Stephan Wetzels
Denken en Zijn

Geef je over aan Omdenken en Omarm de Lucht en de Leegte®

Modder voor miljoenen

“(…) Omdat hij de leus gebruikt die de massa zo graag hoort. Dus niet omdat hij wijze dingen zegt, want door het geroezemoes kan niemand duidelijk horen wat hij te berde brengt. Maar omdat hij een woord uitstoot dat elke domkop zeggen kan, dus omdat hij geen redenaar is maar een orgeltrapper.”

SKS 7:136

Al geruime tijd loop ik met het idee rond me eens polemisch te uiten over het Omdenken, in brede kring ook wel bekend onder het synoniem Uitmelken. De quasi-geestige flauwekul gevoed door jatwerk, goedkoop effectbejag, mislukte ironie en gauw geld, ergert me al jaren en ten diepste. En ergernis komt toch het best tot bedaren op papier.

Omdenken presenteert zich als de ‘filosofie’ die van een probleem een feit maakt en daarmee een nieuwe mogelijkheid creëert. ‘Omdenken gaat om wat er is, en niet om wat er zou moeten zijn.’ Lees die zin gerust nog maar een paar keer. Deze en een diarree aan nog veel meer oppervlakkige onzin kan vrijwel niemand zijn ontgaan afgelopen jaren. Op Facebook volgen >500.000 mensen de Omdenken-pagina en inmiddels zijn er tientallen boekjes in omloop en nog veel meer vreselijke troep die je niet onder je kerstboom hoopt aan te treffen, omdat de gever geen inspiratie had je iets van waarde cadeau te doen. Die one-trick pony boekjes lijken overigens niet alleen allemaal op elkaar, maar kunnen het beste gewoon illegaal worden gedownload. Bespaart een hoop centen en oud paper. Of stuur me een mail, krijg je ze van mij. Omdenken doet daar niet moeilijk over, want ‘Dat kan immers, omdat het er is’.

De figuur achter de Omdenken-cultus is Berthold Gunster (natuurlijk niet zijn echte naam, die is Omgedacht). De man moet iedere avond van het lachen niet meer in slaap geraken hoe het toch mogelijk is geweest dat hij met een dergelijk gebrek aan originaliteit zo’n ongelofelijk groot publiek heeft weten te verleiden. Al is dat ook weer niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat de gemiddelde mens gelooft dat hij een kans heeft van 1 op 2500 om de Jackpot te winnen van € 30.000.000 in de Staatsloterij of de wanhoop van de armoede iedereen kan verleiden tot banaliteit. Wat Loesje tot kunst verhief, transformeerde Berthold schaamteloos tot commercieel gedrocht. ‘Boek me, boek me, boek me!’

Het is onmogelijk voor te stellen dat Berthold zelf gelooft in wat hij verkoopt. Als voormalig theaterregisseur acteert hij dan ook alles. Op de Omdenken-website acteert hij een orakel, visionair en groot denker. Berthold is het Antwoord en de Weg daar waar de kleinste beweging van zelfreflectie het laat afweten. Berthold geeft antwoord op het probleem van de vluchtelingen. Berthold geeft antwoord op het probleem van de echtscheiding. Een vrouw heeft moeite met haar lichaam, maar gelukkig biedt het Omdenken de verlichting: ‘Accepteer jezelf, wees blij met wie je bent. Ook oud worden hoort erbij en dat kan ook prachtig zijn. Amen!’ Einde citaat. Probleem opgelost. Iedereen blij.

Je ziet op de filmpjes dat Berthold af en toe moeite heeft om niet in de lach te schieten. De gauwdief die samen met zijn riante marketingafdeling uitgekauwde psychologische wijsheden van de bevroren grond achter elkaar plakt overgoten met een populair quasi-wetenschappelijk en esoterisch sausje, heeft een onverwacht grote sinaasappel gevonden. En die zal en moet tot de laatste druppel worden uitgeknepen. En zolang er nog onzekere directeuren te vinden zijn, een management van een of andere bank met teveel geld in de scholingskast of een theater wat een gat in de programmering moet opvullen, verkoopt Berthold zijn geparfumeerde stronthoop voor grof geld. Kun je hem boeken dan? Ja maar natuurlijk kun je hem boeken!

En als de Gunster niet kan of veel en veel en veel te duur is, dan staan er nog genoeg gerekruteerde idioten klaar die vooral ten koste van anderen hun pavlov-kunstje en de goedkope lach komen verkopen, en zo onbeschaamd geld binnen harken. Zeker, want Omdenken kost hoe dan ook goudgeld, duizenden euro’s voor een paar kwartier, gewoon omdat het kan!

Ik was ooit eens in de ongelukkige omstandigheid om Berthold zelf in een ‘sessie’, een show, een healing of hoe je het noemen moet aan het werk te zien. Niet vrijwillig uiteraard, maar bij gelegenheid. Het was een van de meest naargeestige voorstellingen die ik ooit in mijn leven bijwoonde. Het woord naargeestig dekt eigenlijk de lading niet eens, als ik mijn uitvoerig gedocumenteerde herinneringen erop nasla.

Berthold had zich de rol aangemeten van Ecclesiastes. Op enig moment kwam hij met een opdracht voor het aanwezige publiek die inhield dat je geen ‘nee’ mocht zeggen. Een lieve man die zich had voorgesteld als Ruud, bleek niet in staat te zijn overal ‘ja’ op te zeggen. Toen hij achteloos na een publiekelijk standje van de Prediker toch weer ‘nee’ antwoordde op een vraag, werd hij overvallen door een afkeurend rumoer vanuit de zaal. ‘Was hij soms mentaal niet in orde’? De volgende persoon wist wat haar te doen stond. Een vrouw van in de 30 gaf zonder enige tegenzin antwoord op de meest absurde vragen. Of ze zichzelf gruwelijk lelijk vond? Ja, natuurlijk! Ze mocht immers geen nee zeggen van de Prediker…

Ik observeerde nog een aantal mensen die zonder schroom op alles ja bleven antwoorden en toen overviel me het besef dat ik getuige was van een griezelig staaltje volksmennerij waarvan de ernst nauwelijks onderschat kon worden. Alsof Solomon Asch nooit bestaan heeft; alsof Hannah Arendt nooit Eichmann in Jerusalem heeft geschreven.

Wat bezielt mensen in vredesnaam om zich over te geven aan dat wat precies de kern is van de condition humaine? Eigenheid, zelfverantwoordelijke zelfbepaling, excentrische positionaliteit, bedachtzame overweging, om dan ten volle te zeggen: ‘Ja maar en nee, want hoezo…’?’

Het maakte me intens droevig. Of dat nu kwam door de algehele leegheid of het gebrek aan verzet daartegen weet ik nog steeds niet. Tenslotte kwam de Prediker weer terug bij Ruud. Ruud mocht, of eigenlijk moest het nog een keer proberen. ‘Hij had toch immers gezien hoe het ook kon?’ En wederom had hij er moeite mee, verslikte zich, ontkende half en nam het geroezemoes voor lief… Het eindigde. Zonder moraal, zonder doel. En niemand mocht ‘ja-maar’ zeggen. Dat was de doodzonde. Dat werd de publieke vernedering. Ik was getuige van de moord op de dialectiek, en zonder dat iemand het in de gaten leek te hebben, werd hier de mens haast zelf opgeheven.

Advertentie. Met mislukte ironie probeert Omdenken critici de wind uit de zeilen te nemen. Leuk ook dat dyslexie-grapje. Lachen.

Ruud is een held, Berthold is een sukkel. Ruud laat zien dat je nooit moet zwichten voor de groepsdruk, volksmennende clowntjes, goedkope oplossingen of onelinerhulp. De troost van conformisme is de meest valse troost. Ruud toont dat je nooit je eigenheid moet opgeven. Dat je zingeving oneindig beter kunt vinden door introspectie dan je hoop te vestigen op Omdenk-esoterie. Dat je oneliners beter kunt zoeken bij Greshoff of Pascal of Renard of Gide of Hebbel. Echte denkers kortom. Ruud verdedigde Kierkegaards Hiin Enkelte op unieke wijze. Kierkegaard die overigens nooit een cent verdiende aan zijn boeken, iets waar het Omdenken een voorbeeld aan heeft als het zichzelf werkelijk oprecht zou Omdenken.

Maar natuurlijk is er niets oprecht aan deze ‘filosofie’. Het is op kapitalisme gedreven neoliberale psychopolitiek, die tot doel heeft de hele persoon, tot aan het leven zelf uit te buiten. Misschien ergert mij dat nog het meest. Zou er geen cent mee worden verdiend, dan was Berthold al lang en breed op zoek gegaan naar een ander kunstje vol bedwelmende lucht en leegte voor de massa, het kuddedier dat hij zo graag in zijn vuilnis laat graven.

Dit alles heb ik uiteraard geschreven als zuivere reclame voor het Omdenken. Want Omdenken is bedrog,  een parasiterend gezwel dat bestaat bij de gratie van domheid, luiheid, en totale geestelijke armoede. Het is volksverlakkerij dat geniepig commercieel misbruik weet te maken met dank aan een individualistisch en oppervlakkig tijdperk. Een tijd waar dagelijks vermaak tot God verheven is. Omdenken is zo’n God. Ik had het dan ook niet beter de hemel in kunnen prijzen dan met deze woorden. Ga heen en Omdenk jezelf. En leg al je problemen en zorgen in de handen van het grote Niets. Omdat je het verdient, net als Berthold.

Een bezoek aan De Librije

Beschouwingen bij het beste restaurant van Nederland

Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk?

Wie in de gelukkige omstandigheid verkeert De Librije te kunnen bezoeken in Zwolle, heeft ook de morele verplichting deze ervaring te delen met anderen. In deze uiteenzetting doe ik verslag van enkele indrukken en stemmingen van het bezoek aan dit gelauwerde en bewierookte restaurant.

***

Drie Michelinsterren in de culinaire wereld is de mythische barrière waar je je niet zomaar doorheen kookt. Inter Scaldes in Kruiningen, Restaurant De Leest in Vaassen (dat eind 2019 de deuren heeft gesloten) en De Librije in Zwolle zijn in Nederland de trotse bezitters van deze drie sterren. Al schijnt het ook wel eens als last te worden ervaren, de druk van de immer hoge verwachtingen. Hoe lang wil men dat volhouden?

De Librije behoort sinds juni 2019 in ieder geval weer bij de beste 50 restaurants ter wereld (#46), waar de andere twee restaurants niet in de top 100 voor komen. In dat opzicht is het dus het beste restaurant van Nederland; al is de subjectiviteit de waarheid.

Maar voordat ik kom bij de beleving in het restaurant, moet ik een aantal noodzakelijke opmerkingen maken vooraf die de kern vormen van wat komen gaat. Ik kan me voorstellen dat hetgeen ik hier kort uiteen zal zetten een grote mate van herkenning en instemming zal opleveren, omdat het zo’n heldere en welonderscheiden waarheid is. De eenvoud van het inzicht is echter zo van toepassing dat ik er hier niet omheen kan. Het gaat namelijk over wat ik zal noemen de vloek van het betere middensegment of de wet van de voorsprong van het betere midden. Voor een betere naam houd ik mij aanbevolen.

***

In het kort komt het hierop neer dat de afstand van het lage tot het betere midden een enorm kwaliteitsverschil betekent wat ook daadwerkelijk waarneembaar is, terwijl datzelfde kwaliteitsverschil ten opzichte van dat midden alleen met gigantische inspanningen is te bereiken en soms nauwelijks is op te merken. In een schema zou dit er zo uitzien:

Laat ik enkele voorbeelden geven. Neem een elektrische gitaar uit het betere middensegment. Dan betaal je ongeveer € 2000. Het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 150 is gigantisch, maar het kwaliteitsverschil met een gitaar van € 5800 is door nagenoeg niemand op te merken. Mijn stelling is nu dat dit een algemene wet is.

Neem een goede fles wijn van € 50. Laat ik zeggen een R. López de Heredia Rioja Viña Tondonia Reserva uit 2005. Deze maakt in beleving een absurde sprong ten opzichte van een slobberwijntje van € 5 in de aanbieding bij de Aldi. Maar betaal het honderdvoudige voor een Domaine Leroy Richebourg Grand Cru en de beleving is lang niet zo overweldigend ten opzichte van die Rioja. Het is zelfs de vraag of je het verschil merkt. Of koop een full carbon racefiets in het betere middensegment van zegge € 3500 en je voelt je een koning ten opzichte van een racefiets van € 300. Maar geloof maar niet dat je veel verschil gaat merken wanneer je fiets € 13.000 kost. En bovendien kunnen we vaststellen dat de kwantitatieve waarde die we moeten toevoegen aan het betere midden op weg naar het hoogste vrijwel nooit de kwalitatieve verbetering rechtvaardigt. Wat blijft is dan gevoel.

Zo zou ik nog talloze voorbeelden kunnen geven, maar ik geloof dat het punt wat ik wil maken duidelijk is en men zelf met veel meer voorbeelden op de proppen kan komen.

Een belangrijke notie is dus dat het zou kunnen betekenen dat wanneer je het kwalitatieve verschil daadwerkelijk wil ervaren -laat staan onder woorden brengen- tussen het betere middensegment en de absolute top, er buitengewone inzichten, vaardigheden en krachten van je worden vereist. En dat zijn juist krachten die maar voor de enkeling is weggelegd. Jimmy Page, Tom Dumoulin en Robert Parker.

***

Terug naar De Librije.

Want het bovenstaande probleem steekt ook hier de kop op. Eten bij zowat het beste wat de wereld te bieden heeft, is dat die absurde sprong ten opzichte van het betere midden, of is dit verschil (voor ons) nauwelijks te herkennen? En hoe zou je er dan ooit overtuigd van kunnen raken? Wie zou je daartoe moeten overtuigen? Dat zijn gerechtvaardigde filosofische vragen waar antwoorden niet zomaar op gevonden worden. Ook in de onderstaande ervaringen barst feitelijk de taal.

***

Het voelt in ieder geval wat ongemakkelijk aan om het imposante gebouw wat De Librije is binnen te treden. Wetende dat hier lang geleden gevangenen water en brood kregen -o ironie-, zitten we straks te midden van deze monumentale voormalige gevangenis kaviaar uit ei te vissen.

Vragen vooraf zijn er legio: ben ik goed gekleed? Hoe ga ik mij gedragen? Welk gezelschap zouden we er aantreffen? Waarin onderscheidt zich de bediening? Wat als het eten niet smaakt, heb ik dan altijd ongelijk? Zal ik een vork op de grond laten vallen?

We werden vriendelijk opgevangen en mochten in een tussenruimte wachten. Enkele amuses en een bestelde cocktail zonder alcohol waren heel smakelijk. Met name de smaak van de cocktail, Virgin genaamd en gebaseerd op de Rieslingdruif, liet de gedachten afdwalen naar Zuid-Frankrijk. Een vlotte jonge dame serveerde en was ontspannen spontaan in haar doen en laten.

Dat is moeilijker te zeggen van Therese Boer die ons even later welkom heette. Een imposante vrouw die mij gevangen leek tussen haar bekendheid, de haar bekende clichématige hoge verwachtingen van de gast die er één keer in zijn leven komt eten, en haar taak zo goed mogelijk gewoon te doen. Dat is natuurlijk ook een heel complex spel, waarbij de spanning tussen haar en de gast onmiddellijk duidelijk wordt. Want bedenk maar eens hoe gasten zich tot haar moeten verhouden. De gasten, wij dus ook, die gespeeld normaal doen. Maar het hier zo normaal mogelijk doen, is niet heel erg normaal. Je eet immers niet iedere dag in de Librije en je wordt niet iedere dag bediend door Therese Boer.

Toch is dat een onvermijdelijk onderdeel van het toneelspel waaraan ik me moest overgeven. Ik die ‘Bocuse voor thuis’ en ‘Escoffier voor iedereen’ probeert te koken, ik de enkeling, de passant, de zoveelste, de voorbijganger; in het licht van mensen die het gemaakt hebben, burgers van de wereld die oneindig veel meer weten van goed eten en drinken, en mij desondanks moeten beschouwen als een serieuze gast.

Ik had onmiddellijk het gevoel dat dit spanningsveld me de hele avond parten zou spelen en ik nam mij voor om vooral te onderzoeken in hoeverre ik dit spanningsveld kon doorbreken. In de filosofie is daarbij een goed gehanteerd wapen de verhouding tot de verhouding opwerpen. Door middel van het stellen van reflexieve vragen en indirecte mededelingen proberen te doorgronden en iemand uit zijn rol te dwingen. Dat lukte heel aardig en op enig moment verscheen er zowaar een lach op het gezicht van Therese toen ik over Paul van Craenenbroeck begon en korte tijd later het ook zomaar over opvoeding ging. Laat ik niet verder in details treden hierover, maar het had iets broodnodig ontwapenends.

Jonnie Boer, de meester zelf waar je toch voor komt, had een keurig toneelstukje voorbereid, waarbij hij bij een van de eerste gerechten aan onze tafel kwam om iets te vertellen over zijn grootvader. Een zoetwatervisser in Giethoorn en het gerecht was daar op geïnspireerd met snoek, rivierkreeft, paling, zoetwater krab en snoekbaars. Aardig, en even later herhaalde Jonnie deze voorstelling bij onze buren aan tafel. Buren wisselend van een homostel waarvan er een halverwege de avond begon te huilen en een joviale zakenman met zijn geamuseerde vrouw tot aan een echtpaar wat enig leven in het huwelijk probeerde te blazen.

Nu wil het geval dat een vriend van mij die een jaar gespaard had om ook te gaan eten bij De Librije recent niet het genoegen heeft gehad Jonnie en Therese in levende lijven in het restaurant aan te treffen. In plaats daarvan kreeg hij een kaart met daarop ‘een kus van Therese’ en de verontschuldigingen dat ze ergens in het buitenland inspiratie aan het opdoen waren. Dat lijkt me toch een absolute teleurstelling: je komt voor de meesters en je krijgt onbekende plaatsvervangers. Je wil Max Verstappen zien en je krijgt een lookalike. Het zal geen Michelinavond geweest zijn, het schip zonder kapitein.

Het zegt natuurlijk ook alles over hoe zo’n restaurant werkt: Jonnie onderzoekt, bedenkt, creëert; een bataljon aan talentvolle medewerkers voert uit. Dat was ook wel even de indruk die we kregen bij het eveneens wat routinematige, maar niet minder leuke bezoekje aan de keuken. Halverwege de avond werden we uitgenodigd om even door het restaurant te lopen en de keuken te bezoeken. Geleid door dezelfde jongedame -en jong waren ze vrijwel allemaal, nagenoeg niemand tikt 35 jaar of ouder aan-, zagen we vooral hulpjes aan het werk in een drukke keuken. De meester was toen al uit beeld, vertrouwend op de lijnen die hij had uitgezet.

***

“Maar we willen meer horen over het eten! Niet over het feit dat ze met een blik en vegertje de kruimels van tafel vegen of dat er overal kunst hangt en het toilet ruikt naar dure vrouwen in schemerlicht. Het eten man, het eten!”

Nu ja, daar kom ik toch weer terug op de theorie van de vloek van het betere middensegment. We aten bij restaurants zonder ster, zoals Restaurant Frunk in Brunsum of Zala’s Restaurant in Utrecht, wat écht hoogstaande en bijzondere verrassende ervaringen waren.

Maar de echte verrassing bleef een beetje uit bij De Librije.

Wat ons in ieder geval opviel is dat van alle gerechten de combinatie met de wijn niet de sensatie gaf waar we op hadden gehoopt. Daar hadden we ons extra op gespitst, juist omdat we daar wel al vele ervaringen van hadden. Maar op één enkele combinatie na, waarin de wijn echt een diepere laag aan smaakbeleving met zich meebracht, -een wow- bleef dat bij de overige gerechten uit. En wellicht speelt hier de vloek van het imago mee, wat je vaak hoort: kun je nog wel de juiste verwachtingen hebben? Hoe onbevangen kun je nog genieten van wat je krijgt met het idee dat dit het beste van de wereld is en vrijwel iedereen niets dan lof heeft voor de combinaties? We aten boerderijeend uit Ermelo, hammetjes van Urk, bron forel uit Hattem, Noordzeekreeft en krabsalade en nog een heleboel meer. Ik kan er geen verstandige dingen over zeggen, hier barst gewoon zoals gezegd de taal. Het was in elk geval mooi opgemaakt, creatief, met bijzondere ingrediënten waarvan je niet zou weten waar je het vandaan zou moeten halen -van klaverzuring tot bittercress en Japanse Knotweed. Of dan toch uit Jonnies kruidentuintje.

Het wisselend bedienende personeel aan tafel -af en toe naar mijn mening al te vrijpostig-, zette naast enkele amuses voor 10 euro aan water voor, een doodzonde om daar over te klagen. En wat betreft het bijschenken van wijn: dat ging zonder aarzelen. Glas lees? Dan werd het onmiddellijk weer gevuld. Levensgevaarlijk als je besloten hebt het er van te nemen, want voor je het weet ben je dik twee flessen verder. En zo geschiedde…

Maar in benevelde toestand tenslotte verkeren is eigenlijk helemaal niet zo’n ramp, want de rekening moet natuurlijk nog komen.

Voorbereid op het ergste is de kleine € 800 voor twee personen, waarmee 10 gangen zijn geproefd, samen met een koffieservies, drie non alcoholische cocktails en een dubbel wijnarrangement, toch even slikken. En we gaven ook maar een fooi van een paar tientjes, waarvan het de vraag is hoe gebruikelijk zoiets is. Maar ach, als het decadente decadent is, dan moet het ook echt decadent zijn!

Aldus is er maar één conclusie mogelijk. We hebben hier een ongelooflijk dure anekdote gekocht. En dat is de uiteindelijke kracht van dit restaurant: je gaat hier niet alleen voor het eten, je gaat ook voor het verhaal.

En dit alles zal nog lang verteld worden. Wij aten in de Librije.

Waar is de onzichtbare hand? Een recensie van The Wealth of Nations

Adam Smiths klassiek filosofische werk over de vrijemarkteconomie is voor het eerst integraal vertaald in het Nederlands. Toen An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations in 1776 verscheen was het voor die tijd een ‘bestseller’ die binnen zes maanden was uitverkocht.

The Wealth of Nations is al sinds jaar en dag vrij verkrijgbaar op internet. Klassieke teksten zoals die van Smith zijn immers rechtenvrij. Wie het Engels machtig is kan zich laven aan honderden pagina’s economische theorie en zal na goed lezen welgeteld één keer het beroemde begrip ‘onzichtbare hand’ tegenkomen. Dit aan Smith vervlochten idee van het zelfregulerende effect van een markt waarbij het najagen van eigenbelang door kapitalisten het collectieve belang dient, is alom bekend. Voor velen is dat genoeg om te weten en te overwegen.

In dat opzicht is het belangrijkste nut van een complete Nederlandse vertaling dat Smith niet alleen toegankelijker wordt voor een groter publiek, maar ook dat de misverstanden omtrent zijn economische theorie laagdrempeliger kunnen worden aangepakt en andere ideeën dan de onzichtbare hand binnen handbereik komen.

Hachelijke zaak

Het blijft een hachelijke zaak om klassiekers te recenseren. De recensies in de tijd van Smith zelf waren al lovend over het werk en sindsdien is het een van de meest invloedrijke werken geweest in de politieke en economische filosofie. Als zelfs de Schotse filosoof David Hume het boek van Smith prijst om ‘zoveel diepte, gelegenheid en scherpzinnigheid, aangevuld met interessante feiten’, dan lijkt het nog weinig zin te hebben om er meer over te zeggen. Ja, we kunnen vaststellen dat Smith boeiender schrijft dan de saaie Marx, maar voor de rest moet je als recensent je plaats kennen.

Een recensie van een klassieker heeft daarom ook veel meer het doel om de tekst opnieuw onder de aandacht te brengen, dan om het werk zelf te beoordelen. Uitgeverij Boom blijft wat dat betreft onvermoeibaar in de serie Grote Klassieken belangrijke literaire, filosofische en geesteswetenschappelijke werken in vertaling uitbrengen. Het moet vaker zijn opgemerkt, maar sinds 2017 is de serie in een nieuw jasje gegoten en dat moet voor velen nog steeds wennen zijn, of zelfs een doorn in het oog blijven. Wie immers de prachtige serie in de grijze met gouden rand bedrukte covers aan het verzamelen was (want dat doet men bij uitstek met series), krijgt daar nu zuurstokgekleurde edities voor terug. Het blijft gissen naar goede redenen hiervoor, behalve een vernieuwingsdrang omwille van het vernieuwen. Opmerkelijk bovendien dat reeds bestaande grote klassieken ook in een nieuw jasje zijn gegoten, maar lang niet allemaal. Waar begint iemand derhalve met verzamelen?

Veenbaas

Terug naar het werk van Smith. Dat is uitstekend vertaald door Jabik Veenbaas, die eerder al verantwoordelijk was voor enkele andere vertalingen binnen de serie en belangrijke vertalingen van grote filosofische werken op zijn conto heeft, waaronder de Kritieken van Kant die ook bij Boom verschenen. Het moet een monstrueus werk zijn geweest om de 1000 pagina’s aan economische theorie te vertalen. Daarbij zijn er honderden pagina’s aan tekst die enkel relevant en waarschijnlijk vooral interessant waren in de tijd van Smith, maar waar de lezer zich nu werkelijk doorheen moet worstelen. Bij het lezen van het werk dringt zich constant de vraag op wie dit tegenwoordig nog systematisch helemaal lezen wil. Dat moeten de absolute liefhebbers zijn met een bijzondere voorkeur voor moderne economie en geschiedenis.

Ten geleide

Wat zonder meer boeiend is om in één ruk uit te lezen, is het uitgebreide ten geleide van Veenbaas wat als een zelfstandig inleidend essay kan worden gelezen op het werk van Smith. Zo’n toevoeging is geen vanzelfsprekendheid in de serie Grote Klassieken. Soms is een inleiding namelijk summier, soms is er een kort nawoord en vaker is er niet of nauwelijks een gedegen inleidende studie op het werk. Wie echter daadwerkelijk van plan is zich onder te dompelen in de lange verhandelingen van Smith over de economische theorie, heeft een waardevolle steun aan Veenbaas. Een register ontbreekt dan weer wel, zoals dat bij Kierkegaards Of/Of bijvoorbeeld het geval is. In het geheel van de serie lijken dergelijke keuzes nogal willekeurig.

Zichtbaar

Het boek was destijds een groot succes. De eerste druk was al na zes maanden uitverkocht en de verkopen van nieuwe drukken bleven voorspoedig lopen. Toen ik een uitgever vroeg naar zijn verwachting omtrent de oplage van deze Nederlandse vertaling, schatte hij in dat Boom er zeker niet meer dan 800 zou hebben gedrukt. Een snelle uitverkoop zou ook niet voor de hand liggen, al zijn er mensen die de uitgaven opkopen om ze later voor een hogere prijs te verkopen. Volgens hem blijft het een risico om dit soort kostbare projecten uit te geven, zoals ook is gebleken bij De ondergang van het avondland.

Het lijkt er echter niet op dat een boek als De welvaart van landen een dergelijk tragisch lot is beschoren. Op de eerste plaats is het onderdeel van een serie en het heeft daardoor een grotere aantrekkingskracht dan een zelfstandige uitgave. Op de tweede plaats is het een door en door klassieke tekst die altijd wel een weg vindt naar hedendaagse lezers en het onderwijs. We moeten in ieder geval blij zijn met uitgevers die misschien in tegenstelling tot wat Smith zelf zou adviseren, tijd, geld en energie blijven investeren om klassiekers zichtbaar onder de aandacht te brengen.

____________________________

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

De geloofwaardigheid van Angela de Jong. Of: de ondergang van een tv-recensent

De geloofwaardigheid van Angela de Jong
Of: de ondergang van een tv-recensent

Recensenten zijn er op alle denkbare terreinen. De literair recensent, de culinaire recensent, de techniek recensent, de theater recensent; je struikelt erover in onze mediacratie waarin alles altijd beoordeeld moet worden en zovelen op zoek zijn naar een bevestiging van hun mening, of juist een steuntje in de rug nodig hebben om een ‘eigen’ mening te kunnen vormen.

Maar hoeveel verschillende recensenten er ook zijn, één ding hebben ze gemeenschappelijk: recenseren vereist geen enkel bijzonder talent. Natuurlijk is enige kennis van zaken prettig en een redelijke pen noodzakelijk, maar bijzondere talenten zijn dat niet. Kritiek leveren is geen kunst, het is veelal de uitweg wanneer iemand tot de conclusie is gekomen dat het beheersen van een echte kunst er gewoon niet inzit.

Toch is er zelfs een gradatie binnen de recensenten, zoals dat binnen iedere beroepsgroep het geval is. Zo zijn de maatschappijleraar en de gymnastiekdocent de lachertjes van het onderwijs en de bedrijfsarts en consultatiearts mislukt in de geneeskunde om wat voorbeelden te noemen. Nuttig, maar niet met een bijzonder talent.

Wat betreft de recensent, is televisierecensent het laagste wat je kunt zijn
Er bestaat waarschijnlijk geen enkele andere bezigheid die minder talent, inspanning, intellect en inzicht verlangt dan televisiekijken en er een kritische mening over vormen. Natuurlijk weet de televisierecensent ook wel dat hij een clowntje is voor de bühne, dankbaar dat hij er geld mee mag verdienen. Hij schrijft ter vermaak voor het ja-knikkende gepeupel en is zich bewust van die rol. En een van de opvallendste clowntjes is Angela de Jong. Sinds jaar en dag schrijft zij in het Algemeen Dagblad stukjes in haar rubriek Angela kijkt tv. Ja zo eenvoudig als het klinkt, zo eenvoudig is het ook.

Angela kijkt tv en schrijft haar mening op
Angela kijkt naar boeren en vindt er iets van. Angela kijkt naar bakkers en vindt er iets van. Angela kijkt naar entertainers en vindt er iets van. Angela kijkt altijd naar goed bekeken, heel slecht bekeken of op zijn minst programma’s met veel publiciteit, waar gegarandeerd vele anderen ook iets van vinden en zichzelf teruglezen bij Angela. Geen diepzinnige analyses of literaire recensies, maar gewoon doorsnee populisme en volksvermaak. Een beetje stoken, lekker kritisch, af en toe de vinger op de zere plek leggen en dat is het. Tv-kijken en er iets van vinden.

En dan is het hoogst haalbare op enig moment gezag hebben in hetgeen je schrijft. En dat is Angela overkomen. De juiste rubriek met de juiste toon in het juiste tijdperk, en daarom belangrijk worden. En toen ging het mis. In plaats van dat gezag te verdiepen, ging Angela in zichzelf geloven en verruilde ze haar clownspakje voor een mantelpak. Ze werd de Sainte-Beuve die ook een A la recherche du temps perdu wil schrijven.

Want in plaats van afstand te bewaren, zakelijk en professioneel te blijven, hield Angela het niet meer bij alleen televisiekijken, maar is Angela zelf een onderdeel geworden van de televisie. Ze is zichzelf belangrijker gaan vinden dan het televisiewerk wat ze moet toelichten. En dat is voor een recensent een doodzonde. Angela bij De Wereld Draait Door, VI, De Slimste Mens, WNL, De Wereld Draait Door, Beau, VI, Jinek of als opvulling in het zoveelste Linda de Mol-vehikel Weet ik veel.

Angela zou als tv-criticus moeten walgen hier te figureren in een compleet uitgemolken formule met de belegen schijndiepte van ‘de weetjes’, het clichématige publiek wat er omheen is geflanst in het uitwisselbaar decor, en het allerergste, die vreselijk pijnlijke en geforceerde humor. Ja er is altijd wel wat ruimte voor een seksgrapje. Van de balzak van Johnny tot aan de vraag ‘waarom kreunt een Nederlander als hij klaarkomt’. Let er eens op. Of beter, vermijd het programma als de pest en lees een boek van Nietzsche als je wil ontdekken hoe slim je bent.

Een recensent die zijn vak serieus neemt, moet heel ver wegblijven bij deze formule televisie, al krijg je er geen stuiver voor. Ik wil stukken lezen van een onafhankelijke geest. Ik wil degene die voor mij als abonnee schrijft, niet zelf zien geilen en paraderen in dit soort en vele andere programma’s. In plaats van het beest te temmen, laat Angela zich er al te graag door likken. Het is moeilijk te begrijpen waarom zij haar gehele geloofwaardigheid op het spel zet en waarom dat überhaupt wordt toegestaan door haar werkgever. Je moet nooit iemand laten likken, daar waar schoongeveegd moet worden.

Het is alleen maar te verklaren vanuit het feit dat ze haar lezers als nog dommer beschouwt dan de vele programma’s die ze moet recenseren. ‘De lezers zullen het wel begrijpen, de lezers vinden mij geweldig slim, de lezers zien mij graag op televisie en houden van mijn kritiek en de lezers begrijpen vast wel dat mijn onafhankelijkheid niet in het geding is wanneer ik mijzelf uitleen aan commerciële pulp of meelach met Eva.’

Maar het is natuurlijk niet alleen minachting voor de kijker, het is ook Angela die kritisch moet zijn, maar geen enkele zelfkritiek meer heeft of nog erger, is bezweken onder commerciële of narcistische belangen.

Toch is ze nog niet verloren en is er nog redding mogelijk. Ze kan zich op één manier onwaarschijnlijk verheffen en de hoogste onder de recensenten worden. En dat is de onthulling dat dit alles slechts een sociaal-experiment was. Angela deed dit niet voor zichzelf nee, het oprechte geveins was voor een hoger doel. Het valse lachen bij Linda voor de hogere zaak. Het pregnante narcisme ironie.

Alleen door zelf onderdeel van het wereldje te worden, is er werkelijk kritisch over te schrijven. Ja, Angela onthult ons straks dat ze geproefd heeft van het valse theater en de platte bijbehorende roem! Om zich er vervolgens voorgoed van terug te trekken, er van te kotsen en dit allemaal als geloofwaardiger dan ooit aan het papier en de lezers toe te vertrouwen.

De recensent was dood, leve de recensent! 

En het sneeuwde in Rome: Een apologie bij een geweigerde recensie

Begin maart 2017 werd ik gevraagd door de redactie van LITER om een recensie te schrijven over het boek En het sneeuwde in Rome van Stefan van Dierendonck. ‘Een onontkoombare liefdesgeschiedenis, een moderne bildungsroman, een overdonderende zoektocht naar betekenis.’ De lat wordt gelukkig nooit erg hoog gelegd op achterkanten, en er worden gelukkig niet teveel verwachtingen gewekt.

Ongeveer zes weken later, 240 pagina’s verder en meer dan 14 uur schaven aan de recensie bood ik mijn stuk aan aan de redactie. Daarbij had ik al het bijzondere voorgevoel dat ze niet onverdeeld gelukkig zou zijn met de kritiek die ik in de recensie aan de dag leg. Wat niet helpt is dat de auteur, Stefan van Dierendonck, zelf lid is van de redactie van dit tijdschrift. Feitelijk een zeer merkwaardige constructie die belangenverstrengeling in de hand werkt en vragen oproept over de vrijheid die een recensent ten aanzien van het boek heeft.

Voorafgaand aan de inzending van mijn recensie heb ik een stuk of 10 mensen het verhaal kritisch laten lezen. In alle gevallen was het commentaar hetzelfde: scherp, maar goed onderbouwd.

Eigenlijk naar verwachting kreeg ik van de redactie te horen dat ze deze recensie niet willen plaatsen:

“De recensie in deze vorm kunnen we niet plaatsen. De toon is te negatief en dat past niet bij ons tijdschrift. Ook het feit dat de recensie op de persoon gericht is viel niet in goede aarde. Men vond dit niet passend bij een literaire bespreking. Een iets positievere recensie zit er niet in, begreep ik eerder al?”

Dit neigt naar mijn idee sterk naar censuur en dat is een literaire doodzonde. Het lijkt eerder dat het niet in de straat past van auteur Van Dierendonck, althans die suggestie wek je op deze manier. In hoeverre beschermt een redactie zijn redactieleden? Het doet mij persoonlijk ook de vraag stellen wat precies ‘een literaire recensie’ is. Moet de recensie zelf literair zijn of handelt de recensie over literatuur?

Recent las ik de Scheldkritieken van Lodewijk van Deyssel en ik kan niet zeggen dat ik het geen literaire recensies vond of dat ze niet handelden over literatuur. Dat hij geen spaan heel laat van de pulp -literatuur- die hij moet beoordelen, doet niet ter zake. Ik ben blij dat hij dat gedaan heeft. Het is aan mij te beoordelen of ik het dan met hem eens ben. Dus ik geloof dat recensies over literatuur best kritisch mogen zijn, zolang ze zich aan de feiten houden en het duidelijk is dat het niet meer is dan een mening van één lezer.

Nu is het alles behalve mijn bedoeling Scheldkritieken te schrijven of een bleke imitatie daarvan te presenteren, maar ik vond het boek oprecht ongelofelijk zwak in alle opzichten. Het is niet bepaald plezierig om je 240 pagina’s lang te ergeren aan vorm en inhoud. Natuurlijk mag je een schrijver er niet op afrekenen, maar een afschuwelijke zin als “We zagen elkaar en we poepten in onze broek van herkenning. Zoiets.”, achtervolgde me dagenlang, tot zelfs in mijn slaap. Dat is niet gezond. Je hoopt dan zelfs dat de auteur dat ergens schaamteloos gejat heeft en niet zelf heeft bedacht.

Ik heb aan de redactie medegedeeld dat ik ongelukkig werd van het boek en daaraan toegevoegd dat het mij interessant en zinvol leek dat de auteur in kwestie in een brief uitvoerig commentaar zou mogen leveren op de recensie. Het zou bovendien een interessante briefwisseling kunnen worden, die wellicht ook mijn perspectief op het boek zou kunnen veranderen. Dat blijft nu helaas achterwege, maar dat past ook wel weer bij de weekheid die de schrijver in zijn literaire idem ego aan de dag legt. Het personage in de roman, waarvan ik dus vermoed dat het een kopie is van de schrijver zelf, legt een ondraaglijke lichtheid aan de dag, zowel in denken als in doen. Ik heb tientallen keren tegen het boek geroepen: ‘Kom nu toch eens op voor jezelf jongen! Stop met die treurige zelfdenigratie, stap uit je rancuneuze anti-katholieke frame en wees daadwerkelijk de existentialist die je wil zijn!’ Maar ik riep het tevergeefs, het boek veranderde niet, alleen mijn gemoedstoestand.

Het is interessant om te bedenken in hoeverre kritiek op het personage in het boek, kritiek is op de schrijver. Mijn grootste bezwaar, zoals ook blijkt uit onderstaande recensie, is dat de schrijver suggereert fictie te bedrijven, terwijl het in werkelijkheid autobiografisch is. “Het boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid.” Ik sluit niet uit dat het een literaire truc is die ik niet begrijp, of een vrijheid die gepermitteerd mag worden bij het schrijven van een roman, maar het heeft mij 240 pagina’s in de weg gezeten. Ik begrijp best dat mensen soms de behoefte hebben om iets verdekt op te schrijven als het gaat over liefde of homoseksualiteit of onprettige ervaringen, maar noem het dan geen fictie. Neem verantwoordelijkheid voor wat je schrijft, of doe het dan onder een pseudoniem. Maar omgekeerd heb ik er moeite mee: je echte naam gebruiken en doen alsof je fictie schrijft. Ik moet eens nader overwegen, waarom me dat zo stoort, los van de karakterloosheid.

Tenslotte wil ik niet miskennen hoe ongelofelijk moeilijk het is om een bestaan op te bouwen als schrijver. Ik kan me goed voorstellen dat iemand vooral op zoek is naar instemmende recensenten en welgevallige lof ter zelfbevestiging. Schrijven is namelijk kwetsbaar zijn. Anderen oordelen over jouw intiemste gedachten, over het maximale wat je uit je pen krijgt. Dat is niet altijd prettig en zelfs als de inhoud van een boek niet terugslaat op de schrijver zelf, wordt nog steeds het schrijven beoordeeld, waarmee de schrijver zelf. Ik (h)erken die kwetsbaarheid ten volle, maar dat is wel het risico van het schrijven. Wie dat risico neemt, moet de consequenties durven aanvaarden. Plato zou om die reden zijn romans in het vuur hebben geworpen. Het zou goed één van de redenen kunnen zijn waarom ik misschien zelf wel nooit tot een roman zal komen of waarom ik niet bij leven hecht aan een groot publiek. Ik zou me net als Stefan van Dierendonck doodergeren aan die oppervlakkige buitenwereld die iets te klagen heeft over dat waar ik jaren aan heb gewerkt. Ik zou me doodergeren aan recensenten die mijn boek met enkele pennenstreken als te licht beoordelen, waarbij ik op de top van mijn kunnen gedachten op papier heb overgezet.

In dat opzicht voel ik oprecht medelijden met Van Dierendonck, maar kan ik enkel tegen iedereen zeggen: oordeel zelf en weerspreek vooral mijn recensie met de scherpst inhoudelijke argumenten die je kunt vinden. Het is ten slotte maar één mening.

____________________________________________________________________________

Deze recensie is verschenen op 8Weekly. Het bovenstaande niet goed gelezen en toch benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Menselijk, al te menselijk

Boekrecensie: En het sneeuwde in Rome

En het sneeuwde in Rome is het tweede boek van Stefan van Dierendonck (1972) na En het regende brood uit 2012. Het (symbolisch?) 12-hoofdstukken tellende verhaal laat zich in enkele zinnen vertellen: een jonge priester vertrekt naar Rome voor een studie kerkgeschiedenis. In Rome lijkt hij enkel karikaturen te ontmoeten totdat zijn docente Italiaans Arianna Girasole (‘een vrije heiden met mondaine hakken’) hem doet ontwaken uit de sluimer van het katholicisme en zijn vals verstane roeping. Hij vindt de liefde en zegt de Kerk vaarwel.

Het boek is duidelijk niet geschreven vanwege het verhaal. Het gaat hier om het literair proberen te vangen van een existentiële crisis. Het gaat om een poging tot verbeelding te komen van het spanningsveld tussen het profane en het heilige. Het gaat over zoeken naar identiteit voor en na de vervreemding.

Op de eerste pagina van het boek wordt de lezer geconfronteerd met een merkwaardige mededeling: ‘dit boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid. Voor zover er al banden zijn met de werkelijkheid is die werkelijkheid door de auteur naar zijn hand gezet en tot fictie gemaakt.’

Maar Van Dierendonck moet de lezer niets wijsmaken of voor zot houden. Het boek is onmiskenbaar autobiografisch en staat helemaal niet los van de werkelijkheid, integendeel. Van Dierendonck is voormalig priester, geboren in Budel, heeft een glutentrauma, studeerde in Rome en vond de liefde. De vertellende ‘ik-figuur’ heet niet toevallig Stefan, is geboren in Budel, heeft glutenallergie, studeert als priester in Rome en vindt er de liefde. Waarom moet Van Dierendonck van zichzelf dit freudiaanse schimmenspel spelen?

Wellicht is een voorname reden dat de verteller in het boek tientallen pagina’s lang een ondraaglijke lichtheid tentoonspreidt, waar Van Dierendonck niet direct mee geassocieerd wenst te worden. Want omdat er vrijwel niets gebeurt in het boek, moet de lezer die tot het eind wil geraken mee met de memoires van de hoofdpersoon en diens sporadisch oppervlakkige ‘filosofische’ overwegingen.

In hoofdstuk 5 bijvoorbeeld, komt het tot een kleine bespiegeling waarmee expliciet kritiek wordt geleverd op de priesteropleiding. ‘Let op voor Thomas van Aquino, kijk uit voor Augustinus en consorten. (….) Verstandig leren geloven. Zo wordt een priester gevormd. Wat docenten vergeten, is dat Hij hiermee definitief in het rijk van de filosofische concepten wordt getrokken. God wordt een abstractie. Ben ik nog te volgen?’

Ja hoor, Stefan is uitstekend te volgen. Maar Stefan is vooral een ongelofelijke slappeling die in honderden pagina’s telkens als hij iets van waarde lijkt te noteren, op de proppen komt met een afleidingsmanoeuvre. Een mini-college kerkgeschiedenis over een valse Paus. Een trage reisbeschrijving. Een droom die, zoals Frederik van Eeden al wist, alleen interessant is voor degene die de droom heeft gehad. Of de wanstaltige ontboezeming van zijn eerste masturbatie (‘Ik was niet veel ouder dan 14 jaar, denk ik, toen ik voor het eerst ontdekte dat ik mezelf kon melken.’). Er wordt zelfs een ‘joker’ gespeeld wanneer het ernstig dreigt te worden en Stefan over homoseksuele gevoelens van een bevriend pastoor moet schrijven. Evert Helmes alias Pim Poldermans en het trauma wat zijn naam draagt. Het blijft in nevelen. Allemaal in fictieve nevelen uiteraard. Want dit is fictie. Een roman…

En dan mijmert Stefan weer verder. Aanhoudend verontschuldigend dweept hij met vederlichte reflecties en herinneringen, waarin alles consequent klein wordt gemaakt en waarin hij nergens trots durft te zijn op zichzelf. ‘Toon toch eens karakter, jongen! Denk toch wat meer aan Kierkegaard waarop je bent afgestudeerd!’, wil je als lezer schreeuwen. En het is dan dat je beseft dat jij niet moet opgeven het boek uit te lezen. ‘Misschien valt straks alles samen…misschien komt straks de Liefde.’

Tja, de Liefde! Het boek heet immers ‘een onontkoombare liefdesgeschiedenis’. Maar de liefde is flinterdun. Haast afwezig. Na 188 pagina’s -eindelijk- is er een kusje met de femme fatale: Arianna. Het wordt aan de fantasie van de lezer overgelaten wat Arianna precies aantrekt in Stefan. Probeert ze een chronisch gevoel van lucht en leegte te vullen? Is het de sensatie van de verovering? Schept ze er plezier in een onbeschreven blad te bekrassen? Arianna lijkt een akelige vrouw die op het moment dat haar prooi dreigt te ontglippen zelfs de absolute troef speelt dat het leven zinloos is zonder Stefan: ‘Ik weet niet wat ik mezelf had aangedaan als het wel een afscheid was geweest’. Er is geen zin verder verwijderd van liefde dan deze. Eng, griezelig: wegwezen. Maar voor Stefan is het een absurde aanmoediging. Hij mag met Arianna friemelen en ze helpt hem breken met een heilig gemaakte belofte. Ze helpt hem te ontsnappen aan iets waartoe hij zelf nooit de moed heeft gehad. Is Arianna de duivel? Is zij het enige immateriële personage in het boek? Is zij een ontluikend gedachtespinsel van Stefans geest na jaren verdrongen seksuele fantasieën? Vragen die wellicht beantwoord worden in deel III: En het hagelde in de bovenkamer.

De belangrijkste vraag tenslotte die heel het boek oproept, pagina voor pagina, is nog blijven liggen. Namelijk: Voor wie is dit boek geschreven? Voor Romegangers een onttovering. Voor filosofen veel te licht. Voor theologen te eenzijdig. Voor bij de open haard tergend te traag. Voor verliefden te laf. Wie blijft er nog over behalve familieleden en de mensen die een draai om hun oren krijgen in het boek of met hoofdletter worden aangeduid? Priesters die worstelen met zichzelf? Die konden al terecht bij John Henry Newman.

Het kan iemand niet ontzegd worden om op therapeutische basis zaken aan papier toe te vertrouwen. Het is duidelijk dat alle gedachten die we lezen in dit boek moeten helpen bij het zeer langdurig verwerkingsproces van de auteur die alle grond onder zijn voeten heeft zien wegvallen. Zodra deze gedachten echter publiekelijk worden gemaakt, kan het geen louter therapie meer heten. Dan moet men zich kunnen en durven verantwoorden. Maar daar is het nog veel te vroeg voor. Dat verklaart ook het angstige gegoochel met pseudoniemen en de verdekte weergave van werkelijke gebeurtenissen.

Komt het nog goed? Van Dierendoncks onafscheidelijke metgezel Stefan durft in ieder geval te vloeken. Hij weet bovendien aanhoudend alle schuld te verschuiven naar het katholieke systeem, waarmee zijn eigen schuldgevoelens langzaam wegsijpelen en de zoektocht naar een nieuwe identiteit los van dit verhaal eindelijk kan aanvangen. Met medelijden vervuld, is het de lezer die hem tenslotte toeroept: ‘Hou vol jongen. In godsnaam, hou vol!’

_______________________________________________________

Boek: En het Sneeuwde in Rome
ISBN: 9789400400603
Maart 2017 bij Thomas Rap

Lees meer besprekingen:

Jan Maurits Schouten voor Ugenda.nl

Rob Schouten voor Trouw

Petra van der Ploeg voor Bookiewoogie

Sebastiaan Kort voor NRC

Zonder deugd meer geluk. Een bespreking van De Lamettries geluksopvatting

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

De Wereldbibliotheek is een uitgever die grossiert in literaire pareltjes waar je als lezer eerder toevallig tegen aanloopt, dan dat je er daadwerkelijk naar op zoek was. Het kan goed zijn dat Het geluk van  de Franse arts en filosoofLa-Mettrie,Julian-Offray (1709-1751) daar ook onder valt.

De 18e -eeuwse Franse filosofen hebben een onmiskenbare stempel gedrukt op de wijze waarop wij tegenwoordig naar de wereld kijken. Denkers als Diderot, d’Alembert en Voltaire hebben de Westerse weg geplaveid tot de mogelijkheid van het vrije denken over een staat zonder kerk, leven zonder onsterfelijke ziel en zin zonder God. Julien Offray de Lamettrie (feitelijk De la Metrie) past uitstekend binnen dit progressieve denken, waarbij hij het mechanische materialistische wereldbeeld dat door Thomas Hobbes reeds was voorbereid radicaliseert.

In zijn beroemdste filosofische werk uit 1747, L’Homme machine (vert. De mens een machine (Boom, 1994)), verdedigt hij dan ook de stelling dat er een naturalistische grond moet zijn voor zowel fysieke als psychische processen.  De Lamettrie keert zich daarmee af van de traditie van het metafysisch dualisme van Descartes, Malebranche en Leibniz. De mens is niets anders dan een enkelvoudig zelfvoorzienend systeem, bestaande uit dynamisch met elkaar verbonden organische delen. De mens is een levende machine.

Het veel minder invloedrijke en bekende, en nu door Jabik Veenbaas in het Nederlands vertaalde Discours sur le Bonheur (1748/1751) kan worden beschouwd als De Lamettries praktische filosofie volgend uit zijn deterministisch, ethisch-relativistisch, materialistische wereldbeeld.

Gelukkig zonder schuld

De Lamettries atheïsme en bijkomend zijn satirische sneren naar de in zijn ogen fröbelende collega-artsen hadden hem niet bepaald geliefd gemaakt. Vrij publiceren was dus geen sinecure. Het geluk verscheen daarom aanvankelijk als een inleiding op Seneca’s De beata vita, maar was feitelijk een op zichzelf luckstaande verhandeling tegen dat stoïcisme, die De Lamettrie meerdere keren intensief heeft bewerkt. De centrale gedachte in Het geluk rust op het idee dat geluk is voorbestemd door de natuur aan eenieder die zich er naar richt. Met andere woorden, geluk is niet afhankelijk van zaken als deugd en ondeugd, religieuze opvatting, sociale status en verantwoordelijkheid, terwijl die wel de kans op schuldgevoelens maximaliseren. Schuldgevoelens, en daarin acht De Lamettrie zich uiterst origineel, vormen de kern van ieder ongeluk; het is in alles een vruchteloze remedie. Gelukkig hij die in staat is door middel van reflectie zijn schuldgevoelens te onderdrukken!

Een gevolg is dat ook bijvoorbeeld de misdadiger volmaakt gelukkig kan zijn. Ook al bestaat volgens De Lamettrie de misdaad op zichzelf niet (p.86), een booswicht zonder schuldgevoelens zal gelukkiger zijn dan wie na een goede daad spijt krijgt dat hij die heeft verricht (p. 119). Het is niet vreemd dat De Lamettrie hierin vaak verkeerd is geciteerd of begrepen. Het feit dat een misdadiger naar zijn aard gelukkig kan zijn, is echter nog geen uitnodiging tot misdaad. De Lamettrie wil als filosoof begrepen worden, waarin hij een feitelijk systeem presenteert hoe ‘de geluksmachine’ werkt, zonder er een ethisch of moreel oordeel aan te hangen. Geluk is een vrucht die iedereen kan plukken. Arm, rijk, misdadiger, losbol, geleerde of onwetende; de natuur biedt de mogelijkheid gelukkig te zijn, zolang sociale structuren er geen roet in gooien.

Tijdsdocument

Jabik Veenbaas -filosoof, poëet en publicist- heeft zijn vertaling voorzien van een vlotte inleiding en verklarende noten, waarop (op wat schoonheidsfoutjes na) weinig is aan te merken. De Lamettries persoonlijke stijl is toegankelijk, maar is toch niet echt geestig te noemen zoals wordt gesuggereerd. Het is ook de vraag in hoeverre De Lamettries gedachten de hedendaagse lezer nog voldoende aan zullen spreken. Het boek is zeker een interessant tijdsdocument dat, vanuit de gedachte dat De Lamettries teksten zelfs de Nederlandse liberalen van die tijd schokten, lezenswaardig is. Maar filosofisch kraakt het inmiddels (logischerwijs) in de voegen. Hedendaagse denkers als Derk Peereboom of Daniel Dennett, hebben thematiek omtrent bewustzijn, determinisme en straf veel verder uitgewerkt en zelfs radicaler dan De Lamettrie zich kon voorstellen. De Lamettries organische verklaringen voor het geluk lijden onder achterhaald medisch gebabbel van aderlating tot modificatie van zenuwen. Het is ook geen verhaal om vrolijk van te worden, iets wat sowieso niet is toevertrouwd aan deterministische psychologie, en relativisme waarbij minachting geen kwaad heet of een lofprijzing iets goeds zou zijn.

Dat neemt niet weg dat dit geschrift een uitstekend inkijkje geeft in een vrije geest van weleer, die zonder angst schreef en bovendien de geneugten van het leven proefde met alle zintuigen die hij rijk was. Dat De Lamettrie niet lang na dit geschrift stierf aan een overdadige maaltijd, waarschijnlijk door een bedorven taart, is het vleugje ironie wat het leven dan weer heeft, maar dit boek wat meer had kunnen gebruiken.

En hier komt het geheim. Een bespreking van Garffs Kierkegaardbiografie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Hier komt het geheim
Joakim Garff- Kierkegaard. Een biografie.

Joakim Garffs 800 pagina’s tellende biografie over de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) is 16 jaar na verschijning vertaald in het Nederlands door Edith Koenders en Jan Millekamp. De vermaarde, maar niet onomstreden biografie voegt een belangrijk hoofdstuk toe aan de groeiende Nederlandse Kierkegaard-bibliotheek.

kierkegaard biografieIn een inleidend werk uit 1952 noteert Gregor Malantschuk dat ‘De toekomst zal bewijzen of de belangstelling voor Søren Kierkegaard en zijn geschriften meer is dan een modeverschijnsel’ (p.11). Kierkegaard zelf heeft altijd volgehouden dat niet alleen zijn filosofie, maar juist ook zijn leven, ‘dat intrigerende geheim van de hele machinerie’, keer op keer bestudeerd zou worden en dat hij pas na zijn dood werkelijk goed begrepen kon worden. Inmiddels is duidelijk dat de internationale Kierkegaard-studie een van de meest veelomvattende hedendaagse filosofieprojecten vormt. Sinds het eerste nog uit het Duits vertaalde boek van Kierkegaard in 1886 verscheen, zijn willekeurig talloze artikelen en vertalingen verschenen, totdat Uitgeverij Damon vanaf 2006 begon met het systematisch uitgeven van Kierkegaards werk. Het einde daarvan is nog lang niet in zicht, waarbij een enkeling zelfs de hoop koestert dat Kierkegaards dagboeken ooit nog volledig in vertaling verschijnen. Dat nu bij Uitgeverij Ten Have de vertaling van Garffs geprezen Kierkegaard biografie verschenen is, bevestigt dat Kierkegaard ook in Nederland al lang geen modeverschijnsel meer is. Deze biografie maakt Kierkegaards leven en denken voor een nog breder publiek toegankelijk, zonder concessies te doen aan de complexiteit van diens karakter, denken en levenswandel.

Vertalen
corsaren3De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Deense jubileumuitgave die verscheen in 2013 ter gelegenheid van Kierkegaards 200ste geboortedag. Opvallend is dat een aantal hoofdstukken ontbreekt die in de oorspronkelijke uitgave uit 2000 en de daaropvolgende Duitse (2004) en Engelse vertaling (2005) wel zijn opgenomen. Volgens de uitgever omdat het voor de Nederlandse lezer om Deense, al te Deense uiteenzettingen zou gaan. Weggelaten is onder meer een beschouwing van het ondergrondse Kopenhagen destijds evenals een vermakelijke uiteenzetting van een nooit door Kierkegaard gepubliceerd werk over literaire snoeverij bij monde van A.B.C.D.E.F. Godthaab. Toch de moeite van het lezen waard, en voor wie Kierkegaard nog beter binnen zijn Deense context verstaan wil, zeker niet overbodig. Wie het Deens niet machtig is, maar wel die achtergronden wil lezen, kan altijd nog terecht bij de Engelse vertaling van Bruce Kirmmse.

De Nederlandse vertaling is al met al een 70 pagina’s ingekort, waar de lezer voor zolang hij het niet doorheeft niets van merkt. De vertalers hebben daarbij een complex werk dat aaneenhangt van nooit eerder vertaalde brieven, dagboekpassages, rapporten, krantenknipsels en de nodige filosofische fragmenten, om weten te zetten naar een vlot lezende tekst.

Vermaard controversieel
corsaren2De oorspronkelijke uitgave, die de belangrijke Deense ‘George Brandes literatuurprijs’ won, is desalniettemin sinds verschijnen onderwerp van stevig academisch debat. Hoewel internationaal vrijwel alle recensies lovend zijn, heeft met name Peter Tudvad in uiteenlopende commentaren gewezen op de vele fouten die te vinden zouden zijn in de biografie. Garff zou fouten en valse speculaties uit secundaire literaire bronnen hebben overgenomen en bovendien gedreven door sensatiezucht Kierkegaard een nauwelijks onderbouwde duw hebben gegeven richting het beeld van een dweperige dandy. Garff zou ook geregeld met een Freudiaanse bril op geneigd zijn tot absurde insinuaties, en toegegeven: ‘Met ambivalente gevoelens en misplaatste loyaliteit, die haast te vergelijken is met de paradoxale toewijding van een incestslachtoffer, laat Kierkegaard ons meestal tussen haakjes weten dat zijn vader de beste van alle vaders is’ (p. 39-40), is op zijn minst een ongelukkige woordkeuze.

In het in 2004 verschenen artikel En uvidenskabelig biografi om Kierkegaard stelt Tudvad vast dat Garff bovendien schuldig is aan plagiaat, vanwege het geregeld zonder (juiste) bronvermelding overnemen van teksten uit eerdere Kierkegaardstudies, met name Jørgen Bukdahls Søren Kierkegaard og den menige mand uit 1961. Ondanks zijn faam zou het boek zonder twijfel ‘afgewezen worden als masterscriptie’ maar desondanks ‘wordt het als de meest gezaghebbende biografie beschouwd van wellicht de grootste Deense denker allertijden’.

Naast deze scherpe kritiek wijst ook de Amerikaanse filosofe Marilyn Piety al geruime tijd op de onterechte waardering die Garff ontvangt. Haar felle aanvaringen met de vertaler van de Engelse uitgave Bruce Kirmmse zouden zelfs op vriendjespolitiek duiden en het moedwillig verbloemen van frauduleuze passages. Een nader te verschijnen studie van haar hand getiteld Fear and Dissembling: The Copenhagen Kierkegaard Controversy zou een definitief overzicht moeten geven van de lacunes in Garffs biografie, en het probleem van het onderscheiden van biografische feiten en fictie.

Het is echter de vraag of deze studie ooit het daglicht zal zien, nu deze al enige jaren is vertraagd en Garff met de jubileumeditie een aantal kritiekpunten lijkt te hebben ontmanteld. Althans, in zijn nieuwe voorwoord noteert Garff dat ‘voor zover de omstandigheden dat toelieten’ hij de aantekeningen die Tudvad heeft geplaatst bij zijn academische aanpak in de oorspronkelijke uitgave in deze editie ten goede heeft laten komen. Dat is een vriendelijke manier van zeggen dat hij zich de kritiek enigszins heeft aangetrokken. De psychoanalytische kijk en het beeld van de jonge Kierkegaard als ijdele dandy zijn echter niet verdwenen. Overigens ironisch genoeg liet Kierkegaard zich in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten nooit fotograferen, waardoor we zo weinig idee hebben van hoe ‘deze scheve kabouter met zijn te hoge schouders en dunne benen’ (p. 296) er werkelijk uitzag. De bekende romantische beeltenis van de jonge Kierkegaard getekend door zijn neef Niels Christian Kierkegaard siert ook de Nederlandse cover.

‘Het heeft geen nut om te lijden zoals ik lijd en dan niets te doen als je leven toch geen enkele betekenis heeft. Maar hier komt het geheim: de betekenis van mijn leven correspondeert juist met mijn lijden.’

Hij werd geboren, werkte en stierf
corsaren1Het leven van Kierkegaard laat zich in enkele regels vertellen, noteert Frits Florin in een bloemlezing (2003). Het zou ook weinig spectaculair zijn. Dat zijn twee vergissingen: wie Kierkegaards levensverhaal bestudeert, komt onvermijdelijk tot de conclusie dat Kierkegaard meer overhoop heeft gehaald in 43 levensjaren dan menigeen voor zich zou wensen. Ook het eenvoudige leven kan spectaculair zijn. Kierkegaards ambivalente jeugd, dramatische liefdesverhouding met Regine Olsen, voortdurende opstand tegen de massa en de verwoestende aanvallen op de Deense Staatskerk: dat is opzienbarend. Daarbij, iemands leven in enkele regels uit de doeken doen is juist bij Kierkegaard de valkuil die men moet vermijden, omdat geen levenswandel zo verbonden is met de filosofische ontwikkeling als bij Kierkegaard.

Garff verweeft wat dat betreft nadrukkelijk leven en denken met elkaar, en erkent in zijn inleiding dat hij kritischer, historischer en minder eerbiedig te werk is gegaan dan voorgangers. Niet alleen de grote gebeurtenissen, maar ook de kleine voorvallen en bijkomstigheden moeten verteld worden. De biografie is een zoektocht geweest naar ‘de scheuren in het graniet van zijn genie, naar de gekte die vlak onder de oppervlakte school, naar zijn intensiteit en de prijs die hij (…) heeft moeten betalen voor zijn maniakale geschrijf, en naar de onpeilbare ondoorgrondelijkheid van deze man, met wie je nooit helemaal klaar bent’ (p. 17). Met dit boek heeft Garff beoogt ‘zo uitgebreid mogelijk een complexe Kierkegaard te beschrijven’ (idem).

Garff heeft ervoor gekozen het verhaal van geboorte tot na de dood onder te kierkegaardverdelen in vijf kenmerkende perioden waarbij de belangrijkste bronnen Kierkegaards correspondentie en dagboekfragmenten zijn. Opmerkelijk is dat Kierkegaards roemruchte notitie IV A 85 ontbreekt in een herschreven hoofdstuk ‘Oefening achter de coulissen’ waarin hij schreef: ‘Na mijn dood, en dat is mij een troost, zal niemand in mijn papieren één verklaring vinden over datgene wat eigenlijk mijn leven vervuld heeft; niemand zal in mijn innerlijk de sleutel vinden die alles verklaart (….)’. Wellicht heeft Garff gemeend dat hoe hij dit ook uitlegt of nuanceert het een te grote schaduw werpt op de biografische poging.

Een ander belangrijke bron die Garff benut is Kierkegaards Gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid (vert. 2015) waarin Kierkegaard een verantwoording geeft over de totstandkoming en duiding van zijn (pseudonieme) geschriften. Hier toont zich de moeilijkheid van ‘objectieve levensbeschrijving’. Garff geeft niet louter een presentatie van levensfeiten, maar kiest bewust voor een interpretatie waarin hij in dit geval veronderstelt dat Kierkegaards autobiografische verantwoording een product is van de fantasie met hier en daar een passage die ‘het midden houdt tussen een vervalsing en een parodie’ van de realiteit (p. 542). C. Stephen Evans (2009) betwist dit punt echter stellig en wijst op de gevolgen voor de Kierkegaard-studie wanneer men uitgaat van zulke ‘postmoderne verwijten’. Volgens Evans moeten we Kierkegaard meer geloofwaardigheid toekennen in zijn bekentenissen, dan Garff veronderstelt.

Veelkleurige vertelling
Garff laat er geen misverstand over bestaan dat zijn studie een poging is om de afstand tussen het vertellen van een goed verhaal en het presenteren van een ware geschiedenis zo klein mogelijk te houden. In dat opzicht leest zijn biografie als een sterk gedocumenteerde roman, en is ze veel uitgebreider en beter dan Peter Thielsts Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof (vert. 1999). Uit de lucht gegrepen beweringen dat Kierkegaard een trouw bezoeker zou zijn van het bordeel en wijnhuis (p. 144), treft men in Garff niet aan zonder het nodige voorbehoud (p. 112-118). Garff is ook toegankelijker dan de bijna 500 pagina’s tellende ‘intellectuele biografie’ Kierkegaard A Biography van Alastair Hannay (2001) die als eerste alternatief van recente Kierkegaard-biografieën moet worden genoemd. Ook Hannay is overigens breed bekritiseerd, wat eens temeer duidelijk maakt dat er niet zoiets kan bestaan als de ‘definitieve biografie’ waarmee uitgever Ten Have schermt of een ‘waarschijnlijk definitieve presentatie van feiten’ zoals de Frankfurter Algemeine Zeitung meende. Daarvoor heeft Kierkegaard teveel raadsels en geheimen achtergelaten.

Garffs biografie is een veelkleurige vertelling die op eigen wijze deze geheimen en raadsels tegemoet treedt en dat indrukwekkend doet. Zolang er geen gelijkwaardige biografische inspanningen het daglicht zien, is dit boek nu ook voor de Nederlandse Kierkegaardlezers een eerste en onmisbare toegang tot het leven en denken van de Deense spion in dienst van het Hogere.

Jezelf anders zien: een bespreking van Jan Keijs alternatieve Kierkegaardstudie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

De Deense filosoof Kierkegaard (1813-1855) interpreteren vanuit een seculier of atheïstisch oogpunt; is dat revolutionair of eerder provocerend? Jan Keij excuseert zich er overmatig voor en presenteert een alternatieve inleiding voor gevorderden.

Terwijl Kierkegaard-minnend Nederland uitziet naar de lang verwachte vertaling van het Afsluitend onwetenschappelijk naschrift of het te verschijnen biografische standaardwerk van Joakim Garff voor ons taalgebied, is er Jan Keij met een nieuwe Kierkegaard-studie. Keij, gepromoveerd op de Frans-joodse filosoof Levinas, belooft in Kierkegaard anders gezien ‘een geheel eigen en nieuwe kijk op Kierkegaard’. Dat zou revolutionair zijn, want de (internationale) Kierkegaard-studie is een van de meest veelzijdige en becommentarieerde gebieden in de hedendaagse wijsbegeerte. Er is werkelijk niet veel onontgonnen terrein over om nog met ‘een geheel nieuwe kijk’ op Kierkegaard te komen.

Keij lijkt dan ook niet zozeer met iets nieuws te komen, maar eerder met een ongebruikelijke invalshoek. Vanuit zijn kennis van Nietzsche en Levinas en met behulp van het deconstructivisme van Derrida komt hij met een postmoderne interpretatie van Kierkegaard, waarbij Kierkegaard ruimte lijkt te verschaffen voor een seculiere levensbeschouwing. De kritiek op postmoderne interpretaties van Kierkegaard is al vaak benadrukt (vgl. Walsh 1991, Rudd 1998), wat niet betekent dat er niets goeds van kan komen (Dooley, 2001).

Gevorderden
Keijs hele boek leest als een inleiding op Kierkegaard voor gevorderden waarbij belangrijke inzichten van Kierkegaard zoals angst, vrijheid, geest, zelf en paradox uiteen worden gezet op een manier die voor de hand lijkt te liggen. Rode draad van het boek is een schema dat grotendeels ontleent is aan de opening geschreven door Kierkegaards pseudoniem Anti-Climacus in De ziekte tot de dood:

    ‘De mens is geest. Maar wat is geest?  Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt (…).’

Kierkegaards knipoog naar de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831) in deze tekst, die bekend stond om zijn ondoorgrondelijke taalgebruik, wordt door Keij verder opgepakt, uitgelegd en uitgewerkt.

Keij plaatst Kierkegaards verhouding tot Hegel, die met zijn dialectisch Systeem het individu leek te vernietigen, in perspectief waarbij Kierkegaard als differentiedenker of verschildenker wordt opgevat: iemand die fundamentele kritiek levert op eenheids- of systeemdenken. Het individu, de enkeling, die ene mens, kan nooit opgeheven worden in een krachtenspel van ideologieën. Kierkegaards excentrische positionaliteit, de mens beschouwend als ‘dat dubbelzinnige, dialectische wezen van het tijdelijke en het eeuwige, van lichaam en ziel, van vrijheid en noodzaak, van eindigheid en oneindigheid’ (p. 72) toont de mens die ten diepste appèlgevoelig, zich tot zichzelf en de ander verhoudt zonder er mee samen te vallen.

De Franse denker Gilles Deleuze zag Kierkegaard in 1968 in Différence et répétition al als voorloper van het differentiedenken. Keij borduurt daar op voort en combineert existentiële thema’s zoals verveling, wanhoop en het huwelijk met de opvatting dat Kierkegaards filosofie net als die van Levinas het absolute verschil van het menselijke individu benadrukt. Ieder mens is uitzonderlijk verschillend van anderen, wat hem juist deelgenoot maakt van de mens. Dit kader tenslotte reikt allerlei mogelijkheden aan om Kierkegaards filosofie op onszelf te betrekken en na te gaan welke betekenis deze heeft voor mij. Hoe kan ik handelen? Hoe zou ik leven? Wie ben ik?

Aanstoot
Zoals opgemerkt leest het boek als een inleiding voor gevorderden. Er zijn zelfs een bibliografie en register aanwezig. Juist daarom is het storend dat Keij zijn hele verhaal opbouwt met het knippen en plakken van fragmentjes uit Kierkegaards oeuvre zonder context. Citaten met paginaverwijzingen naar de seculieroriginele bron zijn bij uitstek in filosofische werken een must. Daarnaast dient het de lezer duidelijker te zijn dat alle citaten nadrukkelijk worden verdedigd door een pseudoniem van Kierkegaard en niet door Kierkegaard zelf. Keij schenkt aan dat laatste wel minieme aandacht (p. 25), maar lijkt het zo uit te leggen dat daarmee zijn eigen interpretaties dus gelegitimeerd zijn: hij reageert niet op Kierkegaard, maar op ‘een derde’. Is dat Kierkegaard anders zien?

Een ander opvallend kenmerk van het boek, is Keijs nadrukkelijk aanwezige angst -of beter vrees- om zijn seculiere lezer te verliezen of voor het hoofd te stoten. De door het boek verweven bewegingen van anti-metafysering, waarmee Keij met veel moeite zijn seculiere lezers tracht te behouden, zijn de zwakste schakels in het lopende verhaal. ‘We moeten zelf de Messias zijn’, schrijft Keij (p.253). Dat Kierkegaard zijn hele schrijverswerkzaamheid heeft verklaard vanuit maar één doel, namelijk om christen te worden, vindt Keij niet zo relevant: uit de teksten kan men ook op een creatieve manier een humanisme abstraheren. De Liefde is een universeel menselijke waarde, waarvoor het christendom niet nodig is om dat te begrijpen. God kan worden afgeschaft, zijn bestaan doet er niet toe. Kierkegaard veegt bij monde van eveneens Anti-Climacus de vloer aan met dergelijke opvattingen in Oefening in Christendom (vgl. Taels, 1991, p. 158), maar Keij lijkt zich te verschuilen achter een hermeneutiek die synoniem lijkt voor anything goes. En gek genoeg is dat ook weer de kracht van het boek: het levert een vrije filosofische oefening op.

‘Hier ben ik’
Het bezwaarde gemoed en de onschuldWant Keij toont zich wel een echte denker die de lezer nadrukkelijk bij de hand neemt en hardop diepzinnig speculeert over grote thema’s van het leven op basis van handreikingen die hij bij Kierkegaard aantreft. Leunend op het adagium dat de subjectiviteit, de innerlijkheid de waarheid is, mondt het hoogtepunt van het boek uit in een onvermijdelijke interpretatie van Kierkegaards klassieker Vrees en beven. Met  inzichten van Levinas en Derrida zet Keij het Offer van Abraham zo uiteen, dat de lezer telkens gedwongen wordt zich reflexief te verhouden tot de tekst. Keijs demystificatie en ontreligisering pakken hier goed uit, al rust een en ander erg zwaar op Derrida’s interpretatie van Vrees en beven in De gave van de dood. Het appèl dat Keij uiteindelijk op de lezer doet kan worden samengevat als: ‘Hier ben ik!’ En gelijk Abraham het zei tegen God, zouden wij het vaker moeten zeggen tegen onszelf.

Keij heeft een werk afgeleverd waarin de lezer aan het werk wordt gezet. Het is geen eenvoudig boek, maar binnen het perspectievencircus die de filosofie kan zijn, heeft Keij voor het Nederlandse taalgebied een aparte inleiding op Kierkegaard geschreven, waarin vele lezers veel verschillende dingen zullen ontdekken. Enerzijds 2 sterren vanwege genoemde bezwaren, maar anderzijds 4 sterren  vanwege de diepte die Keij in de interpretatie  weet te leggen. Kierkegaard zou dan uitkomen op 3 1/2 ster.

 
Verder lezen:

Kierkegaard anders gezien. Over de denker die het verschil maakt
Schrijver: Jan Keij
Uitgever: Boekencentrum B.V.
Prijs: €19,95
Bladzijden: 268
ISBN: 9789086871681

– Walsh, S. (1991). Kierkegaard and postmodernism. International Journal for Philosophy of Religion 29 (2):113-122.
– Rudd, A. (1998). Kierkegaard’s Critique of Pure Irony in: Pattison, G. & Shakespeare, S., Kierkegaard on Self and Society, p. 82-96.
– Dooley, M. (2001). The Politics of Exodus. Soren Kierkegaard’s Ethics of Responsibility.
– Taels, J. (1991). Soren Kierkegaard als filosoof. De weg terug naar het subject.
– Derrida, J. (2006). De gave van de dood.

Een uiteenzetting van een wonderlijke klucht: de Kafkaëske wereld van Lloydsbank Nederland

Een uiteenzetting van een wonderlijke klucht
~Een hypotheekaanvraag bij Lloydsbank: Kafka in de bankensector of de aanvrager aan gene zijde van de rationaliteit~

Sinds de bankencrisis van 2008 is sommige banken er alles aan gelegen om het vertrouwen van de klant zo goed mogelijk verder te beschamen. Eén van die banken betreft Lloydsbank Nederland, een ouderwetse geldtroggelaar geschroeid op de Aldi-strategie. Niet lulle, vakke vulle. Dat werk.

-Leestip: te lang? Ga gelijk naar ‘E-mail II’ en begin daar!

~Meer dan 10000 x gelezen, daar moet je als bank blij mee zijn~

Onderstaand verhaal is een weergave van een hypotheekcasus die zo opzichtig vals en kafkaësk in elkaar steekt, dat hij zich daarmee uitstekend leent als studiematerie. Als zodanig moet deze polemiek ook gelezen worden. Het gaat hier om werkelijke feiten. Namen zijn gefingeerd.

Wie de moeite neemt dit verhaal goed te lezen zal gegarandeerd beloond worden met stijgende verbazing.

Overzicht en analyse van correspondentie tussen Lodewijk van Deyssel en Jeffrey Samsa

Vooraf: We noemen de aanvrager hier de heer Lodewijk van Deyssel en de betreffende financieel administratief medewerker waarmee Van Deyssel te doen heeft Jeffrey Samsa.

Van Deyssel heeft een vast inkomen van ongeveer € 52.000 bruto per jaar. Hij heeft bovendien een gevalideerd NWWI taxatierapport laten maken van het pand dat hij aanschaffen wil. Het aardige is dat het pand volgens de taxateur een aankoopwaarde vertegenwoordigt van € 155.000. Van Deyssel echter is in de gelukkige omstandigheid dat hij er maar € 87.000 voor hoeft te betalen. Hij wil daarom slechts €115.000 lenen van Lloyds. De aankoopsom plus een stukje verbouwingskosten.

Omdat het om een energiezuinige verbouwing gaat, is de gemeente waar Van Deyssel woont bereid om hem € 75.000 innovatiegeld te lenen (bouwdepot). De rente van die lening ligt bovendien een stuk lager dan die van de hypotheek.

Alles goed en wel zijn de maandlasten van Van Deyssel ongeveer € 700 netto. Volgens allerlei adviseurs kan Van Deyssel tussen de € 220.000 en € 240.000 lenen maximaal. Met in totaal € 190.000 zit hij daar ruimschoots onder. De taxateur heeft de woning na verbouwing bovendien een waarde van € 255.000 toegekend. Met alle vertrouwen legt hij zijn dossier dus in handen van Lloyds bank. ID, werkgeversverklaring, belastingopgave, spaarkapitaal, de hele santenkraam.

De voordelen van de Lloyds Bank hypotheek zitten vooral in lage rente (10 jaar vast 2,25% – bij publicatie) en lage afsluitkosten van slechts € 310-. Waar andere geldmachines met flauwekulkosten en overbodig verplicht advies op de proppen komen, spreekt het voor Lloyds dat ze een klant die kan optellen en aftrekken zelf de zaak laat regelen.

Na een aantal mailwisselingen tussen Van Deyssel en Samsa, waarin het op een vriendelijke manier gaat om het aanleveren van allerlei extra informatie en documenten volgt er een telefoongesprek.

Van Deyssel: Met Van Deyssel. Goedenavond.
Samsa: Goedenavond, u spreekt met Jeffrey Samsa van de Lloydsbank. Ik heb helaas geen goed nieuws voor u. Uw hypotheekaanvraag is afgekeurd.
Van Deyssel: O – dat is inderdaad geen goed nieuws. Op grond waarvan?
Samsa: Nou. Ik heb het voorgelegd en op basis van het onderpand kunnen wij geen hypotheek verstrekken.
Van Deyssel: Op basis van het onderpand? Wat bedoelt u daarmee?
Samsa: Wat ik zeg: het onderpand voldoet niet.
Van Deyssel: Maar het onderpand is bijna twee keer zoveel waard als wat ik ervoor betaal.
Samsa: Uh… Wellicht, maar op grond van onze voorwaarden moet ik u helaas teleurstellen.
Van Deyssel: Daarnaast is mijn inkomen op basis van een vast contract ruimschoots voldoende om te kunnen voldoen aan de lasten. U loopt geen enkel risico als maatschappelijke dienstverlener.
Samsa: Ja, op basis van het onderpand is de aanvraag dan ook afgewezen.
Van Deyssel: Maar ik heb hier het taxatierapport voor me. Daarin staat toch dat het onderpand een veel hogere waarde vertegenwoordigt dan de hypotheeksom die ik uiteindelijk verlang. Wat is dan de zin van een taxatierapport als u uiteindelijk op grond van het onderpand een hypotheekaanvraag afwijst? Er zit € 65.000 marge op!
Samsa: Uh ja – we hebben ook eigen taxateurs, die voor ons taxaties uitvoeren.
Van Deyssel: Kom zeg – dit is een NWWI gevalideerd rapport! U begint nu onzin uit te kramen.
Samsa: Maar goed. De mededeling is dus niet anders: kredietverlening achten wij niet verantwoord.
Van Deyssel: Akkoord… Excuses voor het feit dat ik zei dat u onzin uitkraamt. Graag ontvang ik van u een schriftelijke bevestiging van datgene we hier besproken hebben.
Samsa: U ontvangt straks een e-mail.
Van Deyssel: Ik ben benieuwd. Goedenavond.
Samsa: Goedenavond.

Er volgt inderdaad een e-mail niet veel later.

E-mail I

From: $Lloyds Bank Hypotheek Service Desk <hypotheek@onbenulllbank.nl>
To: “‘Van Deyssel'” <vandeyssel@plato.com>
Sent: Thursday, July 23, 2015 8:59 PM
Subject: Uw hypotheekaanvraag met offertenummer 131313

Geachte heer Van Deyssel,

Hierbij refereren wij naar uw aanvraag voor een Lloyds Bank Hypotheek.

Ter beoordeling hebben wij recent documentatie van u mogen ontvangen. Na zorgvuldige afweging hebben wij besloten uw hypotheekaanvraag aanvraag niet te accepteren.

Bij een aanvraag voor een hypotheek hanteren wij een aantal acceptatienormen. Na toetsing hebben wij geconstateerd dat uw aanvraag niet aan alle door ons gestelde normen en voorwaarden voldoet.

Kredietverlening achten wij derhalve niet verantwoord

Uw interesse in Lloyds Bank hebben wij zeer op prijs gesteld.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Met vriendelijke groet,

Jeffrey Samsa
Hypotheek Consultant

Van Deyssel neemt de moeite deze e-mail, waarin niets inhoudelijks is op te merken, te beantwoorden.

E-mail II

From: L. Van Deyssel <vandeyssel@plato.com>
To: ‘jeffrey.samsa@onbenulllbank.nl’ <jeffrey.samsa@onbenulllbank.nl>
Sent: Friday, July 24, 2015 11:39 AM
Subject: Re: Uw hypotheekaanvraag met offertenummer 131313

Geachte heer Samsa,

dank voor de informatie. Ik zou deze informatie echter graag gespecificeerd willen zien. Aan de telefoon sprak u dat de reden van afwijzing is dat het onderpand niet zou voldoen. Graag zou ik daarvan een schriftelijke bevestiging van u ontvangen. Ik heb nog gezocht naar de acceptatienormen en voorwaarden die gehanteerd worden, maar kon daar niets specifieks over vinden.

U heeft het betreffende taxatierapport van de toekomstige woning overigens nooit gezien, dus dat is op zichzelf al wonderlijk, maar nog wonderlijker is dat die gevalideerde taxatie 79% hoger ligt dan het hypotheekbedrag dat ik ervoor vraag. Ik stuur dat rapport uiteraard graag toe.

Daarnaast biedt mijn vaste inkomen alle garanties voor het afbetalen van de aangevraagde hypotheek en kunnen er zelfs gemeentelijke garanties worden afgegeven. Dus het is uiteindelijk een kwestie van vertrouwen en vooral hoe wel aan uw voorwaarden kan worden voldaan. Graag ontvang ik van u een antwoord op die vraag.

Ik zou er overigens ook nog wel wat voor voelen dat uw eigen mensen een taxatie opstellen van de waarde van het aan te schaffen pand. Het zou mij zeer verbazen als uw eigen taxatieservice waarover gesproken wordt, wel de zekerheid zou bieden dat het rapport aan alle voorwaarden van Lloyds Bank voldoet -maar dat is een reëele optie. Ik hoor graag hoe u tegen die optie aankijkt; u liet daarover al wat doorschemeren aan de telefoon.

Ik zie uw antwoord tegemoet.

Met vriendelijke groeten,

L. Van Deyssel

In de e-mail hierboven worden feitelijk drie eenvoudige vragen gesteld:

  1. Waar kunnen de precieze acceptatienormen en voorwaarden gevonden worden?
  2. Wat is er voor nodig om wel te kunnen voldoen aan de acceptatienormen?
  3. En waarom niet inderdaad alsnog een taxatie laten uitvoeren door de eigen mensen van Lloyds?

Twee weken lang volgt er geen reactie. Van Deyssel stuurt een herinnering en dan komt er een verrassend schaamteloos antwoord:

E-Mail III

From: $Lloyds Bank Hypotheek Service Desk <hypotheek@onbenulllbank.nl>
To: “‘Van Deyssel'” <vandeyssel@plato.com>
Sent: Tuesday, August 4, 2015 1:50 PM

Subject: Uw hypotheekaanvraag met offertenummer 131313

Geachte heer Van Deyssel,

Dank voor uw bericht. Wij hebben uw bericht in goede orde ontvangen en willen hier graag op reageren.

Helaas kunnen wij u niets anders aangeven dan eerder vermeld en bevestigd per email en besproken tijdens het telefoongesprek. Wij hebben uw aanvraag nogmaals bekeken naar aanleiding van de ontvangen informatie, echter dit heeft ons standpunt niet veranderd.

Uw interesse in Lloyds Bank hebben wij zeer op prijs gesteld.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Met vriendelijke groet,

Jeffrey Samsa
Hypotheek Consultant

Analyse en commentaar bij de correspondentie tussen Lodewijk van Deyssel en Jeffrey Samsa

Het is overduidelijk wat er gebeurt. De laatste mail is een Pavlov-reactie van een organisatie die verstrikt is geraakt in haar eigen onzin-redenering. De e-mail is een toonvoorbeeld van lucht en leegte. Geen enkele vraag wordt beantwoord en er worden geen inhoudelijke zaken verduidelijkt of bevestigd. Dat laatste heeft ongetwijfeld een juridische grondslag of duidt op volslagen incompetentie.

De uitweg die hier gehanteerd wordt is die van een cirkelredenering in de hoop dat de betreffende klant moedeloos wordt en het opgeeft. Waarschijnlijk gebeurt dat in 99% van de gevallen al in een veel eerder stadium dan in het geval van de bewust naïeve Van Deyssel, die op zoek gaat naar inhoudelijke redenering. Want Van Deyssel weet natuurlijk wel wat er aan de hand is:

De gemeentelijke leningen zijn hier de werkelijke boosdoener. Het maakt dat de leenconstructie een heel klein beetje ingewikkelder wordt. Daarnaast is de € 115.000 geen interessant bedrag voor deze bank. Daar zijn geen zakken mee te vullen in verhouding tot de relatieve complexiteit.

Dit zijn echter twee zaken die deze bank natuurlijk niet ruiterlijk gaat toegeven. De vraag is waarom niet. Het antwoord op die vraag is dat de bank zich daarmee een brevet van onvermogen opspeld en erkent dat het mooie reclameplaatje wat ze houden eigenlijk maar op een select gezelschap van toepassing is: niet te moeilijk doen en niet te weinig lenen. Dit niet toegeven en anders suggereren is één ding, op de proppen komen met een ongelofelijke flauwekulredenering een heel ander.

Iedere sukkelaar kan namelijk begrijpen dat de redenatie van Lloyds gebaseerd is op kletspraat. Welk onderdeel binnen Van Deyssels situatie maakt namelijk dat kredietverlening onverantwoord is? Dit zou het onderpand zijn. En de redenering van Lloyds komt dus overeen met het volgende:

‘Kredietverlening op basis van een onderpand dat 75% meer waard is dan er voor betaald wordt, wordt niet verantwoord geacht.’

Als de bank deze redenering consequent zou handhaven, zou ze binnen de kortste keren failliet zijn, want dat een huis op voorhand al een dergelijke meerwaarde vertegenwoordigt is uitzonderlijk. De meeste woningen zijn vrijwel altijd evenveel waard dan ervoor betaald wordt. Dat betekent dat volgens de redenering van Lloyds ze dan een ‘nog’ hoger risico lopen, en in de praktijk dus geen enkele hypotheek zouden kunnen verstrekken. Dat is misschien ook wel een van de redenen dat deze bank met belastinggeld gereanimeerd moest worden…

Het koddige ‘Uw interesse in Lloyds Bank hebben wij zeer op prijs gesteld’ is knip- en plakwerk en in dit geval een vorm van misplaatste klantvriendelijkheid. Het zal waarschijnlijk nog onder een overlijdensadvertentie van een Lloyds-werknemer staan.

Rest nog één belangrijke vraag.

Moeten we Jeffrey Samsa als verloren beschouwen?

Jeffrey Samsa is naar alle waarschijnlijkheid een minkukel. En iemand die bij geboorte niet gezegend is met een bijzondere intelligentie, kan dat niet kwalijk genomen worden. Eigenlijk is Jeffrey vooral een tragische figuur, die eerder ons mededogen dan onze afkeuring verdient. Want ga maar eens na:

Ze hebben hem allereerst wijsgemaakt dat hij een belangrijke baan heeft door hem een stropdas te geven en zijn functie als administratief medewerker om te dopen tot ‘Hypotheek Consultant’ of nog lachwekkender “Accountmanager”. Beslissingen nemen doet hij niet. De ongelukkige Jeffrey kletst alles wat ze hem influisteren gewoon door, zonder zelf na te denken. Zelf nadenken is ook contra-productief: zo kun je geen carrière maken in een organisatie waarin op willekeurige momenten onzin verkocht moet worden.

Jeffrey is een ook tragische figuur omdat hij op een schandelijke wijze misbruikt wordt door het systeem waarin hij terecht is gekomen en waarin het trekken van rationele conclusies gevaarlijk is.

  • 2+2=5
  • Oorlog is vrede
  • Vrijheid is slavernij
  • Onwetendheid is kracht en
  • Een klant die alle mogelijke garanties en zekerheden biedt dat de lening afbetaald kan worden is een gevaar voor de bank

Jeffrey verkoopt het allemaal als zoete koek en wat zou het hem ook verrotten? Hij zegt immers precies wat zijn baas hem vertelt te zeggen. En hij zou toch zeker niet zo stoutmoedig zijn om iets anders te doen dan wat zijn baas van hem verlangt? Zijn baas zal het toch wel weten?

"Jeffrey Rotteveel"En als het echt moeilijk wordt en Van Deyssel zou zo onverstandig zijn om toch te reageren op de laatste e-mail, dan is het moment daar dat Jeffrey de casus door moet schuiven aan de paladijn die net boven hem staat. Van Deyssel zou dan gelabeld worden tot ongewenste en moeilijke klant, en de toon van de e-mail zou juridischer van aard worden, maar nog steeds van bedenkelijk niveau en even nietszeggend. En degene die dat baantje nu heeft, juist dat ligt straks in het verschiet voor Jeffrey. We moeten hem dat maar niet misgunnen en hem bovenal niet uit zijn droom wekken. Hij zou op een ochtend wel eens wakker kunnen worden, en ontdekken dat hij in zijn bed in een reusachtig ondier is veranderd….

Conclusie

Dit verhaal is een klassieke hoofdschudder. Je weet dat het gebeurde, dat het gebeurt en dat het blijft gebeuren. Goedwillende mensen die alles op orde hebben en gewoon een bijzonder huis willen kopen, worden door organisaties van de ergste bureaucratische soort als Lloyds met een kluitje in het riet gestuurd. Al beroofd van hun kostbare tijd kunnen ze eenvoudig gezegd verrekken wanneer ze verzoeken om een redelijk antwoord of wanneer ze willen weten hoe ze dan in vredesnaam wel kunnen voldoen aan de onduidelijke en onvindbare acceptatienormen. Deze bank is niet in mensen geïnteresseerd, maar alleen in makkelijke centjes. ZO simpel is het.

Voor Van Deyssel is het verder gewoon goed afgelopen. Niet veel later heeft hij met exact hetzelfde verhaal bij een andere bank zonder één enkel probleem de gevraagde hypotheeksom gekregen. De woning is in 2020 getaxeerd en 4x meer waard dan de hypotheeksom. Eind goed….

 

Meer hoofdschuddend lezen?
Reviews Lloydsbank

Het verleden leeft voort

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Met Gevonden foto is de succesvolle wekelijkse rubriek uit het Parool in boekvorm verschenen. Auteur en journalist Mark Moorman dompelt de lezer onder in een kijkboekje vol met vreemden, verhalen en schetsen van een verloren tijd.

De fascinatie die een foto teweeg kan brengen is iets unieks. Het bewoog Roland Barthes tot een fenomenologie van het kijken naar foto’s (Camera Lucida), Susan Sontag tot een diepgravend onderzoek naar de rol van fotografie in de media in relatie tot ethiek (On Photography) en de recent overleden Allan Sekula tot een kritische verzameling essays over het wezen van de fotografie (Photography against the Grain). Zulke diepten vinden we niet in Gevonden foto, maar desondanks verleidt het ons tot een fantasievolle reflectie die in deze tijd van oppervlakkige selfies en overdaad aan digitaal geschoten fotomateriaal nog maar zelden lijkt plaats te vinden.

Van alles wat te zien
Gevonden foto is opgebouwd uit vele korte hoofdstukken en diverse intermezzo’s waarin allerlei facetten van de foto besproken worden. Van pasfoto tot trouwfoto, van straatfotografie tot vakantiekiekjes, van mislukte foto’s tot professionele en elegante portretten. Het boek opent sterk met een lange inleiding waarin we lezen over de liefde die gepaard gaat met een ‘gevonden foto’. Het blijkt zelfs een heuse hobby te zijn die tot kunst verheven kan worden: op zoek naar beelden uit het verleden van onbekenden. Want niet alleen toevallig stuit men op een onbekende foto’s, men kan ook zoeken in prullenbakken in de buurt van fotowinkels, bij pasfoto-automaten à la Amélie, of te rade gaan bij een antiquair die vast nog wel een oude foto in een lijst heeft staan. En het idee dat er hoe dan ook een (levens)verhaal achter schuil gaat, maakt dat onze verbeelding niet stil komt te staan wanneer we erna kijken.

Verhaaltjes
Eigenlijk zijn de verhaaltjes waar er iets over de foto verteld wordt het leukst en meest boeiend aan het boek. Wie zijn het die we zien? Waarom staan ze er zo bij? Wat is er gebeurd met de mensen? Hoewel Gevonden foto belooft op zoek te gaan naar de verhalen achter de pasfoto, de uitgaanspolaroid, de mislukte foto, de visitefoto en de straatfoto staan er vele foto’s in het boek bij de artikelen die niet verder worden ontrafeld of nauwelijks worden toegelicht. Dan blijft het te vaak bij een algemeen verhaal en beschouwing. Dat is jammer, want juist die verborgen geschiedenis trekt aan. Zodra we deelgenoot worden van het verhaal achter het plaatje, leeft op een bijzondere manier het verleden voort. Nu zijn we vaak overgeleverd aan onze fantasie, alsof de auteur ons wil bewegen zelf maar een verhaal te verzinnen bij het meisje in het gras en de vrouw in de bikini.

Koffietafelboek
Een foto moet je in de hand hebben, want dan is het pas een foto. Dit boek toont, zou Plato zeggen, foto’s van foto’s en vormt daarmee een absolute schim van de werkelijkheid. Maar aangezien het boekje, net als de foto ons stil doet staan bij beeld en verhaal is dat niet erg. Sterker nog: het wakkert naast nostalgische gevoelens ook zin aan om je te verdiepen in de wereld van de foto.

Gevonden foto is daarmee een prima koffietafelboek dat makkelijk wegleest, gespreksonderwerpen oplevert en misschien beweegt om de kunst van het echte fotograferen – waarbij er ouderwets aandacht is voor beeld, compositie en sfeer – op te pakken. Want als we dan toch foto’s verliezen of kwijt raken, laat het dan iets bijzonders zijn.

Apologie voor wie het nodig heeft

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly en daar  als eerste verschenen. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan nu een kijkje op de site aldaar!

Met Geloven tegen beter weten in heeft emeritus hoogleraar Russisch christendom Wil van den Bercken een beknopte geloofsverdediging geschreven voor Christenen die hun religie intellectueel willen verantwoorden. Of zoals hij stelt: gelovigen moeten zich intellectueel kunnen verantwoorden.

Het fundamentele probleem van apologetische geschriften is dat we weten dat ze sinds Kant en Kierkegaard eigenlijk overbodig zijn. Of dat ze zelfs in het geheel altijd overbodig zijn geweest. Atheïsten overtuigt men er niet mee, en gelovigen weten dat het even onzinnig is om iemand van de redelijkheid van het geloof te overtuigen dan iemand die nog nooit verliefd is geweest door middel van argumenten proberen verliefd te krijgen. Toch lijkt er geen eind te komen aan geschriften die de bedoeling hebben het christendom intellectueel te verdedigen tegen atheïsten, humanisten, neo-darwinisten of nietsisten. Van Ik heb te weinig geloof om een atheïst te zijn van Geisler en Turek tot Bruggen bouwen van Alister McGrath. Van Hans Kungs Bestaat God? tot Over de redelijkheid van de christelijke hoop van Th. J. de Jong. Van James Sires Waarom zouden wij ook maar iets geloven? tot aan het recent verschenen lijvige Handboek Christelijke Apologetiek onder redactie van o.a. prof. dr. H.A. Bakker.

Van den Bercken voegt daar nu nog één boek aan toe, dat echter terecht niet de bedoeling heeft om ook maar iemand te overtuigen, maar om, net als de middeleeuwers Anselmus van Canterbury en Thomas van Aquino dat al voor ogen hadden met hun godsbewijzen, gelovigen een hart onder de riem te steken: geen enkele christen hoeft een atheïst te vrezen.

Zalig zij die niet zien en toch geloven
Het boekje bestaat uit vijf puntige hoofdstukken waarin Van den Bercken de lezer aan de hand neemt langs de meest bekende argumenten voor het christelijke geloof. Vanuit de rede kan er niets tegen God bewezen worden, atheïstische stromannen als Richard Dawkins begaan dezelfde fundamentele fouten die ze fanatieke gelovigen verwijten, natuurkundigen moeten vooral geen theologische consequenties trekken uit hun onderzoek en het geloof is een wezenlijk menselijke activiteit die beantwoordt aan de diepste existentiële levensvragen. Of zoals Van den Bercken in zijn conclusie noteert: ‘Het christelijke geloof is ‘primair een intellectuele en ethische uitdaging aan de mens, die in haar geestelijk appèl aansluit bij fundamentele menselijke gevoelens.’ (p. 153)

Als lezer bekruipt je het gevoel dat het boek, zoals veel hedendaagse apologetiek dat doet,  in zijn geheel sterk leunt op de argumentatie die de Franse denker Blaise Pascal (1623-1662) uitwerkt in zijn Pensées (1669), en er in het kort op neerkomt dat je wel krankzinnig moet zijn om het geloof op zijn minst niet serieus en in al zijn facetten te onderzoeken in de korte tijd die je te leven hebt.

Zalig zijn de armen van geest
Het boek zoekt nergens echt de diepte. Grote verdedigers van het christendom als Kierkegaard, Bonhoeffer, Pascal en Chesterton staan dan wel in het register, maar komen jammer genoeg nergens inhoudelijk aan het woord. Maar dat is ook niet de bedoeling van het boek: ‘het wil slechts stof aandragen voor verdere reflectie in de nooit eindigende confrontatie tussen geloof en atheïsme.’ (p. 12) De overdaad aan aanrakingen en het gebrek aan uitwerking leidt er wel toe dat Van den Bercken zelf een boel vragen oproept. Wie immers het Nieuwe Testament zonder toelichting bestempelt als ‘geen literair hoogstaand werk’, in een bijzin het fenomenale boek Orthodoxy van G.K. Chesterton als ‘erg gedateerde apologie’ wegzet en de uitdrukking ‘leven in de zekerheid van het geloof’ nooit heeft begrepen heeft wat uit te leggen. En daarbij: welk doel dient reflectie op een discussie, waarvan men weet dat die geen einde zal hebben? Waartoe leidt dan die verdere reflectie, waar men nu als gelovige niet al is?

Hoewel we dus dit boekje moeten beschouwen als een inleiding, is het toch vooral geschikt voor de intellectueel die begint zijn geloof vorm en inhoud te geven. Want Van den Bercken schrijft absoluut niet eenvoudig en lijkt heel wat voorkennis en niveau te veronderstellen van zijn lezers. Dat doet de vraag rijzen voor wie dit boek nu precies bestemd is: het is veel te inleidend voor doorgewinterde christenen en veel te moeilijk voor mensen zonder kennis van het filosofische en theologische discours. Het best lijkt Geloven tegen beter weten in op zijn plek als handvat voor discussie in een christelijke studentenvereniging. Misschien heeft Van de Bercken zoiets ook wel voor ogen gehad als primaire doelgroep.

Zalig zijn de barmhartigen
Toch is het boekje ondanks genoemde beperkingen en aanmerkingen de moeite waard om te lezen, voor wie op zoek is naar een overzicht aan argumenten die pleiten voor een religieuze houding. Het biedt voor mensen die nu nog omver geblazen worden door vragen als ‘Als God almachtig is, kan Hij dan een steen maken die Hij zelf niet kan tillen?’ voldoende vuurkracht om zich in discussies staande te houden en om zelf het voortouw te nemen in de discussie. Daarnaast biedt het een opstap en kapstok naar meer filosofisch inhoudelijke werken. Het maakt nieuwsgierig naar die rijke wereld die er verscholen ligt achter die eenvoudige vragen die ieder mens zich in zijn leven zal stellen. Van den Bercken presenteert zo beschouwd een oprecht en bescheiden geschreven verhaal, dat misschien juist door de handzaamheid niet afschrikt. Dus misschien toch maar eens lezen, tegen beter weten in.

Oordeel zelf! Een bespreking van Hegels Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

Na de vertaling van de Phenomenologie des Geistes (1807) is een jaar later nu ook Hegels Grundlinien der Philosophie des Rechts (1821) voor het eerst integraal beschikbaar in het Nederlands. Deze keer probeert uitgever Boom de lezer te verleiden in Hegel te duiken door het boek ‘opvallend toegankelijk’ te noemen.

In een lang vergeten recensie van dr. L.W. Nauta die op 26 november 1966 verscheen in Vrij Nederland staan waardevolle woorden die anno 2014 in deze Hegel-bespreking met genoegen in herinnering worden gebracht. Nauta (1929-2006), die vanaf 1971 hoogleraar filosofie werd aan de Rijksuniversiteit in Groningen, bespreekt de eerste uitgebrachte Nederlandse vertaling van Emmanuel Levinas’ Totalité et Infini:

Belangrijke filosofen van deze eeuw als Husserl en Wittgenstein, Carnap en Heidegger zijn niet in het Nederlands vertaald. Het loont de moeite niet. Wie ze wil lezen, begrijpt ze ook wel in hun eigen taal. Het is daarom merkwaardig dat ‘totalité et Infini’, een filosofisch vakwerk dat men niet maar even op een achternamiddag uitleest, in het dialect van onze provincie vertaald is. Een gebeurtenis om trots op te wezen, hoorde ik iemand al zeggen. Die trots kan echter zo groot niet zijn, want men heeft, merkwaardig genoeg, voor deze ene, unieke gelegenheid niet naar een vertaler gezocht die behalve van Frans ook iets van filosofie begreep.

De vertaling van Grundlinien der Philosophie des Rechts door Willem Visser laat nu een mooi contrast zien tussen waar Nauta zich in 1966 mee geconfronteerd zag, en waar wij in 2014 ons bevinden: in het midden van een verregaande filosofische vertaalevolutie.

Het is de taak van de filosofie…
Er is wel eens beweerd dat het vertalen van ingewikkelde filosofische klassiekers eenvoudiger is dan het vertalen van filosofisch toegankelijke teksten. De redenen daarvoor zouden gevonden worden in het feit dat complexe filosofie (zoals die van Hegel) veeleer bestaat uit technische termen die in hun abstractie niet door de vertaler hoeven te worden geduid, terwijl de subtiliteit van een ogenschijnlijk begrijpelijke wijsgerige tekst een veel groter beroep doet op de subjectiviteit van de vertaler(s). Wie echter ook maar een blik werpt op de vertalingen van bijvoorbeeld Heideggers Sein und Zeit, Kants Kritik der reinen Vernunft of in dit geval Hegels  Grundlinien gevoelt dat er ontegenzeggelijk een buitengewone intellectuele inspanning voor nodig is geweest om deze teksten naar hedendaags Nederlands om te zetten.

Het is daarom een geruststelling dat Hegels rechtsfilosofisch puzzelboek niet alleen is vertaald door iemand die het Duits meester is, maar ook door iemand die wel wijsgerig is onderlegd. Willem Visser is namelijk naast vertaler ook filosoof. In 2010 ontving hij samen met Jabik Veenbaas de vertaalprijs van het tijdschrift Filter voor hun vertaling van Immanuel Kants Kritiek der Urteilskraft en Visser was bovendien ook verantwoordelijk voor het vorig jaar verschenen Fenomenologie van de geest, dat door velen, waaronder Marc De Kesel is omschreven als een prachtige vertaling. Dat er telkens scherp en uitvoerig wordt gespard met een commissie van deskundigen, geeft aan hoe professioneel deze vertaling tot stand gekomen is.

Om datgene wat is te begrijpen…
Hoezeer echter het vertaalwerk ook aan vakmanschap voldoet en hoezeer uitgeverij Boom het werk opvallend toegankelijk noemt, Hegel lezen vereist net als het vertalen ervan een buitengewone inspanning. Dat de Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie inderdaad toegankelijker is dan de Fenomenologie van de geest, is op zich natuurlijk geen verwonderlijke prestatie.

De Rechtsfilosofie is opgedeeld in drie delen (het abstracte recht, de moraliteit en de zedelijkheid) met tal van korte paragrafen die uitnodigen tot lezen, maar die schijn bedriegt toch. Ook dit boek is vrijwel onleesbaar zonder de nodige voor- en achtergrondkennis. Allereerst is kennis van Kants zedenleer (waar Hegel zonder het met veel woorden te benoemen erg veel aandacht aan besteedt) essentieel. Sociale en politieke opvattingen van onder meer Rousseau, Montesquieu en Burke helpen bovendien. Daarnaast is kennis van de tijd waarin Hegel leefde onontbeerlijk. Veel van wat Hegel namelijk schrijft in de Rechtsfilosofie is enkel te verstaan tegen de achtergrond van de Franse revolutie, de Pruisische staat (die feitelijk zijn werkgever was) en opkomende spanningen tussen de kapitalisering van de samenleving en de communistische antwoorden daarop. Het was niet voor niets Karl Marx die ruim vier jaar studie besteedde om te komen tot een kritiek op de Rechtsfilosofie.

En wat de talrijke kritiek op Hegel betreft, spant ongetwijfeld Karl Popper de kroon die in zijn De open samenleving en haar vijanden (1945/2007) Hegel inclusief diens Rechtsfilosofie met de grond gelijk maakt. Nieuwsgierige lezers zouden een blik moeten werpen op het vermakelijke hoofdstuk 11 van dat boek waarin Hegel er goed van langs krijgt als een der voornaamste wegbereiders van de totalitaire staat met als centrale opvatting dat de Staat zelf bepaalt wat objectieve waarheid is, en die met alle middelen mag verdedigen (p. 280 ev.). Wie dat eenmaal gelezen heeft, zal met moeite Hegel nog ‘objectief’ kunnen lezen en niet telkens een marionet zien schutteren in ijdelheid, hoogmoed en filosofisch gezwam. Wat dat aangaat kan men beter zijn toevlucht zoeken tot meer neutralere inleidingen als het eveneens bij Boom verschenen Hegel of de serie Kopstukken filosofie waar Peter Singer in het derde hoofdstuk ingaat op Hegels inhoudelijke opvattingen van de Rechtsfilosofie. Dat ook deze inleidingen een zekere complexiteit bezitten en veel woorden nodig hebben om te duiden waar Hegel heen wil, is precies de reden waarom hier geen poging wordt ondernomen om inhoudelijk weer te geven wat Hegel precies voor ogen heeft. Is het een verdediging van de moderne vrijheid of juist het definitieve einde ervan? Is het een pleidooi voor individualiteit of heft Hegel deze juist voorgoed op? Gaat het over oorlog of gaat het over vrede? Gelukkig zijn er op het internet inmiddels verschillende pennenvruchtjes te vinden die voor de doorzetters iets van de Rechtsfilosofie inhoudelijk inzichtelijk maken.

Want wat is, is de rede…
Dat we niet meer in een tijd leven waarin we verstoken zijn van goed vertaalde klassiekers, is een prettige gedachte en een werkelijke vooruitgang. Met Nederlandse vertalingen van Kant, Wittgenstein en Heidegger en in het najaar van 2016 zelfs het verschijnen van Oswald Spenglers De ondergang van het Avondland is inmiddels een flinke boekenplank te vullen. In het geval van Hegel echter blijft het de vraag wat de werkelijke meerwaarde van een goede vertaling is. Het blijft een duister werk dat jaren aan studie vereist waarna het nog niet te zeggen is of men dan door het leven gaat als hegeliaan of anti-hegeliaan, als verdediger van Hegels opvattingen en stijl of als fervent tegenstander.

Dat bovengetekende er na een kleine 40 uur studie van het werk en zijn achtergronden de brui aan gaf, is een eerlijke, doch noodzakelijke bekentenis, die niets af doet aan de historische waarde van dit werk die algemeen wordt erkend. Misschien is de werkelijke meerwaarde van deze vertaling dan ook dat Hegel op universiteiten voor studenten politicologie, geschiedenis, filosofie, recht en sociologie benaderbaar wordt en docenten Hegel op deze manier verantwoord in hun curriculum kunnen aanbieden, door een paar bladzijden op te nemen in een syllabus. Want nu de student het Duits al lang niet meer machtig is en hij ook bij Engelse teksten haastig op zoek gaat naar een vertaling, kan een Nederlandse vertaling in psychologische zin toch de weg openen naar een van de meest spraakmakende en ingewikkelde denkers uit de geschiedenis van de wijsbegeerte. Of dat ingewikkelde uiteindelijk vooral onzin is, deugdzaamheid, toegankelijk, begrijpelijk, humoristisch of gevaarlijk, is een zaak van vrije overweging waarin ieder voor zich het zelf mag bepalen.

Deze recensie is geschreven voor 8Weekly. Benieuwd naar hoeveel sterren dit boek krijgt? Neem dan een kijkje op de site aldaar.

De geschiedenis zal het ons leren: een recensie van de Nederlandse vertaling van Phenomenologie des Geistes

Deze recensie is geschreven voor het internetcultuurmagazine 8Weekly.nl, en aldaar eerder deze week verschenen.

Met Phenomenologie des Geistes (1807) schreef Georg Wilhelm Friedrich Hegel een van de moeilijkste boeken ooit binnen de wijsbegeerte. Misschien is dat de reden waarom het meer dan 200 jaar heeft geduurd voordat er een integrale Nederlandse vertaling beschikbaar kwam. Het is echter sterk de vraag of Hegels denken daarmee werkelijk toegankelijker is geworden.

Er zijn weinig moderne filosofen die zo’n gigantische inspanning tegen hun enken hebben weten te bewerkstelligen dan de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831). De wat jaloerse generatiegenoot Arthur Schopenhauer noemde Hegel ‘een filosofische kruiper die met ongeëvenaarde brutaliteit bijgeloof en onzin bij elkaar zocht’. Dat het nog enige betekenis kreeg, was volgens Schopenhauer ‘volledig te danken aan zijn omgekochte aanhangers die met het duistere gezwam alle kanten op konden’. Søren Kierkegaard verweet Hegel met zijn systeemdenken het individu volledig verpletterd te hebben en antwoordde met existentialistische alternatieven in onder meer Of/Of (1843) en Stadia op de levensweg (1845). Ook in de 20e eeuw was de weerstand tegen Hegels ideeën nog niet verstild. Zo schreef Karl Popper in The Open Society and Its Enemies (1945) dat Hegel niets meer was dan een stroman van Friedrich Wilhelm van Pruisen en dat hij zijn filosofische vrijheid offerde om de open samenleving te bestrijden. Met zijn ‘historische dialectiek’ plaveide hij bovendien de weg voor het moderne absolutisme, aldus Popper.

Al die kritiek is echter het sterkste bewijs dat we hier te maken hebben met een bijzonder invloedrijk filosoof. Want hoeveel kritiek Hegel ook te verduren heeft gehad, feit is dat hij met zijn filosofie een onmiskenbare invloed heeft gehad in de moderne geschiedenis van het denken. Nog steeds zijn er vele liefhebbers van zijn filosofie die zich hartstochtelijke wijden aan studie en interpretatie. Deze Nederlandse vertaling is daar een uiting van.

Hegel lezen
Een beroemde anekdote vertelt dat Hegels laatste woorden op zijn sterfbed luidden: ‘Er is slechts één man geweest die mij begreep… En die heeft mij ook niet begrepen.’ Of deze woorden van Hegel nu wel of niet authentiek zijn, het is ontegenzeggelijk waar dat zijn denken erg moeilijk te begrijpen is. De grote verdeeldheid onder zijn navolgers over hoe Hegel nu precies opgevat moest worden evenals de vele commentaren op zijn werk die tot op de dag van vandaag verschijnen, zijn daar in ieder geval een uiting van.

Toen de Duitse filosoof Theodor W. Adorno in Drei Studien zu Hegel (1963) het derde essay Skoteinos wijdde aan de moeilijkheid van het lezen van Hegel, kwam hij onder andere tot de conclusie dat er verschillende passages bestaan die simpelweg door niemand begrepen kunnen worden. Hetzij door Hegels eigenzinnige gebruik van het Duits hetzij door filosofische constructies die enkel door Hegel zelf toegelicht zouden kunnen worden en daarbuiten open staan voor wat men er zelf van maakt. Commentatoren als Ivan Soll (An Introduction to Hegel’s Metaphysics, 1969) en Richard Norman (Hegel’s Phenomenology: A Philosophical Introduction, 1976) bevestigen deze verschillende extreem ondoorzichtige redeneringen die Hegel af en toe opwerpt.

En wie de Fenomenologie van de Geest (vrij opgevat als ‘Studie van de Geest, in de zin van ontwikkeling van het bewustzijn, zoals die ons voorkomt’) voor het eerst ter hand neemt, verdwaalt inderdaad al spoedig in de lange, abstracte alinea’s vol met schuingedrukte woorden en uitdrukkingen. Wat het ook niet eenvoudiger maakt, is dat Hegel in zijn schrijven veronderstelt dat zijn lezers op de hoogte zijn van alle relevante filosofische bewegingen die ertoe doen. Goede verstaanders lezen bijvoorbeeld een scherpe kritiek op verschillende kentheoretische opvattingen van Kant. Wie iets van het boek wil volgen, zal er dan ook een fikse studie aan moeten wijden, bij voorkeur in een leesgroep waarbij er volop gediscussieerd kan worden over diverse passages.

Hegel begrijpen
Het unieke aan Hegels denkwijze is zijn uitzonderlijke historische gevoel dat erin vervat ligt. Hegels voornaamste axioma van zijn filosofie is dan ook: de geschiedenis heeft concrete betekenis. Ze ontvouwt zich niet willekeurig, maar er zit een te vatten lijn in die ons ten diepste onthult wat Waarheid is. Hegel kent daarom het doorgronden van de geschiedenis een uitzonderlijke plaats toe in zijn denken. In dit doorgronden merkt hij een voortdurend ‘ontstaan’ (these) op van bewegingen in de geschiedenis die uiteindelijk omslaan in het tegendeel (antithese), waarna er zich een nieuwe hogere waarheid ontvouwt (synthese). Via dit teleologisch dialectisch systeemdenken, wat betekent dat er weliswaar een doelmatige maar geen rechtlijnige voortgang is te ontdekken in de geschiedenis, tracht Hegel te komen tot de laatste fase van dit proces: het Absolute Weten. Dit Absolute Weten heeft alle vorige fasen in zich opgenomen en is als volledig eindpunt de uiteindelijke waarheid. En met onze geest vatten wij zo het proces van de zelfbewustwording van de zichzelf begrijpende absolute (bovenmenselijke) abstracte ‘Geist’, zodat we ermee samenvallen.

Hegel-kenner Larry Krasnoff stelt dat wie de Fenomenologie goed volgt, tot inzicht komt dat hier een grootse narratief op de menselijke vrijheid is geschreven. De Franse Revolutie (1789) is niet voor niets de grootste inspiratiebron geweest voor dit boek. De moderne mens is een mens die in het licht van de geschiedenis begrijpt hoe hij zijn vrijheid op waarde moet schatten. De geschiedenis van de wereld is niets anders dan de ontwikkeling van het vrijheidsbewustzijn.

In a sense, what Hegel tried to do was to identify the rational core of nearly every area of human thought (logic, science, morality, politics, aesthetics, religion, and history) by describing them as part of Spirit’s self-expression in history, as part of a sprawling story that describes a path toward the realization of human freedom in the modern world. (Krasnoff, 2008, p.8)

Samengevat is de Fenomenologie dus een verslag hoe dit proces begrepen kan worden, waarmee ze dus zelf ook weer een onderdeel uitmaakt van de weg naar dat Absolute Weten.

Uitgeverij Boom en het bos
Het valt te prijzen dat uitgeverij Boom dit soort vertalingen op de markt brengt. Niet alleen is het een gigantische klus om het complexe Hegeliaanse Duits op een goede manier te vertalen, het boek is uiteindelijk ook maar voor een relatief klein publiek interessant. Niet in de laatste plaats omdat slechts iets van het boek begrepen kan worden wanneer men bereid is flink wat tijd erin te investeren. Daarmee is deze uitgave ongeschikt voor enkel nieuwsgierigen, hoewel er ook een wetmatigheid bestaat die stelt dat hoe moeilijker iets te begrijpen valt, hoe meer aandacht het krijgt, en hoe beter het verkoopt. Dat was in ieder geval in Hegels tijd zelf al zo, tot ergernis van Schopenhauer bijvoorbeeld die met lede ogen aanzag hoe de collegezalen uitpuilden bij Hegel, terwijl er bij hem geen hond zat.

Gelukkig is de uitgever zo verstandig (of handig) geweest om voorafgaand aan deze uitgave een toegankelijke inleiding te publiceren over Hegels denken onder de titel Hegel (2013). Toch is het gewenst dat deze uitgave wordt aangevuld met een aparte leeswijzer, zoals dat bij dezelfde uitgever voor Kants Kritiek van de zuivere rede broodnodig was, of zoals door uitgeverij Damon terecht een leeswijzer werd verzorgd voor de SUN-uitgave van Martin Heideggers Sein und Zeit. Twee boeken die zich qua moeilijkheid kunnen meten met Hegels Fenomenologie. Tussen vertaling en het verschijnen van de leeswijzer zat weliswaar behoorlijk wat tijd, maar wil men dit soort werken systematisch bestuderen dan is een leeswijzer of uitvoerige annotatie echt onontbeerlijk. Dat maakt dat de uitgave nu op zich zelf staand ‘slechts’ een indrukwekkende vertaaloefening blijft van Willem Visser. Dat er juist in het beknopte nawoord wordt verwezen naar een uitvoerig geannoteerde Duitse uitgave is ironisch en doet de vraag rijzen welk publiek de vertalers zelf in gedachten hebben gehad met louter een vertaling. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat de vertaling het werk in dit geval toegankelijker of veel eenvoudiger te begrijpen maakt. Met voldoende Nederlandstalige inleidingen voorhanden over het denken van Hegel is de overstap naar dit vertaalde hoofdwerk in ieder geval mogelijk. En met deze vertaling is bovendien dapper een weg bereid voor allerlei nieuwe Hegel-initiatieven. Een geannoteerde uitgave van de Fenomenologie? Een vertaling van Grundlinien der Philosophie des Rechts misschien? De toekomst zal het ons leren.

-Kierkegaard- Verkruimeld op herhaling

In 2013 is het 200 jaar geleden dat de Deense filosoof geboren werd in Kopenhagen, en sinds zijn dood in 1855 heeft hij nog niets aan intellectuele kracht verloren. Met Kierkegaard in discussie neemt Onno Zijlstra een voorschot op verschillende publicaties die op stapel staan. Een verrassende amuse?

Wie als hedendaagse lezer Kierkegaard in het Nederlands wil leren kennen, is redelijk verwend. Na de eerste vertaling uit het Deens in 1880 is er een enorme hoeveelheid publicaties beschikbaar gekomen die vele verschillende facetten van Kierkegaards denken, leven en invloed belichten. Sinds december 2006 verschijnen bij Uitgeverij DAMON zelfs Kierkegaards geschriften in een nieuwe, uitstekende vertaling. Een van de leden van de redactieraad, betrokken bij publicatie van de Nederlandstalige werken, is docent filosofie Onno Zijlstra. Met Kierkegaard in discussie voegt hij een persoonlijk project toe aan de ruime bestaande bibliotheek. Het is ‘zijn boek over Kierkegaard’, met als voornaamste doel de Deen in gesprek te brengen met hedendaagse denkers over onder andere kunst, wetenschap en cultuur.

Het persoonlijke
Zijlstra’s persoonlijke project, dat iets weg heeft van een informele scriptie, voert de lezer langs enkele hoofdwerken van Kierkegaard. Verreweg de meeste aandacht gaat uit naar Vrees en beven en Of/Of, beiden uit 1843. Kierkegaards meest filosofische werk, het helaas nog steeds onvolledig in het Nederlands vertaalde Afsluitend onwetenschappelijke naschrift (1846), komt er wat bekaaid vanaf, evenals het meer religieuze werk De ziekte tot de dood (1849). Andere werken worden enkel sporadisch of ter ondersteuning genoemd. Het is zeer de vraag of zo’n complexe filosoof als Kierkegaard, als je dan toch een ambitieus persoonlijk project mag uitgeven, met 140 pagina’s kan worden afgedaan. Zijlstra doet zichzelf en Kierkegaard in ieder geval te kort door vier van zulke wijsgerige pareltjes zo compact te bespreken. Niet alleen is dat al eerder gedaan, Zijlstra lijkt bovendien niet echt veel nieuws toe te voegen.

Kruimeltjes filosofie
Zijlstra blinkt uit in het opvoeren van kruimels. Al die kruimels leiden echter nog niet tot een snee brood. Met soms een verwijzing naar een actualiteit of een film, dan weer een citaat, dan weer een naam van een denker of een schrijver, lijkt het meer op een uitgeklopte broodrooster. Dat is niet alleen ongemakkelijk voor de lezer, maar het ontbloot ook oppervlakkigheid. Op een enkele pagina passeren soms zomaar drie of meer grotere namen (Sontag, Pattison, Grunberg of Lash, Doorman, C.B. Macpherson, Marx, Verbrugge), wat een onbehaaglijk gevoel geeft. Het lijkt alsof Zijlstra wil laten zien hoe belezen hij is, in plaats van dat hij de lezer meevoert naar de werkelijke diepten van iemands inzichten. Een geweldig denker als Blaise Pascal bijvoorbeeld, behoort men niet in enkele losse zinnen (‘sinds Pascal kan oneindigheid benauwen’) als een bange man weg te zetten. Dan is het veel verstandiger om hem geheel achterwege te laten.

Stijloefening
Waar Kierkegaard een uitzonderlijk stilist was, een taalkunstenaar en een virtuoos, kan dat van Zijlstra niet gezegd worden. Sterker nog, zijn manier van schrijven is op zijn zachtst gezegd ergerniswekkend. Zijlstra heeft de neiging Kierkegaard op alle mogelijke manieren aan te spreken in zijn betoog. Willekeurig gebruikt hij daarom Søren, SAK, Kierkegaard, Søren Aabye en Søren Kierkegaard door elkaar, waar gewoon Kierkegaard had volstaan. En zelfs het pseudoniem Anti-Climacus wordt hier en daar met ‘Anti’ afgedaan, alsof het een koosnaam is. Daarnaast weet Zijlstra een hoop onzalige zinnen uit zijn pen te krijgen. Wat te denken van: ‘Expressie is de Velpon die innerlijk en uiterlijk als twee kanten van een medaille aan elkaar hecht,’ of erger: ‘Taal is helemaal Kierkegaards ding.’ En dat nog los van de vele, vele storende barbarismen, waar Zijlstra liefhebber van is (‘In the inner circles van cultureel Kopenhagen is de filosoof G.W.F. Hegel hot’). Het blijft een raadsel waartoe deze taalverarming dient. Om jonge lezers aan te spreken? Get real! Om met de woorden van Zijlstra zelf te spreken…

Voor de enkeling
Want voor wie, buiten hemzelf, schrijft Zijlstra dit boek eigenlijk? In ieder geval niet voor degenen die bekend zijn met Kierkegaard en zijn hoofdwerken, daarvoor is de analyse iets te simpel en de uitwerking van bijvoorbeeld Vrees en beven en Of/Of te bekend. Echter ook niet voor de beginners, want daarvoor vereisen alle kruimels veel te veel voorkennis om te begrijpen waarom ze worden opgevoerd en waarom ze relevant zijn. Enige kennis van filosofische stromingen, hoofdlijnen en taalgebruik lijkt onontbeerlijk. Zonder twijfel is Zijlstra een echte Kierkegaardliefhebber en weet hij hier en daar de lezer te bereiken met een leuke anekdote of scherpe vondst, maar het is allemaal te weinig origineel en vooral te vluchtig.

Misschien is het opgevallen dat nog niets concreet is gezegd over de inhoud van het boek. Dat komt waarschijnlijk omdat de inhoud uit zoveel verschillende aanrakingen bestaat, dat een rode draad nauwelijks te ontwarren valt. Individualiteit? Stilte? Moderniteit? Kunst? Literatuur? Het komt allemaal voorbij. Maar dat is de Kierkegaard van Zijlstra. Is het misschien ook uw Kierkegaard? ‘Alles wat indruk op ons maakt, bevindt zich in onszelf.’ U zou de sprong kunnen wagen…

Deze recensie verscheen voor 8weekly magazine

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"