Stephan Wetzels
Denken en Zijn

De dodelijk vermoeiende polemiek tussen geloven en weten: Onno Van Schayck en het wonder van het verlengde been

Een promovendus in de fenomenologie vroeg me om een overweging te schrijven over de discussie die woedt omtrent de Maastrichtse hoogleraar preventieve geneeskunde Onno van Schayck. De discussie is lang, breed en kent alle fora bij elkaar genomen wel duizenden reacties.

Voor een overzicht zie:

Prof. Onno van Schayck over beenverlenging (Geloof en wetenschap)

Hoogleraar zag been aangroeien na gebed (Universiteitsblad Observant (document))

Onno van Schayck stapt op na ‘genezingswonder’ (cip.nl)

Affaire van Schayck is geen polemiek waard (Sargasso)

Debat in Maastricht met Onno van Schayck (26 maart 2013) (Geloof en wetenschap)

Hoogleraar blijft erbij: ik zag been aangroeien (Trouw)

Kort gezegd was Van Schayck ooit getuige van een wonderbaarlijke genezing na (christelijk) gebed. Via röntgenfoto’s werd zijns inziens bevestigd dat er een verandering was opgetreden die volgens hem niet geneeskundig kon worden verklaard. De röntgenfoto’s zijn nooit overlegd, maar zouden een groei van ongeveer 1 à 2 cm van een been laten zien van een persoon tussen de 40 en 50 jaar. Van Schayck blijft erbij dat hij iets gezien heeft wat hij een wonder noemt. De opwinding is ontstaan doordat de schijn is gewekt dat Van Schayck vanuit zijn positie als medische autoriteit het wonder vanuit medisch oogpunt heeft proberen te objectiveren, waarmee er een ontoelaatbare mengeling zou zijn ontstaan van geloven en weten.

Nihil tam absurde dici potest quod non dicatur ab aliquo philosophorum (Cicero, De Divinatione, ii. 58.)

De discussie tussen geloven en weten, tussen geloof, religie en wetenschap vermoeit me op een buitengewone manier, omdat het een discussie is waarin geen ontwikkeling meer zit. Het onderwerp is “op” en “uitontwikkeld”; niet alleen is alles erover gezegd wat menselijkerwijs mogelijk is, maar alles is ook al eindeloos herhaald. Deze bijdrage mag men dan ook gerust beschouwen als een paradox, die met tegenzin en vermoeienis tot stand is gekomen.

Dat de herhaling zich telkens in een andere gedaante openbaart, zoals in dit geval in een hoogleraar die een (persoonlijke) mededeling doet over een religieuze ervaring, en telkens weer gepaard gaat met dezelfde overspannen bombarie en stortvloed aan reacties, wekt de illusie dat het hier om iets belangrijks gaat. Iets wezenlijks waarin er sprake zou zijn van een “juist” of “onjuist”. Daar is echter geen sprake van. Zowel geloven als weten is gerechtvaardigd binnen de eigen grenzen. Maar wanneer ze elkaar ontmoeten, zoals in het geval Van Schayck het geval lijkt, ontstaat er paniek. Terwijl voor eenieder die verder kijkt dan zijn neus lang is het zonneklaar moet zijn dat zowel de wetenschapper als de gelovige ook bij Van Schayck feitelijk van elkaar gescheiden is.

Maar deze paniek is inmiddels ook dodelijk vermoeiend. Ik heb daarbij het idee dat de panische opwinding die ontstaat, ingegeven en versterkt door bijvoorbeeld overdadige media aandacht en alle clichématige blogs en krantencommentaren, meer draait om de opwinding omwille van de opwinding, dan om de opwinding die met recht is ingegeven door het schokkende en nieuwswaardig bronnenmateriaal.

Nee, media weten dat een onderwerp als dit op de een of andere manier ontzettend veel mensen aantrekt die graag wat willen en kunnen roepen. Want iedereen kan er iets van vinden. Ik noem het maar een soort aangeleerde ‘opwindingsgeilheid’ gevoed door economische wetten: ‘Aha, we hebben weer een prominente wetenschapper gevonden die heel waarschijnlijk mogelijkerwijs een hele rare religieuze sprong maakt waaraan hij het woord röntgenfoto en wetenschap heeft gekoppeld. Wie schiet als eerste?’

Klaarblijkelijk is men niet in staat om een wetenschapper op dat moment nog in het licht te zien van zijn wetenschappelijke werk. Dat Van Schayck een fatsoenlijk en groot wetenschapper is, is overduidelijk. Het is daarom ook onbegrijpelijk dat hij zelf (dan wel ingegeven door allerlei persoonlijke krachten om hem heen) heeft besloten om terug te treden als directeur van het gerenommeerde onderzoeksinstituut Caphri. In een verklaring zei Van Schayck dat hij stopt “vanwege de media-aandacht in de afgelopen weken rondom mijn persoon. Ik wil voorkomen dat onze School mogelijk hierdoor schade lijdt.” Het terugtreden lijkt mij dan een vorm van zwichten voor mensen die de ruimte voor nuance in de discussie en de bestaande gigantische hoeveelheid objectieve wetenschappelijke prestaties geheel uit het oog zijn verloren. Caphri had nooit moeten accepteren dat omwille van een incident als dit iemand terugtreedt.

Dat een wetenschapper als Van Schayck juist vanuit zijn wetenschappelijke denken af en toe geneigd is te trachten zijn geloof te objectiveren, of dat hij zich hiertoe op zijn minst heeft laten verleiden, is ongelukkig doch een begrijpelijke denkfout die geen enkele paniek of polemiek rechtvaardigt. Het is een vorm van beroepsdeformatie waarbij twee onafhankelijk van elkaar bestaande werelden elkaar heel even kruisen. Iedere gelovige weet namelijk dat zodra een wonder wordt geobjectiveerd, het wonder daarmee ophoudt te bestaan. De verleiding om wonderen te objectiveren door middel van bijvoorbeeld het aandragen van wetenschappelijke verklaringen, is in zichzelf paradoxaal en bovendien zonder doel: een atheïst zal er nooit door gaan geloven, en een gelovige heeft het bewijs niet nodig.

De poging waarin Van Schayck verzeild is geraakt laat nog het meest denken aan wat middeleeuwers probeerden te bewerkstelligen met Godsbewijzen; al wisten mannen als Thomas en Anselmus juist al te goed dat hun redelijke bewijzen voor het bestaan van God vooral geschikt waren om gelovigen een riem onder het hart te steken. Misschien heeft ook Van Schayck dat voor ogen gehad: een geruststelling voor gelovigen en voor zichzelf dat het onmogelijke wetenschappelijk kan worden aangetoond, waarmee het geloof in het onmogelijke wordt gerechtvaardigd.

Wonderen

Maar Van Schayck heeft het verkeerde wonder gebruikt. En misschien heeft hij te nadrukkelijk gezocht naar een relatie tussen gebed en een fysieke verandering. Van Schayck had de wereld en zichzelf op een andere manier moeten toespreken en moeten zeggen:

‘Jullie willen iets weten over een wonder? Nou luister dan goed. Dat ik er ben is een wonder! Dat iemand hoort en ziet dat ik er ben is een wonder! Dat er iedere dag een kind geboren wordt is een wonder! En het is een wonder dat er appels aan een boom groeien en dat water naar beneden stroomt en dat de wind waait van links naar rechts. En het is een wonder dat we geloven dat dat in essentie wetenschappelijk is te verklaren.’

‘En de momenten waarin ik God zie optreden, iedere dag weer, zit niet in het feit dat een been een centimeter langer wordt, maar zit in het feit dat voor wie gelooft het niet uitmaakt  dat zijn been een centimeter korter is. De ziekte is niet tot de dood voor wie gelooft. En juist omdat ik geloof dat Hij bestaat, is geen enkele ziekte tot de dood. Als de dood het grootste gevaar is, dan hoop je op het leven en bidt je voor genezing. Maar als de dood niet het grootste gevaar meer is, dan zie je het Leven.’

Ik heb zelf veel gebeden en ik ontdekte dat ik in een toestand kwam waarin ik van alle twijfel was gezuiverd, dat ik in een toestand belandde waarin ik niet meer afhankelijk was van een foto of een of ander bewijs, maar dat ik geloofde zonder dat ik zag en dat ik wist dat wat ik geloofde waar was.

‘En nu ga ik weer mensen beter maken als u het niet erg vindt, en noem dat maar geen wonder.’

Foodwatch burgerinitiatief: een miskenning van de ouder als verantwoordelijk opvoeder

Er moet een strenge wet komen tegen reclames voor ongezond eten, gericht op kinderen. Daarvoor start de consumentenorganisatie Foodwatch een burgerinitiatief. Bij tenminste 40.000 steunbetuigingen moet de Tweede Kamer de inhoud van het initiatief dan agenderen en bespreken. In deze bijdrage zet ik enkele argumenten op een rij waarom dit ogenschijnlijk sympathieke idee vooral niets concreet oplost. Het kernidee is namelijk dat de overheid een wettelijk verbod moet afkondigen op alle vormen van kinder- en jongerenmarketing voor ongezonde producten. En dit moet dan ook gelden voor media als internet en sociale netwerken.

Daar ligt het eerste probleem al. Het is natuurlijk onwenselijk dat een overheid een vrij medium als internet of Facebook (als sociaal netwerk) moet gaan controleren, waarbij het ook nog eens niet te handhaven is. De meeste fabrikanten opereren bovendien internationaal, en zullen dan buiten de Nederlandse wet om hun producten aanprijzen. Naast een ellenlange bureaucratische Europese afstemming die daar nog eens op zou moeten volgen, ligt daar echter nog niet eens het grootste probleem. Dat ligt namelijk bij de sterk onderbelichte rol van de ouders door Foodwatch.

Want wie zoekt in het 44 pagina’s tellende kleurrijke rapport van Foodwatch naar de rol van de ouder binnen dit geheel, komt bedrogen uit. Op pagina 25 wordt er een alinea aan gewijd, ogenschijnlijk om dat –niet onbelangrijke- thema “gedekt” te hebben. Met een argumentum ad verecundiam wordt snel geconstateerd dat ouders er niet zo toe doen: ‘Jaap Seidell vindt het niet eerlijk om van ouders te verwachten dat ze in hun eentje kunnen opboksen tegen de levensmiddelenbedrijven met hun miljardenbudgetten voor reclame.’ En: ‘‘Het gezag van ouders wordt simpelweg ondermijnd’, stelt ook hoofdredacteur Justine Pardoen van Ouders Online vast.’ Met een tekst achter de hand van de Amerikaanse psychiater Suzan Linn lijkt ten slotte ook een wetenschapper gevonden die past in de doelen van Foodwatch. Van wetenschappelijke pedagogische studies over opvoeding en verantwoordelijkheid ontbreekt ieder spoor.

Foodwatch stelt middels een Jaap en Justine de ouder voor als een domme en machteloze enkeling die zich geconfronteerd ziet met Grote Broer die de kroost stelselmatig injecteert met giftige boodschappen. Eenmaal vetgemest door de Industrie kijkt mama naar haar Dikkertje Dap dat de trap op waggelt en heft ze haar handen ten hemel, roepende: ‘waarom sport mijn kindje toch niet, waarom zit het de hele dag achter de computer, waarom kijkt het zoveel televisie, waarom koopt het van zijn zakgeld zoveel snoep, en waarom kook ik zo ongezond, waarom gaan we met feestjes altijd naar de McDonalds…..waarom! Het is allemaal de schuld van de Industrie, want die heeft mijn gezag ondermijnd met valse en stoute marketingtechnieken!’

Door de rol van de ouder zo weinig serieus te nemen en de verantwoordelijkheid volledig bij de overheid neer te leggen, verschuift Foodwatch het werkelijke probleem. Het lijkt een regelrechte ontkenning van het antropologische grondfeit, zoals M.J. Langeveld dat formuleerde. Zolang het kind nog niet zelf in staat is verantwoordelijkheid te dragen voor zijn handelingen, heeft de primaire socialisator de absolute  taak van plaatsvervangend geweten.

Als bijvoorbeeld blijkt uit het rapport dat tussen de maaltijden door peuters en kleuters vooral fruit, koek en snoep eten, en limonade van siroop, frisdranken en zuiveldranken drinken, is er echt wel wat meer aan de hand dan een stukje marketing. Wie levert de peuter de zoetigheid immers aan, wie staat met zijn volle boodschappenkar -bij zijn volle verstand- af te rekenen? De Industrie of de ouder? Wie jonge kinderen op deze manier de zoetigheid aanreikt moet inderdaad niet raar opkijken dat wanneer het kind meer zelfstandig wordt, het zijn aangeleerde gedrag zelf in de praktijk handhaaft.

En draai het eens om. Als 15% van de kinderen tussen de 7 en 10 jaar overgewicht heeft (waarbij het probleem zich dus al ontwikkelt gedurende de jongste jaren), betekent dat dat er bij 85% geen overgewicht is. Laat Foodwatch dus vooral ook onderzoeken op welke manier gezonde kinderen een opvoeding hebben genoten. Want deze fitte, gezonde en sportieve kinderen worden evenzeer ‘stelselmatig’ blootgesteld aan de overmatige reclameboodschappen van fabrikanten, en zijn desondanks toch gezond en op gewicht. Hoe komt het dat zij wel weerbaar zijn? En is er bijvoorbeeld een relatie tussen SES en overgewicht die nadere aandacht verdient?

Aangezien overgewicht bij die 15% kinderen niet van de een op de andere dag plaatsvindt, zou er dus wel degelijk sprake kunnen zijn van een opvoedprobleem, in plaats van primair een marketingprobleem en weerloze ouderen. Maar op deze manier worden de ogen daarvoor diep gesloten en wordt de verantwoordelijkheid in het geheel weggenomen bij de ouders. Ouders hoeven niet te worden aangesproken op hun gedrag, want zij zijn immers slachtoffer volgens Foodwatch. Wie zijn gezag laat ondermijnen door reclame, is namelijk niet nodig toe aan een opvoedcursus of een sociale vermaning, maar verdient vooral een arm om de schouder. Een typisch geval van pamperen; want waarom niet veel nadrukkelijker de ouders aanspreken die verantwoordelijk zijn voor het ongezonde leefpatroon van hun kinderen?

Hoe ben je namelijk bezig als opvoeder wanneer je in de eerste 10 jaar van de opvoeding volledig de controle over het leefpatroon van je kind bent kwijtgeraakt? Hoe sta je ten opzichte van je kind als je ziet dat het ver over een normaal gewicht zit voor die leeftijd en ziet dat pestgedrag en kans op risicovolle ziekten toenemen en bewegingsenergie en conditie afnemen? En waarom lukt het al die andere opvoeders wel om hun kind op een verantwoorde manier om te laten gaan met verleidingen? En als we toch een overheid willen die zich bemoeit met de samenleving, waarom zou de overheid zich dan niet eens veel sterker moeten bemoeien met ouders die verantwoordelijk zijn voor zeer ongezonde kinderen? Waarom grenst dat bijvoorbeeld niet aan mishandeling? De ‘mishandeling’ wordt nu haast direct in de schoenen geschoven van de fabrikant die zijn product wil slijten, maar wat is er gebeurd met het kind als mede-burger dat recht heeft op een goede opvoeding tot zelfverantwoordelijke zelfbepaler?

De westerse wereld is een verzameling van verleidingen en uitdagingen. Zolang we de nadruk blijven leggen op het feit dat alle problemen veroorzaakt worden door een grote boze buitenwereld, en ons niet véél meer bewust worden van onze eigen intrinsieke kracht en verantwoordelijkheid, zijn we verloren. En als er dan toch een campagne of een beleid moet worden ingezet, kies dan altijd voor een tweesporen beleid, waarbij op zijn minst de individuele verantwoordelijkheid van opvoeders niet wordt miskend.

Het is de verdienste van Foodwatch dat ze aanhoudend de negatieve gevolgen van ongezond voedsel blijft belichten en natuurlijk mogen fabrikanten daarop worden aangesproken. Het is ook geen Parentwatch. Maar juist met de kennis die Foodwatch verstrekt, moeten wij ons voordeel doen en het initiatief terugnemen. Want wie tenslotte zijn kind fatsoenlijk opvoedt, en niet zoet houdt met zoethouders, heeft in Nederland alle ruimte om zijn kind groot te brengen tot een kritisch en verantwoordelijk individu, dat zelf een afgestemde verhouding kan aannemen ten opzichte van alle goeds en kwaads waar onze wereld rijk aan is.

Even though I walk through the valley of the shadow of death, I shall fear no evil, for education is with me. En laat dan die Industrie maar komen.

Voor altijd weg: overwegingen bij de veroordeling van Debby R.

Debby R. gaat voor 16 jaar de gevangenis in omdat zij vorig jaar januari haar twee zoontjes in een vakantiehuis in het Gelderse Terwolde doodde. Dat heeft de rechtbank in Zutphen op 5 februari 2013 besloten.

Op 16 januari 2012 kiest R. om uit het leven te stappen. Ze besluit om haar twee zoontjes van 10 en 7 mee te nemen naar de eeuwigheid. Haar zoontjes sterven aan een overdosis medicijnen, zelf wordt ze zwaargewond gevonden door haar vriend en afgevoerd naar het ziekenhuis. Daar wordt ze gearresteerd voor dubbele moord met voorbedachte rade. In het ziekenhuis vertelt ze dat het haar bedoeling was met z’n drieën heen te gaan. In een gevonden afscheidsbrief lezen we het volgende:

“Dit is een voor-altijd-weg-brief. Ik ben al 41 jaar aan het vechten. Alles is mis. Ik ga naar mijn vader die neemt me niet in de zeik. Waarom ook de kinderen? Waar moeten ze heen? Naar hun vader die ze geestelijk mishandelt, bedreigt en zo? Ik kan ze niets bieden en echt gelukkig zijn ze niet; hun vader heeft ze alleen coke te bieden en net als ik veel schulden.”

R. heeft een blanco strafblad. Psychologisch onderzoek laat onder andere een laag zelfbeeld zien, borderline en theatrale trekken. Ze was toen recent gescheiden, raakte arbeidsongeschikt en had toenemende zorgen om de kinderen. Volgens het Pieter Baan Centrum allemaal stress-verhogende factoren die R. parten hebben gespeeld bij de daad. In 2011 deed R. overigens ook al een poging tot zelfmoord. Het advies is uiteindelijk verminderd toerekeningsvatbaar. De verminderde toerekenbaarheid sluit hier de strafbaarheid van de verdachte overigens niet uit. Debby R. vraagt tenslotte om tbs; het rouwproces is nog niet eens begonnen en ze weet zich geen raad meer.

De rechter wijst in navolging van het Openbaar Ministerie het verzoek om tbs af. De kans op ‘herhaling’ wordt gering geschat. Conform de eis van het OM wordt ze veroordeeld tot 16 jaren cel. In deze eis is zowel rekening gehouden met het blanco strafblad als de verminderde toerekeningsvatbaarheid.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade haar zoons van 10 jaar en 7 jaar van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg haar beide zoons een hoeveelheid medicijnen, waaronder diazepam en tramadol, toegediend, gegeven of laten innemen, tengevolge waarvan beide jongens zijn overleden.

Tot zover een beknopte samenvatting van een dramatisch verhaal, dat gedetailleerd is te volgen in de uitspraak van de rechtbank– en diverse verslagen (die ik hier als bron gebruik). Een en ander overwegend, kom ik hier tot verschillende opmerkingen, vragen en gedachten.

Enkele overwegingen bij de verdediging

De verdediging heeft gedurende het proces ervoor gekozen de nadruk te leggen op 1. dat de verdachte zich niet meer precies kon herinneren van wat er precies is voorgevallen[1] en 2. dat er geen sprake is geweest van voorbedachte rade, daar beide zoons zelf een initiatief zouden hebben genomen tot het innemen van de medicatie, waarna zij hen volgde. Bovendien zou de doodsoorzaak van een zoon (‘A’ in de stukken van de rechtbank) te wijten zijn aan een hartspierontsteking (terwijl er wel een dodelijke hoeveelheid toxicologische stoffen in zijn lichaam zijn aangetroffen).

Ten aanzien van dat eerste punt, levert de verdediging zich naar mijn idee te eenvoudig over aan de overweldigende hoeveelheid beschikbare feiten (afscheidsbrief, zoekopdrachten op een computer over overdosis medicijnen, verklaring in het ziekenhuis over het “waarom” enzovoorts). Het lijkt erop dat de verdediging het gebrek aan herinnering gebruikt om twijfel te veroorzaken over intentionaliteit van de verdachte, iets dat verder wordt aangevuld met punt 2. Maar ook dat punt bezwijkt a priori onder de gegeven feiten die vanuit redelijkheid niets aan onduidelijkheid omtrent oorspronkelijke intentie en motief overlaten. Bovendien zadelen ze zich op met een paradox, namelijk dat een zoon zelf bezig was met het nemen van een grote hoeveelheid medicijnen[2], maar tegelijkertijd zijn doodsoorzaak moet worden gezocht in een hartspierontsteking. Dat heeft veel weg van een toevalligheid die in juridische zin (sofistisch) gebruikt wordt om daarmee de doodsoorzaak los te koppelen van haar handelen.

Zou de verdachte hier daadwerkelijk haar oorspronkelijke intenties niet meer weten? In hoeverre beseft een verdediging niet dat de intenties van de verdachte door de feiten (zoekopdrachten op internet, afscheidsbrief, verklaring in het ziekenhuis) zonneklaar zijn? Deze tactiek lijkt mij de slechts denkbare. Waarom niet een volledige erkenning van het oorspronkelijke -dramatische- motief? De nadruk op gebrek aan kwade intentie zou een betere insteek geweest kunnen zijn. Hoe over te brengen dat deze daad van zekere uiterste wanhoop, geen daad van liefde was (dat door de tekst van de afscheidsbrief zou kunnen worden ondersteund)? Ontoegankelijk voor ons gemoed (en in strijd met onze ratio), maar vanuit het idee dat men zelfs bereid is geweest zijn eigen leven te geven (waaruit kan vloeien dat ze de kinderen een gelijkwaardig leven van ellende wilde besparen), hoe is dat dan expliciet als fundamenteel kwaadaardig te beoordelen? Het is weinig existentialistisch, maar vanuit een leven van tegenspoed, kan zich de (pathologische) idee ontwikkelen dat je dat een ander niet gunt. Ik laat een nadere uitwerking van dit idee rusten.

Enkele overwegingen bij de motivatie van de rechtbank

De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van enige mate van vrijwilligheid van de beide zonen. ‘De rechtbank leidt uit de aard van de verdachtes gedragingen, de (alles)bepalende en sturende rol bij de inname van medicijnen door [zoon A] en [zoon B], af dat de verdachte de slachtoffers opzettelijk om het leven heeft gebracht.’

Ten aanzien van het medicijngebruik wordt er gesproken over dat er sprake is geweest dat R. deze heeft ‘“toegediend en/of gegeven en/of (heeft) laten innemen”. Dat mag op zijn minst vaag worden genoemd. Wat mij verbaast is dat hier niet expliciet uit blijkt dat er sprake is geweest van dwang. ‘Toedienen, geven of laten innemen’ legt vanzelfsprekend de verantwoordelijkheid bij degene die dat bewerkstelligt, maar gaat tegelijkertijd uit van een subject zonder enige wil of zonder enige mogelijkheid tot verweer. Dit is te begrijpen vanuit de idee dat bijvoorbeeld de wet zou stellen dat een subject in de leeftijd van 7 en 10 dit (formeel) niet toekomt, maar dat stuit op praktische bezwaren en is vanuit een pedagogisch perspectief een uiterst twijfelachtig gegeven. Juridisch is ten aanzien van kinderen dwang nooit vereist bij schadelijke handelingen, maar het gaat hier over de mogelijkheid van ‘instemming’.

Er is niet alleen vanuit de literatuur wel degelijk sprake van een zekere wilsbekwaamheid tot een leeftijd van bijvoorbeeld 12 jaar, maar daarbij beroept ook de verdediging zich op ‘een eigen instemming van de jongens’, waarbij hun wil dus wel degelijk een factor van belang is. Wordt de moeder verantwoordelijk gehouden voor de gedragingen van haar kinderen, dan zou dit een buitengewoon merkwaardig verweer zijn en zou dit a priori weerlegd moeten worden. Maar dat lijkt niet aan de orde. Wat hier dus belangrijk is, waarom gaat de rechtbank voorbij aan explicitering omtrent de wijze van toedienen en formuleert ze het open in de zin van dat de verdachte heeft toegediend en/of gegeven en/of (heeft) laten innemen”?

Voorts, beide jongens waren zeer bekend met medicijngebruik[3]. Dat kan dus betekenen dat het toedienen hier gemaskeerd is gebeurd zonder medeweten van beide jongens, dan wel dat ze het wél hebben geweten en daadwerkelijk hebben ingestemd (zonder zich te verzetten) dan wel dat ze het hebben geweten, maar de gevolgen niet hebben kunnen overzien. Dat laatste is een punt van discussie, in hoeverre dat daadwerkelijk een waarschijnlijke mogelijkheid is. Daar de rechtbank de tweede genoemde mogelijkheid uitsluit, zou zij op zijn minst moeten expliciteren hoe de medicijnen precies zijn toegediend, aangezien het wat mij betreft in een lijn der verwachting ligt dat bij het ongemaskeerd toedienen (laten innemen) van een grote hoeveelheid pillen[4] enige mate van verzet te verwachten was geweest. Of althans, hier zou de verdediging zich toch op kunnen beroepen daar dit een cruciaal punt is. Dus: Waar bewijst de rechtbank hier dat er geen sprake geweest kan zijn van enige instemming van de jongens, en waar sluit ze uit dat de jongens bijvoorbeeld niet onder een ‘act van loyaliteit’ hebben ingestemd? Los van ons gevoel over verantwoordelijkheid van een moeder voor haar kinderen, mag dat hier juridisch veel steviger onderbouwd worden. 

De motivatie van de rechtbank komt mij hier te axiomatisch voor, waarbij deze axioma’s wel het gevolg geven dat de verantwoordelijkheid in zijn geheel bij de verdachte wordt gelegd, terwijl er juist vanuit dit perspectief de mogelijkheid bestaat dat er wel degelijk sprake is geweest van enige instemming (waarbij dus achterliggend de vraagt ligt hoe wij deze instemming zouden moeten wegen).

Enkele overwegingen en open vragen in algemene en ethische zin

Het meest bevreemdende en ergens ook meest verontrustende gegeven is echter het feit dat iemand een handeling heeft verricht met het idee daaraan te sterven, zich geconfronteerd ziet met de louter toevallige mislukking hiervan en vervolgens een realiteit tegemoet treedt waarbij niet alleen haar twee zoons verloren zijn gegaan, maar zij zelf ook nog eens 16 jaren lang de gevangenis in moet en zich moet leren verhouden tot dat feit, want de staat staat haar zelfmoord niet toe.

Gevoelsmatig had ze de dood aanvaard, en leek niets de dood in de weg te staan. En dan lijkt het alsof ze wakker wordt en voor de troon van God staat die zegt: ‘je bent weliswaar overleden, maar daarmee vervalt niet je verantwoordelijkheid’. Het lijkt dat we hier een oordeel hebben waar het ons aan ontbreekt wanneer iemand overlijdt bij een gruwelijke daad, maar waar dat oordeel net zo goed op van toepassing is. Hoe vaak hebben we niet gelezen, zaken als:

Bij een familiedrama heeft een vader zijn beide kinderen en zichzelf om het leven gebracht. De politie vond vandaag de lichamen van een meisje van twee en een jongen van vijf in een woning (…)

 Of:

Vader doodt vrouw, kinderen en zichzelf-
De man zou zijn vrouw en kinderen om het leven hebben gebracht, daarna brand hebben gesticht en zichzelf van het leven hebben beroofd. De politie gaat er niet vanuit dat iemand anders de brand heeft veroorzaakt.

Vragen

Schudden we dan niet ons hoofd, zonder dat we daarbij de afschuw ervaren die ons overvalt wanneer de dader er niet voor kiest zijn eigen leven te nemen. In hoeverre is de term ‘familiedrama’ niet misleidend of wellicht juist een uiting van onze berusting? Wat doet het gegeven dat iemand zijn eigen leven niets meer waard vindt, met ons idee van ‘moordenaar’, waarbij het ook nog eens gaat over de verhoudingen tussen vader en zoon, moeder en zoon. (Hoe) moet het recht zich verhouden tot ontoegankelijke emoties? Welke wanhoop ligt eraan ten grondslag wanneer iemand ervoor kiest zijn eigen kinderen om te brengen? Of is het egoïsme, een fundamenteel onbegrijpelijk egoïsme? En wat is laffer? Te blijven leven, of jezelf te doden? Kunnen wij spreken van slechte redenen om jezelf van het leven te beroven? Bestaan überhaupt slechte redenen voor zelfmoord? Misschien niet. Maar er bestaan wel slechte redenen om je kinderen te vermoorden. Hoe zouden we die redenen anders kunnen begrijpen dan vanuit wraak of egoïsme? Maar kunnen we wraak en egoïsme begrijpen vanuit een perspectief van iemand die weet dat hij er zelf niet meer zal zijn? En omgekeerd: zouden we kunnen begrijpen dat iemand het uit liefde doet? Is dat voorstelbaar?

In het geval van Debby R. geeft de toevallige mislukking -als naargeestige variant op Thomas Nagels ‘morele pech’-de mogelijkheid tot straf, waarvan wij ons kunnen afvragen welke zin deze straf feitelijk heeft. Gelet op de drie hoofddoelen van straf, te weten vergelding, preventie (afschrikking) en beveiliging, lijkt hooguit ‘vergelding’ verdedigbaar. Maar dan is het wel de vraag, hoe dat hier verdedigd wordt.

Iemand met een doodswens lijdt klaarblijkelijk zo ernstig onder het leven, dat een gevangenisstraf met het doel ‘iemand in leven te houden’ iets onmenselijks heeft, of dat we toch ergens hier een vreemde paradox gevoelen.

Het ligt niet voor de hand dat de doodswens minder of verdwenen is, indachtig de mislukte zelfmoordpoging in 2011 en indachtig de door toeval niet gelukte zelfmoordpoging samen met de jongens. Bedenk daarbij ook het effect van de kennis van de feiten dat ze haar jongens vermoord heeft en dat ze opgesloten wordt (opsluiting, wat volgens Plato de ergste geestelijke straf is). Het lijken eerder redenen die op enig moment bijdragen aan vernieuwde pogingen zich van het leven te beroven. Wat gaat hier nog de wil tot leven worden in dit leven? En welke mogelijkheden biedt de staat (samenleving) hier om gedurende een gevangenisstraf iemand te begeleiden? Zover bekent vrijwel niets en dat is op zijn zachts gezegd zeer vreemd.

Alle overwegingen tezamen, mag het hier en daar misschien aanvoelen als een verzachtend pleidooi voor een onmenselijke daad. Dat is niet de bedoeling. Met betrekking tot bijvoorbeeld de kwestie van de ‘instemming’ is het vooral een formele interesse en een roep om explicitering. Ik heb ook geen aandacht besteed aan het enorme leed van de nabestaanden, waar geen twijfel over bestaat.

Ik heb vooral enkele kanttekeningen gemaakt, die nopen tot nadere en verdere overweging. Wat mij betreft is dit dan ook een eerste aanzet tot doordenken over een bijzonder –en in strafrechtelijke zin toch zeldzaam- fenomeen, waar het idee bij mij bestaat dat het recht en het systeem erom heen niet in zijn geheel de juiste instrumenten tot hun beschikking hebben om gelet op de (ethische en emotionele) complexiteit voldoende recht te doen aan wat hier werkelijk is gebeurd en wat er werkelijk achter steekt.

 


[1] Raadsman van R: ‘Heb je er zelf een verklaring voor dat je je nu minder herinnert dan tijdens de verhoren?’
R. antwoordt dat dit wellicht komt doordat zij veel antipsychotica slikt.

[2] ‘De verklaring van de verdachte dat [zoon A], korte tijd nadat hij enthousiast uit school was gekomen, het initiatief tot het beëindigen van hun levens zou hebben genomen, dat hij al bezig was de medicijnen in te nemen toen zij de hond had uitgelaten en dat [zoon B] en zij hem daarin zijn gevolgd, acht de rechtbank in het licht van al wat uit het onderzoek naar voren is gekomen niet aannemelijk geworden.’

[3] Onderzoek heeft uitgewezen dat naar aanleiding van een kinderpsychiatrisch onderzoek met als uitkomst dat bij [zoon B] sprake was van een autismespectrumstoornis aan hem Dipiperon, Ritalin en melatonine werden voorgeschreven. Bij [zoon A] is de diagnose ADHD van het gecombineerde type vastgesteld en ook aan hem werden Dipiperon, Ritalin en melatonine voorgeschreven.

[4] De verdachte heeft – in samenvattende zin – verklaard dat zij, [zoon A] en [zoon B] op 16 januari 2012 ‘s middags pillen hebben ingenomen en dat het daarbij onder meer ging om Tramadol 100 mg en Diazepam 10 mg. Zij denkt dat zij veertien à vijftien lege strips in de prullenbak heeft gedaan. Toen de kinderen moe waren geworden zijn zij op het bed gaan liggen in haar slaapkamer. Later is zijzelf ook op bed gaan liggen tussen [zoon A] en [zoon B] in. Op een gegeven moment is zij wakker geworden en heeft zij bij haar kinderen geen hartslag meer gevoeld. Zij heeft zichzelf vervolgens gesneden. Ook heeft de verdachte verklaard dat zij uit het leven wilde stappen samen met haar kinderen en dat zij niet wilde dat haar kinderen naar haar ex gingen.

Naschrift: Er zal een hoger beroep dienen.

Hoger beroep is inmiddels geweest. Opmerkelijke draai op basis van ‘nieuwe inzichten bij deskundigen’. 8 jaar cel en TBS.

Zie voor uitspraak:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2013:9368&keyword=Overdosis+medicijnen

Lees ook ‘gelijksoortige’ zaak:

https://www.ad.nl/apeldoorn/hof-veroordeelt-moeder-tot-12-jaar-cel-voor-doden-van-haar-twee-kinderen~adb0985c/

 

Sociale media, recht en vergelding: Een mishandeling in Eindhoven als uitgangspunt van overweging

Sociale media, recht en vergelding: Een mishandeling in Eindhoven als uitgangspunt van overweging.

De dramatische mishandeling in Eindhoven heeft alles in zich om zelfs de meest beschaafde burger te verleiden tot het toestaan van primitieve gevoelens of uitlatingen. Voor een belangrijk gedeelte is dat te verklaren door de heftige beelden, die niet veel aan de fantasie overlaten. De schoppartij is van zodanige barbaarse orde, dat het voorstelbaar is dat ook vrome burgers even bij zichzelf de rem er af halen, en in stilte denken: mij kan geen straf erg genoeg zijn. Om zich vervolgens weer met een diepe zucht over te geven aan de beginselen van de rechtsstaat. Want zo hoort het natuurlijk: de Staat vergeldt, de Staat beschermt.  Toch heeft het Openbaar Ministerie het nodig gevonden deze beginselen nog even te benadrukken:

De verontwaardiging in de media en op internet over dit ernstige strafbare feit is begrijpelijk, maar het mag niet betekenen dat de normale rechtsgang hierdoor verstoord wordt. Het is niet de bedoeling dat burgers het recht in eigen hand nemen. De beslissing over de schuldvraag is voorbehouden aan de rechter. (bron)

De overbodigheid van deze waarschuwing, waar geen enkele kracht van uitgaat, spreekt voor zich. Het Openbaar Ministerie toont hiermee echter wel aan hoezeer ze feitelijke worstelt met de vraag hoe ze zich moet verhouden tot de sociale media. Het ligt namelijk niet voor de hand dat het OM de getoonde verontwaardiging werkelijk op prijs stelt, laat staan begrijpt. Op de eerste plaats omdat verreweg de meeste verontwaardiging van het zelfde primitieve niveau is als de barbaarse daad en op de tweede plaats omdat sociale media de rechtsstatelijke grondbeginselen en de rechtsgang wel degelijk belemmeren.

De sociale media als relatief nieuw fenomeen laten denken aan een soort status naturae, een natuurstaat. In deze staat is er geen orde, zijn er geen duidelijk afgesproken regels, is er geen toezicht en is er nauwelijks mogelijkheid tot repressie. Allerlei verworvenheden van de hedendaagse beschaving lijken te ontbreken. Het is een toestand van permanente primitieve opwinding. En in deze toestand bestaat er op ieder willekeurig moment de mogelijkheid van allen tegen allen, zonder dat dit geremd kan worden. Of nog dramatischer, de toestand van allen tegen enkelen.

Het bekendmaken van de identiteit van de mogelijke daders, is daar een uiting van. Dat is een typisch geval van allen tegen enkelen. Er is geen mechanisme dat in staat is dat af te remmen, en buiten de overweging van censuur lijkt dat ook onmogelijk. Het is een onomkeerbaar, ondubbelzinnig en onbeheersbaar fenomeen, dat -met betrekking tot dit Eindhovens geval-aangedreven wordt door een primair onrechtvaardigheidsgevoel. Dat gevoel was er natuurlijk altijd al, maar sociale media tonen dit in de volle omvang en maken het collectief.

Deze sociale media hebben zich daarmee als vanzelf het recht toegeëigend om een identiteit bekend te mogen maken, vanuit een idee dat iemand die mogelijk kwaad heeft gedaan een fundamenteel recht heeft verspeeld: namelijk het recht op privacy. Feitelijk vervalt zelfs per direct het recht op een ‘normaal’ leven. Het strafblad is als het ware geschreven, alvorens de straf is uitgesproken.

Het hele fenomeen wordt daarbij versterkt, doordat de sociale media ‘niemand’ is. Doordat talloze personen meehelpen iets te verspreiden, is er niemand persoonlijk verantwoordelijk voor het opheffen van bijvoorbeeld het genoemde grondrecht. En er is niemand direct verantwoordelijk voor vele negatieve gevolgen, bijvoorbeeld dat de verkeerde persoon is genoemd of dat er een grote anonieme heksenjacht ontstaat. De massa maskeert de individualiteit, wat precies voor een individu een reden is mee te doen aan iets wat feitelijk veel reflectie vraagt. En zo ontstaat er iets wat lijkt op de vermenigvuldiging van bacteriën: het gaat in een razend tempo en het is al snel niet meer te overzien.

Interessant daarbij is overigens dat het Openbaar Ministerie zelf gebruik maakt van de kracht van sociale media om opsporing te bevorderen, maar tegelijkertijd grote neveneffecten niet in de hand kan houden. De oproep om te stoppen met het verspreiden van de namen van verdachten heeft daarmee iets komisch, maar vooral iets tragisch. Is het Openbaar Ministerie immers niet zelf  verantwoordelijk voor het feit dat een rechter de negatieve gevolgen van de sociale media zal meewegen in zijn strafmaat? Wie besloot ook weer de beelden vrij te geven? Is het naïviteit of wordt er stiekem vooruit gedacht…

Want voor de toekomst lijkt er namelijk maar één zinvolle weg mogelijk om uit deze spagaat te geraken. Binnen het strafrecht zullen sociale media als fenomeen volledig moeten worden geaccepteerd, zonder dat daarbij dus de negatieve consequenties een groot effect hebben op de strafmaat, als bewezen wordt dat er zich daadwerkelijk een ernstig feit heeft voorgedaan. Dat zal meer en meer gemotiveerd worden vanuit de redenering dat iemand die een ernstig delict pleegt daarbij kan weten (op de koop toeneemt) dat sociale media hem zullen veroordelen. Oftewel: bij een foute handeling hangt niet enkel de strafwet boven het hoofd van een potentiële delinquent als afschrikking, maar ook een mogelijk verregaande sociale represaille. Het beginsel wordt dan simpelweg:

Iedere burger wordt geacht de wet te kennen en iedere burger wordt geacht te begrijpen hoe (sociale) media functioneren.

Onbekendheid met het bestaan of met de inhoud van deze wetmatigheden vormt dus nooit meer een verontschuldiging voor overtreding van de wet en kan ingeval van strafbepaling dus nooit leiden tot straffeloosheid. En als er met een primitief gevoel mag worden geëindigd: de Eindhovense casus kan uitstekend fungeren als voorbeeldzaak waarbij de negatieve gevolgen door sociale media geen enkele invloed hebben op de strafmaat. Die niet hoog genoeg kan zijn.
_______________________

Kijktip: Pownews 15 februari 2013.  Brett Smits toont spijt in een interview. Hoe verhouden wij ons daartoe?

Lees ook:

Naschrift bij ‘Sociale media, recht en vergelding’: een discussie

Armstrong: waarheid en subjectiviteit. Een analyse van een bekentenis.

 

Lees ook:

Nuance is hard nodig in zaak Armstrong

Armstrong en een kleine ethiek over het ene of het andere kwaad

Eenzaam pleidooi voor een beschadigd icoon

Zoals ieder mens die een oordeel moet geven worstelt met zijn subjectiviteit, worstelt Lance Armstrong vanuit de belofte om eerlijk te zijn met zijn geloofwaardigheid.
Dit werd in het eerste deel van het interview met Oprah Winfrey uitermate scherp geïllustreerd toen hij zei: ‘This is impossible for me to answer and have anybody believe it…’. Armstrong is aanbeland in een stadium waarin hij zijn werkelijke motieven, gevoelens en intenties, niet meer kan mededelen door een beroep te doen op ondersteunende woorden als ‘uit de grond van mijn hart’ of ‘dat is de absolute waarheid’. De krachtige taal die hij gebruikte bij de ontkenning (‘I know you find this hard to believe, but it is the absolute truth’), worden nu namelijk met eenzelfde kracht gebruik voor de bekentenis.

Daarmee is deze bekentenis een ode aan de persoonlijke opvatting, waarbij letterlijk de subjectiviteit de waarheid is. Onze innerlijke interpretatie is hier de waarheid, objectief onzeker, maar eveneens objectief onweerlegbaar.

Ik kies ervoor Armstrong te geloven in zijn bekentenis, evenals ik ervoor koos hem te geloven in zijn ontkenning. Met geloven in de bekenning, bedoel ik nu niet de relatie van het bekennen in verhouding tot de feiten, maar heb ik het over de intentie van het bekennen. Velen zijn geïnteresseerd in de oprechtheid van de biecht. Maar er zijn geen objectieve maatstaven om ‘oprechtheid’ te meten. Het is een kwestie van overgave, waarbij we onze eigen mechanismen en motieven hebben die leiden tot een (gedeeltelijk) positieve of negatieve instemming. Daarbij wel in acht genomen dat we ons bij die instemming immer voorstellen wat het betekent om Armstrong te zijn.

Armstrong kan niets doen om ‘oprechter’ of ‘echter’ over te komen. Zeker, met betrekking tot verschillende feiten (hij ontkent bijvoorbeeld stellig na 2005 nog doping te hebben gebruikt, terwijl USADA dat bestrijdt), kun je blijven twisten. Maar waar het gaat over intentionaliteit, moet je kiezen. Een traan kan worden opgevat als hypocriet, maar tegelijkertijd als ontwapenend. Een excuus kan worden gezien als hardvochtig of louter in het eigen belang, maar tegelijkertijd als een nederige buiging naar mensen die hij teleurgesteld heeft. De manier hoe wij Armstrongs woorden horen, zegt dus vooral erg veel over onszelf. Over ons mensbeeld. Over ons idee van goed en kwaad, over keuze en verantwoordelijkheid.

Het ligt voor de hand om bijvoorbeeld te kiezen voor de idee dat de bekentenis hier een sterk utilitaristisch karakter heeft. Bekennen levert meer op dan zwijgen, en dus is het rationeel om te bekennen. Dat is niet een bekentenis vanuit het hart. Dus waarom juist nu? Waarom niet veel eerder? Ik denk echter dat we moeten begrijpen dat een definitieve kanttekening in de geschiedboeken, niet zo eenvoudig gemaakt wordt als menigeen denkt. Daarbij is het een persoonlijke beweging van een ongekend complex niveau. Het is de mens die balanceert tussen de status van gevallen legende en tragische held. Het is de mens die schippert tussen het zeggen van de waarheid en de mogelijke juridische consequenties. Het is de mens die geloofde in de wereld waarin hij loog en daarmee het toneelspel als werkelijkheid is gaan zien.

Maar het is bovenal ook een intermenselijk drama waarbij velen voor hun leven zijn getekend doordat ze de strijd op het verkeerde moment met de verkeerde persoon aangingen. Daarom alleen al is de bekentenis goed. Want al is het niet de hele waarheid of een volle bekentenis, eenieder die persoonlijk is geraakt door Armstrong en zijn leugen, komt toch geheel uit de schaduw en in het licht van de waarheid. Ex umbris et imaginibus in veritatem.

Het zijn tenslotte de woorden die ik zo zal citeren, waardoor ik niet teleurgesteld ben over het eerste deel van het verhaal, in tegenstelling tot vele anderen. De zeeën aan commentaar, de meningen, discussies en analyses wereldwijd, zijn ondanks een wat negatieve tendens een ode aan de subjectiviteit.

Ook ik draag een druppel naar de zee, maar ben niet zout. Ik kan van iemand in deze positie niet meer verlangen, dan dat hij weet dat hij de rest van zijn leven moet knokken om zelf ook maar enigszins terug te mogen keren in het licht van de waarheid. En oordeel vooral zelf, maar niet te snel. Dit is pas een eerste, kleine en moeizame stap van iemand die de sport heeft geleefd en gedragen. Een sport die tot op de dag van vandaag nog steeds bezig is grip te krijgen op het verleden; een duister verleden dat nog heel wat stappen verder teruggaat dan de episode Armstrong.

“I see the anger in people, betrayal. It’s all there. People believed in me and supported me, and they have every right to feel betrayed and it’s my fault, and I’ll spend the rest of my life trying to earn back trust and apologize to people.”

“Ik zie de woede in mensen, verraad. Het is er allemaal. Mensen geloofden in mij en steunde me, en ze hebben het volste recht om zich verraden te voelen en het is mijn schuld, en ik zal de rest van mijn leven proberen om dat vertrouwen terug te winnen en om aan mensen mijn excuses te maken.”

_______________
Dossier Armstrong:

Armstrong en een kleine ethiek over het ene of het andere kwaad

Nuance is hard nodig in zaak Armstrong

Eenzaam pleidooi voor een beschadigd icoon

De zoon die zijn vader wilde vermoorden en dat per ongeluk deed…

Toen ik wederom in de krant las dat er sprake was van (weer eens) een schietongeluk tijdens de jacht, liet me dat denken aan een van de leukste filosofische kruimels die ik ooit heb geschreven “De zaak A”. Het lijkt een wat technisch geschreven stuk (dat ik ooit schreef voor het vak philosophy of action bij prof. dr. Jan Bransen), maar wie de moeite neemt de gedachten te volgen, heeft voor een hele avond discussiemateriaal achter de hand. Er zal meer zijn, maar onder de tekst van de zaak A. volgen krantenartikelen, die ik afgelopen jaar heb overgenomen in mijn aantekeningen. Toeval? Ongeluk? Of is er twijfel na de zaak A…Oordeel zelf!
_____________________________________________________

De zaak A.
Handelen in het licht van Davidson en Frankfurt

 

-Als je handelt, ben je verantwoordelijk-

A heeft de wens (W) zijn vader B te vermoorden (x). Hij besluit met hem op wild te gaan jagen en hem tijdens de jacht dood te schieten (Y), zodanig dat het op een ongeluk lijkt. Tijdens het jagen wordt A (die achter zijn vader loopt) echter overweldigd en overmand (Z) door het idee dat hij zijn vader over een uur gaat vermoorden, wat een spontane vingerbeweging (S) bij A veroorzaakt en de trekker van zijn geweer doet overgaan. B wordt in zijn hoofd getroffen en sterft ter plekke (x”). Is A nu verantwoordelijk voor de dood van zijn vader B?

Primair zouden we zeggen dat er sprake is van een ongeluk. A had weliswaar vooraf een ongeluk in gedachten, maar dat ongeluk zou feitelijk geen ongeluk zijn geweest, aangezien A de intentie had B te vermoorden (oftewel, vooraf een ongeluk in gedachten hebben is een contradictio in terminis). Het verschil is dus dat er nu werkelijk sprake lijkt van een ongeluk. Het idee dat wanneer er sprake is van een ongeluk, A niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de dood van B (omdat daarbij het aspect ‘voorbedachte rade’ evenals ‘opzet’ vervalt) was op voorhand A’s uitgangspunt.

Is echter de omstandigheid dat er iets onverwachts (S) gebeurt dat in dit geval letsel veroorzaakt met de dood als gevolg een ongeluk te noemen? Om deze vraag te beantwoorden moeten we een onderscheid maken tussen actions en mere bodily movements. Waar we action intuïtief koppelen aan verantwoordelijkheid hangt een mere bodily movement meer samen met een intentieloze beweging. Maar is dat correct? Is (S) (in tegenstelling tot (Y)) intentieloos? Stel dat we als uitgangspunt nemen dat er sprake is van een action indien deze wordt veroorzaakt door wens en verwachting (desire+belief–>action), dan zou je kunnen stellen dat er een causaal verband bestaat tussen A’s voltrekking van (Wx) en A’s (Z) en (S). Immers, zonder (Wx) zou A nooit hebben geschoten1. Dus (Z) (S) heeft A aan zichzelf te danken/wijten en dus is A verantwoordelijk. Stel maar eens dat we aan A vragen ‘waarom ging dat geweer af?’ Als A eerlijk zou antwoorden zou hij zeggen: ‘het geweer ging af, omdat ik de bedoeling had weldra mijn vader te vermoorden en plots zo door dit idee bevangen werd dat ik spontaan vuurde.’

Een belangrijk probleem hierbij is echter dat de common sense opvatting (desire+belief–>action) te beperkt is2. Frankfurt (The problem of action. In Mele (1997)) is van mening dat action weliswaar begeleid (accompanied) of voorafgegaan (preceded) kan worden door desire+belief, maar ze hoeft er niet door te worden veroorzaakt. Voor Frankfurt bestaat er namelijk een wezenlijk intrinsiek verschil tussen actions en mere bodily movements. Tijdens een action is een actor namelijk ‘in touch with his movement’, wat bij een mere bodily movement niet het geval is. Volgens hem kunnen we alleen spreken van action als actor A in dit geval zijn lichaam gedurende S onder controle (guidance) heeft, wat duidelijk niet het geval is. Als er sprake is van bodily movement under the guidance of the agent, moet er sprake zijn van purposive3 bodily movement, oftewel doelgericht gedrag; gedrag directed at the achievement of some goal or purpose. A bereikt dus weliswaar zijn doel (x), toch is er hier sprake van Non-purposive bodily movement not under the control of the agent. We moeten vaststellen dat A niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de dood van zijn vader. Immers, had hij een uur later over willen gaan tot (Y), dan had hij als rational agent in control nog de mogelijkheid (Wx) op te schorten of er van af te zien, zonder dat er sprake zou zijn van Z–>S. Dan was er dus nog de mogelijkheid geweest dat A en B op het eind van de dag een biertje hadden gedronken, terwijl dat in dit geval hoe dan ook is uitgesloten. Hoe verderfelijk A ook lijkt, de keuze zijn vader te vermoorden heeft hij nooit gemaakt. Of toch?

__________________________________

1 Dit is meen ik, globaal de argumentatie van Donald Davidson’s Action, reasons, and causes in Mele (1997).
2 “…suppose a man takes heroin because he enjoys its effects and considers them to be beneficial. But suppose further that he is unknowingly addicted to the drug, and hence that he will be driven to take it in any event, even if he is not led to do so by his own beliefs and attitudes.” (P. 49) Frankfurt stelt dat het injecteren van drugs een action is, maar duidelijk geen die volgt op desire+belief.“The example bears upon the point that is actually at issue, by illustrating how an action (including, of course, any requisite attitudinal constituents) may have no causes other than non-attitudinal or alien ones.”(p. 50).
3 “Behaviour is purposive when its course is subject to adjustments which compensate for the effects of forces which would otherwise interfere with the course of the behaviour, and when the occurrence of these adjustments is not explainable by what explains the state of affairs that elicits them. The behaviour is in that case under the guidance of an independent causal mechanism, whose readiness to bring about compensatory adjustments tends to ensure that the behaviour is accomplished.” (p. 47.)

 

Vader schiet enige zoon dood tijdens jachtpartij
Het Portugese jachtseizoen is net een week geopend, maar een eerste drama heeft zich al afgespeeld. Gisteren nam António uit Fojo (Abrantes) zijn 16 jarige zoon Marco mee op duivenjacht in Constância. Toen de vader richtte op een tortel bevond zijn zoon in de vuurlinie, maar omdat hij op de grond zat zou er geen probleem moeten zijn. Helaas besloot Marco net op het moment dat zijn vader afvuurde op te staan, om een eerder geschoten tortel binnen te halen. De jongen werd in zijn nek geschoten en was op slag dood. De vader was een ervaren jager en nam zijn zoon, die ook zijn licentie wilde gaan halen, regelmatig mee op jacht. Beide ouders zouden in een staat van shock verkeren. (Augustus 2009)

Man schiet zwijn imiterende zoon dood
Een 26-jarige Rus is door zijn eigen schoonvader doodgeschoten tijdens een bizar jachtincident. De man zou op zeer overtuigende wijze een wild zwijn hebben nagedaan terwijl de twee aan het jagen waren in een bosgebied bij Tyumen in Siberië.
De 68-jarige schoonvader had zich net na het invallen van de duisternis op een hoog gelegen uitzichtpunt verschanst, waarop zijn schoonzoon een geintje dacht uit te halen en geluiden maakte die leken op die van een wild zwijn en wat in de begroeiing rommelde.
Volgens het Openbaar Ministerie in Rusland twijfelde de oudste jager geen moment en schoot. Toen hij poolshoogte ging nemen trof hij zijn schoonzoon aan met een keurig schotwond in het hoofd. De schoonvader waarschuwde daarop zelf de politie. (September 2011; De Spits)

Jager geraakt door schot hagel
Een 47-jarige jager uit Opheusden heeft aan den lijve ondervonden hoe het voelt als je getroffen wordt door een schot. Hij werd door een andere jager geraakt tijdens een jachtpartij in Randwijk. De jager is met wonden aan het gezicht en zijn bovenlichaam opgenomen in een ziekenhuis in Nijmegen, aldus de politie. Het gezelschap liep in een weiland toen het onfortuinlijke schot viel. De politie heeft de schutter aangehouden en verhoord, maar denkt dat het om een ongeluk gaat. (December 2011)’

Boer schiet op vos maar doodt per ongeluk zijn vrouw
POLEN – Een Poolse boer wilde gisteravond op een vos schieten, maar veroorzaakte daarbij een tragedie. De vos had al meerdere kippen gestolen van zijn boerderij in het zuidoostelijke dorp Pielnia. Toen de boer met een schot hagel de vos wilde doden, kwam een deel van de hagel door het raam. Binnen werd zijn echtgenote dodelijk geraakt.
De vos was slechts gewond. De politie gaat uit van een ongeluk. De 56-jarige boer is voorlopig toch in hechtenis genomen. (Januari 2012)

Man gewond door schietongeluk na jacht
Een 64-jarige man uit Oldebroek is donderdagavond in Wezep na het jagen gewond geraakt door een schot uit het wapen van een familielid. Dat meldde de politie vrijdag.
Het 38-jarig familielid wilde zijn jachtwapen ontladen, maar loste daarbij per ongeluk een schot. Het slachtoffer werd in zijn arm en buik geraakt en is naar het ziekenhuis gebracht.
Het ongeval gebeurde aan de Heidehoeksweg. Hoe het wapen kon afgaan, is nog onbekend. (Januari 2013)

Jager krijgt werkstraf voor dodelijk jachtongeluk
Assen/Zwiggelte – De 31-jarige jager uit Dronten, die op 21 september in Zwiggelte het voor Henk Koning fatale jachtongeluk veroorzaakte, krijgt een werkstraf van tachtig uur. Dat besliste de rechtbank in Assen vrijdag.
Daarnaast kreeg de man drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
De jager zag in het donker de hond van de 71-jarige Koning – eigenaar van de grond waarop de Drontenaar aan het jagen was – aan voor die van een vos. De kogel die hij vervolgens afvuurde, raakte niet de hond, maar Koning die er vlak naast liep. Hij kwam in zijn buik terecht. De boer uit Zwiggelte overleed diezelfde nacht in het ziekenhuis aan inwendige bloedingen.
De rechtbank vindt dood door schuld bewezen. Ze stelt dat de jager nooit had mogen schieten, omdat hij vanwege de duisternis de afstand tot zijn doelwit niet goed kon bepalen. Die afstand bleek tijdens een reconstructie 350 meter te zijn geweest, terwijl het geweer dat de Drontenaar gebruikte was afgesteld op een nauwkeurigheid van negentig meter. Volgens de rechtbank heeft de jager nooit kunnen vaststellen dat hij daadwerkelijk op een vos schoot.
De jager verklaarde tijdens de rechtszaak dat hij kort voor het ongeluk een vos had aangeschoten, maar dat het dier was gevlucht. Toen hij enkele seconden later weer ogen zag oplichten in de lichtbundel van zijn jachtschijnwerper, ging hij er vanuit dat dat die vos was. Die aanname komt volgens de rechtbank geheel voor zijn rekening, omdat de ogen van de hond die hij zag rood oplichtten, terwijl die van een vos in een lichtbundel altijd geel van kleur zijn.
Vanwege de ernst van de zaak en het ‘onnoemelijk en onherstelbaar leed’ voor de nabestaanden, vond de rechtbank alleen een werkstraf, zoals het Openbaar Ministerie had geëist, niet genoeg. Wel hield ze er rekening mee dat de Drontenaar het slachtoffer niet heeft willen doden en dat hij zelf ook voor het leven is getekend. (Maart 2013; https://www.dekrantvanmiddendrenthe.nl)

Jager mist eland, raakt toiletganger
Een Noorse jager heeft per ongeluk een man neergeschoten die op het toilet zat. Hij mikte op een eland, maar de kogel vloog langs het dier door de houten muur van een toiletgebouw.

Een wc-bezoeker, een man van in de 70, kreeg de kogel in zijn maag. Hij is met een helikopter naar een ziekenhuis gebracht.

De verwondingen van het slachtoffer zijn niet levensbedreigend. De eland kwam met de schrik vrij.
(Nos.nl, 26 okt. 2013)

Jacht op ‘Bigfoot’ loopt verkeerd af
Een jacht naar de legendarische Bigfoot in de Amerikaanse staat Oklohoma liep niet goed af voor drie heren en een dame. De politie arresteerde een van de mannen nadat hij zijn vriend in de rug schoot. Dat meldt de lokale nieuwssite KFOR-TV.

De mannen waren op jacht in de bossen van Catoosa, toen de 21-jarige Omar Pineda schrok van een ‘blaffend geluid’. Daarop schoot hij zijn jachtpartner ‘per ongeluk’ in zijn rug. De politie geloofde deze verklaring echter niet en verrichte drie arrestaties. Pineda werd gearresteerd voor roekeloos gedrag met een vuurwapen en zijn vrouw voor het hinderen van een politieagent. Een vierde persoon, hun vriend James Perry is opgepakt voor het doen verdwijnen van bewijsmateriaal. Perry zou het vuurwapen namelijk in een meer geworpen hebben.

Het slachtoffer is met verwondingen naar het ziekenhuis gebracht, maar zijn toestand is inmiddels stabiel. 
(ad.nl, 6 november 2013.
Niet bepaald een goede smoes overigens….)

Man rijdt per ongeluk zijn vrouw  omver
Poeldijk – Op de Willem-Alexanderlaan is een man met zijn auto achteruit de voortuin van een woning in gereden; zijn vrouw die op de stoep voor de tuin stond is daarbij zwaar gewond geraakt.

De man stapte rond kwart voor negen in zijn auto en wilde weg rijden. De auto heeft een automatische versnelling en waarschijnlijk heeft de man per abuis de auto in z’n achteruit gezet en heeft toen gas gegeven.
Hierop is de man met zijn auto hard achteruit de voortuin van de woning in gereden. Hij heeft daarbij zijn vrouw aangereden, die zwaar gewond raakte en onder de auto terecht kwam. De man reed tijdens het ongeval ook nog een lantaarnpaal omver.
(www.regio15.nl/ 22 december 2013)

Oma (82) rijdt in op kerkgangers
Een 82-jarige vrouw uit Vinkeveen heeft de avond verpest van een aantal mensen dat met kerst op weg was naar de kerk. Ze reed vanavond met haar auto in op een groepje kerkgangers. Dat heeft de lokale politie laten weten.
Rond 20:00 uur schoot de bejaarde plotseling vooruit met haar auto na afloop van de kerkdienst op eerste kerstdag. Ze schampte de eerste vrouw, die lichtgewond raakte. Een andere vrouw werd overreden en moest met heupletsel naar het ziekenhuis.
De bejaarde vrouw, die zei dat ze het niet met opzet deed, kwam er zonder schrammen vanaf. De rest van de geschrokken kerkbezoekers is opgevangen door de kerk.
(AD  25.27 december 2013)

Achtergelaten na mountainbike-ongeluk
Een dertigjarige mountainbiker is na een ongeluk dood achtergelaten op de Vaalserberg.
Henk van Gulik was drie weken geleden bij een val hard met zijn borst en buik op een boomstam terechtgekomen en overleed ter plekke. De man met wie hij aan het fietsen was, wiste al zijn sporen en ging er vandoor. Het lichaam werd twee dagen later gevonden door wandelaars.

Waarom de fietsmakker er vandoor ging is een raadsel. Volgens de politie kon hij namelijk niets doen aan het ongeluk. De man is ondergedoken en wil de familie van Van Gulik niet te woord staan.
(Telegraaf 1 augustus 2015)

Jongen (10) gedood door geweerschot tijdens jacht
Een 10-jarig jongetje is zaterdag tijdens een jacht in een nationaal park in de Amerikaanse staat Utah om het leven gekomen. Dat melden Amerikaanse media zondag. De politie van Cache County, waar het park onder valt, gaat uit van een ongeluk. Er is daarom geen aanklacht ingediend.

De jongen zat verscholen in een terreinwagen toen het geweer van een vriend die naast hem zat ineens afging. Het slachtoffer overleed ter plaatse. Zijn naam is nog niet bekendgemaakt omdat de politie eerst alle familieleden wil inlichten. ‘Zij zijn er natuurlijk kapot van’, aldus plaatsvervangend sheriff Matt Bilodeau, tegen ABC News.

‘Het uitstapje was bedoeld om van de natuur te genieten en familie en vrienden bij elkaar te brengen. Het is ondenkbaar dat juist zoiets moest gebeuren.’
(Ad.nl 12/10/2015)

Tiener VS per ongeluk gedood door kogel familielid
Een 17-jarig meisje uit Missouri in de Verenigde Staten is overleden nadat een familielid haar per ongeluk in het gezicht zou hebben geschoten. Een familielid was bezig de munitie uit het wapen te halen, waarna het per ongeluk zou zijn afgegaan, zo verklaarde politie tegen de lokale zender KFVS. De vader dacht dat het wapen niet geladen was.
(Ad.nl 27/12/2015)

Krukje wankelt, jager verliest evenwicht en schiet 65-jarige man dood
Het lijkt erop dat de schutter op een krukje zat dat wankelde. Volgens justitie zou hij door het verliezen van zijn evenwicht per ongeluk een schot hebben gelost. Het slachtoffer, een man van 65, werd in zijn zij geraakt. De hulpdiensten hebben nog geprobeerd de man te reanimeren, tevergeefs.
(AD.nl 16/8/2018)

Jager die oom per ongeluk doodschoot:
‘Hoop ooit weer met plezier te leven’
Het wapen had niet af mogen gaan, maar deed dat wel, en kostte een 72-jarige man vorig jaar het leven. Het ongeluk was een gevolg van onvoorzichtig en onachtzaam handelen van Ernst P. (48) uit Vriezenveen, stelt justitie, die vrijdagmiddag een werkstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden tegen hem eiste.
https://www.ad.nl/binnenland/jager-die-oom-per-ongeluk-doodschoot-br-hoop-ooit-weer-met-plezier-te-leven~a2030155/ (7/12/2019)

Bizar jachtongeluk in Duitsland: ene Nederlander ‘ziet andere aan voor wildzwijn’, slachtoffer zwaargewond
Bij een wildezwijnenjacht in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts is een 54-jarige Nederlander in de nacht van vrijdag op zaterdag zwaargewond geraakt. Hij werd beschoten door een 65-jarige landgenoot. Tegen hem is een vooronderzoek geopend, meldt de politie.

Bron: https://www.ad.nl/buitenland/bizar-jachtongeluk-in-duitsland-ene-nederlander-ziet-andere-aan-voor-wildzwijn-slachtoffer-zwaargewond~a270f85a/ 

Zie ook: https://www.maevin.nl/jacht-incidenten

Filosofische kruimels IV

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2012 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel IV van IV.

Geschiedenis van de filosofie

‘Zodra er dan ook een meer onafhankelijke geest zal opstaan, die zich niet weerhouden voelt door de weldoende banden van het dogma, zal de dwaling in het volle daglicht treden: dit zal het werk zijn van Spinoza.’

F.J. Thonnard in Geschiedenis van de wijsbegeerte (1947)

Schrijvers van overzichten van de wijsbegeerte hebben nogal eens de neiging hun eigen afgunst en voorkeur te laten doorschemeren. Zo doet Bertrand Russell (1872- 1970) in zijn Geschiedenis van de westerse filosofie weinig moeite zijn ergernis over Blaise Pascal te onderdrukken en is het duidelijk dat Anthony Kenny (1930) in A brief history of western philosophy John Henry Newman nadrukkelijk presenteert als uitermate belangrijk voor de moderne tijd, waar anderen dat nog wel eens willen nuanceren.

De Fransman F.J. Thonnard weet in zijn lijvige overzicht van 1100 pagina’s wel raad met Spinoza. Thonnard gruwt van het pantheïsme dat bij de Nederlander tot volle wasdom komt. Malebranche kan hij het geflirt met het pantheïsme nog net vergeven, omdat deze het katholicisme handhaaft, maar Spinoza komt met zijn ongelukkige verstand en zijn leer die ‘aaneenhangt van contradictorische stellingen’ tot een onzalige en hoogmoedige dwaling.

De waarschuwing ‘pas op, dit is mijn geschiedenis van de wijsbegeerte’ zou voor filosofische overzichten eigenlijk verplicht moeten worden gesteld.

© Veenmedia.nl
________________________

Gezinspolitiek

‘Het feit dat men een mens het leven schenkt, is een van de meest verantwoordelijke dingen die iemand kan doen. Als men deze verantwoordelijkheid op zich neemt zonder dat het kind ten minste een normale kans op een menswaardig bestaan heeft, is dit een misdaad jegens het kind.’

John Stuart Mill in On Liberty (1859)

In zijn klassieke pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting, komt John Stuart Mill (1806-1873) in een praktisch slothoofdstuk met enkele interessante toepassingen van zijn liberale gedachtegoed. Eén daarvan hangt samen met ‘de wetten die in landen een huwelijk verbieden als de partijen niet kunnen aantonen dat zij in staat zijn een gezin te onderhouden’. Volgens Mill zijn dergelijke wetten gerechtvaardigd omdat ze namelijk net als andere wetten de bedoeling hebben om een misdaad te voorkomen. Waarom zou de staat moeten toezien hoe iemand een kind verwekt, terwijl twee eerdere kinderen hem reeds zijn afgenomen en hij nauwelijks in staat is ervoor te zorgen?

Mill constateert echter dat zijn tijdgenoten vanuit hun idee van vrijheid elke poging afwijzen om de driften van iemand in te perken, zelfs wanneer de bevrediging hiervan een ellendig en verworpen bestaan voor het nageslacht met zich meebrengt, en bovendien allerlei overlast voor de directe omgeving. Dit merkwaardige ontzag voor vrijheid, stelt Mill, doet het voorkomen alsof de mens hier een onvervreemdbaar recht heeft om anderen te benadelen, en daar kan en mag het liberalisme nooit in toestemmen.

In 2007 is Mill in Groot-Brittannië verkozen tot de grootste liberaal aller tijden. Toch zijn er maar weinig moderne liberalen in Nederland die hun vingers zouden durven branden aan Mills gezinspolitiek.

© Veenmedia.nl
________________________

Status

‘We stellen ons Plato en Aristoteles altijd voor in lange academische gewaden, maar het waren prima kerels die met hun vrienden plezier maakten, zoals ieder ander.’

Blaise Pascal in Gedachten (1660)

Pascal merkt terecht op dat de geschiedenis Plato en Aristoteles heeft verheven tot grootheden die we nauwelijks meer kunnen voorstellen als gewone mensen. Plato en Aristoteles zijn begrippen geworden. Iemand die daar nog geen last van had was Diogenes Laërtius. In zijn Leven en leer van beroemde filosofen (ca. 250 n.Chr.) diept hij de meest fraaie anekdotes op over de mannen in ‘academische gewaden’.

Zo vermeldt hij dat toen Antisthenes eens iets wilde voorlezen uit zijn werk, Plato was uitgenodigd om te komen luisteren. Plato maakte echter gehakt van de voordracht, waarop Antisthenes teleurgesteld afdroop. Hij nam echter wraak met een geschreven dialoog tegen Plato, genaamd ‘Lulletje’. Toen Plato zelf voordroeg uit zijn Phaedon, bleef alleen Aristoteles tot het eind toe. De rest was toen allang afgehaakt. Ook schijnt Socrates eens te hebben geroepen dat Plato een grote leugenaar was, omdat hij in een van zijn dialogen (Lysis) Socrates dingen in de mond legt, die deze nooit heeft beweerd.

Plato die geregeld verliefd is op jonge mannen, Aristoteles die dolt met slaven en een oude Socrates die voortdurend aan allerlei dansjes deelneemt… Het zijn niet de eerste zaken die we ons voorstellen, maar Diogenes Laërtius maakt het ons wel een stuk eenvoudiger.

© Veenmedia.nl

Filosofische kruimels III

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2012 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel III van IV.

Kiezen

‘Ik moet hem wel martelen, anders zullen vele mensen sterven.’

Jack Bauer in gesprek met president David Palmerin de Amerikaanse tv-serie 24

In de bekroonde Amerikaanse televisieserie 24 neemt geheimagent Jack Bauer (Kiefer Sutherland) van de anti-terreur eenheid CTU het acht seizoenen lang op tegen allerlei geboefte. Bauer krijgt te maken met dreigingen die 11 september geregeld overtreffen. De kijker volgt realtime alle verrichtingen van Bauer en zijn kompanen. Iedere aflevering representeert dan ook een echt uur. Hoewel de serie constant balanceert op de rand van geloofwaardigheid en daar geregeld van afkukelt, slagen de makers er uitstekend in uiterst ingewikkelde ethische dilemma’s voor te schotelen. Het constante spanningsveld tussen het utilitarisme en de deontologie vormt daarbij het uitgangspunt.

Hoezeer we ook hechten aan mensenrechten en hoezeer we ook geloven dat martelen nooit een oplossing kan zijn, in 24 wordt zelfs de meest verstokte Kantiaan aan het twijfelen gebracht. Niet in de laatste plaats door de gekwelde doch sympathieke geheimagent, die alles doet wat de wet verboden heeft, maar desondanks integer lijkt en maar één doel voor ogen heeft: het redden van zoveel mogelijk levens. Of zoals Bauer het zou zeggen: ‘Millions of lives are at stake. So you’re gonna tell me were the nuclear device is or you’re going to start losing your fingers one by one.’

© Veenmedia.nl
________________________

Geheime code

 ‘Rosabelle – answer – tell – pray, answer – look – tell – answer, answer – tell.’

Uiterst sceptisch over spiritualiteit en het bovennatuurlijke besloot boeienkoning Harry Houdini (1874-1926) tot de ultieme test. Voordat hij stierf gaf hij zijn vrouw een code, die alleen zij wist. Als hij contact zou kunnen maken vanuit het hiernamaals, zou deze code het bewijs zijn dat het daadwerkelijk hij was die sprak. Na tientallen seances was er echter nog geen medium geweest die de code had gehoord. Zijn vrouw heeft uiteindelijk de geheime code onthuld: Rosabelle, geloof! Sindsdien en tot op de dag van vandaag krijgen mediums de boodschap van Harry door.

© Veenmedia.nl
________________________

Nietigheid

‘Daarna werd ik wakker en schaamde me voor mijn ijdelheid en laagheid, en in een soort berouw sloeg ik een kruis.’

Nachtelijke droomervaring van Ludwig Wittgenstein in Licht en schaduw. Een droom en een brief over religie (2004)

Een aantekening in zijn dagboek van 13 januari 1922 laat ons een bijzondere droomervaring zien van Wittgenstein (1889-1951). Nadat hij in een droom nogal zelfingenomen geweest was met zijn grote geest, schrikt hij wakker en schaamt hij zich daarover. Na een geslagen kruisje, merkt hij dat God meer van hem eist. Plotseling ervaart hij een volkomen nietigheid en beseft hij dat hij volledig is overgeleverd aan het Hogere. Zijn filosofische verstand probeert hem tevergeefs te redden. Hij loopt naar de spiegel en weet dat God op dat moment alles van hem kan vragen. Tot zijn schrik ontdekt hij dat hij een bevel van God terplekke niet aan zou kunnen. Is hij bereid om afstand te doen van al zijn vrienden en zijn grote verstand? Neen!

Gekweld zoekt hij zijn bed weer op en probeert in slaap te komen. Dat lukt, maar als hij zijn droom neerschrijft is hij uitgeput. ‘Ik besefte de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand “vrees en beven” was.’

Zijn gehele leven heeft Wittgenstein in religieus opzicht gebalanceerd tussen licht en schaduw. Zijn ware overtuiging bleek onzegbaar en bleef daarom tot zijn dood ten diepste in hem verborgen.

© Veenmedia.nl

Filosofische kruimels II

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2012 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel II van IV.

Technologisering

‘Als ik kort en misschien wat bondig, maar uit lange bezinning mag antwoorden: de filosofie zal geen onmiddellijke verandering van de huidige toestand van de wereld kunnen bewerkstelligen.’

Martin Heidegger in Alleen nog een God kan ons redden (2002)

De oorspronkelijke titel van dit door Der Spiegel in 1966 gehouden interview met Martin Heidegger luidt: Spiegel-Gesprach mit Martin Heidegger. De kern van het interview handelt over diens mogelijke banden met het naziregime.Dat de uitgever van de Nederlandse vertaling heeft gekozen om het interview de titel Alleen nog een God kan ons redden mee te geven, mag daarom opmerkelijk worden genoemd. Tegen het einde van het interview komen enkele kenmerkende ideeën van Heidegger naar voren en spreekt hij zijn bezorgdheid uit over de verhouding van de mens tegenover de technologie. Volgens Heidegger is de rol van de filosofie uitgespeeld en overgenomen door de technische revolutie. Dat de mens daardoor zijn ‘zijn’ en het zijnde vergeet, baart hem zorgen en brengt hem ertoe te zeggen dat alleen een God ons nog kan redden.

In de inleiding merkt Jacques de Visscher terecht op dat we geen christelijke geloofsboodschap moeten lezen in die woorden. Dat Heidegger als Sein zum Tode zo dubbelzinnig over een God spreekt, is echter een aanwijzing dat de zorgen hem ernst waren.

Op verzoek van Heidegger werd het interview pas na zijn dood in 1976 gepubliceerd. Het werd zo zijn laatste en permanente waarschuwing aan de mensheid in een wereld die inmiddels inderdaad verregaand afhankelijk is geworden van de techniek.

© Veenmedia.nl
________________________

Overleven

‘En als ik al het kwaad van onze tijd in een beeld kon samenvatten, zou ik dit beeld kiezen, dat ik zo goed ken: een uitgemergeld mens met hangend hoofd en kromme schouders, in wiens gezicht en ogen niets meer te lezen is van een gedachte.’

Primo Levi in Se questo è un uomo (1947)

De Italiaanse Auschwitz-overlevende Primo Levi (1919-1987) schreef met zijn boek Se questo è un uomo (‘Als dit een man is’), een bijzonder aangrijpend verslag over zijn verblijf in het vernietigingskamp. Op aangrijpende wijze stelt hij de vraag wat een mens is. Het antwoord geeft hij door te laten zien wat er voor nodig is om de mens zijn menselijkheid af te nemen, waardoor er uiteindelijk niets meer van hem overblijft dan een schim die zich lang en breed heeft overgegeven aan de dood en verdwijnt als as in de lucht.

Iedere alinea in het boek ademt ingetogen woede, onbegrip, afschuw en ergens ook een macabere verwondering over de mogelijkheid van deze ellende die hem en miljoenen anderen is aangedaan.

De grootste vijand van zijn verslag is echter de tijdgeest. De tijd heelt de wonden niet, maar doet ze vergeten. Er is wel eens beweerd dat het de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog zal vergaan zoals wij nu kijken naar de 80-jarige oorlog. Ook Levi was bang dat zijn verslag uiteindelijk verloren zou gaan. Een indringender mensbeeld dan dat Levi schetst, is echter nauwelijks denkbaar. Alleen daarom al verdient zijn getuigenis eeuwige herinnering.

© Veenmedia.nl
________________________

Polemiek

‘Ik kan er geen spijt over hebben dat ik de heer Charles Kingsley heb gedwongen zijn beschuldigingen tegen mij volledig te formuleren. Het is veel beter dat hij zijn gedachten over mij uitstort tijdens mijn leven, dan na mijn dood.’

John Henry Newman in Apologia pro vita sua (1865)

De Engelse schrijver en hoogleraar geschiedenis Charles Kingsley (1819-1875), tegenwoordig vooral bekend van de roman The Water-Babies, A Fairy Tale for a Land Baby, had gemeend ‘de Plato van Oxford’ John Henry Newman (1801-1890) te moeten aanvallen op zijn integriteit. ‘De waarheid omwille van de waarheid is nooit een deugd geweest van de Roomse geestelijkheid’, schreef Kingsley, en noemde daarbij uitdrukkelijk Newman als voorbeeld.

De ogenschijnlijk onschuldige briefwisseling die daarop volgde, mondde uiteindelijk uit in de grootste polemiek van de negentiende eeuw. Beide heren maakten hun strijd openbaar en publiceerden vele pagina’s verweer in kranten en tijdschriften. Newmans definitieve antwoord op alle beschuldigingen, verzameld in de grootse religieuze wijsgerige biografie Apologia pro vita sua, verpletterde Kingsley echter in alle opzichten. Deze verdween door een zenuwinzinking van het toneel en zou tot aan zijn dood spijt hebben gehad dat hij het had gewaagd de polemiek te zoeken met een van de scherpzinnigste denkers van zijn tijd.

© Veenmedia.nl

Filosofische kruimels I

Voor de filosofiekalender van het filosofiemagazine, verschenen in 2012 12 kruimels van mijn hand. Voor wie ze gemist heeft, boven zijn bed wenst te hangen of gewoon nog eens na wil lezen, hier de teksten integraal. Deel I van IV.

Onvergetelijk dierenleed

‘Tegenwoordig acht iedere kwakzalver zich bevoegd in zijn martelkamer de gruwelijkste dierkwellerij te bedrijven om zijn licht te laten schijnen over problemen waarvan de oplossing allang in boeken staat; maar hij is te lui en onwetend om er zijn neus in te steken.’

Arthur Schopenhauer in Parerga und paralipomena (1851)

Arthur Schopenhauer (1788-1860) was zijn leven lang op zoek geweest naar filosofische erkenning. Zijn hoofdwerk Die Welt als wille und Vorstellung (1819/1844) was evenals ieder ander geschrift dat hij had gepubliceerd, door alle tijdgenoten genegeerd, terwijl het ‘zinledige gebazel’ van zijn grote tegenpool Hegel hoogtij vierde.

Anders dan bijvoorbeeld Kierkegaard die ervan overtuigd was dat zijn werk na zijn dood wel een weg zou vinden in de wereldliteratuur, was Schopenhauer bang in de vergetelheid te geraken. Met Parerga und paralipomena kwam in 1851 echter een volstrekt onverwacht succes. De verzameling filosofische restanten en aanhangsels, vrij vertaald, geven blijk van grote intellectuele speelsheid. Schopenhauer laat geen mogelijkheid onbenut om flink te mopperen op alles waaraan hij zich zijn leven lang heeft geërgerd.

De ‘achterlijke, platte en stompzinnige charlatan’ Hegel krijgt er flink van langs, de banale universiteitsfilosofie moet het ontgelden, maar ook, en dat is sympathieker, de manier hoe wij en de ‘wetenschap’ met onze dieren omgaan. In een scherp en spitsvondig betoog weet Schopenhauer ook op de moderne lezer een appel te doen. Hoe kan men rustig slapen bij de gedachte dat men onschuldige, nog door de moeder gezoogde dieren achter slot en grendel heeft gedaan om ze vervolgens een martelende, langzame hongerdood te laten sterven? Schrikt men dat niet wakker in zijn slaap?

Dierenliefhebbers mogen al het werk van Schopenhauer best vergeten, maar zijn betogen tegen dierenleed blijft verplichte kost.

© Veenmedia.nl
________________________

Verwondering

‘Zo kwam het me erg vreemd voor dat een olifant een slurf had, maar dat alle olifanten een slurf hadden, dat leek wel op een samenzwering.’

Gilbert Keith Chesterton in Orthodoxy (1908)

De excentrieke G.K. Chesterton (1874-1936) was naast schrijver (o.a. Father Brown) en levensgenieter  (ruim 125kg) ook een niet onverdienstelijk denker. Met een uiterst gevatte en scherpe pen schreef hij met Orthodoxy een klassiek geworden verdediging voor het christelijke geloof, op een wijze zoals dat maar weinig eerder gedaan was. Het boek is echter ook één grote oproep tot (filosofische) verwondering. Hoogtepunt is het hoofdstuk De ethiek van sprookjesland waar Chesterton haast in iedere alinea opkomt voor de verbeeldingskracht. Ver voordat Heidegger het over zijnsvergetelheid had, probeert Chesterton dat hier tegen te gaan, door de wereld te beschouwen als een groot sprookje waarin hij is geworpen. Sterker nog, de wereld is een sprookje, vol met boze heksen, lieve feeën en wonderbaarlijke aangelegenheden. Een boom laat vruchten groeien, omdat het een toverboom is. Water loopt naar beneden, omdat het betoverd is.

De elementaire verwondering over de dingen, stelt Chesterton, is geen pure fantasie, ontleend aan sprookjes, integendeel, alle gloed van de sprookjes is juist ontleent aan deze verwondering. Daarom hebben hele jonge kinderen ook geen behoefte aan sprookjes, voor hen is het leven interessant genoeg. Door de herhaling van de dingen, zijn wij echter verveeld geraakt, en komt de verwondering nog slechts sporadisch en indirect op.

Misschien wat vreemd, maar waarom zou u de werkelijkheid vanaf vandaag niet tegemoet treden alsof zij een sprookje is met u in een belangrijke rol? Ga naar de markt en koop betoverde sinaasappelen! Iemand zou het naïef kunnen noemen, voor Chesterton was er echter niets reëler dan de wonderbaarlijke wereld om hem heen.

© Veenmedia.nl
________________________

Leesvoer

De sleutelwerken van de moderne westerse filosofie: verplichte literatuur voor iedereen.’

Sjoerd de Jong in NRC Handelsblad over de Kritieken van Kant

Uitgevers hebben er nogal een handje van achterflappen te verfraaien met mooie citaten uit recensies. Hoewel verstandige lezers natuurlijk niet vallen voor een uit de context gehaald stukje propaganda, wil de achteloze lezer zich hierdoor nog wel eens laten verleiden. Als er één boek is waarbij een dergelijke aanprijzing volkomen onzinnig is, dan is het wel de Kritiek van Immanuel Kant. Toch heeft de uitgever ook hier gemeend de flap van de Nederlandse vertaling uit 2009 van de Kritik der Urteilskraft te moeten verfraaien met een klein citaat: verplichte literatuur voor iedereen!

En wat blijkt? Sjoerd de Jong heeft nooit iets dergelijks in een recensie geschreven. De daadwerkelijke recensie over het boek is van NRC-journalist Menno Lievers en hij schrijft: ‘Maar zelfs die naïeveling ontkomt er niet aan Kants Kritiek van de zuivere rede te bestuderen, als sleutelboek van de moderne westerse filosofie. Deze voortreffelijke en dienstbare vertaling is verplichte literatuur voor iedereen die zich “filosoof” wil noemen.’

Dit is meer dan een subtiel verschil. De uitgever is echter ook niet te benijden. “Een prachtige synthetisering van empirisme en rationalisme in een transcendentaal idealisme” staat beduidend minder mooi op de achterflap…

© Veenmedia.nl

Liefde en reden: een bewerkelijke overweging

I don’t know why I love you but I do
I don’t know why I cry so but I do
I only know I’m lonely and that I want you only
I don’t know why I love you but I do

I can’t sleep nights because I feel so restless
I don’t know what to do, I feel so helpless
And since you’ve been away, I cry both night and day
I don’t know why I love you but I do

My days have been so lonely
My nights have been so blue
I don’t know how I manage, but I do

Each night I sit alone and tell myself
That I will fall in love with someone else
I guess I’m wastin’ time but I’ve got to clear my mind
I don’t know why I love you but I do

Clarence ‘Frogman’ Henry

Naar aanleiding van Harry Frankfurts artikel ‘Autonomy, necessity and love’ (in: Frankfurt, H.G. (1999) Necessity, Volition, and Love. Cambridge: University Press), schrijf ik deze eenvoudige overweging.

Ik zal hier de stelling onderzoeken in hoeverre ware (romantische) liefde samenhangt met reden. Op verschillende wijzen zal ik dit bekijken. Sluiten ze elkaar uit? Gaan ze ergens samen met elkaar? Wat is hun onderlinge verhouding? Als uitgangspunt hanteer ik de opvatting van Frankfurt die grofweg stelt ‘love is not grounded in reason’. (Edyvane, 1993, p. 69). Het is uitdrukkelijk niet mijn bedoeling om hier Frankfurt te bekritiseren of expliciet stil te staan bij zijn opvattingen, ik wil al denkend gaandeweg zoeken naar antwoorden en nieuwe vragen.

Een citaat dat mij iedere keer weer verbaast omdat het in haar eenvoud zo krachtig iets uitdrukt, wat nauwelijks te beschrijven valt (en dan beheerst men de kunst van het schrijven!) is een citaat van Kierkegaard:

‘Think of someone in love. Yes, he can talk day in day out about the bliss of being in love. But if someone were to demand that he speak and set forth three reasons that proved his love – or indeed, even that he defend his love-wouldn’t he regard that as a crazy suggestion? Or, if he were a little shrewder, wouldn’t he say to the person who suggested this to him, ‘Aha! You certainly don’t know what it is to be in love! And you’re probably a bit convinced that I’m not!’

Het is zeker waar dat er geen redenen te geven zijn die overtuigend genoeg zouden zijn voor een ander die ons zou vragen onze liefde te verdedigen. Als het immers gaat om het uiten van liefde naar de ander, of het overtuigen dat men liefde heeft voor de ander, dan zijn wij volledig overgeleverd aan vertrouwen. De woorden ‘ik hou van haar’, hebben precies die betekenis die ik er intrinsiek aan toe ken. Verschillende woorden in onze taal zijn er weliswaar om ons te helpen onze uitdrukking kracht bij te zetten, maar dat maakt ons niet minder afhankelijk van de ander, soms werken die woorden zelfs in ons nadeel.

Het is opmerkelijk hoe kwetsbaar we in wezen zijn als we woorden van liefde uitspreken naar de ander en hoe kwetsbaar degene is tegen wie de woorden worden gesproken, zonder dat we er al te vaak bij stil staan. Ik kan het werkelijk menen, welke redenen ik er ook voor zou hebben, als ik ze al zou moeten hebben, ik kan het ook veinzen. De woorden worden echter zelf niet anders, terwijl ze toch iets anders betekenen en wezenlijk naar iets anders verwijzen. Degene tegen wie ik deze woorden spreek, is uiteindelijk bepalend voor de ‘praktische’ betekenis van de woorden.

Stel dat ik het niet meen, maar de ander beschouwt mijn woorden als oprecht, dan is de praktische waarde van de woorden dat de ander echt er van overtuigd is en gelooft dat ik van haar houd. Haar hele gedrag wordt zelfs beïnvloed door de gedachte dat ik echt en oprecht van haar houd. Ik zou morgen kunnen sterven, maar de gedachte dat ik van haar houd, zal in haar als werkelijkheid blijven voortleven. Ze zou er misschien zelfs allerlei redenen voor kunnen bedenken, waarom ik tegen haar zei dat ik van haar hield, als de vraag naar het geven van redenen, wederom, al relevant zou zijn. Immers, als ze redenen zou geven, dan is het waarschijnlijk dat die noodzaak is voortgekomen uit een bepaalde twijfel of aanval van buiten haar om (ingegeven door een ander die bijvoorbeeld de vraag opperde ‘waarom hield hij eigenlijk van je?’, of door allerlei omstandigheden en inzichten waarvan ze eerder nog niet op de hoogte was, zoals bijvoorbeeld de waarschijnlijkheid dat ik een minnares had) eerder dan dat de liefde dit op zichzelf van haar zou verlangen. Haar redenen zullen dan zo worden gevormd naar dat waarin ze geloofde dat het werkelijk het geval was, wat dus niet noodzakelijk betekent dat dit overeenkomt met hoe het werkelijk zat. Het is een altijd voortdurende menselijke tragedie die ons omringt zonder dat we haar kennen…

Overigens is inderdaad waar dat haar oordeel, in eerste instantie en achteraf, afhangt van haar ‘kennis’ van mijn geschiedenis -in zoverre ze dus daar betrouwbare kennis over kan hebben-, maar tegelijkertijd, en dat is mijn overtuiging, moet ze de woorden ‘ik hou van je’ ook op zichzelf wegen, als heb ik ze aan haar verkondigd ondanks alles. Dit betekent niet dat ik hier naïviteit aanprijs, maar wel de deugd vertrouwen in samenspraak met redelijkheid.

Nu, het is belangrijk om bij dit alles op te merken, dat ikzelf wel in staat moet zijn om intrinsiek te kunnen beoordelen of mijn woorden oprecht zijn of niet. Het lijkt mij een wezenlijk filosofische vraag in hoeverre we in staat zijn te kunnen toetsen of onze woorden die wij uitspreken naar een ander ook daadwerkelijk oprecht gemeend zijn. Het enige wat ik denk dat ik zou kunnen doen is het zoeken naar voldoende reden om te bewijzen dat de woorden die ik heb uitgesproken daadwerkelijk verwijzen naar dat wat ik echt voel, meen en bedoel. Een en ander verwijst dan uiteraard naar dat wat ik op dat moment voel, meen en bedoel (terwijl ik op dat moment niet de intentie heb om de woorden een tijdelijk karakter te geven). Als het om liefde gaat, zouden we immers vanzelfsprekend niet willen dat het een tijdelijke bevlieging is, desalniettemin zijn we wat betreft onze gevoelens afhankelijk van het moment dat wij het uitdrukken.

Onze gedachten en onze gevoelens lopen niet synchroon en stemmen niet altijd overeen met elkaar. Dit betekent dat het vinden van een goede reden naar dat wat wij voor de ander voelen, op zichzelf een goede reden zal blijven ook al voelen wij op een gegeven niet meer dat wat wij met de reden hebben proberen uit te drukken. Bovendien heeft de reden in eerste instantie alleen een redelijke waarde voor degene die de rede oppert; we zijn daardoor nog niet minder afhankelijk geworden van hoe de ander onze liefdesverklaring opvat, maar we zouden er wel zeker van kunnen zijn, of althans voor een bepaald gedeelte zeker, dat dat wat wij hebben verklaard, een oprechte verklaring is en dat de woorden verwijzen naar dat waarnaar ze op zichzelf moeten verwijzen. En stel dat de vrouw tegen wie ik de woorden in oprechtheid uitspreekt, dat ik van haar houd met heel mijn hart, aan mij zou vragen om dat eens te bewijzen door het redelijk te onderbouwen, waar zou ik moeten beginnen? Welke woorden zouden meer toevoegen, zouden haar meer overtuigen dan de woorden die ik reeds heb gesproken? Het lijkt alsof ze mij de vraag stelt, hoe God er kon komen. Welk antwoord of welke reden ik haar echter ook geef (hoezeer de vraag ook niet deugt), ze blijft met eenzelfde vraag zitten, als waar ze mee begon…. Als de woorden ‘Ik hou van jou’, op zichzelf niet genoeg zijn voor haar te begrijpen dat ik van haar houd, dan heeft iedere reden die hierop volgt geen enkele zin meer, omdat iedere reden simpelweg ondergeschikt blijft aan die eerste woorden.

Maar als we nu eens terugkeren naar de liefde die ik heb voor een ander, en aangenomen dat ik op zoek wil gaan naar de eerlijkheid en oprechtheid van mijn liefde, is het dan niet redelijk te veronderstellen dat ik goede redenen wil, ja moet hebben om te kunnen zeggen tegen die ander: ‘ik hou van je’? Is dit niet precies wat diegene verdient, een oprechte verklaring, woorden, redenen die dat wat ik tegen haar met overgave zei, ondersteunen? Ik kan het van mezelf eisen om goede redenen aan te dragen waarom ik haar mijn liefde verklaar. Net zoals, wanneer ik een bepaald huis wil kopen in een bepaalde buurt, ik dat redelijk zou moeten kunnen verantwoorden. Zeker, iemand zou kunnen zeggen, ‘een liefdesverklaring aan een vrouw is niet als het kopen van een huis! En als ze echt van je houdt dan verlangt ze geen enkele reden.’ Ze zou wellicht aandragen, ‘ik weet toch dat je van me houdt!’. ‘Ja, ze houdt van je omdat ze je vertrouwt in je woorden dat jij van haar houdt’.

Dit ontslaat mij echter nog niet van de verantwoordelijkheid redenen aan te dragen. Wat is immers de betekenis van de woorden van Clarence ‘Frogman’ Henry ‘I don’t know why I love you but I do’? Gewoon zonder enig idee van iemand houden. ‘A giant leap of love…’. Misschien is dit een bepaalde vorm van romantische liefde, waar we in eerste instantie allemaal van houden. Onbevangen. Want wat is het mooi om te zeggen, ‘ik hou gewoon van haar, ik weet ook niet waarom, maar ik hou gewoon van haar!’ Ons gevoel, onze intuïtie, onze hartsgesteldheid is voldoende….. wat zou ons dringen om te gaan onderzoeken waarom we van iemand houden? Is het niet zoiets als de kus met die prachtige vrouw, waar ik al zo lang van droomde, waar ik al die tijd zo intens naar verlangde, die zijn waarde ter plekke verliest op het moment dat ik haar kus en me dan bedenk welke biologische aspecten eraan ten grondslag liggen?

Het kan goed zijn dat mijn liefde in eerste instantie iets vanzelfsprekends is, waarover ik verder geen gekke vragen zou moeten stellen, evenmin als de ouder, die de vraag waarom hij van zijn kinderen houdt terecht als een belachelijke opwerping bestempelt. ‘Ik houd van mijn kinderen omdat het mijn kinderen zijn.’ Iemand die zich desondanks sterk genoeg voelt en een dappere poging zou wagen aan te geven waarom hij van zijn vrouw houdt, zou snel merken aan welke hachelijke onderneming hij is begonnen. Hij zou hooguit enkele gewaardeerde eigenschappen van haar kunnen noemen, en daarmee ontdekken dat hij in werkelijkheid niet van de eigenschappen, maar van de persoon op zichzelf houdt (wat dit verder ook betekent, ik laat dat voor nu even in het midden) -zijn liefde is immers niet voorwaardelijk-. En hiermee zou hij weer ontdekken dat de vraag waarom hij van iemand houdt alsnog een onzinnige is. Hij zou ook tot de ontdekking kunnen komen dat hij inderdaad slechts van eigenschappen houdt, daardoor ontdekken dat zijn liefde iets oppervlakkigs heeft, feitelijk voorwaardelijk is en af lijkt te hangen van allerlei zaken die iemand zonder meer kan verliezen. ‘And if one loves me for my judgement, memory, he does not love me, for I can lose these qualities without losing myself….’ zei Pascal. Wat is hij dan voor iemand, die houdt van zijn vrouw omdat ze zo mooi is, door anderen geprezen wordt om haar kennis? Kenmerkt het ware houden van zich in wezen niet in de man die naast het bed van zijn vrouw die in coma ligt, dag in dag uit doorbrengt, in de professor die zijn ooit zo om haar filosofisch literaire talent gewaardeerde vrouw, waar hij verliefd op werd, tijdens haar ziekte Alzheimer dag en nacht met liefde bijstaat, tegen haar blijft herhalen dat hij van haar houdt, in de vrouw die haar man ziet zoals ze hem kent ondanks zijn verlies van zijn langetermijngeheugen door een virusinfectie? Is dit niet de betekenis van kiezen van iemand te houden ‘in voor- en tegenspoed’, of zou iemand durven aandragen dat het hier zou gaan om een morele verplichting die iemand zichzelf heeft opgelegd? Zou iemand durven vragen, ‘ja, wat zijn eigenlijk je redenen om van iemand te houden, die zichzelf niet meer is?’

Ik keer terug naar ‘in voor- en tegenspoed’. Dan is er wederom de vraag, zou ik in staat zijn om voldoende redenen aan te dragen om deze belofte daadwerkelijk in oprechtheid uit te spreken…. is het niet mijn plicht om vooraf redenen te bedenken alvorens ik aan die vrouw de woorden geef, dat ik echt van haar houd, dat ik mijn tijd wil doorbrengen met haar de rest van mijn leven, in voor- en tegenspoed? Is het inderdaad niet mijn plicht, om goede redenen voor mijn liefde aan te dragen, ook omdat ik achteraf geen spijt wil hebben, dat ik achteraf niet wil zeggen, had ik maar beter nagedacht! Liefde kan eindigen. Maar wat betekent dan mijn onvoorwaardelijke belofte (en wat is eigenlijk de waarde van een voorwaardelijke belofte)- totdat de dood me van haar scheidt-? Mijn verklaring dat ik van haar hield? Wat was de waarde van die liefde? Is het eigenlijk wel liefde die eindigt of is het iets anders? En hoezeer ik mij niet meer kan bedenken hoe ik ooit van haar hield, zo houd ik nu weer van een ander -ik zou me ervoor moeten schamen-…. of heb ik inderdaad nooit begrepen wat werkelijke liefde betekent? En hoe valt dit ooit te begrijpen, omdat de ‘ware’ liefde die ik kan ervaren slechts die liefde is die ik als hoogste ervaren heb, als zat ik in de grot van Plato. En daarmee kan het dus nooit ware John Henry Newmanliefde betekenen… Waar moet ik het immers tegen afzetten? Zit ik onvermijdelijk ook wat liefde aangaat gevangen in een relativisme of bestaat er zoiets als onvergankelijke zekerheid, vergelijkbaar met wat Paulus bezat na zijn Damascus-avontuur of zoals J.H. Newman dat zo mooi beschrijft in zijn ‘Essay in Aid of a Grammer of Assent’? Zou Clarence ‘Frogman’ Henry wel redenen kunnen geven als er ‘plots’ iets zou zijn waardoor hij niet meer van haar houdt…..of zouden zijn woorden dan klinken: ‘I don’t know why I stopped loving you, it’s just so…’

Redenen gaan in ieder geval niet vooraf aan liefde (of verliefdheid) tussen twee mensen. Het kan niet zo zijn dat mensen op basis van redelijke argumenten van elkaar gaan houden, hoe teleurstellend dit ook voor velen is. Wie kan zich immers niet die talloze prachtige redenen voor de geest halen die de ander nauwelijks overtuigend genoeg vond om verliefd te worden, of die amper bijdroegen aan haar motivatie dezelfde liefde die hij met redenen kracht probeerde bij te zetten, terug te geven. Eenvoudige, onverklaarbare ontmoetingen kunnen aanleiding zijn voor een liefdesverklaring (wat de waarde van een prille verklaring ook mag zijn), terwijl krachtige redenen (we hebben het altijd leuk samen, we vinden elkaar aantrekkelijk, je moet zo vaak om me lachen, ik vertrouw je volledig, de tijd vliegt met elkaar voorbij…-redenen die overigens verwijzen naar eigenschappen-) niet het minste teweegbrengen. Of zou ze dan moeten zeggen: ‘Inderdaad, ik ben overtuigd… Ik hou van je!’

Er zijn eerder allerlei vage redenen die iemand heeft om niet van de ander te gaan houden (of zijn ze wellicht vaag, omdat er ook geen goede redenen te geven zijn, als iemand heeft ingestemd met of niet ontkennend tegenover staat ten opzichte van de aangedragen redenen van de ander) of slechts te ‘houden’ van iemand als vriend, wat er feitelijk op neer komt dat iemand om je geeft, maar geen romantische liefde kan (of wil) geven (of bestaat er in dit geval ook: ik wil het wel –je redenen overtuigen me zeer!-, maar ik kan het niet? De waaromvraag van het niet kunnen zou ons opnieuw in de problemen brengen, dus die laat ik achterwege). Ik wil er nog een laatste bedenking aan toevoegen. Ik sluit niet uit dat op het moment dat iemand het opgeeft om (vage) redenen te geven (en tegelijkertijd instemt met iedere ‘goede’ reden van de ander) er plots ruimte ontstaan voor romantische liefde. Niet omdat alsnog de redenen de doorslag hebben gegeven, maar dat de door haarzelf opgeworpen blokkade van rationaliteit is weggevallen (in de ogen-openende zin van: ‘ik heb inderdaad geen goede redenen om hem af te wijzen’). Cor ad mens loquitur wordt cor ad cor loquitur.

‘Love constrains the will rather than the understanding…’ zegt Frankfurt (p. 141). Wellicht, maar op het einde gekomen van deze overweging, moet ik concluderen dat ik de samenhang tussen liefde en reden, als een zeer twijfelachtige beschouw. Ik heb weliswaar allerlei nieuwe vragen gesteld, en deze zijn nog lang niet beantwoordt, maar ik ben ervan overtuigd dat liefde inderdaad vrijwel losstaat van de reden. Dat wat achter de liefde zit, gaat voorbij aan de reden. Het lijkt ook alsof het geven van een reden als het gaat om liefde altijd verwijst naar iemand die er van buitenaf tegen aankijkt. Met opzet heb ik nergens woorden gewijd aan allerlei chemische en biologische processen die eventueel ten grondslag zouden kunnen liggen aan liefde of verliefdheid. Dit om de simpele reden dat ik als filosoof heb willen spreken en niet als bioloog. Bovendien denk ik dat liefde eerder samenhangt met metafysica dan met fysica of specifieker biologie. En als er een chemisch middel zou zijn dat iemand verliefd kan maken, of iemand in staat zou stellen de liefde te verklaren, aan wie zou ze dat dan moeten doen? Nee, liefde is een persoonlijke belofte, en dat is wellicht een romantische voorstelling in onze tijd, die geen reden nodig heeft en zelfs geen reden nodig zou moeten hebben, want daar waar de reden verschijnt, verdwijnt de liefde als het ware.

Of echte liefde onvoorwaardelijk is en dus werkelijk ‘redenbestendig’, is waarschijnlijk nooit met zekerheid vast te stellen. We kunnen er over filosoferen, maar beter is nog misschien er op te blijven hopen, want als we niet meer hopen op het onverhoopte, dan zal het onvindbaar en zonder meer onbereikbaar blijven.

Zo is deze overweging bewerkelijk, maar misschien vooral ook betrekkelijk.

__________

Lees ook: Een-verloren-liefde

Filosofische overwegingen omtrent pijn, medelijden en ervaring

1. ‘Ik heb pijn. Aanzienlijke pijn.’

Begrijpt iemand wat ik zeg? Ze zien niets aan me. Ik vertoon namelijk geen pijngedrag. Wat is de betekenis van een zin als: ‘dit is de ergste pijn die ik tot nu toe heb gehad’? Ben ik überhaupt in staat om een vergelijking te trekken? En in hoeverre laat pijn zich vergelijken? Een ander kan niet zeggen: ‘Ah, je gebruikt het woord ‘pijn’ hier incorrect. Je hebt geen pijn, je denkt slechts dat je pijn hebt.’

1b. ‘Ik heb pijn. Aanzienlijke pijn.’
Ik heb me grootgehouden, maar dat stopt plotseling. Het lichaam wil bewegen en de stem wil geluiden uitstoten. Het is me aan te zien. De ander ziet nu iets aan me en zegt: ‘je hebt erge pijn, niet? Ik heb medelijden met je!’

1c. ‘Das Mitleid, kann man sagen, ist eine Form der Überzeugung, daß ein Andrer Schmerzen hat.’

(Medelijden, zou je kunnen zeggen, is een vorm van overtuiging dat een ander pijn heeft.) (Wittgenstein. Filosofische onderzoekingen, §287)

1d. Maar ik kan me ook dit voorstellen:
Het lichaam wil bewegen en de stem wil geluiden uitstoten. De ander ziet nu iets aan me en zegt: ‘je hebt helemaal geen pijn, niet? Ik heb medelijden met je!’ Dat is een geheel ander medelijden, waarbij de overtuiging juist ontbreekt.

1e. Wat betekent: ‘ach kom, jij weet helemaal niet wat pijn is!’ Weet hij het wel?

1f. Is er een verschil tussen: ‘het regent, maar ik geloof het niet’ en ‘ik heb pijn, maar ik geloof het niet’? En wat betekent eigenlijk: ‘ik heb pijn, maar ik kan de pijn niet thuisbrengen’?

2. Woorden als “sterkte” en “beterschap” zijn vaak louter retorisch. Maar geldt dat ook voor een zin als: “ik lijd met je mee?”

2b. Merk daarbij op: “sterkte” zegt iets over de aard van de zieke. “Opdat jij sterk mag zijn”. Alsof daarbij de kracht van de wil of het vermogen tot het dragen van pijn wordt aangemoedigd. “Beterschap” daarentegen zegt niets over de aard van de zieke, maar is een uitdrukking van een wens ten aanzien van de ziekte.

2c. Zeker wanneer pijn slechts door een combinatie van geluk en toeval kan worden verminderd, is “sterkte” meer op zijn plaats dan “beterschap”. Ten aanzien van het eerste kan men zich een houding aannemen, ten aanzien van het tweede niet.

2d. Wat ervaren we eigenlijk als iemand ons beterschap of sterkte wenst? Is dat in enig opzicht verlichtend?

2e. Wanneer we de opmerking “ik lijd met je mee” niet begrijpen als een uitdrukking van sympathie en medeleven, dan is het een belediging. Maar we gaan er vrijwel altijd van uit dat het lijden hier om medelijden gaat, niet in de zin dat iemand emotioneel daadwerkelijk bedroefd is.

(Medelijden betekent misschien ook: zich voor kunnen stellen dat het hem ook zelf had kunnen overkomen). Aristoteles zegt over het in gedachten meelijden: ‘omdat we allemaal dezelfde natuur hebben, is dat vanzelfsprekend. Als we zoiets zien, lijden we dus mee met degene die het ondergaat op grond van de in de natuur geïmpliceerde verwantschap’ (Problemata Physika. Boek VII, probleem VII).

2f. Wat me opvalt is dat, ook als er niemand is, mijn lichaam nog steeds de drang heeft om te bewegen, en zelfs mijn stem wil roepen. Maar mijn verstand stelt: ‘je hoeft nu aan niemand pijngedrag te laten zien; je hoeft niemand te overtuigen. Of wil je jezelf overtuigen dat je echt pijn hebt? Om zelfmedelijden juist te voorkomen?’ Zoals iemand die bidt wanneer niemand in de buurt is, om daarmee zijn geloof te rechtvaardigen?

3. Weet ik hier zelf eigenlijk wat pijn betekent? Pijn kan van alles betekenen, ik heb het woord in mijn leven voor de meest uiteenlopende dingen gebruikt. Als niemand mij vraagt wat pijn betekent, weet ik het, maar wanneer iemand mij vraagt wat pijn betekent, weet ik het niet meer.

3b. Een kind laat een pak suiker op zijn voet vallen en vertoont dezelfde gedragingen die ik vertoonde, en erger: het schreeuwt en huilt erbij. Toch denk ik bij mezelf: dat kind heeft veel minder pijn dan ik! Maar kan ik dat ook rechtvaardigen?

3c. ‘Wenn ich sage “Ich habe Schmerzen”, bin ich jedenfalls vor mir selbst gerechtfertigt.’ – Was heißt das? Heißt es: ’Wenn ein Anderer wissen könnte, was ich ‘Schmerzen’ nenne, würde er zugeben, daß ich das Wort richtig verwende’? Ein Wort ohne Rechtfertigung gebrauchen, heißt nicht, es zu Unrecht gebrauchen.

(‘Als ik zeg: ‘ik heb pijn’, heb ik mij in ieder geval voor mijzelf gerechtvaardigd.’ – Wat betekent dat? Betekent het: ‘wanneer een ander zou kunnen weten wat ik “pijn” noem, zou hij toegeven dat ik het woord correct gebruik?’
‘Een woord zonder rechtvaardiging gebruiken betekent niet het ten onrechte te gebruiken’.)
(Filosofische onderzoekingen, §289)

3d. Ik zou ook niet met zekerheid kunnen zeggen: ‘al zie ik het niet aan zijn gedragingen, die man heeft veel meer pijn dan ik.’ Maar misschien kan hij veel meer verdragen. Heeft iemand die meer kan verdragen ook daadwerkelijk minder pijn? Of anders: als bij mij een lichte aandoening wordt geconstateerd, maar ik ervaar echter wel helse pijnen, moet ik dan een sterk medicijn, of enkel het medicijn dat normaal wordt voorgeschreven bij deze aandoening?

3e. ‘Als ik ergens kennis van heb, dan weet ik waar ik over spreek.’
Hoe kan een wetenschapper zeggen: ‘die symptomen leveren heftige pijnen op’, als hij dat zelf nooit heeft ervaren. Is kennis van wat pijn hier is, hetzelfde als weten hoeveel pijn iemand heeft?

Of is kennis hier: ‘ik heb bij mensen met die specifieke diagnose, heftige gedragingen gezien, en bij een andere specifieke diagnose, minder heftige gedragingen’.
“Als ik daar druk, dan schreeuwt hij harder.”

3f. Iemand zei: ‘die aandoening had ik vorige week ook! Dat heeft mijn dokter gezegd.’ Weet een ander nu wat ik voel? En wat zou het betekenen als hij daarbij zou zeggen: ‘maar ik had eigenlijk geen pijn.’ Dan zou ik in dat geval toch zeker twijfelen of hij daadwerkelijk die aandoening ook had!

3g. ‘Kom, kom. Ik heb toch zeker meer pijn dan jij, en daar wil ik erkenning voor.’
Anders: Wat zou het betekenen wanneer niemand, behalve ik, ervan overtuigd zou zijn dat ik werkelijk pijn lijd? Heb ik pijn, wanneer men niets kan vinden dat me pijn zou kunnen doen en wanneer niemand me gelooft dat ik pijn heb?

4. Pijn bestaat alleen in een bewuste drager. Nu voel ik pijn. Niet mijn lichaam heeft pijn, ik heb pijn. Mijn lichaam is gekwetst, daarom voel ik pijn. Neem ik een medicijn, dan is mijn lichaam nog steeds gekwetst, maar voel ik geen pijn meer.

4b. Overigens kan ik ook pijn voelen wanneer niet mijn lichaam, maar bijvoorbeeld mijn “ziel” is gekwetst. Is dit dan weer een geheel andere pijn (zie 3g)? Is er een definitie van pijn, die het tautologische weet te vermijden?

4c. Pijn is wel eens gedefinieerd als: “An unpleasant sensory and emotional experience associated with actual or potential tissue damage, or described in terms of such damage” (Merskey en Bogduk, 1994, p. 210). Maar ik kan ook het tegengestelde voorstellen en het evengoed pijn noemen.

4d. Wat betekent het wanneer iemand pijn wenst? Dat het geen pijn kan zijn wat wordt gewenst. Want iets dat wordt gewenst, is aangenaam. Of wordt hier bedoeld: de pijn blijft onaangenaam, maar het psychische effect – al dan niet door allerlei vrijgekomen stoffen- overstemt de pijn. Dus men wenst niet de pijn, maar het klaarblijkelijk bijkomende effect ervan.

4e. Ik moet denken aan de rechter die een man veroordeelde omdat hij zijn vrouw ernstig lichamelijk pijn had gedaan. De vrouw verklaarde dat ze het zelf had gewild, en er zelfs om had gesmeekt, maar de man moest de gevangenis in.

4f. ‘Men moet altijd weigeren een ander pijn te doen.’ Of tenminste: wanneer het niet een doel heeft, door pijn, pijn te voorkomen. Vergelijk: ‘deze pijnlijke ingreep is noodzakelijk, om u straks pijn te besparen’. Men vermoedt (of: weet men het zeker?) dat de ingreep minder erg is, dan wat volgt zonder ingreep.

Maar dat is hier het probleem: deze vrouw verklaarde hevig te lijden, als haar man haar geen pijn deed…. Pijn als een middel, geen doel op zich. Dacht de rechter dat het hier een doel op zich was?

5. ‘Stel je voor de grap eens voor dat mannen kinderen konden baren, ik weet zeker dat hun bevallingen zeer zwaar zouden zijn. Weet je waarom? Onder andere omdat ze niet zouden willen schreeuwen; ze zouden tegen zichzelf zeggen: “je bent een man, mannen schreeuwen niet,” en ze zouden zich koste wat kost inhouden. De vrouw daarentegen schreeuwt meteen, en zoals bekend heeft deze schreeuw bij de bevalling een nuttige functie.’
Dacht Kierkegaard.

5b. ‘Als mannen kinderen konden baren, was het na eentje afgelopen.’
Dacht prinses Diana.

5c. De waarheid over pijn ligt nooit in het midden.

Pain Rating

Bron: https://xkcd.com/883/

Een kleine wandeling door Vrees en beven

-Søren Kierkegaard/ Johannes de silentio-
Vrees en Beven

-Voor altijd actueel-

Het in 1843 door Johannes de silentio geschreven dichterlijke werk Vrees en beven heeft precies zoals Kierkegaard verwachtte[1] talloze studies, interpretaties en commentaren opgeleverd. Dat Paul Cliteur -ten onrechte!- het boek dat handelt over geloven tot gevaarlijkste in de geschiedenis van de wijsbegeerte verklaarde, heeft binnen het Nederlandse taalgebied op zijn minst bijgedragen aan de hernieuwde belangstelling ervan. De spannende religieuze zoektocht die Kierkegaard erin onderneemt verdient die aandacht ook ten volle.

Je loopt alleen door het park met je kinderwagen. Met veel trots kijk je in de grote glimmende ogen van het kindje en je bedenkt hoe lang je niet hebt gedacht dat het er nooit meer van zou komen. Maar daar is ze: een kerngezond en prachtig kind! Terwijl je al wandelend verder mijmert over de gelukzaligheid van het nieuwe leven dat je voortduwt, klinkt er plotseling een heldere stem. Uit het niets. Je kijkt verschrikt om je heen en gelooft dat je je vergiste. Maar daar klinkt weer die stem, en ze richt zich duidelijk tot jou:

‘Ik ben het, de God die je dient. Ga met je enige dochter, die je innig liefhebt, morgen naar de grote boom aan het einde van het park en draag haar daar als brandoffer op.’

Wat moet je doen? Je bent er absoluut zeker van dat God tot je heeft gesproken. Zo zeker als van je eigen bestaan. Hoe kun je nu een oproep van God weigeren? Je zult alle ethisch geldende normen en waarden opzij moeten zetten om er gehoor aan te kunnen geven. Zou je het met iemand nog kunnen overleggen of bespreken? Dat heeft geen zin. Niemand zal je begrijpen. Nooit. Aan geen enkel mens op geen enkel moment in de gehele geschiedenis is dat wat je wil gaan doen uit te leggen, juist omdat je de ethiek moet loslaten. En wie het ethische verlaat is per definitie krankzinnig, omdat de wereld alleen maar kan oordelen op grond van de ethiek.

En toch, het is een keer eerder gebeurd. Je herinnert je Abraham, die werd opgedragen zijn eerste zoon Isaak te offeren[2]. Abraham verliet zijn innerlijk roepende normen, omdat hij wilde gehoorzamen aan God en sprak er met niemand over. Hij deed wat God hem verzocht en hief het mes naar de keel van zijn zoon.

Het moment is aangebroken. De grote boom aan het einde van het park is in zicht.

Ethisch onverantwoord

Beproeving. ‘Je vergeet dat Abraham maar op een ezel reed die langzaam voortgaat op de weg, dat zijn reis drie dagen duurde en dat hij ook nog enige tijd nodig had om het brandhout te kloven, Isaak vast te binden en zijn mes te slijpen.’

Vrees en beven handelt in zijn geheel over het bovenstaande, met Gods beproeving van  Abraham als uitgangspunt. De vragen die Kierkegaard opwerpt zijn even talrijk als ingewikkeld. Niet alleen verdraagt ons moderne denken maar moeizaam de voorstelling van een werkelijke oproep van God, bovendien is Gods appel dusdanig weerzinwekkend en in strijd met de moraal, dat velen het als onmogelijk en onvoorstelbaar zullen beschouwen. Het werk is dan ook niet bepaald ethisch verantwoord te noemen. Dit lijkt de voornaamste reden om het als gevaarlijk te kwalificeren: is dat wat ethisch onverantwoord is namelijk niet per definitie gevaarlijk?

Bij herhaalde lezing is het echter moeilijk uit te maken of het de silentio gaat om het legitimeren van religieus fanatisme of dat hij zonder meer een vrijbrief afgeeft voor religieus geweld. Een vrijbrief is wat dat betreft eenvoudiger te verkrijgen.

‘Hij gelooft dat God die zaak niet van hem zou eisen, terwijl hij toch bereid was om hem te offeren als dat verlangd zou worden. Hij geloofde krachtens het absurde, want van menselijke berekening kon geen sprake zijn. En het absurde was immers juist dat God, die dit van hem eiste, die eis het volgende ogenblik zou herroepen.’

De eerste paradox toont zich hier: er gebeurt niets kwaads, omdat Abraham werkelijke geloofszekerheid bezat! Het gaat hier om een zekerheid als waarneming van een waarheid met de waarneming dat het een waarheid is en blijft. Met andere woorden: het gaat om een waarheid die niet kan veranderen in onwaarheid. Abraham is hier overtuigd, dat, ondanks alles wat hem overkomen kan, die zaak zal blijven zoals ze is: God zal het goede doen. Zoals de Engelse denker John Henry Newman zei: ‘tienduizend moeilijkheden, maken nog niet één twijfel’. En de paradox is dat het voor Abraham vooraf duidelijk is, maar voor ons slechts achteraf. Daarom kan Abraham ook slechts zwijgen.

Is hij dus wel ethisch onverantwoord bezig?

‘Een paradoxale en nederige moed is er vereist om vervolgens heel de tijdelijkheid krachtens het absurde te grijpen, en dat is de moed van het geloof. Door het geloof deed Abraham geen afstand van Isaak, maar door het geloof verkreeg hij Isaak.’

Onrust

Zou ik zo’n beweging kunnen maken? Waar haal ik mijn zekerheid vandaan? Of is geloven nu juist een totaal gebrek aan zekerheid, maar het hartstochtelijke vertrouwen dat het desondanks toch goed komt?

‘Er is een jongen die nog geen vier schilling heeft, maar op een verkoop belandt en daar toch 40.000 daalders durft te bieden voor een landgoed en die, wanneer de voorwaarden worden voorgelezen, dat hij onmiddellijk gearresteerd zal worden als hij niet kan betalen, vervolgens 70.000 daalders biedt.

Dat is toch krankzinnig! Zeker. Maar het geheim schuilt hierin, dat er- wat anderen niet zien- achter hem een onzichtbaar wezen staat, dat hem steeds aanspoort: ‘Bied door, bied door!’

Dit is nu een voorbeeld van geloven.

Vervolgens is er slechts dit ene verschil, dat alles hier alleen berust op het geloof dat dat wezen nog met het geld over de brug zal komen ook. Komt het daarentegen echt op geloven aan, dan zal dat betekenen dat men net zo durft bieden, en dat zonder er rekening mee te houden dat het gevolg moet zijn, dat men wordt gearresteerd.[3]

De silentio ontbeert in ieder geval zowel dat vertrouwen als de durf. Het gaat hem er om de ontstellende paradox van het geloof te ontdekken. Hij tracht voortduren dat wat niet in woorden gevat kan worden in woorden te vatten. Het gaat hem er bovendien om de hegeliaanse en kantiaanse beperkingen van het religieuze op te heffen. Zozeer zij de religie binnen de grenzen van de rede hebben getrokken, zozeer trekt Kierkegaard haar daar weer uit. Want hoe is Abraham binnen de grenzen van de rede te begrijpen?

Zijn we stoutmoedig genoeg dat we het handelen van Abraham toch proberen te (be)grijpen, dan wordt het zwart voor de ogen. Het is de onbewogen beweger van het handelen. We kunnen hooguit trachten zelf de beweging te maken voorbij het ethische systeem en voorbij wat Kierkegaard noemt de ‘oneindige resignatie[4]’, voorbij ‘het laatste stadium dat aan het geloof voorafgaat, en wel zo dat iedereen die deze beweging niet heeft gemaakt het geloof niet bezit. Want pas in de oneindige resignatie krijg ik een helder zicht op mijzelf in mijn eeuwige geldigheid, en pas dan kan er sprake van zijn krachtens het geloof het bestaan te grijpen.

Dit is echter precies de paradox waarin de poging tot begrijpen tot stilstand komt. Beschouw ik Abrahams handelen namelijk redelijk, kan ik hem niet begrijpen, maar maak ik de beweging krachtens het absurde -het redelijk onmogelijke wat toch mogelijk wordt-, dan begrijp ik Abraham. Maak ik de beweging krachtens het absurde, dan gaat het me niet om het geloof in dat wat  onwaarschijnlijk is of ik niet meer verwacht, maar, zoals Anti-Climacus zal zeggen[5], dan overwin ik (van) de wanhoop.

Abraham overwint en transcendeert ‘volkomen het ethische’ en ‘wendde zich naar een heil aan gene zijde van het ethische, waardoor het werd opgeheven’[6]. Abraham toont het verschil tussen een held en een heilige. Hij is niet groot door de deugd zoals tragische helden als Regulus[7], Agamemnon of Jefta die begrepen kunnen worden binnen het geldende ethische, maar groot door een subjectieve deugd, die niemand begrijpen kan, mits we zelf die mens zijn die de subjectieve beweging weet te maken.

Daarvoor is bijzonder veel moed nodig, omdat het een volledig eenzame, zuiver hartstochtelijke beweging is, gebaseerd op vertrouwen, of eerder een intrinsiek wonder. Daarmee gaat Vrees en beven over totale onrust binnen de verhouding van de enkeling tot het algemene. Of, zoals Wittgenstein het verwoordde toen hij in het schemerlicht van de beweging kwam: ‘Zoals gezegd besefte ik de voorbije nacht mijn volkomen nietigheid. Het heeft God behaagd mij die nietigheid te tonen. Ik heb daarbij steeds aan Kierkegaard moeten denken en geloofde dat mijn toestand angst en beven was…’ [8]

Filosofische oefening

De hoogste hartstocht in een mens is het geloof, en geen enkele generatie begint hier op een ander punt dan de voorgaande. Elke generatie begint van voren af aan. Volgende generaties komen niet verder dan de voorgaande, voor zover die althans haar opgave trouw bleef en deze niet in de steek liet.

De klassieke waarde ligt niet alleen in de uiterst scherpzinnige uiteenzetting van de existentiële gruwel die wordt opgetrokken, maar ook in de permanente drang tot reflectie die het werk veroorzaakt. Door het pagina’s lange dialectische geweld van de silentio lijken de problemen die hij wil bespreken zich tergend langzaam te ontvouwen, maar ondertussen kruipt hij zo wel diep in je ziel en ontspringen talloze vragen en wordt de fantasie voortdurend geprikkeld.

Bestaat er een verschil tussen wereldse en goddelijke autoriteit? Is hier geen sprake van mauvaise fois? Zou Sartre Abraham niet toeroepen: ‘ja, ja, God vroeg het, dus je had zeker geen keus? Wat is jouw verantwoordelijkheid in dit geheel?’

Dat is echter louter ethisch beschouwd. Maar toch, de gulden ethische code Gij zult niet doden overwint uiteindelijk wel. Want er wordt niet gedood. Is God nu of Abraham in wezen ethisch te noemen? Als dat eerste het geval is, dan is daarmee alle religieus geweld ongegrond, als het tweede het geval is, waar kwam die absurde neiging te moorden dan vandaan?

En wat betekent liefde voor een zoon? Is dat ethisch gezien het hoogste wanneer een vader bereid is zijn zoon te beschermen met zijn eigen leven? Dan zou Abraham moeten zeggen: ‘God, neem mij, want mijn zoon is onschuldig’. Maar religieus gezien is er misschien een liefde die de hoogste vorm van liefde binnen het ethische overstijgt, namelijk het gehoor geven aan God omwille van je zoon. Dit zou betekenen dat voor de ridder van het geloof die door God wordt opgedragen zijn zoon te offeren, het offer de hoogste manier is van zijn zoon liefhebben. Kan dat echte liefde zijn, of begrijpen we liefde enkel binnen het ethische? Hoe verhouden egoïsme en altruïsme zich hier eigenlijk?

Maar in hoeverre is het ethische werkelijk opgeschort, als men toch het ethische doet? Kan de  tijdelijke, als voornemen bestaande opschorting ook als ethisch gevaarlijk worden beschouwd? En is er wel sprake van dat het religieuze werkelijk het ethische suspendeert, wanneer dat ten koste van anderen gaat? Wordt in existentieel opzicht het perspectief van Isaak binnen de teleologische suspensie van het ethische niet noodzakelijk opgeheven? En wat zou een werkelijke voltrekking van het voornemen betekenen?

En wie beproeft wie eigenlijk? De ridder van het geloof weet, of vertrouwt, dat God toch niet van hem zal vragen zijn zoon te vermoorden. Hij weet, of vertrouwt erop dat hij hoe dan ook zijn zoon terugkrijgt. De ridder van het geloof weet dat zijn vrije wil het voor God onmogelijk maakt zijn keuze te doorzien. In hoeverre is er sprake van een werkelijk en oprecht voornemen in het licht van zulk vertrouwen, van zulk geloof? Het lijkt beangstigend dat de mens door dat geloof God test, eerder dan God het geloof van de mens. ‘Ik doe het hoor, ik doe het zeg ik U!’

En wat zegt dit alles over God? Naast het bewijs dat Hij de uitkomsten van een vrije handeling werkelijk niet kan kennen, maar binnen een oneindig aantal mogelijkheden die Hij voor zich ziet moet ‘afwachten’ welke zich zal voltrekken, is het me zelfs onduidelijk of het hier wel om God gaat. Misschien moet ik ‘God’ vervangen door ‘een intrinsiek hogere eis dan het ethisch begrijpelijke’. Misschien voert de silentio God op als synoniem voor de absolute verplichting die zich in een mens kan voltrekken gelijk aan iemand die zijn leven en dat van zijn kinderen riskeert door gedurende de oorlog joden in huis op te nemen.

En dan nog Sara. Hoe zou het voor haar zijn geweest als ze was beproefd? Onbegrijpelijk anders? Omdat moeders nu eenmaal anders zijn? Of…of…

Oordeel zelf!

‘Hoe meer woorden, hoe meer onzin. En wat heb je daaraan? Niemand weet immers wat goed is voor de mens in dit ijdele, kortstondige bestaan, dat als een schaduw voorbijgaat. En niemand kan hem vertellen wat er na hem komt onder de zon.’

Wie enige tijd grasduint in analyses die er van Vrees en beven bestaan, komt tot de conclusie dat Kierkegaard altijd de lachende derde blijft. De haast talloze (tegenstrijdige) interpretaties, waaronder die van niet de minste denkers als Levinas, Derrida, Heidegger, en vooruit, Cliteur, tonen in ieder geval één ding aan: men moet dit boek zelf lezen en zelf ontdekken wat het boek doet. De subjectiviteit is de waarheid. De interpretatie is de waarheid. Kierkegaard goed lezen dwingt tot reflectie, niet tot fanatisme.

Bovendien, en dat maakt Kierkegaard lezen zo boeiend, je krijgt het werk nooit uit. Vrees en beven is geen opzichzelfstaand boek; wie het zo leest, maakt een ernstige fout. Alleen al in zijn dagboeken toont Kierkegaard ons vele aanwijzingen over hoe we de zoektocht die hij voor ons heeft uitgezet beter kunnen volbrengen. De honderden aldaar beschikbare gedachten over de aard van liefde, geloven, denken en zijn maken het lezen van Vrees en beven tot een telkens andere ervaring. En dan spreek ik nog niet over de vele ‘ethisch verantwoorde’ en ‘stichtelijk opbouwende’ geschriften die hij na Vrees en beven publiceerde, waaronder het grootse Wat de liefde doet (1847).

De toekomst is permanent onzeker, maar zolang er geloof bestaat, blijft dit een uiterst belangrijk en hoopvol boek.


[1] Vgl. fragment van X2 A15 uit Kierkegaards dagboeken.

[2] Genesis 22:1-12.

[3] Fragment van XI 11 A122 uit Kierkegaards dagboeken.

[4] Een uitvoerige analyse van dit stadium vinden we in Kangas, D.J. (2007). Kierkegaard’s Instand. On beginnings. Indiana: Indiana University Press. P. 151-155. 

[5] Zie Florin, F. (2002). Geloven als noodweer. Het begrip ‘het religieuze’ bij Kierkegaard. Kampen: Agora.

[6] Fetter, J.C.A. (1954). Inleiding tot het denken van Kierkegaard. Amsterdam: Uitgeverij Born NV. P. 21. 

[7] Vgl Horatio Ode III of Montaigne (2004). De essays. Amsterdam: Polak en van Gennep. P. 1183.

[8] Somavilla, I. (2007). Ludwig Wittgenstein: Licht en schaduw. Een droom en een brief over religie. Kok Ten Have. P. 13. 

Hoogte- en dieptepunten van de verkiezingsavond die is geweest

Nu de nevelen van het kiesgeweld van de avond van 12 september langzaam zijn opgetrokken, wordt het tijd om terug te blikken. Ik permiteer mij hier een lichtvoetig en geheel subjectief, doch grondig doordacht overzicht van enkele dieptepunten en hoogtepunten van de avond die is geweest.

Dieptepunten in vogelvlucht

 1. Hopeloos 50PLUS

Schaamteloos eigenbelang heeft een nieuw gezicht gekregen: de 50PLUS-partij. Dat het deze door zelfgenoegzame elite op leeftijd opgerichte club is gelukt om twee zetels te veroveren in de Kamer, mag met recht een dieptepunt worden genoemd. Volstrekt overbodig en nutteloos in het parlement, maar door effectief hengelen naar de door puur egoïsme gedreven 50-plusser (die met zijn stem feitelijk zegt dat eenieder buiten de 50-plusser mag verrekken) hebben ze zich een mooie snabbel weten te verwerven. Griezelig bejaardenpopulisme van de bovenste plank, goed voor jarenlang salonfetisjisme.

2. Sapperdeflap

Zonder twijfel het meest ongelukkige en meest gênante moment van alle lijstrekker-speeches was Jolande Saps vreugdekreet over het zetelverlies van de PVV: “Mensen, het is wel fantastisch nieuws dat de PVV vanavond zo verloren heeft…”. Minstens zo opvallend was het volgzame publiek dat gretig applaudisseerde voor deze misplaatste opmerking. Alsof Louis van Gaal na een blamerende uitschakeling van het Nederlands elftal op het WK zegt: ‘het is toch een fantastische dag vandaag! De Duitsers zijn namelijk ook uitgeschakeld.’

Politiek incorrect zijn vereist een strikte en buitengewone timing. Een slechter moment had de grootste verliezer van de verkiezingen niet kunnen kiezen om de PVV te kijk te zetten. Bovendien, met 15 zetels voor de PVV is het populisme allesbehalve teruggedrongen, en zou ik persoonlijk willen spreken van een buitengewone prestatie. Dat een volstrekte enkeling, verantwoordelijk voor de val van het kabinet, met een batterij aan onuitvoerbare ideeën en een haast gegarandeerd gebrek aan politieke slagkracht bijna één miljoen mensen achter zich heeft weten te houden, is misschien wel de grootste prestatie van alle uitslagen.

3. Opinie-ijlers

Zo spoedig ze weer met een nieuwe peiling aan kwamen zetten, zo snel waren ze met allerhande ‘logische’ verklaringen waarom ze er wederom helemaal niets van hebben gebakken, behalve dan flink hun zakken gevuld. ’Met zoveel zwevende kiezers is het onmogelijk voorspellen’, luidde de algemene verdediging. Met deze op voorhand lang bekende open deur, zou iedere weldenkende opiniepeiler zich wel drie keer moeten bedenken nog een voorspelling te willen doen. Want dat blijkt dus vrijwel geen enkele zin te hebben: de peilingen zeggen immers niets over de werkelijkheid en komen daarbij niet eens in de buurt.

Het is eens te meer gebleken dat peilen slechts allerlei ongewenste ondemocratische effecten met zich meebrengt en de oproep van Roemer om op te houden met deze onzin zou een serieuze kans moeten verdienen. Met internet lijkt dat haast onmogelijk realiseerbaar, maar de media zouden op zijn minst een code kunnen afspreken niet meer zo zwaar te leunen op deze vorm van wichelarij.

 Hoogtepunten in een notendop

1.      Samsom, de omhelsing en het applaus

Niet alleen werden vrijwel alle partijbijeenkomsten opgesierd met foute muziek en overijverige beveiligers, ook allerlei ouden van dagen van enige betekenis voor de partij waren weer present. Van Jan Marijnissen tot Frits Bolkestein; aan het handenschudden met de lijsttrekker leek geen einde te komen. Eén omhelzing echter was van bijzonder niveau: die van Samson en Job Cohen. Na zijn overwinningsspeechs kregen Wim Kok en Wouter Bos een knuffel, maar toen Cohen aan de beurt kwam, werd er aanmerkelijk warmer en luider geapplaudisseerd door het publiek. Bijzonder eerherstel voor een man die pas geleden nog exact hetzelfde verhaal vertelde als de grote held van de Partij van de Arbeid nu.

 2.      Democratisch Politiek Cabaret

Een voordracht om (vanuit psychologisch perspectief minstens) je vingers bij af te likken, was die van Hero Brinkman. In iets wat leek op een uitgebouwd cafetaria hield hij zijn Grote Rede. Wat zij hadden gepresteerd was iets ongelofelijks, iets wat nog nooit eerder was gebeurd en voor onmogelijk werd gehouden! Hij doelde op het samenvoegen van twee kansloze lijsten tot één kansloze. En ze hadden aan alle eisen voldaan. En de moraal was hoog, net als die van de 50 kandidaten op de lijst. En als morgen de krant zou worden opengeslagen, dan zou daar wel eens een zetel in zijn te vinden voor de Nieuwe Beweging. En anders zouden ze over vier jaar genadeloos toeslaan en een klinkende overwinning binnenslepen.

De avond ging verder. De muziek werd stiller, het licht werd gedoofd en iedereen vergat hem.

3.      It only just begun…

Drie weken spetterende campagne, nog nauwelijks voorbij, of het andere vuurwerk gaat alweer beginnen: de (in)formatie. Een stem op Samsom bleek een stem op Rutte te zijn. Hoe strategisch zijn die stemmen geweest! Prachtig gepoker wacht ons. Onmogelijke combinaties als CDA-PvdA-D’66-SP worden overwogen, zodat er even door links van links gedroomd mag worden. Ook onze koningin zal verrassend van zich laten horen. Sap zal uiteindelijk toch het veld ruimen omdat bij GroenLinks het besef doorbreekt dat groothouderij en vastberadenheid niet de oplossing zijn om verlies te maskeren. En tenslotte draait moeder economie weer bij, zodat al het politieke gekissebis weer een bijzaak wordt. En we weer kunnen schrijven over de werkelijk interessante dingen des levens…

Iedere stoel wenst weer een boom te zijn.

Ergens koester ik het diepe verlangen alleen nog maar te schrijven over bomen en stoelen. Waarom over bomen en stoelen? Misschien wel omdat ze uit hetzelfde hout zijn gesneden. Of misschien wel omdat ze zó eenvoudig en begrijpelijk zijn, dat niemand ze meer echt begrijpt. Een stoel bijvoorbeeld is ondefinieerbaar, net als een mens. Leg maar eens aan iemand uit die nog nooit een stoel heeft gezien wat een stoel is. Op een dak kun je ook zitten. Of in een boom. Misschien is alles waar je lekker op kunt zitten wel een soort stoel. Trouwens, er zijn mensen die soms voor één stoel evenveel betalen als voor drie daken.

Ik heb thuis veel verschillende stoelen, waaronder eentje van leer. En ondanks het feit dat velen er telkens weer dankbaar gebruik van maken, is niemand hem ooit echt opgevallen. Zet ik deze stoel echter achter glas in een museum, dan wordt hij door allerlei mensen plotseling bewonderd. In een museum is een stoel namelijk beroofd van zijn stoel zijn. Niemand mag er meer op gaan zitten. En dat valt op.

Een wereld zonder stoelen kan niet bestaan, evenals een wereld zonder bomen niet kan bestaan. Als de laatste boom al zou vallen, is de mens reeds lang geschiedenis. Ook vroeg iemand zich ooit eens af of een boom wel ruist, als er niemand in het bos is om het te horen. Ik heb eens een bandrecorder achtergelaten in het bos. Toen ik de band een dag later afluisterde, hoorde ik echter alleen maar ruis. Vallende bomen doen het alleen geruisloos als er niemand bij is.

Soms vallen de bomen niet zelf, maar valt er iets van de boom. Een appel bijvoorbeeld. Een Engelsman werd er ooit eens door getroffen op zijn neus, en ontdekte een belangrijke wet. Maar waarom groeien er eigenlijk juist appels aan een boom? Het is trouwens moeilijk om een bloeiende boom werkelijk te ervaren. Vaak zien we alleen een bron van fruit, brandhout of de mogelijkheid van papier. Zijnsvergetelheid wordt dat ook wel genoemd. Ik weet zeker, bijna iedere stoel wenst weer een boom te zijn.

Pas als zaagsel krijgt een boom applaus, wist iemand me te vertellen. In het circus. Waar mensen lekker zitten op stoelen. Gelukkig is de wereld een circus en een museum tegelijk. Althans, voor zij die er oog voor hebben.

Abonneren


 

Verschenen

Copyright 2024 Stephan Wetzels © All Rights on Texts Reserved.
Bezoek aan dit persoonlijke archief is gehouden aan de voorwaarden te vinden onder "Over deze website"