Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Maatschappijwetenschappen Hoofdconcepten/Kernconcepten

Verzameld door drs. S.M.D.Th Wetzels

~Je kunt dit makkelijk uitprinten door op de bovenstaande knop PRINT/PDF te drukken~

Hier tref je alle kernconcepten aan bij de vier hoofdconcepten die je moet beheersen (kunnen definiëren, evalueren, verbinden en toepassen) voor het centrale examen maatschappijwetenschappen.

De definities zijn per hoofdconcept weergegeven. Ze zijn ontleend aan de syllabus waar de examenstof is samengevat:

https://www.examenblad.nl/examen/maatschappij-wetenschappen-havo-2/2024/ (HAVO)

https://www.examenblad.nl/examen/maatschappij-wetenschappen-vwo-2/2024/ (VWO)

Let op: in 2024 is er eea gewijzigd in de CE-Stof.

Als je alvast uitleg wil over de verschillende kernconcepten en hoe je ze kunt toepassen in verschillende contexten, neem dan een kijkje op:

http://maatschappij-wetenschappen.nl/kernconcepten-videos/

Nuttige websites om in te grasduinen over vele relevante maatschappelijke contexten vind je op:

https://www.scp.nl/

https://www.cbs.nl/

LET OP: Het aller aller belangrijkste is dat je deze concepten kunt TOEPASSEN. Uit je hoofd leren is de basis, maar je moet ALTIJD in een CE laten zien waar je in de gegeven tekst specifiek de definitie (of een deel ervan) aantreft. Het CE is dus vooral tekstverklaren voor gevorderen, met behulp van de kennis uit de syllabus en de kernconcepten.

Bijna alle CE-vragen hebben deze schoolse opzet

Gebruik in je verklaring/uitleg:

– de naam/omschrijving van begrip/concept
– en laat zien waar dat in de tekst bevestigd wordt

 

VORMING: Het hoofdconcept vorming verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit

socialisatie Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
acculturatie Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
identiteit Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
cultuur Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
politieke socialisatie Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
ideologie Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.

VERHOUDING: Het hoofdconcept verhouding verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten.

sociale gelijkheid/ sociale ongelijkheid Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.
macht Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.
gezag Macht die als legitiem beschouwd wordt.
conflict Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.
samenwerking Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.

BINDING: Het hoofdconcept binding verwijst naar de relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.

sociale cohesie Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
sociale institutie Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
cultuur Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
groepsvormingHet tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen,
doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en
normen ontwikkelen.
politieke institutie Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
representatie De vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.
representativiteit De mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die vertegenwoordigd wordt.

VERANDERING: Het hoofdconcept verandering verwijst naar richting en tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de (on)mogelijkheden deze te beïnvloeden.

rationalisering Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te bereiken.
individualisering Het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op verschillende gebieden kunnen vergroten.
institutionalisering Het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
democratisering Het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degenen met minder macht.
staatsvorming De institutionalisering van politieke macht tot een staat.
globalisering Het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landsgrenzen heen.

 

Het aanhoudende gevecht tegen kwade trouw bij Jean-Paul Sartre

Of: een academische verdediging tegen een foutieve opgave voortvloeiend uit een verkeerde eindterm in het CE Havo filosofie 2018

Soms interesseert een kwestie zo weinig mensen, dat je jezelf moet afvragen hoeveel uren je moet besteden voor praktisch enkele lezers die als ze de moeite nemen een en ander te overwegen, het de vraag is of ze niet volharden in eigen overtuigingen – hoe dan ook. Zo’n kwestie bespreek ik in deze korte verhandeling over het begrip ‘kwade trouw’ (mauvaise foi) bij de Franse denker Jean-Paul Sartre (1905-1980). Omdat ze tegen het principiële aan schuurt.

Hoewel ik wat betreft het existentialisme uitstekend op de hoogte ben van voornamelijk Kierkegaard, is ook Sartre een redelijk door mij bestudeerde denker, al moet ik daarbij overal lezen dat hij ‘uit de mode zou zijn’ en met name zijn filosofische werk ‘wollig is en moeilijk leesbaar’. Dat laatste is zonder meer het geval overigens. Maar dat ter zijde.

De kwestie die ik hier wil bespreken vloeit voort uit een opgave van het centraal examen filosofie voor havo-leerlingen waar een zekere kennis van Sartre wordt verlangd, waarvan het mijn overtuiging is dat de vraag zoals gesteld onmogelijk zo gesteld kan worden omdat ze iets impliceert over Sartre wat niet het geval is. Deze overtuiging is logisch te onderbouwen en dat zal ik hier laten zien.

Het komt erop neer dat een jong meisje genaamd Laura Verstraeten zelfbewust kiest om mee te willen doen aan de Mini Miss België-verkiezing, en daarbij op het podium wil laten zien wie ze is. Ze las in de krant en wist: “Daar doe ik aan mee! Ik sta graag op een podium. Ik wil laten zien wie ik ben en wat ik kan. Wat andere mensen daarover te zeggen hebben, boeit me niet.” (https://www.standaard.be/cnt/dmf20160506_02277138)

De opgave is nu dat uitgelegd moet worden dat Laura ondanks haar zelfbewuste, authentieke keuze die is af te leiden uit haar opmerkingen, toch onvermijdelijk te kwader trouw is volgens Sartre. Dit volgens Sartre stelt dus dat Sartre zelf deze onvermijdelijkheid voor zijn rekening neemt.

Het antwoord wat gegeven had moeten worden luidt:

Je bent volgens Sartre te kwader trouw als je je keuzevrijheid opgeeft. Dit gebeurt onvermijdelijk wanneer je een keuze maakt en handelt, want daarmee sluit je andere keuzemogelijkheden uit. Laura is te kwader trouw op het moment dat zij beslist mee te doen aan een mini-missverkiezing.

Dit antwoord impliceert dus dat ieder mens op ieder moment wanneer hij kiest (en laat ik er voor het gemak van uitgaan dat hij ook nog eens authentiek, reflexief en zelfbewust kiest) onvermijdelijk te kwader trouw is (Kwade trouw wordt veelal begrepen als: ‘the denial of one’s total freedom and making the choice to behave inauthentically’ (Zie Mary Efrosini Gregory (2012). Free will in Montaigne, Pascal, Diderot, Rousseau, Voltaire and Sartre. p.165). Kwade trouw is volgens Sartre zelfbedrog.  Volgens de strekking van het antwoord ben ik eenvoudig gezegd op dit moment te kwader trouw omdat ik ervoor gekozen heb om in plaats van een heleboel andere zinvolle dingen te doen met mijn tijd, me bewust en authentiek bezig te houden met het begrip kwade trouw. En zo bent u, netelige lezer te kwader trouw omdat u ook in de zon had kunnen liggen. Had u dat overigens gedaan dan was uw lot hetzelfde: onvermijdelijk te kwader trouw, net als Laura’s lot.

En hier ontstaat er kortsluiting.
Is dit hetgeen wat Sartre in zijn werk met instemming en overtuiging betoogt over kwade trouw? De vraagt suggereert namelijk dat Laura volgens Sartre onvermijdelijk te kwader trouw is, ondanks haar authentieke keuze.

In een nadere verantwoording zoals deze is gegeven tijdens een examenoverleg tussen docenten wordt er als volgt geredeneerd. De (nummering) is van mijn hand.

De onderbouwing is dat het door Sartre in ‘Het Zijn en het Niet’ benoemde permanente risico op kwade trouw voortvloeit uit de structuur van de menselijke vrijheid (1). De door Sartre in een voetnoot (2) aangekondigde uitleg hoe je door authenticiteit aan de kwade trouw zou kunnen ontsnappen (einde van hoofdstuk over kwade trouw), ontbreekt in het werk van Sartre (3). En op de laatste bladzijde stelt Sartre dat een vrijheid die zich als vrijheid wil, ervoor kiest zichzelf te ontvluchten. Volgens Sartre gaat het hier om fundamentele kwade trouw of misschien om een andere fundamentele verhouding die nog onbekend is en in een volgend werk zal moeten worden onderzocht. Maar dat doet Sartre vervolgens niet (3b). Daarmee lijkt kwade trouw onvermijdelijk (4).

(5) Daarnaast is er vorig jaar nog een thesis verschenen van K. Galstaum (correct is: Kas Galstaun, SW) getiteld ‘Kwade trouw in Jean-Paul Sartres Het Zijn en het Niet’ waarin wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis in heeft in Sartres filosofische gedachtegoed. Kwade trouw moet gezien worden als een fundamenteel bestanddeel van Sartres bewustzijnsbegrip. (6) Het bewustzijn is voor Sartre namelijk absoluut vrij, en het is precies deze vrijheid die leidt tot de onvermijdelijkheid van kwade trouw. 

Deze interpretaties rechtvaardigen de eindterm en de uitleg in het examencahier (p. 113) dat kwade trouw bij Sartre onvermijdelijk zou zijn. Leerlingen moeten dit daarom ook als zodanig kunnen beantwoorden in het examen.

Ik zal nu aantonen dat deze hele verantwoording eigenlijk precies mijn punt bevestigt -en voor zover dat niet het geval is zal dit uit andere bewijzen blijken-, namelijk dat je niet kunt beweren dat er volgens Sartre onvermijdelijk sprake is van kwade trouw. En daarmee is dus de vraagstelling foutief en kan deze ook niet beantwoord worden.

(1) Allereerst is een ‘permanent risico’ iets volkomen anders dan een onvermijdelijk gevolg. Een risico brengt altijd een zekere kans met zich mee. Iets zou zich permanent kunnen voordoen als mogelijkheid, maar dan is er nog steeds een mogelijkheid om aan het risico te ontsnappen! Maar laten we zeggen dat dit ongelukkig gekozen of ondoordachte woorden zijn.

(2) Inderdaad geeft Sartre in een voetnoot aan in Het Zijn en het Niet (mijn uitgave 2003, p. 136):

Als het er niet toe doet of men te goeder of te kwader trouw is, omdat de kwader trouw zich weer meester maakt van de goede trouw en naar de oorsprong zelf van haar project glijdt, dan wil dat niet zeggen dat men niet radicaal aan de kwade trouw kan ontkomen. Maar dat veronderstelt dat het verrotte zijn weer greep op zichzelf krijgt, wat we authenticiteit zullen noemen en voor de beschrijving waarvan dit niet de geschikte plaats is.

Hier zegt Sartre feitelijk letterlijk dat het niet gezegd is dat kwade trouw onontkoombaar is. Dit kan in talloze studies worden teruggevonden. ‘This alleged inescapabilty of bad faith makes it very difficult to understand how human beings might ever  attain anything approaching authentic existence – a possibility which, as Sartre reminds us, he does not deny and which he describes in a short, enigmatic footnote as a kind of “self-recovery (reprise) of being which was previously corrupted’. (Lees het zeer verhelderende verhaal van Weberman, D.: Sartre on the Authenticity, Required if My Choices Are to Be Truly Mine. In: FILOZOFIA 66, 2011, No 9, p. 883. Mijn onderstreping. Zie ook L. Stevenson. Self-Knowledge in Kant and Sartre. In: Comparing Kant and Sartre. Ed. Sorin Baiasu (2016): ‘Sartre claims that we live most of our lives in “bad faith”, not clearly or reflectively aware of our own motives, and he says that “what we might call everyday morality is exclusive of ethical anguish”. But he wants to insist that bad faith is not inevitable, that we can face up to ethical anguish, perhaps in response to Socratic questioning, and use our potential for purifying reflection.’ p. 128. Mijn onderstreping).

Dat deze self-recovery (reprise) vervolgens nergens naar de zin van wie dan ook wordt uitgewerkt -al is dat sterk de vraag-, doet niet ter zake (3). Sartre zoekt op zijn minst nadrukkelijk via de authenticiteit naar de ontkoombaarheid of de opschorting van de kwade trouw. Sartres philosophy has always aimed at avoiding bad faith. Secundaire literatuur loopt over van die notie: ‘Much of the recent secondary literature on Sartre’s ethics is devoted to looking at how in fact Sartre (mostly in his later writings) does try to get himself out of this apparently insoluble knot (Paul Vincent Spade (1995). Being and Notingness. Class Lecture Notes. P. 147). Zie o.a. ook Thomas C. Anderson, The Foundation and Structure of Sartrean Ethics, Francis Jeanson, Sartre and the Problem of Morality en David Detmer, Freedom As A Value: A Critique of the Ethical Theory of Jean-Paul Sartre. Het is één zaak om theoretisch in de knoop te raken, een geheel andere om hoe dan ook die knoop aan te blijven vallen.

Het is voorts helemaal niet vreemd dat het begrip authenticiteit bij Sartre niet is gedefinieerd.
Authenticiteit is de sleutel tot het ontkomen aan kwade trouw. Maar als het gedefinieerd zou zijn -in een ethiek bijvoorbeeld- dan zou het juist de openheid van zijn karakter verliezen wat Sartre in heel zijn werk uitdraagt (en wordt er een nieuwe paradox gecreëerd nota bene). We zien dat vaker in het existentialisme en bovenal bij Kierkegaard (Vgl. Sheridan Hough (2015). Kierkegaard’s Dancing Tax Collector: Faith, Finitude, and Silence: ‘Sartre’s ideas of avoiding ‘bad faith’ (mijn onderstreping), acknowledging the ‘self’ as a condition always in the balance, and, above all, the importance of freedom-all of these notions are first worked out in Kierkegaard’s corpus.’ p. xi) dat door middel van spel en ironie een zekere stemming wordt aangedragen, die nooit als definitie is gegeven (‘Sartre’s work is also deeply Kierkegaardian: the Sartrean picture of the structure of the self (in L’Être et Le Néant) as the opposition of ‘facticity and transcendence’ is surely a one-dimensional rendition of Anti-Climacus’s three-fold set of ‘relata’ that describes the human situation in terms of opposed capacities.’ Ibid, mijn onderstreping. Zie ook: The concept of authenticity van Sayers: ‘Moreover, at least on the account he gives in Existentialism and Humanism (Sartre 1948), freedom also provides the standard for authenticity. Our freedom is something that we must exercise alone and individually, with no authoritative principles or rules to guide us, in`abandonment’ and `isolation’. To the extent to which we do this consciously, avoiding`bad faith’ and accepting the responsibility and anxiety this brings with it, we are acting authentically.’ (Philpapers.org/rec/SAYTCO-3). Dit in strijd dus mogelijk met opvattingen in Het Zijn en het Niet).

Het is eerder dat Sartre ons uitdaagt om ons nooit neer te leggen bij een nooit eindigende strijd tegen de kwade trouw. Dat kun je beschouwen als het permanente risicovolle karakter en dat is de paradox (A similar philosophy is often attributed to Kierkegaard, who talks of the need of the authentic self to make a `leap of faith’, a purely individual commitment which cannot be rationally justified or explained (Sayers, The concept of authenticity). Dat is wat er gebeurd als het zelf immers een verhouding is die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Maar er is wel sprake van strijd in die verhouding en juist niet van overgave! ‘He wants the notion of authenticity in his philosophy. He is aiming to find room for it.’ (Cursivering en onderstreping auteur. Paul Vincent Spade (1995). P. 147. Overweeg ook de eerder genoemde Weberman: ‘I hope to have shown in this paper that authenticity is not a hopeless notion. We can make sense of it without falling victim to the dubious notion of a pre-given self. Sartre’s account of reclaiming oneself through one’s situation so as to do justice to the balance and tension between our facticity and transcendence can make sense of a notion of authenticity which would seem to be pre-supposed by any robust conception of what it is to choose effectively and act freely.’ p. 888. Mijn onderstreping).

(4) De speculatieve conclusie dat kwader trouw onvermijdelijk lijkt, dus in ieder geval niet volgens Sartre is, is voorbarig en bezwijkt al onder zijn eigen mogelijkheid in plaats van zijn eerdere stelligheid. Want inderdaad, je kunt altijd zeggen: ‘Het is een kwestie van mogelijkheid’. Net zoals je kunt zeggen dat mogelijk Kierkegaard een atheïst is, John Henry Newman tot het eind van zijn leven een protestant en Plato een democraat in hart en nieren. Het wordt echter zeer problematisch wanneer een van deze auteurs zelf aangeeft dat dit niet het geval is. Dat is precies wat Sartre doet: hij zit in zekere zin gevangen – hoewel je over de aard van die gevangenis kunt redetwisten- maar hij geeft aan dat je door middel van authenticiteit aan kwade trouw kunt ontsnappen. Dat dit vervolgens ogenschijnlijk ontbreekt in zijn werk (3b), betekent niet dat hij dus beweert dat kwade trouw onvermijdelijk is. Het kan mogelijk volgen uit hetgeen hij beweert, maar dat is iets anders dan dat hij het zelf zo beweert of spreekt van een onoplosbare spagaat (aldus de merkwaardige uitleg op p. 113 in: De Bruin et al. (2017). Ik. Filosofie van het zelf.) We lezen immers dat hij eraan wil ontsnappen en zijn werk ademt poging tot ontsnapping. De vraag is niet voltooid. Dat is zelden zo in de filosofie.

(3) Dat ontbreken is overigens zeer relatief. Sartre belooft inderdaad een positieve ethiek van de authenticiteit aan het einde van zijn werk Het Zijn en het Niet. Hoewel dat wederom een bewijs is dat hij kwade trouw tracht te ontkomen/overkomen, is het eigenlijk nog sterker:

The concluding sentence of Being and Nothingness famously promises an ethics, in which one might expect to find Sartre’s positive account of authenticity. The work never materialized, but Sartre’s extensive notes on the subject, dating from 1947–8, were published after his death as Notebooks for an Ethics (Sartre 1992). He soon abandoned the project in favor of a Marxian ethic of social revolution, but the Notebooks confirm what is hinted at in Being and Nothingness, namely, that authenticity must consist in somehow keeping firmly in view the “double simultaneous aspect of the human project, “that is, its transcendence and facticity, and in the end its arbitrariness and futility (Sartre 1992: 481, mijn onderstreping). Whereas “Being and Nothingness is an ontology before conversion,” then the Notebooks describe a “new, ‘authentic,’ way of being oneself, which transcends the dialectic of sincerity and bad faith” (Sartre 1992: 6, 474).
(Taylor Carman. The Concept of Authenticity. In: A Companion to Phenomenology and Existentialism. (2009). Ed. H.L. Dreyfus & M.A. Wrathall. p. 238)

Sartre heeft wel degelijk aan een ethiek van de authenticiteit gewerkt. Dit boek is verschenen onder de titel Cahier pour une morale (1983 postuum) en vertaald door David Pellauer in het Engels onder de titel Notebooks for an Ethics (1992) zoals we lezen. In dit werk schetst Sartre contouren van wat authenticiteit kan zijn.

Rather than aspiring to be anything, the authentic self aims only at transcending itself in an immediate engagement with the world: “The only meaningful project is that of acting on a concrete situation and modifying it in some way” (Sartre 1992: 475). The authentic consciousness no longer strives to be God, then, but commits itself instead to “a radical decision for autonomy” (Sartre 1992: 478). Of course, being authentic in this sense will still mean being engaged and autonomous, but only as an aspect of one’s facticity, not in-itself, not as a finally settled matter of fact to which one aspires selfconsciously in transcending oneself toward the world.
(Ibid. p.239)

Het is duidelijk dat de complexiteit van dit begrip, ook (juist) in deze uitleg voor veel studie vatbaar is. Deze korte studie heeft me ook nogmaals bewust gemaakt van de enorme hoeveelheid beschikbare literatuur rondom het begrip authenticiteit. In het licht van hetgeen ik hier beoog voert het echter te ver om er dieper op in te gaan. Er is aangetoond dat Sartre in zijn oeuvre zich nergens neerlegt bij het idee – ik heb ze althans niet gevonden en hier het tegendeel opgevoerd- dat kwade trouw onvermijdelijk behoort te zijn. Dat maakt dat de vraagstelling “Leg vervolgens uit dat Laura volgens Sartre toch onvermijdelijk te kwader trouw is” foutief is. Het wordt overigens allemaal nog merkwaardiger als we in ogenschouw nemen dat de eerste zin van de opgave luidt: “Volgens Sartre is te kwader trouw zijn een bedreiging voor authenticiteit.” Het antwoord wat moet worden gegeven in het tweede deel suggereert vervolgens dat authenticiteit helemaal niet mogelijk is -maar toch ook weer wel dus, want hoe kan het immers anders bedreigd worden…

(5) Dat er tenslotte een scriptie is verschenen (voor mij niet beschikbaar) waarin door een student wordt verdedigd dat kwade trouw een fundamentele betekenis heeft in Sartres filosofische gedachtegoed, is een open deur evenals dat kwade trouw een fundamenteel bestandsdeel is van Sartres bewustzijnsbegrip. De laatste zin (6) van deze verantwoording is een non sequitur. De conclusie volgt niet logisch uit hetgeen er is aangevoerd. Deze scriptie lijkt eerder een stroman. Daar kan ik dus ook geen aandacht aan besteden, buiten hetgeen ik reeds heb aangevoerd dat het niet blijkt uit Sartres intentionaliteit. En dan nog: alles is dan ambivalent, wat de stelligheid sowieso onder druk zet.

Wie tenslotte mij desondanks kan laten zien waar Sartre exclusief aangeeft in het eind van zijn werk onvermijdelijk aan kwade trouw te zijn overgeleverd en zich daar aan overgeeft, die zal ik met veel belangstelling proberen te begrijpen. Maar tot die tijd is dat voor mij onbestaanbaar.

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"