‘Je moet er principieel op tegen zijn om domme mensen aan hun lot over te laten’

De meest uitdagende morele dilemma’s worden vaak zo door de werkelijkheid aangereikt. De tragiek dat, anders dan in een gedachte-experiment er daadwerkelijk meer op het spel staat dan alleen overwegen, doet niets af aan het feit dat het bijzonder het overwegen waard is.

Hetgeen ik hier wil overwegen is afgelopen dagen door de Amerikaanse president aangewakkerd: Trump riep zijn Europese bondgenoten op, waaronder dus ook Nederland, zijn IS-strijders terug te nemen en te berechten. Deze Europese IS’ers zijn in Irak en Syrië gevangengenomen en worden momenteel vastgehouden met de hulp van de Koerdische strijdkrachten die leunen op de hulp van het Amerikaanse leger. Het lijdt geen twijfel dat niemand zit te wachten op een dergelijke complexe en langdurige rechtsgang. Het is interessant te overwegen of de moderne nationale rechtsstaat hier zijn eigen grenzen heeft gevonden. Een hooguit internationale berechting met daarbij de mogelijkheid van de doodstraf, het niet actief inspannen voor Nederlandse staatsburgers waarbij een schuldvraag formeel niet is vastgesteld en de expliciete wens dat Syriëgangers in de strijd beter daar kunnen omkomen dan ooit nog hun heil zoeken in Nederland, zijn wel erg sterke aanwijzingen dat het leven van iemand in de ogen van de Staat is gedevalueerd en waardeloos geworden.

De meegereisde vrouwen en kinderen
Misschien dat de werkelijke morele dilemma’s hier nog niet beginnen, maar pas bij de laag eronder: de meegereisde vrouwen en kinderen. Naar aanleiding van het bovenstaande werden ook zij weer actueel, waar ze eerder al zonder slag of stoot waren verdwenen in de media omdat vrijwel niemand serieus mededogen kon opbrengen. Want gaat het hier om mededogen? Gaat het hier om barmhartigheid?

De complexiteit van het morele probleem ligt erin dat we niet goed kunnen vaststellen op welke gronden we de vrouwen moeten beoordelen. Die beoordeling wordt bovendien ernstig vertroebeld door het feit dat naast ons gezonde verstand ook nog eens de geschiedenis het ongelijk van de vrouwen heeft bewezen.

Verreweg de meeste vrouwen beroepen zich op het feit dat ze zich hebben vergist, dom waren en naïef. Ze zijn nu tot inkeer gekomen, hebben het licht gezien, begrijpen dat ze een foute en ondoordachte keuze hebben gemaakt. En dat is de paradox: we weten nooit of ze dat hadden kunnen inzien indien IS niet zo dramatisch was gevallen. Ondanks dat het hen dan misschien goed was gegaan, hadden ze nog steeds een verkeerde keuze gemaakt. Zoals een nazi verkeerd is, ondanks zijn overwinning.

Maar hoe kunnen wij nu het onderscheid maken tussen dom-zijn en kwaadaardig?
Hoe kunnen wij bepalen of iemand naïef was, makkelijk te beïnvloeden en goedgelovig in plaats van vilein, boosaardig en fundamentalistisch? Dat kunnen we niet. We kunnen nooit doordringen tot de diepste binnenwereld waarin de geheimen van de beweegredenen zich schuilhouden. En dus is daar het onoplosbare morele dilemma. Of zou iemand zeggen: ‘Of ze nu dom waren of boosaardig, in beide gevallen heb ik ze afgeschreven.’ Dan is er inderdaad geen dilemma meer.

Voor mij is dat er echter wel. Ik denk dat ik principieel tegen het zwaar bestraffen van domheid ben. Of misschien moet ik de stelling opperen dat we er principieel op tegen moeten zijn om domme mensen aan hun lot over te laten. Natuurlijk, als je in de strijd hebt gestreden aan de verkeerde kant met de lelijkste motieven, meest primitieve opvattingen en de valste beloften, dan is het helder wat je lot moet zijn. Dan heb je een grote kans gewaagd op een heel groot speelveld, en je hebt groots verloren.

Maar wat nu als je alleen hebt geloofd dat je op de goede weg was, en daar verder niets voor hebt gedaan? Zou iemand, als we dat zuiver zouden kunnen vaststellen, een nieuwe kans verdienen in onze open samenleving? Ik voel de weerzin om dat bevestigend te beantwoorden, maar welke redenen heb ik in dat geval om iemand dan aan zijn lot over te laten? Zou het kunnen zijn dat omdat we niet in iemands binnenste kunnen kijken we voor het gemak ervan uitgaan dat de mogelijkheid van kwaadaardigheid ons probleem snel oplost? Omdat die mogelijkheid er is, kunnen we ieder risico daarop willen uitsluiten. Maar ook dan gaan we voorbij aan het dilemma en de mogelijkheid dat iemand simpelweg onnozel is. Hoe moet een rechtsstaat omgaan met onnozelaars? Hoe moeten wij ons verhouden tegenover domme mensen die domme dingen doen?

Het antwoord dat ze beter hadden moeten weten strookt natuurlijk niet met het feit dat ze dom zijn. Waren ze dat immers niet, dan hadden ze wel beter geweten. Hebben ze met hun domheid dan niet iets ongelofelijk verschrikkelijks gefaciliteerd? Dat is waarschijnlijk waar. Dan blijft nog steeds de vraag open staan in hoeverre je ze dat moet aanrekenen en in welke mate. Een combinatie van goedgelovigheid, domheid en pech kunnen in vele omstandigheden leiden tot radicaal verkeerde keuzes. Je wil dan graag verantwoordelijkheid toekennen aan iemand die zo’n keuze gemaakt heeft, maar als het zo tegenzit, in hoeverre mag je, moet je, dan die verantwoordelijkheid enigszins relativeren? Je kunt niet ieder mens een even zware verantwoordelijkheid toekennen.

Maar ook hier is het de vraag in hoeverre de rechtsstaat zich moet en wil inspannen om deze nuancering toe te passen op het lot van tot inkeer gekomen islamitische vrouwen in veroverd oorlogsgebied. Kan de rechtsstaat zichzelf daarboven uittillen? Want wie zou deze nuancering graag in het debat willen betrekken, daar waar waarschijnlijk 95% of meer van de bevolking vindt dat deze vrouwen hun kansen hebben verspeeld om een toekomst op te bouwen in ons land? Een toekomst klaarblijkelijk die ze niet zagen of zo makkelijk kon worden vertroebeld om welke redenen dan ook. Is dat iets wat we ons nog als zelfverklaarde meritocratie moeten aantrekken?

De conclusie is niet eenvoudig. Het probleem verdwijnt niet vanzelf -hoe graag ook ik zou willen- en welke keuze er uiteindelijk ook gemaakt wordt, deze zal gepaard gaan met nieuwe problemen. Ook het uitstellen van het maken van keuzes, leidt tot nieuwe problemen. En het helemaal niet kiezen al helemaal. Barmhartigheid mag niet naïef zijn en hoop moet niet gepaard gaan met vrees, maar willen we ruimte geven voor barmhartigheid en hoop, dan zullen we eerst het waagstuk aan moeten gaan of we bereid zijn te accepteren dat deze vrouwen dom zijn geweest en daarom een nieuwe kans verdienen. Een nieuwe kans die inhoud dat zij zich nooit meer aan zo’n lelijke steen zullen stoten, en dat de rest van hun leven aan anderen zullen vertellen. Hoe goedgelovig en onnozel ze waren, en dat ze een tweede kans hebben gekregen van de samenleving die ze de rug hadden toegekeerd. Een dankbaarheid die in IS nooit had kunnen bestaan en een levensles die in het beloofde land nooit was geleerd.