Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2016 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XVII van XX.
Liefde zeg je met druiven
‘Ik werd onpasselijk bij de gedachte dat de oude Schopenhauer het trosje druiven had aangeraakt. En daarom liet ik ze heel onopvallend achter mij in het water glijden…’
Uit: Irvin D. Yalom. De Schopenhauerkuur. (2005).
De Duitse denker Arthur Schopenhauer (1788-1860), die met zijn pessimistische filosofie desondanks veel mensen wist te plezieren, was niet bijzonder goed met de dames. De Arbeiderspers koos ook niet voor niets ooit een verzamelbundeltje uit te geven onder de sprekende titel: Er is geen vrouw die deugt. Maar wellicht waren het vooral Schopenhauers versierkunsten die niet zo deugden.
Verschillende biografen, waaronder Rüdiger Safranski (1945) verhalen over Schopenhauers poging de mooie 17-jarige Flora Weiss ten huwelijk te vragen. Schopenhauer zelf al 43, kende het meisje nauwelijks, maar poogde desondanks haar voor zich te winnen. Een versierpoging kwam er tijdens een boottochtje toen hij haar een trosje druiven aanbood. Weiss moest er echter niets van weten en volgens de familieoverlevering walgde ze bij iedere geste van Schopenhauer telkens een beetje meer. Schopenhauer bleef zijn leven lang alleen.
__________
Aforismen afstoffen
‘Ik wil niets van doen hebben met politiek, zedenleer, wijsbegeerte, maatschappelijk nut. Ik ben, in laatste aanleg, uitsluitend lezer-en-schrijver.’
Greshoff (1958). Nachtschade.
De haast vergeten Nederlandse schrijver Jan Greshoff (1888-1971) erkende in zichzelf maar één wet: de volmaakte overgave aan de schone letteren. Greshoff liet in dat opzicht een stevig oeuvre na, waarin hij die kunst niet onverdienstelijk trachtte over te brengen naar papier. Hoewel hij stelt niets van filosofie te moeten hebben, toont Greshoff zich in de ruimste zin een denker, peinzer en verwonderaar.
Een prestatie van formaat is wat dat betreft het door dr. G.W. Huygens samengestelde werk Nachtschade, waarin duizenden aforismen over levenskunst, liefde, poëzie, geloof en ongeloof en individu en gemeenschap bijeen zijn gebracht. Greshoff noteerde de levenswijsheden bij voorkeur tijdens slapeloze nachten, wat de titel verklaart. De sombere existentiële inslag die in dit verzamelde werk te herkennen is, doet denken aan de stoïcijnen, Heidegger en Kierkegaard. Greshoff -bang voor het sterven, niet voor de dood- liet zo iets na dat het verdient afgestoft te worden en menig filosoof nog lang uit de slaap zal houden.
__________
Paasgedachte bij 27 maart 2016
‘Moet je je eens indenken hoe fijn het zal zijn als we samen Pasen vieren.’
Maria von Wedemeyer aan Dietrich Bonhoeffer op 4 april 1944, uit: Bruidsbrieven uit de cel (2004).
Pasen viert men het liefst samen. Dat was in 1944 niet anders, ware het niet dat Maria von Wedemeyer (1924-1977) vlak na haar verloving gescheiden werd van de vooraanstaand religieus filosoof, theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). Bonhoeffer was wegens hoogverraad gearresteerd en moest zijn tijd in gevangenis doorbrengen. Daar schreef hij naast klassiek geworden overpeinzingen (zie: Verzet en overgave en Navolging (2014)) ook veelvuldig met zijn verloofde. Hij bemoedigt haar: ‘wees vrolijk, geduldig en dapper en vergeet mij niet, zoals ik jou niet vergeet’, en zij houdt van hem: ‘ik ben verliefd op elke zin, op elk woord, op elke kronkel van je handschrift’.
Hoezeer zij ook te kennen geeft Pasen nooit meer te willen vieren zonder hem (‘helemaal echt Pasen vieren kan ik pas als jij weer bij me bent’), is dat er nooit meer van gekomen. Bonhoeffer wordt namelijk wegens samenzwering ter dood veroordeeld en geëxecuteerd op 9 april 1945, een week na Pasen. De verloofden kunnen elkaar dan allang niet meer bereiken per brief. De troost die Pasen biedt moet zelfs voor een zo gelovig iemand als Von Wedemeyer een lange tijd bitter zijn geweest.
©Veenmedia.nl
Een man heeft zijn hele leven toegewijd gebouwd aan een unieke glasverzameling. Nu hij van zijn artsen heeft vernomen dat hij weldra sterven zal, heeft hij één wens: dat zijn verzameling bijeen blijft. Zijn twee zoons hebben geen interesse die wens in te willigen en lijken louter geïnteresseerd in centen.
Wie dit als een teken van liefde beschouwt, baseert die opvatting waarschijnlijk op het idee dat het goed is iemand voor te liegen als dat bijdraagt aan de gemoedsrust van degene die wordt voorgelogen.
De leugen die deze man zijn vader heeft voorgespiegeld als waarheid heft feitelijk iedere gemoedsrust op. Hij heeft door zijn vader te bedriegen de gemoedsrust van iedere stervende vernietigd, omdat hij de belofte heeft vernietigd.
Natuurlijk is de paradox duidelijk: wie in niets gelooft, hoeft niet bang te zijn dat bedrog wordt afgestraft. Dat onrechtvaardigheid wordt doorzien. Dat leugens moeten worden verantwoord. De dode is dood, en dood zal hij blijven. Maar wat is nog de waarde van menselijke nalatenschap als alles van waarde weerloos is? Weerloos tegenover de dood en zelfs weerloos tegenover je eigen familie? Zo’n houding maakt het leven zelf zinloos. Je moet haast hopen dat er geen diepere zin bestaat, voor iemand die zo denkt.
Op 20 oktober kocht ik bij een boekwinkeltje enkele tweedehands boeken. Op zich niets bijzonders, behalve dat ik in één ervan twaalf dubbelzijdig handgeschreven blaadjes aantrof samen met een krantenbericht uit 1989…

het individu (anti-Hegeliaans in die zin) vertonen grote overeenkomsten met het filosofische project van Kierkegaard. Hier en daar wordt zelfs de vergelijking gemaakt tussen Kierkegaards verhouding tot Regine Olsen en Lequiers verhouding tot Anne Deszille (vgl. Clair, A. (2008). Kierkegaard et Lequier: Lectures croisées). Dat lijkt me echter ver gezocht. Jammer genoeg is er over Anne Deszille niets te vinden, zodat haar mysterie in tegenstelling tot dat van Olsen voorgoed bewaard blijft.
De uitgave was nadrukkelijk niet bedoeld voor de verkoop zoals ook staat vermeld in het boek zelf, maar voor vrienden en kennissen ter nagedachtenis aan de filosofische nalatenschap van Lequier. De oplage bedroeg dan ook slechts 120 exemplaren. Het geluk was met mij, dat ik na wat zoekwerk een aangeboden exemplaar bij een Frans antiquariaat (

Wat verder opvalt is dat dit boek opnieuw moet zijn gebonden. De reden daarvoor is dat zich in het boek tussen de pagina waarin het aantal gedrukte exemplaren wordt vermeld en de aanvang van het voorwoord van Renouvier, ee

a wat omwegen bracht tot een fragmentarische studie naar het leven en denken van de Franse filosoof Jules Lequier (1814-1862. Ook: Lécuyer en Lecuyer; uitgesproken als: ‘Lekiejeh’). 


Het door Mutsaers vertaalde fragment geeft in sterke mate weer in welke richting we de filosofie van Lequier kunnen begrijpen. In 1865 verschijnt postuum een verzameling belangrijke filosofische essays bijeengebracht door zijn vriend Charles Renouvier, met de mooie titel La recherche d’une première vérité (De zoektocht naar een eerste waarheid). Renouvier geeft in het boek aan dat het niet bestemd is voor de verkoop, daar hij het waarschijnlijk heeft bedoeld als cadeau voor vrienden en nabestaanden. In de oplage van 120 exemplaren treffen we aan naast Het Heggenblad (La feuille de charmille) ook Het probleem van de kennis (Le probleme de la science), De nalatenschap (Le legs), Geheimen (Confidences), Advies en appel aan een kind (Conseils et appels a un enfant), Dinan, Dialoog over het voorbestemde en de verworpenen (Le dialogue du prédestiné et du réprouvé), Probus, Abel en Abel (Abel et Abel), Afscheidsgroet aan een kind (Adieux a l’enfant) en Lofzang op het bewustzijn (Cantique a la conscience) (2)
oneindig aantal alternatieve mogelijkheden totdat er is gekozen, is ook wat we lezen in het (vertaalde) fragment van Het Heggenblad. Het sluit in die zin aan bij onze alledaagse ervaring, of in ieder geval bij onze meest positieve opvatting over wat het betekent om mens te zijn: namelijk in vrijheid te kunnen kiezen en als enige wezen in dit universum daartoe de mogelijkheid te bezitten.
De dief zei: ‘ik heb spijt van wat ik heb gedaan, ik geef u een vrijwel gelijke steen terug.’ Daar nam de man echter geen genoegen mee en hij zei dat hij heel erg gehecht was aan juist deze steen. ‘Deze steen heeft een zeer emotionele waarde voor mij; ik heb deze steen ooit gekregen van mijn overgrootvader tijdens mijn huwelijk. Deze steen symboliseert niet enkel de standvastigheid die in het huwelijk van mij wordt verlangd, maar ook de gedachtenis aan mijn overgrootvader- mag hij rusten in vrede! Ik wil dus mijn eigen steen terug en geen andere.’
(1709-1751) daar ook onder valt.
staande verhandeling tegen dat stoïcisme, die De Lamettrie meerdere keren intensief heeft bewerkt. De centrale gedachte in Het geluk rust op het idee dat geluk is voorbestemd door de natuur aan eenieder die zich er naar richt. Met andere woorden, geluk is niet afhankelijk van zaken als deugd en ondeugd, religieuze opvatting, sociale status en verantwoordelijkheid, terwijl die wel de kans op schuldgevoelens maximaliseren. Schuldgevoelens, en daarin acht De Lamettrie zich uiterst origineel, vormen de kern van ieder ongeluk; het is in alles een vruchteloze remedie. Gelukkig hij die in staat is door middel van reflectie zijn schuldgevoelens te onderdrukken!
In een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig
De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.
De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.
Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.
verdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.
originele bron zijn bij uitstek in filosofische werken een must. Daarnaast dient het de lezer duidelijker te zijn dat alle citaten nadrukkelijk worden verdedigd door een pseudoniem van Kierkegaard en niet door Kierkegaard zelf. Keij schenkt aan dat laatste wel minieme aandacht (p. 25), maar lijkt het zo uit te leggen dat daarmee zijn eigen interpretaties dus gelegitimeerd zijn: hij reageert niet op Kierkegaard, maar op ‘een derde’. Is dat Kierkegaard anders zien?
Want Keij toont zich wel een echte denker die de lezer nadrukkelijk bij de hand neemt en hardop diepzinnig speculeert over grote thema’s van het leven op basis van handreikingen die hij bij Kierkegaard aantreft. Leunend op het adagium dat de subjectiviteit, de innerlijkheid de waarheid is, mondt het hoogtepunt van het boek uit in een onvermijdelijke interpretatie van Kierkegaards klassieker Vrees en beven. Met inzichten van Levinas en Derrida zet Keij het Offer van Abraham zo uiteen, dat de lezer telkens gedwongen wordt zich reflexief te verhouden tot de tekst. Keijs demystificatie en ontreligisering pakken hier goed uit, al rust een en ander erg zwaar op Derrida’s interpretatie van Vrees en beven in De gave van de dood. Het appèl dat Keij uiteindelijk op de lezer doet kan worden samengevat als: ‘Hier ben ik!’ En gelijk Abraham het zei tegen God, zouden wij het vaker moeten zeggen tegen onszelf.
In een vergeten artikel werkt de Amerikaanse filosoof G.W. Harris een casus uit waarin de vader een moreel en misschien wel juridisch recht op een ongeboren kind zou hebben, iets waar in onze wetgeving die stoelt op het ‘baas in eigen buik’-principe vrijwel nooit sprake van is. Oordeel zelf!
filosofische, is het filosofisch gezien wel interessant waarom de meeste mensen deze vraag fout beantwoorden (namelijk met het antwoord ‘10 cent’). Sterker nog, toen u het raadsel las voor zover u er nog niet bekend mee was, moet u gedacht hebben: ‘hier is iets mee aan de hand, anders zou het niet in de filosofiekalender staan’. Als u het foute antwoord heeft gegeven, zit het probleem er waarschijnlijk in dat u het raadsel niet heeft beredeneerd, maar heeft vertrouwd op intuïtieve strategieën die ons brein voornamelijk op de basisschool heeft opgedaan. Want laten we een en ander eens beredeneren. Als € 0,10 het juiste antwoord zou zijn, en de honkbalknuppel een euro meer dan de bal zou kosten (dus € 1,10), dan zouden ze samen € 1,20 kosten! Gelukkig zijn we in tegenstelling tot computers uitgerust met een goed redeneervermogen, dus al redenerend, wat is nu het juiste antwoord?
Kierkegaard (1813-1855) heeft zich zijn leven lang geërgerd aan wat hij noemt ‘de christenheid’, de gevestigde orde van kerk en staat binnen de christelijke cultuur van West-Europa. Die heeft niets meer te maken met het authentieke religieus geloof van het Nieuwe Testament, wat Kierkegaard ‘christendom’ noemt. Naast de openlijke aanval op de Deense staatskerk in zijn laatste levensjaar, heeft Kierkegaard in zijn oeuvre telkens waarschuwingen afgegeven tegen de geloofsvervlakking van de onbeproefde moderne mens, die alles lijkt te hebben uitgevonden. Ook onze kerstviering is zo’n uitvinding. We noemen het ‘Het mooiste feest’, omdat we het hebben verheven tot toonbeeld van aangenaamheid en gemak. Voor de vorm naar de kerk, omdat het zo mooi is. Samen eten met familie, omdat het zo gezellig is. Cadeaus uitpakken onder de kerstboom, omdat het zo leuk is. En er merkwaardig genoeg nog een ‘tweede kerstdag’ aan vastplakken, om het gevoel nog wat langer vast te houden. Maar in plaats van al dat uiterlijke vertoon, zou kerst vooral een feest moeten zijn van het innerlijk. Kierkegaards appel voor strijdbaarheid bewustzijn lijkt anno 2015 nog weinig aan kracht te hebben ingeboet. Of men nu gelovig is of niet.
In een wat merkwaardig boekje waarvan slechts 400 exemplaren zijn gedrukt, heeft ene K.T. Dröfe (ongetwijfeld afgeleid van het personage Katadreuffe uit Bordewijks Karakter) een aantal artikelen gebundeld die eerder verschenen in het Faculteitsblad Epimedium van het Filosofische Instituut in Utrecht. Eén zo’n artikel behandelt de beroemde leugenaarsparadox: ‘Epimenides de Kretenzer zegt: alle Kretenzers zijn leugenaars.’
filosofie Peter Unger met veel fantasierijke gedachte-experimenten de lezer te confronteren met de vraag of het moreel verantwoord is overvloedig te leven, terwijl er elders mensen sterven aan bijvoorbeeld diarree. Neem het volgende (sterk samengevatte) voorbeeld, ontleent aan Phillippa Foots ‘Trolley problem’.
Parfit (1942) schreef met Reasons and Persons een monumentaal boek dat vol staat met interessante ideeën en theorieën over wat het betekent om te handelen. Om de vraag te beantwoorden of het rationeel kan zijn om irrationeel te handelen verwijst hij naar een passage uit The Strategy of Conflict (1960) van Thomas Schelling (1921).
Het antwoord van John Henry Newman (1801-1890) is even eenvoudig als logisch: Paulus had helemaal niets in handen, behalve zijn eigen woord dat God Christus uit de doden had opgewekt, en we dat moeten koesteren. Eigenlijk hetzelfde bewijs, of gebrek aan bewijs wat een nieuwsgierige toehoorder tegenwoordig verneemt als we Pasen vieren. Pasen is dus geen feest van filosofen, de rede, van argumenten of logica. Maar, en dat is een van Newmans grootste intellectuele inspanningen geweest, dat is maar goed ook: geloof hoort evenzeer bij het leven als verstandelijk redeneren dat doet. In 1870 ontwikkelt Newman in zijn voornaamste filosofische werk A Grammar of Assent, dit idee ten volle uit. Onze meest onwankelbare en redelijke zekerheden berusten op vormeloze en persoonlijke bewijzen die helemaal niet in logica kunnen worden omgezet. Sterker nog, mensen die alleen maar logisch of wetenschappelijk redeneren, gaan ons al snel ergeren en vervelen.
kentheoretische filosofische problemen bezig hield, blijkt uit misschien wel het merkwaardigste boek dat er onder zijn naam is overgeleverd: de Problemata Physika. Een soort 101 antwoorden op vragen over vermeende alledaagse verschijnselen. Waarom is bijvoorbeeld het zaad van drinkers doorgaans onvruchtbaar? Waarom zijn mannen die moeten plassen niet tot gemeenschap in staat? Waarom gebeurt het vaak dat we gapen in reactie op het gapen van anderen? Waarom heeft van alle dieren alleen de mens grijs haar? Hoewel de meeste antwoorden van wonderbaarlijke fantasie en intelligentie getuigen, zullen de meeste ervan ons vandaag de dag doen glimlachen. Want waarom verlangen mannen ’s winters meer naar geslachtsgemeenschap en vrouwen ’s zomers? Nou, ‘omdat de natuur van mannen warmer en droger is, en die van vrouwen vochtiger en koeler. Bij de mannen zijn het vocht en de warmte -waaruit het zaad ontstaat- toereikend om in de winter verlangen te veroorzaken, maar bij vrouwen is de warmte minder en is het vocht koel en dik door een gebrek aan vuur; maar dat vuur is er in de zomer wel….’
Maar is de filosofie al niet vaker doodverklaard? Comte, Nietzsche, Wittgenstein, Rorty en vele anderen hebben de dood van de wijsbegeerte telkens weer aangekondigd. Maar de filosofie doodverklaren is klinkklare onzin aldus Bunge. Ieder mens filosofeert namelijk vanaf het eerste moment dat hij zich bewust wordt van zichzelf en de wereld om hem heen. Wat meer waar lijkt te zijn, is dat de academische filosofie op sterven na dood is. Filosofie op de universiteit is iets elitairs geworden, met ellebogenwerk en publicatiedruk als voornaamste motor. In welk opzicht helpt deze professionele filosofische organisatie de gewone man nog aan ideeën waar hij zijn leven mee kan vormgeven, vraagt Bunge zich af. Waar zijn de nieuwe frisse ideeën in de filosofie? Ja, welke professor meldt zich met een diep inzicht dat begrijpelijk is voor velen en dat niet het zoveelste recycleproduct is van ideeën uit vervlogen tijden?
De Australische utilitaristisch filosoof Peter Singer (1946) is niet alleen bekend om zijn baanbrekende werk over dierenrechten (Animal Liberation, 1975), maar ook om zijn uiterst controversiële opvattingen omtrent euthanasie en abortus. In Practical Ethics houdt hij een pleidooi voor morele acceptatie van infanticide onder bepaalde omstandigheden, oftewel het doden van pasgeboren kinderen als ze bijvoorbeeld ernstig mismaakt blijken. ‘Want waarop is het recht op leven eigenlijk gebaseerd?’, vraagt Singer zich af. Een pasgeboren baby is geen autonoom wezen, kan geen keuzes maken en heeft niet het intrinsieke verlangen om te blijven leven omdat ze zichzelf niet kunnen zien als wezens die al dan niet een toekomst hebben. Daarbij is het doden van pasgeboren kinderen een taboe dat in stand wordt gehouden door irrelevante aspecten als hulpeloosheid, schattigheid, onschuld en christelijke moraal.
Dat filosofische problemen op een luchtige en humoristische wijze kunnen worden gepresenteerd, bewijst J.A. Paulos in Ik denk, dus ik lach (1998). In een vrolijk en handzaam boekje leidt hij ons langs talloze opmerkelijke zaken die de logica, de wetenschaps- en taalfilosofie en de wijsgerige antropologie hebben blootgelegd. Middels grappen, verhalen en anekdotes laat Paulos zien hoe filosofie erg geestig kan zijn. Een voorbeeld van humor en taalfilosofie waarbij objecttaal en metataal met elkaar worden verward, zit besloten in de volgende grap:
De briljante Amerikaanse televisieserie Breaking Bad (2008-2013) bevat niet alleen memorabele personages, een ijzersterke plot en een fenomenale suspense, ze stelt de kijker ook constant op de proef: kan hij sympathie en begrip blijven opbrengen voor de hoofdrolspeler Walther White?