Stephan Wetzels
Denken en Zijn

De idioot als blijvend raadsel: een schets van de dwaas tijdens een wielerwedstrijd

Een overweging voor wie zich er niet in herkent

Als er in een mens geen eeuwig bewustzijn is, als aan alles wat er is slechts een wild gistende macht ten grondslag ligt, die alles, zowel het grote als het onbetekenende, voortbrengt door zich in duistere hartstochten te kronkelen; als onder alles slechts een bodemloze, niet te verzadigen leegte schuilgaat, is het leven dan iets anders dan vertwijfeling?
Johannes de silentio. Vrees en Beven. P. 20.

Een van de grootse raadselen in het leven is de idioot. De dwaas. Ik probeer deze al langere tijd te bestuderen, maar me verplaatsen in hem, nee dat kan ik niet. De idioot heeft iets ongrijpbaars namelijk. In deze bijdrage probeer ik desondanks exemplarisch te overwegen wat de idioot is, al besef ik terdege dat zijn leef- en denkwereld oneindig ver van me verwijderd zijn en hij zich in vele vermommingen openbaart. Niemand weet dus beter dan ikzelf dat mijn poging de idioot te overwegen bespottelijk is. En even onsuccesvol als alle pogingen die voor mij zijn gedaan bovendien. Je zou me daarom dwaas kunnen noemen, maar dan vergis je je in één ding, namelijk dat ik dat zelf al te goed weet.

Want dat is het enige kenmerk van de idioot waar ik zeker over ben: hij mist het vermogen in te zien dat hij een idioot is. De Engelse denker G.K. Chesterton (1874-1936) omschrijft dat schitterend in Orthodoxy (1908):

Een man die denkt dat hij een kuiken is, vindt zichzelf even gewoon als een kuiken. (…) Het is de gelijkvormigheid van geest die hem saai maakt, en die hem ziek maakt.

Bij Thomas van Aquino (1225-1274) vinden we in de Summa Theologiæ (1265) echter al iets soortgelijks. Thomas ontleent zijn beschrijving van de dwaas weer aan Isidorus van Sevilla (560-636). Een dwaas is iemand die door saaiheid onbewogen blijft. Een dwaas is iemand die zich niet bekommert wanneer hij gewond raakt. En een dwaas is iemand die door schaamte niet tot verdriet wordt aangezet (voor de liefhebbers, zie: IIaIIae.46.1).

Voor de idioot zelf is dus de waanzin niets bijzonders, omdat ze hem nogal gewoon is. Met andere woorden: eigenaardigheden vallen alleen normale mensen op. Eigenaardigheden vallen eigenaardige mensen niet op. Volgens Chesterton beleven normale mensen hun leven daarom als veel opwindender, terwijl dwazen altijd klagen over de saaiheid van hun bestaan, wat ook Thomas in navolging vaststelt.

Dat brengt me tot het exemplarische van deze overweging, namelijk de idioot op een berg tijdens een wielerwedstrijd. Nu de Tour de France volop is ontbrand, is het een garantie dat de idioot zich toont. Het is niet dat hij slechts op dat moment dwaze capriolen laat zien, maar wel dat ze expliciet in beeld worden gebracht, alsof het de normaalste zaak van de wereld is!

Hoe kunnen we ons zo iemand nu voorstellen?

Schets I
In een uiterste maar volkomen ondoordachte poging zijn saaie betekenisloze leven te ontsnappen, is hij de schaamte voorbij. In een vruchteloze beweging de vergetelheid te trotseren, hijst hij zichzelf in een carnavaleske outfit, dooft zijn laatste verstandelijke vermogens met een misselijkmakende hoeveelheid goedkoop bier en dan gaat hij de berg omhoog. -Ja, dan moet hij de berg nog omhoog!- Ontdaan van rede en omringt door het dwaze dat precies lijkt op hem, wordt hij gesterkt in zijn hysterie. Zelfspot, ironie of een moment van bezinning heeft hij ver voor de voet van de berg of waarschijnlijk al vele jaren eerder in zijn leven afgelegd, hinderlijk als ze zijn. ‘Ze komen! Ze komen!’ roept hij als hij een coureur ziet. Met zijn veel te zware pens rent hij erachteraan zichzelf filmend. Hij overloopt een klein mannetje wat met angst in de ogen gadeslaat wat er gebeurt. Dan flitst hij zichzelf nog één laatste keer. Hij en niemand anders is de koning van de berg. (…)

Of:

Schets II
Opgehitst door zichzelf en aangemoedigd door vileine vrienden die zich goedkoop vermaken met zijn gebrek aan reflectief vermogen, dost hij zich uit als een paljas. Onwetend dat de lachers op zijn hand hem uitlachen begint hij in zichzelf te geloven. Zoals een toneelspeler die niet kan acteren gelooft in zichzelf, is zijn geloof in zichzelf het hoogste wat hij heeft. Hij wordt één met zijn karikatuur. De hele wereld en alle betekenis om hem heen verdwijnt wanneer hij aan de voet staat van de berg en begint aan zijn tocht omhoog. -Ja, dan moet hij de berg nog omhoog!- Denkend dat zijn moment straks aanbreekt, wanneer hij als een druppel uit de oceaan springt, posteert hij zich in een bocht. Daar komen ze! Periissem nisi periissem! Hij begint ongecontroleerd te rennen en kraamt oerwoudgeluiden uit. Het kwijl loopt hem uit de mond. Hij struikelt en kwakt tegen de vlakte waar een motor hem net ontwijken kan. Dat geeft niks, pap en mam zullen eindelijk trots op hem zijn. (…)

Eén beeld in context

Bron: https://pbs.twimg.com/media/DifHC0RXcAIlXI3.jpg

Maar de Franse renner Romain Bardet plaatste een beeld op Twitter (19/7/2018) waar bovenstaande schetsen nooit tegenop kunnen. En zo zijn er talrijke beelden te vinden van wat lijkt op de menselijke dierentuin, waar idioten ontdaan van beschaving en gevoed met zelfzucht hun vrije gang kunnen gaan. Want het is niet zozeer per se het failliet van de menselijke geest wat werkelijk tot verbazing stemt, maar dat dit alles zo zijn gang kan gaan. Alsof het idiote niet te beteugelen is en ieder jaar de conclusie dezelfde moet zijn: leer er maar mee leven dat in een open samenleving nu eenmaal mensen bezwijken onder de vrijheid die deze geeft. Met in hun nadeel ook nog eens de zelfzuchtige tijdgeest waarin het beeld alles is. Deze combinatie van openheid, vrijheid en zelfzucht is een garantie voor verdwazing.

De idioot is dus opgegeven en dat maakt hem ontzettend tragisch. Hij heeft niet alleen zichzelf opgegeven, maar de mensen hebben hem opgegeven.

Laat hem maar begaan, zo is de kans het grootst dat hij ongevaarlijk blijft.

Ja, dus ondanks het gevaar wat hij oplevert voor in dit geval de wielrenners, is het toch beter hem te laten begaan, want wie gekte probeert te beteugelen, creëert waanzinnige monsters.

Want een gek wil zich nooit laten beteugelen, hij is immers niet gek. Het beteugelende idee: dat maakt hem gek. Dit is de enige en beste verklaring waarom we al jaren een studie kunnen doen naar de dwazen op de berg. Er is geen toegangspoort, er is geen entree, er zijn te weinig hekken, er zijn nooit militairen, agenten en vrijwilligers genoeg, het gemeenschapsgeld heeft het er niet voor over en de waanzin wordt geaccepteerd, getolereerd en gedoogd.

En dan gaat het altijd een keer mis. Een coureur valt en moet de Tour verlaten. Iemand wordt aangereden door een motor en belandt in het ziekenhuis. Een koploper hapt naar adem terwijl hij zich een weg baant door de giftige rode rook die de idioten om overduidelijk onverklaarbare redenen over hem uitstorten. Het is krankzinnig, maar niet idioot genoeg om een hogere prijs te betalen het te voorkomen.

Bron: NOS.nl (Still uit koers 19/7/2018)

En zo is de wereld heel even van de idioot, niet van de renner of van wie er dan ook echt toe zou moeten doen. Zo geef ik hem een podium, waarin ik paradoxaal bevestig wat ik voorkomen wil. Zo kan de idioot iedere keer weer zijn gang gaan en het enige wat hij waagt is een reprimande die hij niet begrijpt, want voor de rest is hij alles al kwijt. En misdraagt hij zich niet hier is, dan wel elders. En als het niet elders is, dan wel hier.

Misschien is dit alles hooghartig te noemen en moet ik medelijden voelen met de dwaas in plaats van ergernis zoals het geval is. Maar daar is het toch te idioot voor? Medelijden moet worden verdiend, ergernis komt toe. Maar wellicht als ik nog wat langer de idioot bestudeer, ik toch medelijden op kan brengen of me dat tot sympathie kan bewegen eerder dan het overheersende onbegrip. De mogelijkheid daartoe blijft zich gelukkig dagelijks aandienen. En Parijs is nog ver.

Filosofische kruimels I

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2012 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel I van IV.

Onvergetelijk dierenleed

‘Tegenwoordig acht iedere kwakzalver zich bevoegd in zijn martelkamer de gruwelijkste dierkwellerij te bedrijven om zijn licht te laten schijnen over problemen waarvan de oplossing allang in boeken staat; maar hij is te lui en onwetend om er zijn neus in te steken.’

Arthur Schopenhauer in Parerga und paralipomena (1851)

Arthur Schopenhauer (1788-1860) was zijn leven lang op zoek geweest naar filosofische erkenning. Zijn hoofdwerk Die Welt als wille und Vorstellung (1819/1844) was evenals ieder ander geschrift dat hij had gepubliceerd, door alle tijdgenoten genegeerd, terwijl het ‘zinledige gebazel’ van zijn grote tegenpool Hegel hoogtij vierde.

Anders dan bijvoorbeeld Kierkegaard die ervan overtuigd was dat zijn werk na zijn dood wel een weg zou vinden in de wereldliteratuur, was Schopenhauer bang in de vergetelheid te geraken. Met Parerga und paralipomena kwam in 1851 echter een volstrekt onverwacht succes. De verzameling filosofische restanten en aanhangsels, vrij vertaald, geven blijk van grote intellectuele speelsheid. Schopenhauer laat geen mogelijkheid onbenut om flink te mopperen op alles waaraan hij zich zijn leven lang heeft geërgerd.

De ‘achterlijke, platte en stompzinnige charlatan’ Hegel krijgt er flink van langs, de banale universiteitsfilosofie moet het ontgelden, maar ook, en dat is sympathieker, de manier hoe wij en de ‘wetenschap’ met onze dieren omgaan. In een scherp en spitsvondig betoog weet Schopenhauer ook op de moderne lezer een appel te doen. Hoe kan men rustig slapen bij de gedachte dat men onschuldige, nog door de moeder gezoogde dieren achter slot en grendel heeft gedaan om ze vervolgens een martelende, langzame hongerdood te laten sterven? Schrikt men dat niet wakker in zijn slaap?

Dierenliefhebbers mogen al het werk van Schopenhauer best vergeten, maar zijn betogen tegen dierenleed blijft verplichte kost.

© Veenmedia.nl
________________________

Verwondering

‘Zo kwam het me erg vreemd voor dat een olifant een slurf had, maar dat alle olifanten een slurf hadden, dat leek wel op een samenzwering.’

Gilbert Keith Chesterton in Orthodoxy (1908)

De excentrieke G.K. Chesterton (1874-1936) was naast schrijver (o.a. Father Brown) en levensgenieter  (ruim 125kg) ook een niet onverdienstelijk denker. Met een uiterst gevatte en scherpe pen schreef hij met Orthodoxy een klassiek geworden verdediging voor het christelijke geloof, op een wijze zoals dat maar weinig eerder gedaan was. Het boek is echter ook één grote oproep tot (filosofische) verwondering. Hoogtepunt is het hoofdstuk De ethiek van sprookjesland waar Chesterton haast in iedere alinea opkomt voor de verbeeldingskracht. Ver voordat Heidegger het over zijnsvergetelheid had, probeert Chesterton dat hier tegen te gaan, door de wereld te beschouwen als een groot sprookje waarin hij is geworpen. Sterker nog, de wereld is een sprookje, vol met boze heksen, lieve feeën en wonderbaarlijke aangelegenheden. Een boom laat vruchten groeien, omdat het een toverboom is. Water loopt naar beneden, omdat het betoverd is.

De elementaire verwondering over de dingen, stelt Chesterton, is geen pure fantasie, ontleend aan sprookjes, integendeel, alle gloed van de sprookjes is juist ontleent aan deze verwondering. Daarom hebben hele jonge kinderen ook geen behoefte aan sprookjes, voor hen is het leven interessant genoeg. Door de herhaling van de dingen, zijn wij echter verveeld geraakt, en komt de verwondering nog slechts sporadisch en indirect op.

Misschien wat vreemd, maar waarom zou u de werkelijkheid vanaf vandaag niet tegemoet treden alsof zij een sprookje is met u in een belangrijke rol? Ga naar de markt en koop betoverde sinaasappelen! Iemand zou het naïef kunnen noemen, voor Chesterton was er echter niets reëler dan de wonderbaarlijke wereld om hem heen.

© Veenmedia.nl
________________________

Leesvoer

De sleutelwerken van de moderne westerse filosofie: verplichte literatuur voor iedereen.’

Sjoerd de Jong in NRC Handelsblad over de Kritieken van Kant

Uitgevers hebben er nogal een handje van achterflappen te verfraaien met mooie citaten uit recensies. Hoewel verstandige lezers natuurlijk niet vallen voor een uit de context gehaald stukje propaganda, wil de achteloze lezer zich hierdoor nog wel eens laten verleiden. Als er één boek is waarbij een dergelijke aanprijzing volkomen onzinnig is, dan is het wel de Kritiek van Immanuel Kant. Toch heeft de uitgever ook hier gemeend de flap van de Nederlandse vertaling uit 2009 van de Kritik der Urteilskraft te moeten verfraaien met een klein citaat: verplichte literatuur voor iedereen!

En wat blijkt? Sjoerd de Jong heeft nooit iets dergelijks in een recensie geschreven. De daadwerkelijke recensie over het boek is van NRC-journalist Menno Lievers en hij schrijft: ‘Maar zelfs die naïeveling ontkomt er niet aan Kants Kritiek van de zuivere rede te bestuderen, als sleutelboek van de moderne westerse filosofie. Deze voortreffelijke en dienstbare vertaling is verplichte literatuur voor iedereen die zich “filosoof” wil noemen.’

Dit is meer dan een subtiel verschil. De uitgever is echter ook niet te benijden. “Een prachtige synthetisering van empirisme en rationalisme in een transcendentaal idealisme” staat beduidend minder mooi op de achterflap…

© Veenmedia.nl

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"