Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2017 weer 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, er nooit tegenaan is gelopen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel XXII van XXIV.

Pasen

‘In die tijd leefde Jezus, een wijs man, voor zover het geoorloofd is hem een man te noemen. Hij verrichtte namelijk daden die onmogelijk geacht werden, en hij was leermeester van mensen die met vreugde de waarheid tot zich namen. (…) Hij was de Christus.’
Flavius Josephus in De oude geschiedenis van de Joden (vert. 1996)

De Romeins-Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37-100) publiceerde met zijn Oude geschiedenis van de Joden (94) een lijvig historisch overzicht waarin het naar eigen zeggen onontkoombaar was een substantiële hoeveelheid filosofie over het ontstaan van de wereld op te nemen. De beroemdste passage uit het werk is een fragment waar hij over Jezus van Nazareth schrijft, bekend als het Testimonium Flavianum. Sinds de 17e eeuw worden heftige debatten gevoerd over de authenticiteit van deze passage. Eén veel aangehangen hypothese komt van Louis Feldman (1926) die meent dat de passage gedeeltelijk authentiek is, maar door een christelijk kopiist met metafysische toevoegingen is bewerkt. Josephus, zelf geen christen, eindigt zijn passage door vast te stellen dat Jezus na zijn dood opnieuw levend verschenen was aan zijn leerlingen ‘die men tot op de dag van vandaag Christenen noemt’. Dat is in ieder geval een vaststelling waar ook ruim 1900 jaren na Josephus geen twijfel over mogelijk is.

____________________

Denken en brabbelen

‘De filosofen…ze beweren maar; of het waar is of niet, doet er niet toe.’
Jan Hanlo. Theologen. Psychologen. Filosofen. In: Verzameld proza. Een erwt zo groot als een voetbal is geen erwt. (2012)

De Nederlandse schrijver Jan Hanlo (1912-1969) is vooral bekend vanwege zijn poëzie en het brabbelgedicht Oote (1952). Volgens Hanlo is ‘poëzie de vakantie van de filosofie’. Desondanks mocht hij ook graag zelf filosoferen. Alsof hij dan op actieve vakantie was. Veel schreef hij over het probleem van de vrije wil, waar hij als overtuigd katholiek het moeizaam zonder God kon. Zo kwam hij ook tot de stelling dat onze ontvankelijkheid voor goed en kwaad juist een gebrekkigheid van de vrije wil toont in plaats van een wezenskenmerk. De ontvankelijkheid voor goed en kwaad is juist onvrijheid die overwonnen moet worden met de wil. Want, zo redeneert Hanlo, als vrijheid goed is, en kwaad per definitie geen goed doet, dan is een goede wil beter dan een voor het kwaad ontvankelijke vrije wil.

Of deze redenering steekhoudt en waar ze precies toe leidt, is misschien niet het belangrijkste van filosoferen. Of zoals Hanlo het zelf zei: ‘Ieders recht op expliceren en beweren is even groot. Filosofen beweren zo graag en zoveel in de hoop door een scherpere geest weerlegd te worden en dit wil ik ook laten gelden voor mijzelf.’

____________________

Wie is H. Newman?

‘Daarover een komische opmerking van H. Newman.’
Ludwig Wittgenstein. Over zekerheid (vert. 1988).

Zowel kardinaal John Henry Newman (1801-1890) als Ludwig Wittgenstein (1889-1951) hebben intensief geschreven over het begrip zekerheid. Newman een half leven lang, Wittgenstein vooral tegen het eind van zijn leven. Wanneer men echter geïnteresseerd is in studies die de twee denkers met elkaar verbinden, is het zoeken naar een kever in een doosje. Er zijn desondanks genoeg memoires (o.a. van Yorick Smythies, Norman Malcolm en O.K. Bouwsma) die prijsgeven dat Wittgenstein goed bekend is geweest met Newmans werk, waaronder A Grammar of Assent (1870). Hierin rechtvaardigt Newman hoe men zeker kan zijn van zaken zonder dat er logisch bewijs voor is. Wat Wittgenstein precies in de Grammar gevonden heeft, is gissen, net als waar nu precies de zin ‘Daarover een komische opmerking van H. Newman’ naar verwijst, die Wittgenstein noteert in een allereerste fragment van Over zekerheid. Wittgenstein becommentarieert daar G.E. Moores verdediging van het gezonde verstand. Het is ook een raadsel waarom Wittgenstein ‘H. Newman’ en niet ‘J.H. Newman’ noteert. Voor iemand die zo intensief over zekerheid heeft geschreven, laat Wittgenstein ook in dit geval de lezer voldoende verward achter.

©Veenmedia.nl