~Men kan zichzelf geen raadsel opgeven~
Een introductie bij Friedrich Hebbel

en zijn werk:

Een blinde bij zonsopgang
Bladen uit een dagboek

Niet zelden leidt het toeval je naar literaire pareltjes die je anders nooit was tegengekomen. Zoveel boeken die liggen te wachten om te worden ontdekt, maar alleen door het toeval onder het stof der vergetelheid kunnen worden gehaald. Zo kwam ik in een citatenboek een aforisme tegen van de Duitse dichter, schrijver en filosoof Friedrich Hebbel (1813-1863) en ben ik naar aanleiding daarvan gaan kijken of er Nederlandstalige literatuur beschikbaar was.

Het enige beschikbare boek, naast een vertaalde roman van Sibylle Knauss over het leven van Elise Lensing, de tragische geliefde van Hebbel aan wie hij zich nooit binden kon, bleek nummer 198 te zijn uit de beroemde reeks Privé-domein van de Arbeiderspers. Het gaat hier om een verzameling dagboekfragmenten die Hebbel van 1838 tot 1863 bijhield en is gebundeld onder de poëtische titel Een blinde bij zonsopgang.

Ik kocht onmiddellijk een exemplaar en toen het me na een paar pagina’s lezen al zo goed beviel nog één. Nu had ik een exemplaar om in te schrijven en stuk te lezen en een exemplaar om te bewaren. Noem dat een gezonde trek van een boekenliefhebber.

Het 341 pagina’s dikke boek is voor een habbekrats volop verkrijgbaar via tweedehands kanalen en heeft waarschijnlijk nog in de ramsj gezeten. Het verscheen in 1996 vertaald, geannoteerd en van een verantwoording voorzien door Klaus Siegel en was toen te koop voor een prijs van fl. 59,90.

Onderstaande tekst is een introductie op weg naar het lezen van Hebbels dagboekfragmenten, waarmee ik hoop dat de lezer naar aanleiding hiervan er met enthousiasme aan begint.

Een blinde bij zonsopgang
Hebbel zag zijn leven als een langzame terechtstelling van zijn innerlijk. De tragiek die Hebbel aan het leven toekent, kent hij maar al te vaak ook aan zichzelf toe. Op het pathetische af:

Door mijn karakter is mijn leven al bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Misschien moet het geluk niets van me hebben omdat het beseft dat er met mij toch niets valt te beginnen. (p. 139).

En in talloze passage valt te proeven hoezeer hij poëtisch lijdt aan het leven:

De kiem van alle ongeluk in mijn leven ken ik maar al te goed: Het is mijn dichterlijke talent. Het is te groot dan dat ik het zou kunnen onderdrukken en te klein dan dat het mij voor alle moeite die ik eraan besteed, naar rato zou kunnen belonen. (p.68)

De naam Friedrich Hebbel heeft bij iedereen die ik ermee heb lastig gevallen geen enkel belletje doen rinkelen. Hebbel was zelf geen liefhebber van zijn eigen naam. Hij noteert indachtig zijn uiteindelijke vrouw Christine Enghaus:

Merkwaardige situatie tussen mijn vrouw en mij: zij houdt van mijn naam Friedrich en spreekt hem graag uit, ikzelf heb er een vreselijke hekel aan. Aan wie is het nu, rekening met de gevoelens van de ander te houden en zijn eigen gevoelens op te offeren? Ik geloof in haar, zelfs twijfel ik er niet aan dat ze me evengoed Friedrich, de ‘vrede-rijke’, zou noemen als ze besefte dat ik allesbehalve rijk aan vrede ben en me daarom zo ongaarne Friedrich laat noemen. (p. 211).

Hoeveel zelfbeklag ook, de Duitser die leefde in wat misschien wel het meest dynamische tijdperk van de Europese geschiedenis kan worden genoemd, werd toch tegen het einde van zijn leven herkend en erkend als groot schrijver. In de literatuurkritiek geldt hij tegenwoordig als de enige toneelschrijver van betekenis uit de Realistische periode. De dagboeken die hij vanaf zijn 23e levensjaar bijhield (vanaf 23 maart 1835) laten een intense worsteling zien met het leven waarbij zelfmedelijden, hoop, gedoseerde arrogantie en de zoektocht naar erkenning afgewisseld worden met levenswijsheden, anekdotes en scherpe beschouwingen over het leven van alledag.

Dat verklaart ook de keuze van de titel ‘Een blinde bij zonsopgang’ die de vertaler bedacht: ‘In het vacuüm tussen geluk en ellende is het oeuvre ontstaan van een schrijver die zichzelf als een blinde bij zonsopgang beschouwde. Hij wist dat het geluk bestond, maar hoe het eruitzag ontdekte hij pas zeer laat.’ (p. 9). Hebbel noteerde de frase  ‘Een blinde bij zonsopgang’ zelf ergens rond mei 1837, als hij nog aan het begin staat van een lange schrijfweg en een turbulente zoektocht naar geluk, erkenning en liefde. Later merkt hij ook nog op: ‘de mens is een blinde die droomt van het zien’ (p. 75). Dat is in ieder geval zijn eigen droom.

Wat het boek aantrekkelijk maakt om te lezen is dat een werk als dit niet oprechter kan worden geschreven worden, al is het duidelijk dat Hebbel altijd rekening heeft gehouden met de publicatie van zijn dagboeken:

Er is niemand die schrijft zonder dat hij met zijn autobiografie bezig is, en dat is nog het sterkst het geval naarmate hij zich er minder van bewust is. (p. 49).

En zo luiden zijn allereerste zinnen:

Ik begin dit cahier niet met de vooropgezette bedoeling mijn toekomstige biograaf ermee te plezieren, ofschoon ik gezien mijn kansen onsterfelijk te worden er zeker van kan zijn dat me een biograaf ten deel zal vallen.

En soms laat hij een tekst voorafgaan met: ‘Ten behoeve van mijn biografie’.

Hebbel schrijft het omdat hij schrijven wil. En geen enkel werk biedt zoveel vrijheid om te schrijven dan een aan de publiciteit onttrokken dagboek. En daarbij: hier spreekt een 22-jarige knul met bravoure zoals tijdgenoot Kierkegaard met bravoure voorspelde dat Vrees en beven (1843) hem eeuwige roem zou bezorgen terwijl er een amper paar honderd boekjes waren verkocht. Hebbel hoopt vooral dat hij de vergetelheid zal weten te trotseren. Krijgt hij gelijk, dan is het goud en krijgt hij geen gelijk, dan maalt niemand erom. Dat Hebbel zijn leven lang heeft willen bewijzen dat ook eenvoudige mensen in staat zijn tot groots denken maakt hem een kind van zijn tijd, waarin de vanzelfsprekendheid van meritocratie nog in de verste verte geen gemeengoed was.

Aan de hand van het thema ‘aforismen’ zal ik Hebbel kenschetsen op basis van gekozen fragmenten, die ik aanvul met een korte overweging. Er zijn veel meer thema’s denkbaar zoals ‘ergernissen en succes’ of ‘boze brieven aan beduidende mensen’, maar daarvoor is de lezer uitgenodigd die zelf op te pakken uit het dagboek. Aan het thema ‘liefde en tragiek’ was ik nog wel begonnen, maar de complexiteit daarvan heeft me na enkele pagina’s schrijven doen besluiten dat te staken. Meer over dit toch pakkende thema treft men aan in Klaus Siegels Het bevroren vuur van Friedrich Hebbels Brieven. In: Maatstaf 11/12 1987, pag. 70 e.v. of in het eerder genoemde boek van Sibylle Knauss (1981) Ach Elise – oder Lieben ist ein einsames geschäft. 

Aforismen
Een dagboek zonder aforismen is als liefde zonder romantiek: dat kan eigenlijk helemaal niet. In een literaire wereld waar het er vooral om draait langere samenhangende teksten te produceren, is het aforisme een zwaar onderschatte kunst.

Het is alsof het fragmentarische altijd een bijzondere verantwoording vereist. Toch kun je mij nergens meer een plezier mee doen dan met een verzameling weloverwogen aforismen, stelregels over de menselijkheid en zinspreuken op basis van inzicht in het leven. Het zet op een unieke manier aan tot zelfkritisch nadenken. Een treffend aforisme verraadt altijd een scherpe geest die behept is met een goed observatievermogen. Hebbels dagboeken worden gekenmerkt door een dergelijk vermogen.

Bij herlezen heb ik enkele fragmenten gekozen waar een bijzondere zeggingskracht vanuit gaat. Ik heb ze aangevuld met een eerste overweging met de bedoeling dat het leidt tot zelf verder denken.

  • Met ieder mens verdwijnt er een geheim uit de wereld. (Onverschillig om welke mens het gaat.) Een geheim dat vanwege zijn specifieke opzet slechts door die éne mens kon worden ontdekt en dat niemand na hem ooit zal ontdekken. (p. 58)

Heeft een dergelijk geheim zin? Kan iemand uit de wereld verdwijnen en het geheim hebben prijsgegeven? Is dit een ode aan de individualiteit?

  • Tot aan zijn dood kan ieder mens het zonder spijs en drank stellen; men noemt dit evenwel verhongeren. (p. 62)

Een dergelijke vorm van ironie gebruikt Hebbel vaker. Zijn korte verhaaltjes over moord en doodslag die in het dagboek verspreid zijn hebben iets geestig in hun ernst. Overigens noteert Hebbel enkele zinnen later ‘Een vette bedelaar’ en ‘Zich verhangen om niet te verhongeren’. (p.63). Hebbel moet in die tijd op de een of andere manier een indruk hebben gehad waardoor hij tot bovenstaande notities is gekomen. De aanleiding is misschien een reëel gevoel van honger dat hem heeft geraakt?

  • De mens kan zichzelf het best als een experiment van de natuur beschouwen. (p. 66)

De actuele tekst, zo merkt ook de vertaler op in een naschrift. Het opkomende existentialisme wat zijn oorsprong vindt bij Kierkegaard en later verder wordt geïnterpreteerd door de Duitse en Franse filosofen wortelt feitelijk in een zin als deze.

  • Zelfmoord is altijd een zonde wanneer een detail er de aanleiding toe geeft en niet het leven in zijn geheel. (p. 92)

Wie pleegt zelfmoord omwille van een detail? Dat is een gruwelijke gedachte! Ik geloof niet dat de zelfmoordenaar in staat is om te onderkennen dat het gaat om een detail wanneer hij een einde aan zijn leven maakt…

Veel later merkt Hebbel nog iets interessants op over de zelfmoordenaar: ‘Zelfmoordenaars schrikken terug voor heldere meertjes waarin de zon wordt weerspiegeld. Ze werpen zich in sombere putten of moerassige vijvers.’ (p. 270)

  • Zodra ze een kind heeft houdt de vrouw alleen nog maar zoveel van een man als hij van het kind houdt. (p. 104)

Deze stelling heb ik hier en daar aan mensen voorgelegd en ze leidt tot onmiddellijke stellingname (die alle kanten op kan). Iets om zelf uit te proberen.

  • Veel mensen onderscheiden zich daardoor dat, als er ergens geen beul aanwezig is, ze onmiddellijk staan te dringen diens functie over te nemen. (p. 107)

Hebbels fragmentarische wijsgerige antropologie is geen vrolijke. Dit gezegde is feitelijk een lugubere variant van het gezegde ‘de beste stuurlui staan aan wal.’

  • Er zitten vlekken op de zon. Maar die geven geen schaduw. (p. 125)

Dit zijn typische observaties van een zich verwonderende geest, die geen nadrukkelijke overdenking verlangen, maar meer een uiting zijn van hoe men verwondering uit kan spelen met taal.

  • Zichzelf kan men geen raadsel opgeven. (p. 181)

Hebbel noteert dit in 1850 op 2 juli nogmaals: ‘Je kunt jezelf geen raadsel opgeven.’ (p. 237), waar hij dit eerder in februari 1844 had bedacht. Ik moet onmiddellijk denken aan mensen die met zichzelf schaak spelen: voortschrijdend inzicht maakt dat ze toch een tegenstander kunnen zijn van zichzelf en zich kunnen verrassen bovendien door een probleem wat ze in eerste instantie zelf hebben gecreëerd.

  • ‘Niemand is onafhankelijk, nog niet eens de mens die zich aan een balk zou verhangen, hij blijft afhankelijk van de balk.’ (p. 220)

Soms plaatst Hebbel zinnen tussen aanhalingstekens. Dat duidt erop dat hij een dergelijke zin waarschijnlijk ergens heeft gelezen of opgevangen. Uiteindelijk slaat het bovenstaande op het al oude metafysische principe: ‘alles komt voort uit iets.’

  • Er bestaat weliswaar een Latijnse, een Griekse, een Engelse taal enzovoorts, maar geen Latijnse, Griekse, Engelse et cetera wiskunde. Dat lijkt me het beste bewijs dat de taal niet logisch van aard is. (p. 287).

Hier waag ik mij maar niet aan. Bertrand Russell en Wittgenstein hebben hun leven gewijd om te proberen alledaagse taal te vertalen naar een logische vorm, die in zijn volmaaktheid elke dubbelzinnigheid uit zou moeten sluiten. Niet met onverdeeld succes.
_____________

Hebbels dagboeken bestaan uiteraard uit zoveel meer dan uit treffende inzichten en wonderlijke observaties, waarvan ik er hier een paar heb overgenomen. Brieven, reisverslagen, liefdesperikelen, ontboezemingen en, samenvattend, een niets verhelende blik in een innerlijk, maken dit boek een waardevolle spiegel voor iedere lezer die zichzelf net als Hebbel voor de nodige levensraadsels stellen wil.