It has often been said, and certainly not without justification, that the man of science is a poor philosopher.

Einstein in Physics and Reality (1936)

 

Een paar weken geleden verscheen het laatste boek van de vermaarde cultfiguur en natuurkundige Stephen Hawking (1942-2018). In de Nederlandse vertaling kreeg het de titel mee De antwoorden op de grote vragen. Pretentieuzer kan het eigenlijk niet: De antwoorden. Gelukkig is de oorspronkelijke titel  Brief Answers to the Big Questions minder aanmatigend en doet deze meer recht aan de bescheidenheid van Hawking. De Duitsers vertaalden het dan ook gewoon als Kurze Antworten auf große Fragen, maar dat terzijde.

In deze verhandeling zal ik het antwoord op de eerste grote vraag die Hawking in zijn boek stelt, namelijk: Bestaat er een God? kritisch bespreken.

Het kritische is hier bewust kritisch, niet per se sceptisch, en heeft als doel mijn belangrijkste bezwaar eenvoudig te verduidelijken tegen antwoorden op dergelijke vragen. De kern van mijn bezwaar is niet bijzonder of uniek, en zelfs al erg vaak herhaald, namelijk de hachelijke onderneming om vanuit een natuurkundige stellingname metafysische uitspraken te doen. Er is geen god, geen hemel, geen hiernamaals. Zeker kan de natuurkunde op grond van bevindingen metafysische beweringen ontkrachten, maar ik ben van mening dat ze daarin zichzelf inmiddels schromelijk overschat en totalitaire neigingen vertoont. Hawkings pretentie bovendien kort te antwoorden doet geen recht aan de vraag.

Daarnaast wil deze verhandeling hoe beperkt ook, een gezonde waarschuwing afgeven tegen het geloof wat is ontstaan dat de natuurkunde op het gebied van zingeving veel belangrijks te zeggen heeft. Ze heeft vrijwel niets te zeggen over zingeving. De zogenaamde pastorale macht van de wetenschap is echter dusdanig invloedrijk, dat talloze mensen klakkeloos overnemen wat deze wetenschap hen voorkauwt om vervolgens hun zin erop af te stemmen, of erger het zoeken naar zin te staken. Begrijpen doen ze het niet, overigens net zomin als ik nauwelijks iets begrijp van theoretische natuurkunde, maar dat leidt vaak tot een totale overgave en een kritiekloze acceptatie van gevolgen die niet noodzakelijk volgen uit de natuurkundige of wiskundige conclusies. En dat kan niet vaak genoeg worden geschreven, zoals ik ook al eerder deed in de bijdrage Waarom is er eerder niets dan iets?

Aan de hand van passages uit het hoofdstuk die ik chronologisch presenteer, wil ik uiteindelijk het antwoord toetsen wat Hawking geeft op de vraag Bestaat er een God?
Iedere lezer kan vervolgens een eigen oordeel vormen.

Bestaat er een God?
Het grootste probleem met dit hoofdstuk is dat hij feitelijk (waarschijnlijk
bewust) geen goede definitie geeft van God. Maar wat is dan de inhoud van de vraag? Naar welk bestaan wordt er precies gevraagd? Het lijkt erop dat de vraag die Hawking hier stelt betrekking heeft op een bewuste scheppende kracht. Hij spreekt in ieder geval over God in onpersoonlijke zin of mogelijk als de belichaming van natuurwetten, maar de gehele richting van het hoofdstuk wijst naar de vraag of God te begrijpen is als eerste bewuste oorzaak.

God op deze manier opvatten, moeten we omwille van de eenvoud wat Hawking ons vertellen wil maar even accepteren. De vraag is dus eigenlijk beter te begrijpen als: heeft een bewuste scheppende kracht het heelal zoals wij dit kennen gecreëerd, gemaakt, geschapen?

Hawking is klaarblijkelijk door de wol geverfd en excuseert zich in het hele hoofdstuk op allerlei manieren dat hij het echt niet kwaad meent en niemand boos wil maken of wil kwetsen. Hij begint er ook mee zich allereerst te excuseren dat hij niets tegen God heeft:

Ik wil niet de indruk wekken dat ik met mijn werk het bestaan van God wil bewijzen of ontkrachten. Mijn werk gaat om het vinden van een rationeel kader om het heelal te begrijpen. (p.54).

Waarom stelt Hawking zich dan toch deze vraag? Wanneer hij een rationeel kader wil vinden om het heelal te begrijpen, dan is deze vraag overbodig. Tenzij het rationele kader als gevolg heeft dat God wordt bewezen of ontkracht. Maar dat is nu precies wat hij niet wil. Verwarring alom.

Hawking gaat verder te stellen dat hij gelooft in de wetenschap:

Als je in wetenschap gelooft, zoals ik, dan geloof je dat er bepaalde wetten zijn waar alles zich altijd aan houdt. (p. 54). (…) Het heelal is een machine die wordt bestuurd door principes of wetten, wetten die door het menselijk verstand begrepen kunnen worden. Volgens mij is de ontdekking van deze wetten de grootste prestatie van de mensheid, want het zijn deze wetenschappelijke of natuurwetten, zoals we ze meestal noemen, die ons zullen vertellen of we een god nodig hebben om het heelal te verklaren. (p.55)

Dat laatste is een stevige uitspraak. Hier wordt feitelijk de conclusie getrokken dat het ontstaan van het heelal begrepen kan worden strikt en alleen vanuit natuurwetten. En wij zouden dat met ons menselijke verstand dus ook moeten kunnen begrijpen. Hier zitten we mijns inziens al op een immense slippery slope. Ik moet bij Hawking ook de hele tijd denken aan iemand die de liefde heeft verklaart in een biochemische verhandeling en dan tot zijn eigen ongeluk gelooft dat hij begrepen heeft wat liefde is.

Verder moeten we ter goede trouw aannemen dat natuurwetten daadwerkelijk universeel en onveranderlijk zijn. Of eigenlijk is dat een geloof zoals Hawking aangeeft, want hij beseft zich waarschijnlijk terdege dat er nogal wat wetenschapsfilosofische bezwaren tegen zijn in te brengen. Maar laten we aannemen dat dit zo is: dan leidt dit namelijk volgens Hawking tot de conclusie dat:

Het enige terrein waar godsdienst nog iets over te zeggen kan hebben, is dat van de oorsprong van het heelal, maar zelfs hier maakt de wetenschap vorderingen en zou binnenkort al een definitief antwoord moeten kunnen geven op de vraag hoe het heelal is begonnen. (p.57)

We stuiten hier eindelijk op de centrale kwestie, die in de metafysica bekendstaat onder de stelling die Parmenides voor het eerst formuleerde: Ex nihilo nihil fit. Oftewel: Niets kan niets voortbrengen. Uit niets kan niets ontstaan. Iets kan niet uit het niets komen. Als het menselijke verstand één logische stelling al kan begrijpen, dan lijkt het deze te zijn.

Het is duidelijk volgens Hawking dat het heelal niet eeuwig bestaat, dat kan natuurwetenschappelijk ook niet. Dan heeft het derhalve een begin gehad, wat iets wat daaraan voorafgaat als een eeuwig-zijn moet vooronderstellen (wat je God kunt noemen). Hawking lijkt echter te suggereren dat de stelling ex nihilo nihil fit overbodig is geworden met de huidige kennis van de natuurwetten: We kunnen namelijk de natuurwetten gebruiken om op zoek te gaan naar de oorsprong van het heelal, waarna we zullen ontdekken dat God niet nodig is om het te verklaren. (zie p. 60 en verder).

Akkoord, doch opgemerkt: Niet nodig is iets anders dan niet bestaand. Maar het is interessanter om te bekijken met welk inzicht hij de metafysische wet ex nihilo nihil fit aan de kant schuift.

Hawking doet eerst een expliciet beroep op zijn pastorale macht, waarin we hem gedwee moeten volgen:

 Ik geef toe dat dit, als wiskunde niet jouw ding is, moeilijk te bevatten is, maar zo zit het wel. (p. 61).

Er volgt in een notendop iets onnavolgbaars over positieve en negatieve energie met als conclusie dat:

Het betekent dat, als de som van het heelal nul is, God niet nodig is geweest om het te scheppen. Het heelal hebben we helemaal gratis gekregen.’ (p. 61)

Voor niets gaat de zon dus toch op. Nu komt het erop neer om aan ons duidelijk te maken hoe vanuit een toestand van ‘nul’ (let op: feitelijk iets anders dan het filosofische niets) er toch de werkelijkheid zoals deze aan ons verschijnt heeft kunnen komen.

Het valt mij op dat natuurkundigen dan handig gebruikmaken van het begrip ‘spontaan’. Consequent natuurkundig kan er volgens mij geen spontaan spontaan bestaan, dus wat dat betreft hebben ze een nieuw begrip nodig, maar bedoeld wordt hier dat klaarblijkelijk vanuit een toestand van ‘nul’ niet uitgelokt of door een ander of iets teweeggebracht, toch een werkelijkheid kan zijn. Op enig ‘ogenblik’ dus:

Wat kan het spontaan ontstaan van een heelal hebben veroorzaakt? Op het eerste gezicht is dit een ongelooflijk probleem; per slot van rekening ontstaat in ons dagelijks leven niets uit niets. (p. 62)

Ik vraag me af of je kunt spreken dat het spontane veroorzaakt kan worden? Is het nu juist dat het spontane geen oorzaak kent? Maar goed, we proberen te begrijpen wat hij hier wil zeggen, al zegt hij het slordig.

Het blijkt dat als we een onderzoek doen naar de allerkleinste deeltjes, dat er dan uit het niets deeltjes kunnen verschijnen:

Dat komt doordat op deze schaal deeltjes als protonen zich gedragen volgens natuurwetten die we de kwantummechanica noemen. En ze kunnen echt willekeurig ontstaan, een tijdje rondhangen en dan weer verdwijnen, om ergens anders weer te verschijnen. (p.62)

Hier moeten we aannemen dat er geen oorzaak of verklaring is dat een deeltje willekeurig ontstaat, behalve dan dat er klaarblijkelijk wetmatigheden zijn die kwantummechanisch worden genoemd en hiervoor ‘verantwoordelijk zijn’. Ik weet niet of ik dat goed uitdruk, maar ik heb al eerder aangegeven dat natuurkundigen hier de schildpad louter hebben ingeruild voor iets anders.

Gelukkig stelt Hawking zichzelf nog wel de uiterst relevante vraag:

…heeft God de kwantummechanica geschapen waardoor de oerknal heeft kunnen plaatsvinden? Anders gesteld: hebben we een god nodig die de theorie van de kwantummechanica opstelde zodat de oerknal kon knallen? (p.63)

Om zich weer te verontschuldigen:

Ik wil niemand die gelovig is kwetsen, maar naar mijn mening heeft de wetenschap een overtuigender verklaring dan een goddelijke schepper. (p. 63).

Wat is dan die overtuigende troef? Naarmate je verder komt in het hoofdstuk, verwacht je toch echt dat een keer het konijn uit de hoed wordt getoverd en dat is nu ook het geval. En het is niet eens zo heel moeilijk te vatten. Het primaire ontstaanspunt van het heelal namelijk, had een dermate hoge dichtheid, dat volgens het begrip van de moderne natuurkunde daar geen tijd kon zijn. Tijd is namelijk een relatief fenomeen wat tot stilstand komt naarmate de kracht van een oneindig dicht zwart gat hoog genoeg is. En dat was de toestand van het beginnende begin:

Terwijl we terugreizen in de tijd naar het moment van de oerknal, wordt het heelal kleiner en kleiner en kleiner, totdat we ten slotte op een punt komen waarin het hele heelal een zo kleine ruimte is dat het feitelijk een enkel oneindig klein, oneindig dicht zwart gat is. En net als met de zwarte gaten die in het heelal zweven, schrijven de natuurwetten iets buitengewoons voor. Ze zeggen ons dat ook hier de tijd zelf tot stilstand moet komen. Je kunt niet in een tijd voor de oerknal komen omdat er voor de oerknal geen tijd bestond. Eindelijk hebben we iets ontdekt dat geen oorzaak heeft, omdat er geen tijd was waarin een oorzaak kon bestaan. Voor mij betekent dit dat een schepper niet mogelijk is omdat er geen tijd bestond waarin die schepper zou hebben kunnen bestaan. (p. 66)

Hoe echter tijd kan beginnen, zonder dat er tijd aan voorafgegaan is, is waarschijnlijk een sprong die te groot is voor de fantasie van Hawking. Of ik begrijp het niet goed en moet aannemen dat tijd ook weer spontaan moet zijn ontstaan samen met het spontane ontstaan van de deeltjes. Die dankzij de aanwezige wetten spontaan konden ontstaan. Het is wellicht flauw te zeggen dat deze wetten ook spontaan zijn ontstaan, maar als dat er nog aan wordt toegevoegd is de cirkel wel rond en zowel de kip als het ei opgeheven. Ik laat even in het midden welke voorstelling ik mij moet maken bij oneindig klein, is dat niets?

Hawking doet tenslotte nog een uitspraak die ik hier in het bijzonder wil aanhalen, het is zijn troef:

Voor de oerknal bestond geen tijd en er was dus geen tijd voor God om het heelal in te maken. (p. 66-67)

Waar hij enerzijds de grondstelling dat niets niets kan voortbrengen aanvalt en natuurkundig goochelt met het begrip niets om er filosofische consequenties aan te verbinden, introduceert hij feitelijk een nieuwe grondstelling ter vervanging: namelijk dat schepping buiten tijd onmogelijk is. Dus waar het mogelijk is dat iets uit niets kan ontstaan of spontaan kan verschijnen of er wetten zijn op grond van wat dan ook, is het klaarblijkelijk wel onmogelijk dat schepping buiten tijd kan plaatsvinden.

Ik zou dan bijdehand willen opmerken dat indien het mogelijk is dat er uit niets iets kan ontstaan, het ook mogelijk zou kunnen zijn dat schepping welgemeend kan worden veroorzaakt buiten tijd (en ruimte) om. Ik zou dat zelfs met wat ingewikkelde redeneringen kunnen staven, die zolang men mij daarin volgt ongetwijfeld overtuigend zijn. Maar mijn punt is: Je kunt niet zomaar een volkomen logische stelling manipuleren en  vervangen om met een nieuwe stelling te komen en gewoon te zeggen dat deze deugt. Dat is wellicht wat menselijk, al te menselijk!

Tenslotte
Dat de natuurkunde zich helemaal niet leent om uitspraken te doen over mogelijkheden van geloof, hemel en schepping moet een intelligent denker als Hawking zeker begrepen hebben. Ik vermoed daarom ook dat hij stiekem de aantrekkelijkheid van deze vraag in combinatie met zijn wetenschappelijke gezag als een bijzondere mogelijkheid zag om een groot publiek te bereiken, aangetrokken door de metafysische beloften, en dit tegelijkertijd wat basale natuurkunde mee te geven.

Het is verder ook al te naïef te geloven dat de natuurkundige wetenschap vroeger of later een definitief antwoord formuleert over het ontstaan van het heelal zoals Hawking meent, zonder een beroep te doen op een causaal principe of een uitleg zonder causaliteit. Op enig moment houdt het gewoon op en moet je een sprong wagen door iets te veronderstellen. Dat kan na een leven van onderzoek de schitterende onduidelijkheid van het bestaan van kwantummechanische wetgeving zijn, maar net zo goed een intelligente eeuwig zijnde schepper. We kennen de keuze van Hawking nu en de lange weg die hij daarvoor bewandeld heeft, maar ik geloof dat de natuurkunde niet de juiste weg is om een sprong als deze te wagen. Als men het mij zou vragen, ken ik veel mooiere wegen naar Rome.