De gave van de dood. Het appèl dat Keij uiteindelijk op de lezer doet kan worden samengevat als: ‘Hier ben ik!’ En gelijk Abraham het zei tegen God, zouden wij het vaker moeten zeggen tegen onszelf.

Keij heeft een werk afgeleverd waarin de lezer aan het werk wordt gezet. Het is geen eenvoudig boek, maar binnen het perspectievencircus die de filosofie kan zijn, heeft Keij voor het Nederlandse taalgebied een aparte inleiding op Kierkegaard geschreven, waarin vele lezers veel verschillende dingen zullen ontdekken. Enerzijds 2 sterren vanwege genoemde bezwaren, maar anderzijds 4 sterren  vanwege de diepte die Keij in de interpretatie  weet te leggen. Kierkegaard zou dan uitkomen op 3 1/2 ster.

 
Verder lezen:

Kierkegaard anders gezien. Over de denker die het verschil maakt
Schrijver: Jan Keij
Uitgever: Boekencentrum B.V.
Prijs: €19,95
Bladzijden: 268
ISBN: 9789086871681

– Walsh, S. (1991). Kierkegaard and postmodernism. International Journal for Philosophy of Religion 29 (2):113-122.
– Rudd, A. (1998). Kierkegaard’s Critique of Pure Irony in: Pattison, G. & Shakespeare, S., Kierkegaard on Self and Society, p. 82-96.
– Dooley, M. (2001). The Politics of Exodus. Soren Kierkegaard’s Ethics of Responsibility.
– Taels, J. (1991). Soren Kierkegaard als filosoof. De weg terug naar het subject.
– Derrida, J. (2006). De gave van de dood.

De belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw

Wat zijn de belangrijkste filosofische boeken van de 20e eeuw? Afgelopen week kreeg ik het idee om niet alleen een korte studie te doen naar die belangrijke wijsgerige werken, maar ook om op zoek te gaan naar de achtergronden bij de eerste uitgaven. Met, misschien uiteindelijk als doel, een zo compleet mogelijke verzameling aan te leggen van eerste edities verschenen in de 20e eeuw. Sommige werken zullen buiten bereik liggen, maar met enige handigheid zou het moeten lukken om de meeste boeken in bezit te krijgen. Kortom: de zoektocht is begonnen en project ‘The search for the origins of knowledge’ is officieel van start. Verwachte einddatum: juli 2025.

Een mogelijke lijst

Er zijn vele verschillende manieren te bedenken hoe tot een lijst te komen van belangrijkste filosofische boeken. Welke manier ik ook zou gebruiken, allemaal hebben ze hetzelfde nadeel: het probleem van de subjectiviteit. Toch denk ik dat het mogelijk is om een redelijke onomstreden lijst samen te stellen. Met in ieder geval een duidelijke top 5 zonder al te veel discussie.

Als startpunt neem ik een onderzoek dat in december 1999 is verricht door Douglas Lackey. Lackey stuurde 5000 e-mails naar filosofen in Noord-Amerika, waarvan er 4000 daadwerkelijk aankwamen en waarop 414 ingevulde formuleren geretourneerd werden. De respondenten moesten onder andere de vijf belangrijkste filosofische werken noemen. Hoewel belangrijk en invloedrijk vaak samengaan, was het expliciet de bedoeling dat de respondenten de naar hun idee belangrijkste werken opgaven. Onderaan is een link naar het onderzoek bijgevoegd.

De volgende lijst is door mij samengesteld op basis van dat onderzoek. In de lijst staat naast de originele titel, zover ik dat gevonden heb ook de beschikbare Nederlandse vertaling en een verwijzing naar een Engelse of Nederlandse Wikipedia-pagina met informatie over het betreffende boek. Via Abebooks heb ik gezocht naar de oorsprong van het werk en de uitgever.

AuteurOriginele titelModerne Nederlandse vertaling beschikbaar?Uitgever en jaar van verschijnen
1. Ludwig Wittgenstein
Oostenrijker
Philosophische UntersuchungenFilosofische onderzoekingenOxford, Basil Blackwell, 1953
2. Martin Heidegger
Duitser
Sein und ZeitZijn en tijdHalle, Max Niemeyer, 1927
3. John Rawls
Amerikaan
A Theory of JusticeEen theorie van rechtvaardigheidThe Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, 1971
4. Ludwig Wittgenstein
Oostenrijker
Tractatus Logico-PhilosophicusLogisch filosofisch tractaatKegan Paul Trench Trubner & Co., London, 1922
5. Bertrand Russell & Alfred Norton Whitehead
Britten
Principia MathematicaCambridge, at the University Press, 1903
6. W.V.O Quine
Amerikaan
Word and Object (Uk)N.Y., Wiley & Sons, 1960
7. Saul Kripke
Amerikaan
Naming and Necessity (Uk)Dordrecht (1972). En: Harvard University Press, 1980.
8. Thomas Kuhn
Amerikaan
The Structure of Scientific RevolutionsDe structuur van wetenschappelijke revolutiesChicago & London: University of Chicago Press, 1962
9. Jean-Paul Sartre
Fransman
L’être et le néant: Essai d’ontologie phenomenologiqueHet zijn en het niet; proeve van een fenomenologische ontologieParis, nrf, Librairie Gallimard, 1943.
10. Alfred Norton Whitehead
Brits Amerikaan
Process and Reality (Uk)Cambridge, Cambridge University Press, 1929. (Macmillan?)
11. A.J.  Ayer
Brit
Language, Truth & Logic (Uk)Gollancz, London, 1936
12. John Dewey
Amerikaan
Experience and NatureW. W. Norton & Co., NY, 1929.
13. Maurice Merleau-Ponty
Fransman
Phénoménologie de la perception (Uk)Fenomenologie van de ervaringP., Gallimard, 1945
14. George Edward Moore
Brit
Principia EthicaCambridge: at the University Press, 1903
15. William James
Amerikaan
Pragmatism. A New Name for Some Old Ways of ThinkingLondon: Longmans, Green, 1907
16. Alisdair MacIntyre
Brit
After VirtueDuckworth en Co. Londen.Notre dame, in univ of notre dame press pub 1981 (1e USA).
17. Edmund Husserl
Duitser
Logische Untersuchungen Max Niemeyer 1900 + 1901, Halle a. S., 1900
18. Edmund Husserl
Duitser
Ideen zu einer reinen Phänomenologie und phänomenologischen PhilosophieHalle, Max Niemeyer, 1913
19. Simone de Beauvoir
Française
Le Deuxième SexeDe tweede sekseGallimard, Paris, 1949
20. Herbert Hart
Brit
The Concept of LawOxford, Clarendon Press, 1961

Enkele kanttekeningen

Op de eerste plaats valt op dat van deze 20 boeken, er slechts acht in het Nederlands geheel zijn vertaald. Van enkele boeken zijn hier en daar wel fragmenten te vinden in overzichten.

Wat verder opvalt is de hoge notering van John Rawls, wat waarschijnlijk te verklaren is door de Amerikaanse achtergrond van de respondenten. Lackey stelt zichzelf ook de vraag of indien hij Europese respondenten had gehad, dit had geresulteerd in een hoge notering voor Rawls. Ik denk van niet, ondanks het feit dat Rawls ook in Europa behoorlijk veel invloed heeft gehad op het politieke filosofische debat. Met zeven hoofdwerken van Amerikanen in de top 20, is het wel duidelijk dat hier de Amerikaanse achtergrond van respondenten een duidelijke stempel drukt op het oordeel.

Een vergelijking vanuit een ander perspectief

In het werk De twintigste eeuw in veertien filosofische boeken uit 2009 onder redactie van René Gabriels bespreken 14 hedendaagse Nederlandse auteurs allemaal een boek dat antwoord geeft op de vraag welke filosoof zijn stempel heeft gedrukt op de 20e eeuw en welke boeken we moeten blijven lezen omdat ze buitengewoon invloedrijk zijn (geweest). De invloed die zij tot nog toe hebben uitgeoefend op de filosofie is heel nadrukkelijk als uitgangspunt gebruikt. Een iets ander criterium dan in het onderzoek van Lackey, maar ik denk dat het in de praktijk vaak op hetzelfde neerkomt.

Omdat hier 14 boeken worden besproken, vergelijk ik de top 14 van Lackey met de 14 genoemde boeken uit Gabriels.

AuteurOriginele titelIn Gabriels?
1. Ludwig WittgensteinPhilosophische UntersuchungenJa
2. Martin HeideggerSein und ZeitJa
3. John RawlsA Theory of JusticeJa
4. Ludwig WittgensteinTractatus Logico-PhilosophicusNee
5. Bertrand Russell & Alfred Norton WhiteheadPrincipia MathematicaNee
6. W.V.O QuineWord and Object (Uk)Ja
7. Saul KripkeNaming and Necessity (Uk)Nee
8. Thomas KuhnThe Structure of Scientific RevolutionsNee
9. Jean-Paul SartreL’être et le néant: Essai d’ontologie phenomenologiqueJa
10. Alfred Norton WhiteheadProcess and Reality (Uk)Nee
11. A.J.  AyerLanguage, Truth & Logic (Uk)Nee
12. John DeweyExperience and NatureNee
13. Maurice Merleau-PontyPhénoménologie de la perception (Uk)Nee
14. George Edward MoorePrincipia EthicaNee

Uitgaande van een top 14, komen vijf boeken overeen. Het is overigens begrijpelijk dat in De twintigste eeuw in veertien filosofische boeken om praktische redenen voor één hoofdwerk van Wittgenstein is gekozen. Daarmee is dus gezegd dat de Tractatus normaal gesproken wel degelijk bij invloedrijkste boeken zou horen.

Het is dus in ieder geval de eeuw geweest van de taalfilosofie en de analytische filosofie, met in die schreden de ethiek en de wetenschapsfilosofie.

In een volgende bijdrage aandacht voor de boeken die hier door velen worden gemist.

-Wordt dus ooit vervolgd-

Notes:
Onderzoek van Lackey: Lackey-What-are-the-modern-classics

Link naar beschikbare uitgaven via Abebooks, volgens de top 20 van Lackey:

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 8
  8. 9
  9. 10
  10. 11
  11. 12
  12. 13
  13. 14
  14. 15
  15. 17
  16. 18
  17. 19
  18. 20

 

Filosofische kruimels XVI

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2015 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, hier de teksten integraal. Deel XVI van XVI. Alle overige delen zijn onderaan vindbaar.

Anne, de mannenhater

Is het verkeerd voor een vrouw om een abortus te verrichten op grond van het feit dat het de vader ernstig onrecht doet?
G.W. Harris in Fathers and Fetuses. (Ethics 96 (April 1986))

In een vergeten artikel werkt de Amerikaanse filosoof G.W. Harris een casus uit waarin de vader een moreel en misschien wel juridisch recht op een ongeboren kind zou hebben, iets waar in onze wetgeving die stoelt op het ‘baas in eigen buik’-principe vrijwel nooit sprake van is. Oordeel zelf!

Anne heeft echt een gruwelijke hekel aan mannen. Ze krijgt een relatie met Mark, een fatsoenlijke kerel, en Anne besluit een plan te smeden waarmee ze haar woede via Mark op in haar ogen alle chauvinistische mannen kan koelen. Ze speelt de ideale vrouw, wat Mark tot een aanzoek beweegt dat ze accepteert. Ze overtuigt hem ervan dat hij zijn bedrijf moet opgeven en het geld wat dat oplevert moet investeren in een kindvriendelijk huis. Mark ziet zichzelf al als vader en geeft zijn lucratieve baan en zijn zaak op, om het geld met verlies te investeren in een potentieel gezinsleven. Anne raakt zwanger en hoewel ze aanvankelijk de vrolijke vrouw in blijde verwachting acteert, wat Mark buitengewoon gelukkig maakt, ondergaat ze na 20 weken zonder Mark daarover in te lichten een abortus. Nagenietend van de verschrikking op Marks gezicht onthult ze dat het zijn straf is, als symbool voor al het leed dat mannen vrouwen hebben aangedaan….

Zie ook:
Judith Jarvis Thomsons A defense of abortion

_______

Een heel eenvoudig moeilijk raadsel

‘Als een honkbalknuppel en een bal samen €1,10 kosten, en de knuppel kost €1 meer dan de bal, hoeveel kost dan de bal?’
Te vinden in: Heuristics and Biases: The Psychology of Intuitive Judgment (2002) van Thomas Gilovich, Dale Griffin en Daniel Kahneman

Hoewel dit op het eerste gezicht een rekenkundige puzzel is en geen the riddlefilosofische, is het filosofisch gezien wel interessant waarom de meeste mensen deze vraag fout beantwoorden (namelijk met het antwoord ‘10 cent’). Sterker nog, toen u het raadsel las voor zover u er nog niet bekend mee was, moet u gedacht hebben: ‘hier is iets mee aan de hand, anders zou het niet in de filosofiekalender staan’. Als u het foute antwoord heeft gegeven, zit het probleem er waarschijnlijk in dat u het raadsel niet heeft beredeneerd, maar heeft vertrouwd op intuïtieve strategieën die ons brein voornamelijk op de basisschool heeft opgedaan. Want laten we een en ander eens beredeneren. Als € 0,10 het juiste antwoord zou zijn, en de honkbalknuppel een euro meer dan de bal zou kosten (dus € 1,10), dan zouden ze samen € 1,20 kosten! Gelukkig zijn we in tegenstelling tot computers uitgerust met een goed redeneervermogen, dus al redenerend, wat is nu het juiste antwoord?

_______

Kerstgedachte

‘Een bedenkelijke verandering: in plaats van zichzelf in zijn strijdbaarheid bewust te blijven, heeft de christenheid het zichzelf steeds aangenamer en gemakkelijker gemaakt en nu is Kerstmis ‘het mooiste feest’ geworden.
Søren Kierkegaard in Søren Kierkegaards Papirer (1909-1928), deel VII 1 A 162.

kierkegaardKierkegaard (1813-1855) heeft zich zijn leven lang geërgerd aan wat hij noemt ‘de christenheid’, de gevestigde orde van kerk en staat binnen de christelijke cultuur van West-Europa. Die heeft niets meer te maken met het authentieke religieus geloof van het Nieuwe Testament, wat Kierkegaard ‘christendom’ noemt. Naast de openlijke aanval op de Deense staatskerk in zijn laatste levensjaar, heeft Kierkegaard in zijn oeuvre telkens waarschuwingen afgegeven tegen de geloofsvervlakking van de onbeproefde moderne mens, die alles lijkt te hebben uitgevonden. Ook onze kerstviering is zo’n uitvinding. We noemen het ‘Het mooiste feest’, omdat we het hebben verheven tot toonbeeld van aangenaamheid en gemak. Voor de vorm naar de kerk, omdat het zo mooi is. Samen eten met familie, omdat het zo gezellig is. Cadeaus uitpakken onder de kerstboom, omdat het zo leuk is. En er merkwaardig genoeg nog een ‘tweede kerstdag’ aan vastplakken, om het gevoel nog wat langer vast te houden. Maar in plaats van al dat uiterlijke vertoon, zou kerst vooral een feest moeten zijn van het innerlijk. Kierkegaards appel voor strijdbaarheid bewustzijn lijkt anno 2015 nog weinig aan kracht te hebben ingeboet. Of men nu gelovig is of niet.

©Veenmedia.nl

__________________

Zie ook:
Filosofische kruimels XVI
Filosofische kruimels XV
Filosofische kruimels XIV
Filosofische kruimels XIII
Filosofische kruimels XII
Filosofische kruimels XI
Filosofische kruimels X
Filosofische kruimels IX
Filosofische kruimels VIII
Filosofische kruimels VII
Filosofische kruimels VI
Filosofische kruimels V
Filosofische kruimels IV
Filosofische kruimels III
Filosofische kruimels II
Filosofische kruimels I

 

Filosofische kruimels XV

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2015 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XV van XVI.

De leugenaarsparadox

‘Of de paradox werkelijk is gekraakt, dat, geachte lezer, mag u natuurlijk zelf beoordelen.’
K.T. Dröfe (1999) in: Rommelen in de wijsbegeerte. Kanttekeningen van een tegendraadse liefhebber.

leugen niet te achterhalenIn een wat merkwaardig boekje waarvan slechts 400 exemplaren zijn gedrukt, heeft ene K.T. Dröfe (ongetwijfeld afgeleid van het personage Katadreuffe uit Bordewijks Karakter) een aantal artikelen gebundeld die eerder verschenen in het Faculteitsblad Epimedium van het Filosofische Instituut in Utrecht. Eén zo’n artikel behandelt de beroemde leugenaarsparadox: ‘Epimenides de Kretenzer zegt: alle Kretenzers zijn leugenaars.’

Als we ervan uitgaan dat alle Kretenzers leugenaars zijn, ze inderdaad altijd liegen, ze dat deden en zullen blijven doen en Epimenides een echte Kretenzer is, dan lijkt het erop dat Epimenides de zin onmogelijk kan uitspreken. Maar, stelt Dröfe, als we ons nu eens een gesprek voorstellen tussen twee Kretenzers bij de bakker, hoe verloopt dat dan? Het zal blijken dat het consequent liegen uiteindelijk niets anders is dan het consequent de waarheid spreken: we weten immers dat we praktisch telkens het tegenovergestelde moeten veronderstellen dan wat een Kretenzer zegt. Het feit dat Epimenides liegt, is niets anders dan een manier om de waarheid te zeggen. Epimenides spreekt de waarheid om de paradox te laten ontstaan en liegt tegelijkertijd waarmee deze wordt opgeheven…

_________

Bob is een klootzak en jij ook

‘Indien we iets slechts kunnen voorkomen zonder dat we daarbij iets wezenlijks hoeven offeren, dan zouden we dat moeten doen.’
Peter Unger citeert uit Peter Singers Practical Ethics (1979) in: Living high & letting die. Our illusion of innocence (1996).

In Living high & letting die probeert de Amerikaanse hoogleraar morele bobs bugattifilosofie Peter Unger met veel fantasierijke gedachte-experimenten de lezer te confronteren met de vraag of het moreel verantwoord is overvloedig te leven, terwijl er elders mensen sterven aan bijvoorbeeld diarree. Neem het volgende (sterk samengevatte) voorbeeld, ontleent aan Phillippa Foots ‘Trolley problem’.

Bob gaat bijna met pensioen en heeft een mooie onverzekerbare Bugatti, die hij kan verkopen om gerieflijk van zijn oude dag te genieten. Op een dag gaat hij rijden en parkeert zijn auto aan het eind van een rangeerspoor. Terwijl hij langs het spoor wandelt, ziet hij plots een onbestuurbare trein. De trein rijdt recht af op een kind dat vastzit in de rails. Bob ziet een hendel, waarmee hij de wissel kan omzetten die de trein van spoor verandert. Dan wordt wel zijn Bugatti vernietigd. Bob denkt even na en besluit niets te doen. Het kind wordt doodgereden, Bob verkoopt zijn Bugatti voor een miljoen en geniet van een comfortabel pensioen.

Weinig mensen zullen begrip kunnen opbrengen voor Bob. Maar stelt Unger, wat weerhoudt u ervan om niet op dit moment van lezen een luxe voorwerp te verkopen en het geld aan UNICEF te geven, waarmee eveneens een kind van een tragische dood wordt gered?

________

Vermoord me maar, ik ben er aan toe!

‘Zou het rationeel kunnen zijn jezelf te bewegen tot irrationeel handelen?’
Derek Parfit in Reasons and Persons (1984).

parfitParfit (1942) schreef met Reasons and Persons een monumentaal boek dat vol staat met interessante ideeën en theorieën over wat het betekent om te handelen. Om de vraag te beantwoorden of het rationeel kan zijn om irrationeel te handelen verwijst hij naar een passage uit The Strategy of Conflict (1960) van Thomas Schelling (1921).

Een man breekt in en hoort me de politie bellen. Die zijn er echter niet binnen 15 minuten. Hij dwingt mij om de kluis te openen, en als hij binnen 5 minuten niet het goud heeft wat daarin ligt, dan zal hij mijn kinderen één voor één doodschieten. Het is erg waarschijnlijk dat of ik hem nu wel of niet het goud geef, hij toch wel iedereen zal vermoorden. Maar dan besluit ik irrationeel te worden. Rennend door de kamer roep ik: ‘ga je gang. Ik houd van mijn kinderen, dus vermoordt ze maar.’ En wanneer ik gemarteld word schreeuw ik uit: ‘dit is een lijdensweg. Alstublieft ga door!’ In deze staat, heeft de inbreker geen macht meer over me. Hij kan niets doen wat mij kan bewegen om de kluis te openen. Hij kan er voor kiezen een moordenaar te worden, maar dat is dan zonder zin. Dit is onder de gegeven omstandigheden de meest logische wijze om te overleven. Of zoals Parfit het stelt: ons over te geven aan rationele irrationaliteit kan soms levens redden…

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XIV

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2015 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XIV van XVI.

Paasgedachte

‘Wat had Paulus nu in handen toen hij predikte in Athene en zei dat hij kwam als een boodschapper van God?’
Parafrase uit John Henry Newmans The Nature of Faith in Relation to Reason (jan. 1839). In: Oxford University Sermons 1826-1843 (1909).

John-Henry-NewmanHet antwoord van John Henry Newman (1801-1890) is even eenvoudig als logisch: Paulus had helemaal niets in handen, behalve zijn eigen woord dat God Christus uit de doden had opgewekt, en we dat moeten koesteren. Eigenlijk hetzelfde bewijs, of gebrek aan bewijs wat een nieuwsgierige toehoorder tegenwoordig verneemt als we Pasen vieren. Pasen is dus geen feest van filosofen, de rede, van argumenten of logica. Maar, en dat is een van Newmans grootste intellectuele inspanningen geweest, dat is maar goed ook: geloof hoort evenzeer bij het leven als verstandelijk redeneren dat doet. In 1870 ontwikkelt Newman in zijn voornaamste filosofische werk A Grammar of Assent, dit idee ten volle uit. Onze meest onwankelbare en redelijke zekerheden berusten op vormeloze en persoonlijke bewijzen die helemaal niet in logica kunnen worden omgezet. Sterker nog, mensen die alleen maar logisch of wetenschappelijk redeneren, gaan ons al snel ergeren en vervelen.

Dat is ook een voorname reden waarom Paulus zo succesvol was met zijn merkwaardige verhaal: hij sprak vanuit zijn hart en met de volle overtuiging en raakte mensen daarmee in een wezenlijk vermogen: hun geloof.

_____

Antieke spinsels

‘Waarom verlangen mannen ’s winters meer naar geslachtsgemeenschap en vrouwen ’s zomers?’
Aristoteles in Problemata Physika. Vertaald als: Problemen. 415 vragen over melancholie, wijn, muziek en liefde (2010).

Dat Aristoteles zich niet alleen met grote metafysische, ethische en aristotle-cartoonkentheoretische filosofische problemen bezig hield, blijkt uit misschien wel het merkwaardigste boek dat er onder zijn naam is overgeleverd: de Problemata Physika. Een soort 101 antwoorden op vragen over vermeende alledaagse verschijnselen. Waarom is bijvoorbeeld het zaad van drinkers doorgaans onvruchtbaar? Waarom zijn mannen die moeten plassen niet tot gemeenschap in staat? Waarom gebeurt het vaak dat we gapen in reactie op het gapen van anderen? Waarom heeft van alle dieren alleen de mens grijs haar? Hoewel de meeste antwoorden van wonderbaarlijke fantasie en intelligentie getuigen, zullen de meeste ervan ons vandaag de dag doen glimlachen. Want waarom verlangen mannen ’s winters meer naar geslachtsgemeenschap en vrouwen ’s zomers? Nou, ‘omdat de natuur van mannen warmer en droger is, en die van vrouwen vochtiger en koeler. Bij de mannen zijn het vocht en de warmte -waaruit het zaad ontstaat- toereikend om in de winter verlangen te veroorzaken, maar bij vrouwen is de warmte minder en is het vocht koel en dik door een gebrek aan vuur; maar dat vuur is er in de zomer wel….’

_______

Het eeuwige herkauwen

‘Ironisch genoeg komen sommige hoogleraren goed rond van het begraven, opgraven en herbegraven van de filosofie: een activiteit die meer weg heeft van necrofilie dan van filosofie.
Mario Bunge (2001). Philosophy in crisis. The need for reconstruction.

 

Is de filosofie dood? Wie een blik werpt op het ondoorgrondelijke postmoderne filosofische gegoochel, zou daarmee kunnen instemmen stelt de Argentijnse filosoof Mario Bunge (1919-2020).

Maar is de filosofie al niet vaker doodverklaard? Comte, Nietzsche, Wittgenstein, Rorty en vele anderen hebben de dood van de wijsbegeerte telkens weer aangekondigd. Maar de filosofie doodverklaren is klinkklare onzin aldus Bunge. Ieder mens filosofeert namelijk vanaf het eerste moment dat hij zich bewust wordt van zichzelf en de wereld om hem heen. Wat meer waar lijkt te zijn, is dat de academische filosofie op sterven na dood is. Filosofie op de universiteit is iets elitairs geworden, met ellebogenwerk en publicatiedruk als voornaamste motor. In welk opzicht helpt deze professionele filosofische organisatie de gewone man nog aan ideeën waar hij zijn leven mee kan vormgeven, vraagt Bunge zich af. Waar zijn de nieuwe frisse ideeën in de filosofie? Ja, welke professor meldt zich met een diep inzicht dat begrijpelijk is voor velen en dat niet het zoveelste recycleproduct is van ideeën uit vervlogen tijden?

©Veenmedia.nl

Filosofische kruimels XIII

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2015 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XIII van XVI.

Een ethisch leven?

‘Er zouden minstens enkele omstandigheden moeten zijn waarin het wettelijke recht op leven niet van kracht wordt bij de geboorte maar pas korte tijd daarna – misschien een maand.’
Peter Singer. Euthanasie: het embryo en de foetus (Vertaling uit Practical Ethics). In: Singer, P. (2001). Een ethisch leven.

peter-singerDe Australische utilitaristisch filosoof Peter Singer (1946) is niet alleen bekend om zijn baanbrekende werk over dierenrechten (Animal Liberation, 1975), maar ook om zijn uiterst controversiële opvattingen omtrent euthanasie en abortus. In Practical Ethics houdt hij een pleidooi voor morele acceptatie van infanticide onder bepaalde omstandigheden, oftewel het doden van pasgeboren kinderen als ze bijvoorbeeld ernstig mismaakt blijken. ‘Want waarop is het recht op leven eigenlijk gebaseerd?’, vraagt Singer zich af. Een pasgeboren baby is geen autonoom wezen, kan geen keuzes maken en heeft niet het intrinsieke verlangen om te blijven leven omdat ze zichzelf niet kunnen zien als wezens die al dan niet een toekomst hebben. Daarbij is het doden van pasgeboren kinderen een taboe dat in stand wordt gehouden door irrelevante aspecten als hulpeloosheid, schattigheid, onschuld en christelijke moraal.

Singer begrijpt zelf al te goed dat zijn argumentatie voor velen uit de bocht vliegt, maar volgens hem is het een kwestie van tijd totdat er openlijk over gedebatteerd wordt. Maar dan: zouden wij ons een samenleving voor kunnen of willen stellen die infanticide rechtvaardigt, evenals dat op dit moment gebeurt met abortus voor 24 weken? En zo niet, wat is dan het verschil tussen abortus en infanticide?

_______

Het vertellen goed grappig

“Een goed vertelde grap is alleen grappig als je hem goed vertelt, dus als een goed vertelde grap grappig is, dan is hij goed verteld.”
John Allen Paulos (1998). Ik denk, dus ik lach. Een alternatieve benadering van de filosofie.

Groucho MarxDat filosofische problemen op een luchtige en humoristische wijze kunnen worden gepresenteerd, bewijst J.A. Paulos in Ik denk, dus ik lach (1998). In een vrolijk en handzaam boekje leidt hij ons langs talloze opmerkelijke zaken die de logica, de wetenschaps- en taalfilosofie en de wijsgerige antropologie hebben blootgelegd. Middels grappen, verhalen en anekdotes laat Paulos zien hoe filosofie erg geestig kan zijn. Een voorbeeld van humor en taalfilosofie waarbij objecttaal en metataal met elkaar worden verward, zit besloten in de volgende grap:

Groucho tegen een kennis: ‘Ken je de grap van de vereniging voor mensen met een IQ dat tot de laagste 2% van het land behoort? Ik heb toevallig een nieuwsbrief ingekeken, die De Intellueel heet. Ha! Heb je ‘m? Heb je ‘m?’

Kennis: ‘Ja ik heb ‘em’.

Groucho: ‘Dat valt me van je tegen. Ik had je iets intelligenter ingeschat.’

Mits goed vertelt, gegarandeerd succes. Maar waarschijnlijk is er ook sprake van humor indien de grap mislukt. Probeer het zelfs maar eens uit!

________

Een goed mens ten opzichte van zichzelf

‘Je weet duidelijk niet met wie je in gesprek bent, dus laat ik je een idee geven. Ik ben niet in gevaar. Ik ben het gevaar.’
Walther White a.k.a. Heisenberg tegen zijn vrouw in de Amerikaanse televisieserie Breaking Bad.

Breaking-Bad quoteDe briljante Amerikaanse televisieserie Breaking Bad (2008-2013) bevat niet alleen memorabele personages, een ijzersterke plot en een fenomenale suspense, ze stelt de kijker ook constant op de proef: kan hij sympathie en begrip blijven opbrengen voor de hoofdrolspeler Walther White?

White is een terminale scheikundedocent die geheel op eigen kracht in de drugswereld belandt. Aanvankelijk om zijn gezin van brood op de plank te blijven voorzien, maar gaandeweg meer omdat hij merkt hoeveel macht en respect het hem oplevert. Maar met de toenemende macht, nemen ook de problemen toe. Mensen worden bedreigd, er vallen slachtoffers, en het ergste voor Walther: zijn familie begint zwaarder en zwaarder onder zijn geheim te lijden. Kan hij nog terug? Iedere keuze die hij vervolgens maakt, lijkt uit te lopen op een ramp. Maar omdat hij telkens zijn gezin probeert te beschermen, wil je het Walther vergeven wanneer er weer (onschuldige) doden vallen. Hij lijkt oprecht, maar tegelijkertijd verblind door geld en eer.

Tot aan de laatste afleveringen blijft het schipperen. Niet alleen voor Walther White, maar vooral voor de kijker – is dit uiteindelijk een goed mens?

©Veenmedia.nl

Men kan zichzelf geen raadsel opgeven: Een introductie bij Friedrich Hebbel

~Men kan zichzelf geen raadsel opgeven~
Een introductie bij Friedrich Hebbel

en zijn werk:

Een blinde bij zonsopgang
Bladen uit een dagboek

Niet zelden leidt het toeval je naar literaire pareltjes die je anders nooit was tegengekomen. Zoveel boeken die liggen te wachten om te worden ontdekt, maar alleen door het toeval onder het stof der vergetelheid kunnen worden gehaald. Zo kwam ik in een citatenboek een aforisme tegen van de Duitse dichter, schrijver en filosoof Friedrich Hebbel (1813-1863) en ben ik naar aanleiding daarvan gaan kijken of er Nederlandstalige literatuur beschikbaar was.

Het enige beschikbare boek, naast een vertaalde roman van Sibylle Knauss over het leven van Elise Lensing, de tragische geliefde van Hebbel aan wie hij zich nooit binden kon, bleek nummer 198 te zijn uit de beroemde reeks Privé-domein van de Arbeiderspers. Het gaat hier om een verzameling dagboekfragmenten die Hebbel van 1838 tot 1863 bijhield en is gebundeld onder de poëtische titel Een blinde bij zonsopgang.

Ik kocht onmiddellijk een exemplaar en toen het me na een paar pagina’s lezen al zo goed beviel nog één. Nu had ik een exemplaar om in te schrijven en stuk te lezen en een exemplaar om te bewaren. Noem dat een gezonde trek van een boekenliefhebber.

Het 341 pagina’s dikke boek is voor een habbekrats volop verkrijgbaar via tweedehands kanalen en heeft waarschijnlijk nog in de ramsj gezeten. Het verscheen in 1996 vertaald, geannoteerd en van een verantwoording voorzien door Klaus Siegel en was toen te koop voor een prijs van fl. 59,90.

Onderstaande tekst is een introductie op weg naar het lezen van Hebbels dagboekfragmenten, waarmee ik hoop dat de lezer naar aanleiding hiervan er met enthousiasme aan begint.

Een blinde bij zonsopgang
Hebbel zag zijn leven als een langzame terechtstelling van zijn innerlijk. De tragiek die Hebbel aan het leven toekent, kent hij maar al te vaak ook aan zichzelf toe. Op het pathetische af:

Door mijn karakter is mijn leven al bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Misschien moet het geluk niets van me hebben omdat het beseft dat er met mij toch niets valt te beginnen. (p. 139).

En in talloze passage valt te proeven hoezeer hij poëtisch lijdt aan het leven:

De kiem van alle ongeluk in mijn leven ken ik maar al te goed: Het is mijn dichterlijke talent. Het is te groot dan dat ik het zou kunnen onderdrukken en te klein dan dat het mij voor alle moeite die ik eraan besteed, naar rato zou kunnen belonen. (p.68)

De naam Friedrich Hebbel heeft bij iedereen die ik ermee heb lastig gevallen geen enkel belletje doen rinkelen. Hebbel was zelf geen liefhebber van zijn eigen naam. Hij noteert indachtig zijn uiteindelijke vrouw Christine Enghaus:

Merkwaardige situatie tussen mijn vrouw en mij: zij houdt van mijn naam Friedrich en spreekt hem graag uit, ikzelf heb er een vreselijke hekel aan. Aan wie is het nu, rekening met de gevoelens van de ander te houden en zijn eigen gevoelens op te offeren? Ik geloof in haar, zelfs twijfel ik er niet aan dat ze me evengoed Friedrich, de ‘vrede-rijke’, zou noemen als ze besefte dat ik allesbehalve rijk aan vrede ben en me daarom zo ongaarne Friedrich laat noemen. (p. 211).

Hoeveel zelfbeklag ook, de Duitser die leefde in wat misschien wel het meest dynamische tijdperk van de Europese geschiedenis kan worden genoemd, werd toch tegen het einde van zijn leven herkend en erkend als groot schrijver. In de literatuurkritiek geldt hij tegenwoordig als de enige toneelschrijver van betekenis uit de Realistische periode. De dagboeken die hij vanaf zijn 23e levensjaar bijhield (vanaf 23 maart 1835) laten een intense worsteling zien met het leven waarbij zelfmedelijden, hoop, gedoseerde arrogantie en de zoektocht naar erkenning afgewisseld worden met levenswijsheden, anekdotes en scherpe beschouwingen over het leven van alledag.

Dat verklaart ook de keuze van de titel ‘Een blinde bij zonsopgang’ die de vertaler bedacht: ‘In het vacuüm tussen geluk en ellende is het oeuvre ontstaan van een schrijver die zichzelf als een blinde bij zonsopgang beschouwde. Hij wist dat het geluk bestond, maar hoe het eruitzag ontdekte hij pas zeer laat.’ (p. 9). Hebbel noteerde de frase  ‘Een blinde bij zonsopgang’ zelf ergens rond mei 1837, als hij nog aan het begin staat van een lange schrijfweg en een turbulente zoektocht naar geluk, erkenning en liefde. Later merkt hij ook nog op: ‘de mens is een blinde die droomt van het zien’ (p. 75). Dat is in ieder geval zijn eigen droom.

Wat het boek aantrekkelijk maakt om te lezen is dat een werk als dit niet oprechter kan worden geschreven worden, al is het duidelijk dat Hebbel altijd rekening heeft gehouden met de publicatie van zijn dagboeken:

Er is niemand die schrijft zonder dat hij met zijn autobiografie bezig is, en dat is nog het sterkst het geval naarmate hij zich er minder van bewust is. (p. 49).

En zo luiden zijn allereerste zinnen:

Ik begin dit cahier niet met de vooropgezette bedoeling mijn toekomstige biograaf ermee te plezieren, ofschoon ik gezien mijn kansen onsterfelijk te worden er zeker van kan zijn dat me een biograaf ten deel zal vallen.

En soms laat hij een tekst voorafgaan met: ‘Ten behoeve van mijn biografie’.

Hebbel schrijft het omdat hij schrijven wil. En geen enkel werk biedt zoveel vrijheid om te schrijven dan een aan de publiciteit onttrokken dagboek. En daarbij: hier spreekt een 22-jarige knul met bravoure zoals tijdgenoot Kierkegaard met bravoure voorspelde dat Vrees en beven (1843) hem eeuwige roem zou bezorgen terwijl er een amper paar honderd boekjes waren verkocht. Hebbel hoopt vooral dat hij de vergetelheid zal weten te trotseren. Krijgt hij gelijk, dan is het goud en krijgt hij geen gelijk, dan maalt niemand erom. Dat Hebbel zijn leven lang heeft willen bewijzen dat ook eenvoudige mensen in staat zijn tot groots denken maakt hem een kind van zijn tijd, waarin de vanzelfsprekendheid van meritocratie nog in de verste verte geen gemeengoed was.

Aan de hand van het thema ‘aforismen’ zal ik Hebbel kenschetsen op basis van gekozen fragmenten, die ik aanvul met een korte overweging. Er zijn veel meer thema’s denkbaar zoals ‘ergernissen en succes’ of ‘boze brieven aan beduidende mensen’, maar daarvoor is de lezer uitgenodigd die zelf op te pakken uit het dagboek. Aan het thema ‘liefde en tragiek’ was ik nog wel begonnen, maar de complexiteit daarvan heeft me na enkele pagina’s schrijven doen besluiten dat te staken. Meer over dit toch pakkende thema treft men aan in Klaus Siegels Het bevroren vuur van Friedrich Hebbels Brieven. In: Maatstaf 11/12 1987, pag. 70 e.v. of in het eerder genoemde boek van Sibylle Knauss (1981) Ach Elise – oder Lieben ist ein einsames geschäft. 

Aforismen
Een dagboek zonder aforismen is als liefde zonder romantiek: dat kan eigenlijk helemaal niet. In een literaire wereld waar het er vooral om draait langere samenhangende teksten te produceren, is het aforisme een zwaar onderschatte kunst.

Het is alsof het fragmentarische altijd een bijzondere verantwoording vereist. Toch kun je mij nergens meer een plezier mee doen dan met een verzameling weloverwogen aforismen, stelregels over de menselijkheid en zinspreuken op basis van inzicht in het leven. Het zet op een unieke manier aan tot zelfkritisch nadenken. Een treffend aforisme verraadt altijd een scherpe geest die behept is met een goed observatievermogen. Hebbels dagboeken worden gekenmerkt door een dergelijk vermogen.

Bij herlezen heb ik enkele fragmenten gekozen waar een bijzondere zeggingskracht vanuit gaat. Ik heb ze aangevuld met een eerste overweging met de bedoeling dat het leidt tot zelf verder denken.

  • Met ieder mens verdwijnt er een geheim uit de wereld. (Onverschillig om welke mens het gaat.) Een geheim dat vanwege zijn specifieke opzet slechts door die éne mens kon worden ontdekt en dat niemand na hem ooit zal ontdekken. (p. 58)

Heeft een dergelijk geheim zin? Kan iemand uit de wereld verdwijnen en het geheim hebben prijsgegeven? Is dit een ode aan de individualiteit?

  • Tot aan zijn dood kan ieder mens het zonder spijs en drank stellen; men noemt dit evenwel verhongeren. (p. 62)

Een dergelijke vorm van ironie gebruikt Hebbel vaker. Zijn korte verhaaltjes over moord en doodslag die in het dagboek verspreid zijn hebben iets geestig in hun ernst. Overigens noteert Hebbel enkele zinnen later ‘Een vette bedelaar’ en ‘Zich verhangen om niet te verhongeren’. (p.63). Hebbel moet in die tijd op de een of andere manier een indruk hebben gehad waardoor hij tot bovenstaande notities is gekomen. De aanleiding is misschien een reëel gevoel van honger dat hem heeft geraakt?

  • De mens kan zichzelf het best als een experiment van de natuur beschouwen. (p. 66)

De actuele tekst, zo merkt ook de vertaler op in een naschrift. Het opkomende existentialisme wat zijn oorsprong vindt bij Kierkegaard en later verder wordt geïnterpreteerd door de Duitse en Franse filosofen wortelt feitelijk in een zin als deze.

  • Zelfmoord is altijd een zonde wanneer een detail er de aanleiding toe geeft en niet het leven in zijn geheel. (p. 92)

Wie pleegt zelfmoord omwille van een detail? Dat is een gruwelijke gedachte! Ik geloof niet dat de zelfmoordenaar in staat is om te onderkennen dat het gaat om een detail wanneer hij een einde aan zijn leven maakt…

Veel later merkt Hebbel nog iets interessants op over de zelfmoordenaar: ‘Zelfmoordenaars schrikken terug voor heldere meertjes waarin de zon wordt weerspiegeld. Ze werpen zich in sombere putten of moerassige vijvers.’ (p. 270)

  • Zodra ze een kind heeft houdt de vrouw alleen nog maar zoveel van een man als hij van het kind houdt. (p. 104)

Deze stelling heb ik hier en daar aan mensen voorgelegd en ze leidt tot onmiddellijke stellingname (die alle kanten op kan). Iets om zelf uit te proberen.

  • Veel mensen onderscheiden zich daardoor dat, als er ergens geen beul aanwezig is, ze onmiddellijk staan te dringen diens functie over te nemen. (p. 107)

Hebbels fragmentarische wijsgerige antropologie is geen vrolijke. Dit gezegde is feitelijk een lugubere variant van het gezegde ‘de beste stuurlui staan aan wal.’

  • Er zitten vlekken op de zon. Maar die geven geen schaduw. (p. 125)

Dit zijn typische observaties van een zich verwonderende geest, die geen nadrukkelijke overdenking verlangen, maar meer een uiting zijn van hoe men verwondering uit kan spelen met taal.

  • Zichzelf kan men geen raadsel opgeven. (p. 181)

Hebbel noteert dit in 1850 op 2 juli nogmaals: ‘Je kunt jezelf geen raadsel opgeven.’ (p. 237), waar hij dit eerder in februari 1844 had bedacht. Ik moet onmiddellijk denken aan mensen die met zichzelf schaak spelen: voortschrijdend inzicht maakt dat ze toch een tegenstander kunnen zijn van zichzelf en zich kunnen verrassen bovendien door een probleem wat ze in eerste instantie zelf hebben gecreëerd.

  • ‘Niemand is onafhankelijk, nog niet eens de mens die zich aan een balk zou verhangen, hij blijft afhankelijk van de balk.’ (p. 220)

Soms plaatst Hebbel zinnen tussen aanhalingstekens. Dat duidt erop dat hij een dergelijke zin waarschijnlijk ergens heeft gelezen of opgevangen. Uiteindelijk slaat het bovenstaande op het al oude metafysische principe: ‘alles komt voort uit iets.’

  • Er bestaat weliswaar een Latijnse, een Griekse, een Engelse taal enzovoorts, maar geen Latijnse, Griekse, Engelse et cetera wiskunde. Dat lijkt me het beste bewijs dat de taal niet logisch van aard is. (p. 287).

Hier waag ik mij maar niet aan. Bertrand Russell en Wittgenstein hebben hun leven gewijd om te proberen alledaagse taal te vertalen naar een logische vorm, die in zijn volmaaktheid elke dubbelzinnigheid uit zou moeten sluiten. Niet met onverdeeld succes.
_____________

Hebbels dagboeken bestaan uiteraard uit zoveel meer dan uit treffende inzichten en wonderlijke observaties, waarvan ik er hier een paar heb overgenomen. Brieven, reisverslagen, liefdesperikelen, ontboezemingen en, samenvattend, een niets verhelende blik in een innerlijk, maken dit boek een waardevolle spiegel voor iedere lezer die zichzelf net als Hebbel voor de nodige levensraadsels stellen wil.

De sublieme schoonheid van Schippers

De sublieme schoonheid van Schippers
En waarom ze schoon is en schoon blijft

Een schets tegen lasteraars

~Was ist schöner als schön? Die Großmut im Kleide der Demut~
Johann Kaspar Lavater

Tegenover het bijzondere, het ongelofelijke, het unieke en het sublieme staat altijd het jaloerse, het sceptische, het rancuneuze en het relativerende.

Het zijn de geruststellende bewegingen waar een zwakke en met weinig verwondering gezegende geest zich mee kan bedienen om grip te houden op de werkelijkheid én zichzelf. Grip, omdat iemand die zich ervan bedienen moet zichzelf plots in een schaduw zag van iets wat hem in alles overdondert. Grip, omdat hij met een voorbehoud zichzelf in een altijd mogelijk gelijk stelt. Zoals ieder ‘ik moet het nog maar eens zien’ het makkelijkste verweer is om niet te struikelen en veilig op een papieren troon te blijven.

Het is ook een beweging die voortvloeit uit ongemak, onbegrip, onzekerheid of onbeholpenheid. Het is ook niet eenvoudig je fatsoenlijk te gedragen tegenover het sublieme zonder een beroep te doen op scepticisme. Het is ook niet eenvoudig je over te geven aan iets wat ongelofelijk is en voor onmogelijk gehouden. Het is ook vele malen moeilijker om de schoonheid van een prestatie te bezingen, dan om haar in een verdacht hoekje te plaatsen. Zelfs de verdediging dat men beter sceptisch is dan ‘naïef’, blijft een gemakzuchtige vorm van vernietigen van schoonheid.

Ik moet denken aan de oom die vlak nadat de jeugdgeliefden hun ja-woord hebben gegeven roept: ‘Vergis je niet, de liefde kan zo weer over zijn!’
Hij heeft op basis van wat ervaring misschien wel een punt, maar toch kan hij gewoon beter zijn klep dichthouden.

En zo is het ook met iedereen die het sublieme van de prestatie van Dafne Schippers denkt te moeten relativeren (dom) of er een dopingvoorbehoud bij maakt (vals).  Een verdachtmaking, een suggestie over mogelijk dopinggebruik – niets vereist minder verbeeldingskracht dan dat.

En zo’n suggestie is alleen maar vernietigend. Het is ongepast, ergerlijk en niemand schiet er iets mee op. Behalve dan degene die het voorbehoud maakt en zichzelf ermee in het licht van een onweerlegbaar gelijk stelt en enkele schlemielen naar de mond praat. En als het niet daarom is, waarom dan wel?

De kracht van dit soort wilde speculatie zit verder in de eenvoud van het destructieve effect dat ermee te bereiken is en tegelijkertijd in de ongevoeligheid voor tegenspraak. Laster is de kracht van lafaards. Niemand kan zich namelijk verdedigen tegen een suggestie dat iets mogelijk is. Mogelijk heeft ze doping gebruikt. ‘Er is geen enkel bewijs en er is geen enkele aanwijzing, maar het zou toch kunnen?’ 

Dafne Schippers kan het alleen maar ontkennen of weerspreken, en in beide gevallen schiet ook zij er niets mee op. De scepticus blijft sceptisch en zij blijft schoon. Ze kan zich erboven verheffen door te zwijgen of ironie te gebruiken, maar meer nog door even bescheiden te blijven, ootmoedig en oprecht zoals we haar tot nu toe hebben gezien. Juist nu. Daarin schuilt haar geloofwaardigheid en haar schoonheid als mens. Een schoonheid bovendien die zichtbaar geworden liefde is voor de atletieksport.

Tot besluit
Schippers overweldigde met haar titel en haar tijd van 21.63 op de 200 meter in Peking tijdens WK atletiek. Het is zover ik kan bedenken de beste individuele prestatie die ik ooit van een Nederlandse vrouw heb gezien.

Zelfs Olympische titels in andere disciplines komen niet in de buurt bij de prestatie van Schippers. Niet alleen omdat er geen andere sport zo sterk bezet is, dat ze een polderdiva is tussen het louter buiten-Europese talent, maar vooral omdat het ondenkbaar is dat een Nederlandse vrouw dit deze eeuw nog gaat overtreffen. Daarvoor staat dit te veel op zich en zien we achter ons pas bij Fanny Blankers-Koen een vergelijkbaar fenomeen, al had Blankers-Koen Rio logo 2016zeventig jaar geleden beduidend minder concurrentie dan Schippers. Daarbij wijst alles erop dat Schippers haar niveau vast zal houden en sterker nog, zal verbeteren.

De ondertitel van dit verhaal doet vermoeden dat er een pleidooi zou zijn waarin ik uiteenzet waarom Dafne Schippers schoon is en schoon blijft. Maar dat is een zinloze onderneming. De scepticus blijft sceptisch en zij blijft schoon.

En ik blijf ontroerd genieten van het sublieme – en hopelijk als straks het goud spreekt tijdens de Olympische Spelen, is het geblaat van de scepticus definitief verstomd. Maar ik vrees dat hij daar te stom voor is…

______________________
Lees ook:
De betekenis van een Nederlands record

Het goud en de keerzijde

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"